This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02008L0098-20180705
Directive 2008/98/EC of the European Parliament and of the Council of 19 November 2008 on waste and repealing certain Directives (Text with EEA relevance)
Consolidated text: Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
02008L0098 — NL — 05.07.2018 — 003.003
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
RICHTLIJN 2008/98/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
VERORDENING (EU) Nr. 1357/2014 VAN DE COMMISSIE van 18 december 2014 |
L 365 |
89 |
19.12.2014 |
|
RICHTLIJN (EU) 2015/1127 VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 10 juli 2015 |
L 184 |
13 |
11.7.2015 |
|
L 150 |
1 |
14.6.2017 |
||
L 150 |
109 |
14.6.2018 |
Gerectificeerd bij:
RICHTLIJN 2008/98/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 19 november 2008
betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen
(Voor de EER relevante tekst)
HOOFDSTUK I
ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
Bij deze richtlijn worden maatregelen vastgesteld om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen door afvalproductie en de negatieve gevolgen van afvalproductie en -beheer te voorkomen of te verminderen, door de algehele gevolgen van het gebruik van hulpbronnen te beperken en door de efficiëntie van dergelijk gebruik te verbeteren, die van cruciaal belang zijn voor de overgang naar een circulaire economie en voor het waarborgen van het concurrentievermogen van de Unie op de lange termijn.
Artikel 2
Uitsluitingen van het toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is niet van toepassing op:
a) gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten;
b) bodem (in situ) met inbegrip van niet-uitgegraven verontreinigde grond en duurzaam met de bodem verbonden gebouwen;
c) niet-verontreinigde grond en ander van nature voorkomend materiaal, afgegegraven bij bouwactiviteiten, indien vaststaat dat het materiaal in natuurlijke staat zal worden gebruikt voor bouwdoeleinden op de locatie waar het werd afgegraven;
d) radioactieve afvalstoffen;
e) afgedankte explosieven;
f) uitwerpselen, indien niet vallend onder lid 2, punt b), stro en ander natuurlijk, niet-gevaarlijk landbouw- of bosbouwmateriaal dat wordt gebruikt in ◄ de landbouw, de bosbouw of voor de productie van energie uit die biomassa door middel van processen of methoden die onschadelijk zijn voor het milieu en die de menselijke gezondheid niet in gevaar brengen.
2. Het volgende is uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn, voor zover reeds vallend onder andere communautaire wetgeving:
a) afvalwater;
b) dierlijke bijproducten inclusief verwerkte producten die onder Verordening (EG) nr. 1774/2002 vallen, behalve die welke bestemd zijn om te worden verbrand of gestort of voor gebruik in een biogas- of composteerinstallatie;
c) kadavers van dieren die niet door slachting zijn gestorven, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden verwijderd;
d) afvalstoffen die ontstaan bij opsporing, winning, behandeling en opslag van delfstoffen, alsmede bij de exploitatie van steengroeven en die vallen onder onder Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën ( 1 );
e) stoffen die bestemd zijn voor gebruik als voedermiddelen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder g), van Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) en die geen dierlijke bijproducten bevatten of daaruit bestaan.
3. Sediment dat binnen oppervlaktewater wordt verplaatst met het oog op het beheer van water en waterwegen of om overstromingen te voorkomen of de gevolgen van overstromingen en droogte te verminderen, of met het oog op landwinning, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn, indien bewezen is dat het sediment ongevaarlijk is en onverminderd de nakoming van verplichtingen uit hoofde van andere toepasselijke communautaire wetgeving.
4. Bijzondere of aanvullende specifieke bepalingen voor het beheer van bepaalde categorieën afvalstoffen kunnen in afzonderlijke richtlijnen worden vastgesteld.
