Direct naar de inhoud



Gerechtelijke statistieken van het Hof van Justitie - 2023

 Zie de gedetailleerde statistieken van het Hof van Justitie 

 

Kort overzicht van de belangrijkste statistische trends van het afgelopen jaar

Marc-André Gaudissart, adjunct-griffier van het Hof van Justitie

Deze bijdrage, die vroeger een onderdeel vormde van het Jaarverslag van de instelling, wil zoals steeds een kort overzicht geven van de belangrijkste trends die uit de gerechtelijke statistieken van het afgelopen jaar naar voren komen. Zij gaat in op het voorwerp, de herkomst en de aard van de zaken die in 2023 bij het Hof van Justitie aanhangig zijn gemaakt, en verschaft een aantal elementen die essentieel zijn voor een goed begrip van de gegevens over zaken die door het Hof van Justitie in dat jaar zijn afgedaan.

 Aanhangig gemaakte zaken

Op één na komt het aantal zaken dat in 2023 bij het Hof van Justitie aanhangig is gemaakt, precies overeen met het gemiddelde van de afgelopen drie jaar: met 821 zaken is dat aantal toegenomen met 15 ten opzichte van het aantal dat in 2022 aanhangig is gemaakt (806 zaken) en afgenomen met 17 ten opzichte van het aantal dat in 2021 aanhangig is gemaakt (838 zaken). De uitsplitsing van de zaken naar soort is ook grotendeels vergelijkbaar met die van de voorgaande jaren – prejudiciële verwijzingen en hogere voorzieningen maken nog steeds meer dan 90 % van alle bij het Hof aanhangig gemaakte zaken uit (met respectievelijk 518 nieuwe prejudiciële verwijzingen en 231 hogere voorzieningen, hogere voorzieningen op kort geding of hogere voorzieningen op interventie) –, maar wat vooral de aandacht van de lezer zal trekken, is de toename van het aantal rechtstreekse beroepen dat in 2023 bij het Hof is ingesteld.

Terwijl dit aantal in 2021 een historisch dieptepunt had bereikt, met slechts 29 nieuwe zaken, is het in 2023 gestegen tot 60 zaken, en dus meer dan verdubbeld. Dit laat zich verklaren door de toename van zowel het aantal beroepen tot nietigverklaring (8 aanhangig gemaakte beroepen in 2023 – tegenover slechts 2 in 2022 –, waarbij één enkele lidstaat, te weten Polen, vorig jaar 7 beroepen aanhangig heeft gemaakt tegen handelingen van de Uniewetgever op het gebied van milieubescherming en energie-efficiëntie), als het aantal beroepen wegens niet-nakoming, aangezien de Commissie in 2023 heeft besloten tegen een aantal lidstaten parallelle inbreukprocedures in te leiden omdat zij het Unierecht niet hebben omgezet of de maatregelen die zij hebben genomen om hun verplichtingen uit hoofde van de Verdragen na te komen, niet hebben meegedeeld. Een niet onaanzienlijk deel van deze zaken betreft ook hier het milieu (behoud van natuurlijke habitats en van wilde flora en fauna, invoering van een systeem voor de controle op invasieve uitheemse soorten, bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, behandeling van stedelijk afvalwater en afvalverwerking), terwijl andere betrekking hebben op de meer traditionele gebieden van het vrije verkeer van personen en goederen, vervoer, auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt, of de maatregelen die moeten worden genomen om klokkenluiders doeltreffend te beschermen[1].

Wat de prejudiciële verwijzingen betreft is het, gezien de algemene geopolitieke context en de vele brandhaarden van gewapende conflicten aan de poorten van de Unie, niet verwonderlijk dat de meeste prejudiciële vragen die in 2023 aan het Hof werden voorgelegd, betrekking hadden op de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (82 prejudiciële verwijzingen), en dat tal daarvan de uitlegging van de regels inzake asielrecht en het internationale beschermingsstelsel voor onderdanen van derde landen betroffen. Daarnaast had, net als in 2022, een groot deel van de prejudiciële vragen die vorig jaar aan het Hof werden voorgelegd, betrekking op belastingen, consumentenbescherming en vervoer (met respectievelijk 53, 52 en 40 verzoeken om een prejudiciële beslissing). De hogere voorzieningen die in 2023 tegen beslissingen van het Gerecht werden ingesteld, betroffen voornamelijk intellectuele eigendom, mededinging, staatssteun en ambtenarenzaken. Deze gebieden vertegenwoordigen nog steeds een aanzienlijk deel van de werkzaamheden van het Gerecht, ook al komen er nieuwe rechtsgebieden bij.