Artikel 3
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. „afvalstof”: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;
2. „gevaarlijke afvalstof”: een afvalstof die een of meer van de in bijlage III genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit;
2 bis. „niet-gevaarlijke afvalstof”: een afvalstof die niet onder punt 2 valt;
2 ter. „stedelijk afval”:
a) gemengd afval en gescheiden ingezameld afval van huishoudens, met inbegrip van papier en karton, glas, metaal, plastic, bioafval, hout, textiel, verpakking, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, afgedankte batterijen en accu’s, en grofvuil, met inbegrip van matrassen en meubels;
b) gemengd afval en gescheiden ingezameld afval uit andere bronnen indien dat afval in aard en samenstelling vergelijkbaar is met afval van huishoudens;
2 quater. „bouw- en sloopafval”: afvalstoffen die geproduceerd wordt door bouw- en sloopwerkzaamheden;
3. „afgewerkte olie”: alle soorten minerale of synthetische smeerolie of industriële olie die ongeschikt is geworden voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk bestemd was, zoals gebruikte olie van verbrandingsmotoren en versnellingsbakken, alsmede smeerolie, olie voor turbines en hydraulische oliën;
4. „bioafval”: biologisch afbreekbaar tuin- en plantsoenafval, levensmiddelen- en keukenafval van huishoudens, kantoren, restaurants, groothandel, kantines, cateringfaciliteiten en winkels en vergelijkbare afvalstoffen van de levensmiddelenindustrie;
4 bis. „levensmiddelenafval”: alle levensmiddelen als omschreven in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ) die afvalstoffen zijn geworden;
5. „afvalstoffenproducent”: eenieder wiens activiteiten afvalstoffen voortbrengen (eerste producent) of eenieder die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die leiden tot een wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;
6. „afvalstoffenhouder”: de afvalstoffenproducent dan wel de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in zijn bezit heeft;
7. „handelaar”: iedere onderneming die als verantwoordelijke optreedt bij het aankopen en vervolgens verkopen van afval, met inbegrip van handelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;
8. „makelaar”: iedere onderneming die ten behoeve van anderen de verwijdering of de nuttige toepassing van afvalstoffen organiseert, met inbegrip van makelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;
9. „afvalbeheer” of „afvalstoffenbeheer”: inzameling, vervoer, nuttige toepassing, met inbegrip van sortering, en verwijdering van afval, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van activiteiten van handelaars of makelaars;
10. „inzameling”: het verzamelen van afvalstoffen, inclusief de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie;
11. „gescheiden inzameling”: de inzameling waarbij een afvalstroom gescheiden wordt naar soort en aard van het afval om een specifieke behandeling te vergemakkelijken;
12. „preventie”: maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van:
a) de hoeveelheid afvalstoffen, inclusief via het hergebruik van producten of de verlenging van de levensduur van producten;
b) de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid; of
c) het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten;
13. „hergebruik”: elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld;
14. „verwerking”: nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen;
15. „nuttige toepassing”: elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt. Bijlage II bevat een niet-limitatieve lijst van nuttige toepassingen;
15 bis. „materiaalterugwinning”: andere handeling voor nuttige toepassing dan de terugwinning van energie en de herverwerking tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstoffen of andere middelen voor het opwekken van energie. Daartoe behoren onder meer voorbereiding voor hergebruik, recycling en opvulling;
16. „voorbereiding voor hergebruik”: elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten, die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze zullen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is;
17. „recycling”: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden berwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;
17 bis. „opvulling”: handeling voor nuttige toepassing waarbij niet-gevaarlijk afval wordt gebruikt voor het herstel van uitgegraven terreinen of voor civieltechnische toepassingen bij de landschapsaanleg. Afval dat wordt gebruikt voor opvulling moet dienen ter vervanging van niet-afvalmaterialen, geschikt zijn voor de voornoemde doelen en worden beperkt tot de hoeveelheid die strikt noodzakelijk is om deze doelen te bereiken;
18. „regeneratie van afgewerkte olie”: iedere recyclingshandeling waardoor basisoliën kunnen worden geproduceerd door raffinage van afgewerkte olie, in het bijzonder door uit die olie de verontreinigende stoffen, oxidatieproducten en additieven te verwijderen;
19. „verwijdering”: iedere handeling die geen nuttige toepassing is zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen. Bijlage I bevat een niet-limitatieve lijst van verwijderingshandelingen;
20. „beste beschikbare technieken”: beste beschikbare technieken in de zin van artikel 2, punt 11, van Richtlijn 96/61/EG;
21. „regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid”: een reeks door de lidstaten vastgestelde maatregelen om ervoor te zorgen dat producenten van producten de financiële of financiële en organisatorische verantwoordelijkheid dragen voor het beheer van de afvalfase van de levenscyclus van een product.