Wat betreft de geografische herkomst van de verzoeken om een prejudiciële beslissing die het Hof in 2023 heeft ontvangen, moet erop worden gewezen dat in het afgelopen jaar rechterlijke instanties van alle lidstaten, zonder uitzondering, zich tot het Hof hebben gewend, wat laat zien dat de dialoog „van rechter tot rechter”, die door de Verdragen is ingesteld, springlevend is. Net als in voorgaande jaren staan de Duitse rechterlijke instanties bovenaan de „geografische ranglijst” van verwijzingen (met 94 prejudiciële verzoeken aan het Hof in 2023), zij het dat zij deze keer niet worden gevolgd door de Italiaanse, maar door de Bulgaarse en Poolse rechterlijke instanties, die het afgelopen jaar respectievelijk 51 en 48 zaken aan het Hof hebben voorgelegd. Het aantal prejudiciële verzoeken dat in 2023 door Poolse rechterlijke instanties is ingediend, is het hoogste sinds Polen 20 jaar geleden tot de Europese Unie toetrad, terwijl het aantal verwijzingen van Bulgaarse rechterlijke instanties in 2023 dicht in de buurt komt van het recordaantal verzoeken dat deze rechterlijke instanties in 2021 indienden (58 verzoeken).

Een soortgelijke vaststelling kan worden gedaan met betrekking tot de prejudiciële verzoeken uit Roemenië. Met niet minder dan 40 verzoeken aan het Hof in 2023, hebben de Roemeense rechterlijke instanties een groot aantal verzoeken ingediend, wat ook hier doet denken aan het hoogtepunt dat in 2019 werd bereikt, toen 49 dergelijke verzoeken aan het Hof werden voorgelegd. De vragen die de Roemeense rechterlijke instanties in 2023 hebben gesteld, betreffen zeer uiteenlopende kwesties zoals de tariefindeling van optische vezelkabels, voedselveiligheid, de bescherming van consumenten tegen oneerlijke bedingen in kredietovereenkomsten in vreemde valuta, het recht op aftrek van belasting over de toegevoegde waarde, de vergoeding van medische kosten die zijn gemaakt in een andere lidstaat dan de lidstaat van aansluiting, en de delicate verhouding tussen nationale normen voor de bescherming van grondrechten en de eerbiediging van de beginselen van voorrang, eenheid en doeltreffendheid van het Unierecht.

Wat spoedeisende zaken betreft, zijn er – net als in 2022 – veel minder verzoeken tot toepassing van de versnelde procedure of de spoedprocedure ingediend dan in 2021. Terwijl in dat jaar, alle soorten zaken samen bezien, maar liefst 90 verzoeken in die zin werden gedaan, werden in 2023 41 verzoeken tot versnelling van de procedure ingediend. Het Hof heeft in 2023 geen enkele zaak volgens de versnelde procedure behandeld, terwijl de prejudiciële spoedprocedure tweemaal is ingeleid, in zaken die betrekking hadden op de uitlegging van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003, L 251, blz. 12), gelezen in samenhang met de artikelen 7 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[2], respectievelijk de uitlegging van artikel 325, lid 1, VWEU, artikel 2, lid 1, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, ondertekend te Brussel op 26 juli 1995, en het beginsel van voorrang van het Unierecht[3].

Wat de hogere voorzieningen betreft, heeft zich het omgekeerde voorgedaan. Terwijl in 2021 bij het Hof 9 hogere voorzieningen op kort geding of op interventie werden ingesteld, ging het in 2023 om 18 dergelijke hogere voorzieningen, dus twee keer zoveel.

Afgedane zaken

Net als bij de aanhangig gemaakte zaken, ligt het aantal zaken dat in 2023 door het Hof van Justitie is afgedaan in de lijn van het gemiddelde van de afgelopen drie jaar. In 2023 heeft het Hof 783 zaken afgedaan, tegenover 771 in 2021 en 808 in 2022. Geheel in overeenstemming met het aandeel dat zij vertegenwoordigen in de zaken die bij het Hof aanhangig zijn gemaakt, vormen de prejudiciële verwijzingen en de hogere voorzieningen zonder enige verrassing het leeuwendeel van de zaken die in 2023 door het Hof zijn afgedaan.

Als we nader kijken naar de wijze waarop het afgelopen jaar zaken zijn afgedaan, zien we veel gelijkenis met 2022. Terwijl het Hof in dat jaar 466 arresten en 265 beschikkingen van diverse aard heeft gewezen, bedragen die aantallen in 2023 namelijk respectievelijk 469 en 253. Hetzelfde geldt voor gerechtelijke beschikkingen die een einde maken aan een procedure, anders dan bij doorhaling, door afdoening zonder beslissing of terugverwijzing naar het Gerecht. Hun aantal bedroeg 167 in 2022 en 163 in 2023, maar de uitsplitsing van deze beschikkingen naar soort zaak verschilt enigszins.

Terwijl in 2022 12,7 % van de prejudiciële zaken werd afgedaan met een beschikking op grond van artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, artikel 99 van dit Reglement of beide bepalingen samen, is dit percentage vorig jaar gestegen tot 14,6 %. Wat de hogere voorzieningen betreft, is het percentage zaken dat bij beschikking op grond van artikel 181 of artikel 182 van het Reglement voor de procesvoering is afgesloten, daarentegen gedaald van 56,8 % in 2022 tot 45,9 % in 2023. Dit valt te verklaren door het feit dat in 2023 meer hogere voorzieningen zijn afgedaan bij arrest omdat voor een aantal ingewikkelde zaken een terechtzitting en/of een conclusie van de advocaat-generaal nodig was.