Artikel 4
Afvalhiërarchie
1. Bij het opstellen van wetgeving en beleidsinitiatieven voor de preventie en het beheer van afvalstoffen wordt als prioriteitsvolgorde de volgende afvalhiërarchie gehanteerd:
a) preventie;
b) voorbereiding voor hergebruik;
c) recycling;
d) andere nuttige toepassing, bv. energieterugwinning; en tevens
e) verwijdering.
2. Bij het toepassen van de in lid 1 bedoelde afvalhiërarchie nemen de lidstaten maatregelen om de opties te stimuleren die over het geheel genomen het beste milieuresultaat opleveren. Dit kan betekenen dat voor bepaalde specifieke afvalstromen van de hiërarchie moet worden afgeweken indien dit op grond van het levenscyclusdenken met betrekking tot de algemene effecten van het produceren en beheren van dergelijke afvalstoffen gerechtvaardigd is.
De lidstaten waarborgen dat de ontwikkeling van afvalwetgeving en afvalbeleid een volledig doorzichtig proces is, met inachtneming van de nationale voorschriften inzake de raadpleging en betrokkenheid van de burgers en belanghebbenden.
De lidstaten dienen rekening te houden met de algemene milieubeschermingsprincipes zoals het voorzorgs- en duurzaamheidsbeginsel, de technische uitvoerbaarheid en economische haalbaarheid, de bescherming van hulpbronnen, alsook met de algemene effecten voor milieu en menselijke gezondheid en op economisch en maatschappelijk gebied, overeenkomstig de artikelen 1 en 13.
3. De lidstaten maken gebruik van economische instrumenten en andere maatregelen om prikkels te bieden voor de toepassing van de afvalstoffenhiërarchie, zoals die welke zijn vermeld in bijlage IV bis of andere passende instrumenten en maatregelen.
Artikel 5
Bijproducten
1. De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat een stof die of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof of dat voorwerp, niet als een afvalstof wordt beschouwd maar als een bijproduct, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a) het is zeker dat de stof of het voorwerp zal worden gebruikt;
b) de stof of het voorwerp kan onmiddellijk worden gebruikt zonder enige verdere verwerking anders dan die welke bij normale productiepraktijken gangbaar is;
c) de stof of het voorwerp wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces; en
d) verder gebruik is rechtmatig, m.a.w. de stof of het voorwerp voldoet aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en zal niet leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.
2. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot nadere bepaling van gedetailleerde criteria betreffende de eenvormige toepassing van de in lid 1 vastgelegde voorwaarden op specifieke stoffen of voorwerpen.
Deze gedetailleerde criteria zorgen voor een hoog niveau van bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid en bevorderen een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Bij de vaststelling van deze uitvoeringshandelingen, neemt de Commissie als vertrekpunt de criteria die het strengst zijn en het milieu het best beschermen van alle criteria die door de lidstaten zijn vastgesteld overeenkomstig lid 3 van dit artikel en geeft zij bij de ontwikkeling van de gedetailleerde criteria prioriteit aan navolgbare praktijken van industriële symbiose.
3. Indien geen criteria op het niveau van de Unie zijn vastgesteld op grond van lid 2, kunnen de lidstaten gedetailleerde criteria vaststellen voor de toepassing van de in lid 1 vastgelegde voorwaarden op specifieke stoffen of voorwerpen.
De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) in kennis van die gedetailleerde criteria, voor zover die richtlijn zulks voorschrijft.
Artikel 6
Einde-afvalfase
1. De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat afval dat een behandeling voor recycling of andere nuttige toepassing heeft ondergaan niet langer als afval wordt beschouwd indien het aan de volgende voorwaarden voldoet:
a) de stof of het voorwerp is bestemd om te worden gebruikt voor specifieke doelen;
b) er is een markt voor of vraag naar de stof of het voorwerp;
c) de stof of het voorwerp voldoet aan de technische voorschriften voor de specifieke doelen en aan de voor producten geldende wetgeving en normen; en tevens
d) het gebruik van de stof of het voorwerp heeft over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid.
▼M4 —————
2. De Commissie ziet toe op de ontwikkeling van nationale eindeafvalcriteria in de lidstaten en beoordeelt of er op basis daarvan voor de gehele Unie geldende criteria moeten worden ontwikkeld. Te dien einde stelt de Commissie in voorkomend geval uitvoeringshandelingen vast tot nadere bepaling van gedetailleerde criteria betreffende de eenvormige toepassing van de in lid 1 vastgelegde voorwaarden op bepaalde soorten afval.
Die gedetailleerde criteria waarborgen een hoog niveau van bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid en bevorderen een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Zij hebben met name betrekking op:
a) afvalmateriaal dat als input voor de handeling voor nuttige toepassing mag worden gebruikt;
b) toegelaten verwerkingsprocessen en -technieken;
c) kwaliteitscriteria voor eindeafvalmaterialen die die het resultaat zijn van de handeling voor nuttige toepassing overeenkomstig de toepasselijke productnormen, waaronder indien nodig grenswaarden voor verontreinigende stoffen;
d) vereisten waaraan beheerssystemen moeten voldoen om aan te tonen dat de eindeafvalcriteria zijn nageleefd, met inbegrip van kwaliteitscontrole en interne controle en, in voorkomend geval, accreditatie; en
e) een vereiste inzake een conformiteitsverklaring.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Bij de vaststelling van deze uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met de desbetreffende criteria die de lidstaten overeenkomstig lid 3 hebben vastgesteld en neemt zij als vertrekpunt de criteria die het strengst zijn en het milieu het best beschermen.
3. Indien geen criteria op het niveau van de Unie zijn vastgesteld overeenkomstig de in lid 2 vastgestelde procedure, kunnen de lidstaten gedetailleerde criteria vaststellen voor de toepassing van de in lid 1 vastgelegde voorwaarden op bepaalde soorten afval. Die gedetailleerde criteria houden rekening met eventuele nadelige effecten voor het milieu en de menselijke gezondheid van de stof of het voorwerp en zijn in overeenstemming met in lid 2, onder a) tot en met e), vastgelegde vereisten.
De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/1535 in kennis van die criteria, voor zover die richtlijn zulks voorschrijft.
4. Wanneer er op het niveau van de Unie of op nationaal niveau geen criteria zijn vastgesteld krachtens respectievelijk de leden 2 of 3, kan een lidstaat per geval besluiten, of passende maatregelen nemen om te verifiëren, dat bepaalde afvalstoffen niet langer afval zijn op grond van de voorwaarden van lid 1 en dit, in voorkomend geval, in lijn met de vereisten van lid 2, onder a) tot en met e), en rekening houdend met grenswaarden voor verontreinigende stoffen en eventuele negatieve gevolgen voor het milieu en de menselijke gezondheid. Van die besluiten per geval hoeft de Commissie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/1535 niet in kennis te worden gesteld.
De lidstaten kunnen informatie over hun besluiten per geval en het resultaat van de verificatie door bevoegde autoriteiten langs elektronische weg bekendmaken.
5. Een natuurlijke of rechtspersoon die:
a) voor de eerste maal een materiaal gebruikt dat niet langer afval is en niet in de handel is gebracht, of
b) een materiaal voor het eerst sinds het niet afval langer is in de handel brengt,
ziet erop toe dat het materiaal voldoet aan de desbetreffende vereisten uit hoofde van de wetgeving inzake chemische stoffen en producten. Aan de voorwaarden van lid 1 moet zijn voldaan voordat de wetgeving inzake chemische stoffen en producten van toepassing is op het materiaal dat niet langer afval is.