Dat hogere voorzieningen vorig jaar tot een groter aantal arresten hebben geleid dan in 2022, betekent niet dat een groter aantal beslissingen van het Gerecht is vernietigd. De laatste jaren is er veeleer sprake van een grote stabiliteit wat de uitkomst van hogere voorzieningen betreft, ongeacht de wijze waarop zij worden afgedaan. Van de 201 hogere voorzieningen die in 2023 werden afgedaan, leidden er 37 tot vernietiging van de beslissing van het Gerecht en slechts in 10 daarvan werd de zaak terugverwezen naar het Gerecht. Ook hier zijn de cijfers redelijk vergelijkbaar met die van het voorgaande jaar, aangezien de beslissingen van het Gerecht in 2022 39 keer werden vernietigd (op een totaal van 196 afgedane hogere voorzieningen) en het Hof de zaak slechts in 9 gevallen naar het Gerecht heeft terugverwezen.

Net als in 2022 maken de zaken die zijn afgedaan door kamers van drie rechters – met inbegrip van de Kamer voor toelating van hogere voorzieningen – meer dan de helft uit van de zaken die in 2023 door het Hof zijn afgedaan (los van doorhalingsbeschikkingen, afdoeningen zonder beslissing en terugverwijzingen naar het Gerecht). Het aandeel van de zaken die door kamers van vijf rechters zijn afgedaan, is het afgelopen jaar daarentegen toegenomen – deze formaties waren in 2023 goed voor 298 zaken, tegenover 270 het jaar voordien – terwijl het aandeel van de zaken die door de Grote kamer zijn afgedaan, is gehalveerd: van 80 zaken in 2022 naar slechts 36 in 2023. Deze ontwikkeling vloeit hieruit voort dat het Hof zich, met name als gevolg van het aantal en de complexiteit van de bij deze instantie aanhangig gemaakte zaken, selectiever is gaan opstellen bij het bepalen van de zaken die de tussenkomst van de Grote kamer vereisen, maar wordt er ook door verklaard dat er op bepaalde gebieden thans vaste rechtspraak bestaat, waardoor het gemakkelijker is dan in het verleden om zaken te verwijzen naar een kleinere formatie van vijf rechters.

Wat de duur van de procedures betreft, moet worden vastgesteld dat de totale gemiddelde behandelingsduur, alle soorten zaken samen bezien, iets korter is dan in het voorgaande jaar, namelijk 16,1 maanden in 2023 tegenover 16,4 maanden in 2022. Deze daling is voornamelijk toe te schrijven aan de daling van de gemiddelde behandelingstijd die nodig is voor rechtstreekse beroepen (van 23,5 maanden in 2022 naar 20,8 maanden in 2023) en, in mindere mate, voor prejudiciële verwijzingen (van 17,3 maanden naar 16,8 maanden). De gemiddelde duur van behandeling van de zaken blijft evenwel afhankelijk van de complexiteit van de zaken die aan het Hof worden voorgelegd en van de wijze waarop deze worden afgedaan, hetgeen het belang verklaart dat het Hof hecht aan het verzoek dat het op 30 november 2022 aan de Uniewetgever heeft gericht om een deel van zijn bevoegdheid in prejudiciële zaken over te dragen aan het Gerecht en om de materiële werkingssfeer van de regeling voor de voorafgaande toelating van hogere voorzieningen uit te breiden.

Aanhangige zaken

Op 31 december 2023 waren 1 149 zaken aanhangig bij het Hof van Justitie, dat wil zeggen ongeveer 40 meer dan het jaar voordien. Aangezien het merendeel van deze zaken bestaat uit prejudiciële verwijzingen (760 zaken) en hogere voorzieningen (289 zaken), zal de tenuitvoerlegging van de zo-even genoemde hervorming onvermijdelijk gevolgen hebben voor deze statistieken, aangezien zij, wanneer zij van kracht wordt, ertoe zal leiden dat nieuwe verzoeken om een prejudiciële beslissing in specifieke aangelegenheden naar het Gerecht zullen worden doorgezonden.


[1] Zo heeft de Commissie in 2023 beroepen ingesteld tegen 6 lidstaten omdat zij hebben nagelaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB 2019, L 305, blz. 17), of omdat zij die bepalingen niet hebben meegedeeld. Zie de zaken C‑147/23, C‑149/23, C‑150/23, C‑152/23, C‑154/23 en C‑155/23 (beroepen ingesteld tegen respectievelijk de Republiek Polen, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg, de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland en Hongarije).

[2] Zie arrest van 18 april 2023 in zaak C‑1/23 PPU, Afrin (EU:C:2023:296).

[3] Zie arrest van 24 juli 2023 in zaak C‑107/23 PPU, Lin (EU:C:2023:606).


Zie ook

 

De gerechtelijke statistieken van verschillende voorgaande jaren zijn eveneens op de curia-site te vinden, en wel onder „Geschiedenis".