Artikel 7
Lijst van afvalstoffen
►M4 1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 38 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen door een lijst van afvalstoffen vast te stellen en die te toetsen overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel. ◄ In de lijst van afvalstoffen worden gevaarlijke afvalstoffen opgenomen en wordt rekening gehouden met de oorsprong en samenstelling van de afvalstoffen en,waar nodig, de concentratiegrenswaarden voor gevaarlijke stoffen. De lijst van afvalstoffen is bindend waar het erom gaat te bepalen welke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen moeten worden aangemerkt. De opneming van een stof of een voorwerp in de lijst betekent niet dat die stof of dat voorwerp in alle omstandigheden een afvalstof is. Een stof of een voorwerp wordt alleen als afvalstof aangemerkt indien het gaat om een afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1).
2. Een lidstaat kan een afvalstof toch als gevaarlijke afvalstof aanmerken, indien zij een of meer van de in bijlage III genoemde eigenschappen bezit, zelfs als die niet als gevaarlijke afvalstof in de lijst van afvalstoffen is opgenomen. De lidstaat brengt dergelijke gevallen steeds onmiddellijk ter kennis van de Commissie en verstrekt de Commissie alle relevante informatie. In het licht van de ontvangen kennisgevingen wordt de lijst opnieuw bezien met het oog op een besluit tot aanpassing daarvan.
3. Indien een lidstaat over gegevens beschikt waaruit blijkt dat een specifieke afvalstof die als gevaarlijke afvalstof in de lijst is opgenomen, geen van de in bijlage III genoemde eigenschappen bezit, mag hij die afvalstof als niet-gevaarlijke afvalstof aanmerken. De lidstaat brengt dergelijke gevallen steeds onmiddellijk ter kennis van de Commissie en verstrekt de Commissie de vereiste gegevens. In het licht van de ontvangen kennisgevingen wordt de lijst opnieuw bezien met het oog op een besluit tot aanpassing daarvan.
4. De herindeling van gevaarlijke afvalstoffen als niet-gevaarlijke afvalstoffen mag niet plaatsvinden na verdunning of vermenging met het oogmerk om de oorspronkelijke concentraties van gevaarlijke stoffen onder de drempelwaarde voor kenmerking als gevaarlijk te brengen.
▼M4 —————
6. De lidstaten kunnen afvalstoffen als niet-gevaarlijk afval beschouwen overeenkomstig de lijst afvalstoffen, bedoeld in lid 1.
7. De Commissie ziet erop toe dat de lijst van afvalstoffen alsmede elke herziening van deze lijst in voorkomend geval in overeenstemming zijn met de beginselen van helderheid, begrijpelijkheid en toegankelijkheid voor de gebruikers, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s).
HOOFDSTUK II
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
Artikel 8
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
1. Ter stimulering van hergebruik en de preventie, recycling en andere nuttige toepassing van afvalstoffen kunnen de lidstaten wettelijke of andere maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die beroepsmatig producten ontwikkelt, vervaardigt, behandelt, verwerkt, verkoopt of invoert (producent van het product) een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid draagt.
Die maatregelen kunnen onder andere bestaan uit het aanvaarden van teruggebrachte producten en de van gebruikte producten overgebleven afvalstoffen, alsmede het daaropvolgende beheer van de afvalstoffen, en de financiële verantwoordelijkheid voor die activiteiten. Verder kunnen deze maatregelen de verplichting omvatten openbaar beschikbare informatie te verstrekken over de mate waarin het product herbruikbaar en recycleerbaar is.
Indien die maatregelen bestaan in het opzetten van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, zijn de algemene minimale vereisten van artikel 8 bis van toepassing.
De lidstaten kunnen besluiten dat producenten van producten die uit eigen beweging financiële of financiële en organisatorische verantwoordelijkheden voor het beheer van de afvalfase van de levenscyclus van een product op zich nemen, sommige of alle algemene minimumvereisten van artikel 8 bis moeten toepassen.
2. De lidstaten kunnen passende maatregelen nemen die ertoe stimuleren om producten en onderdelen van producten zodanig te ontwerpen dat de milieueffecten en de afvalproductie zowel bij de vervaardiging als bij het latere gebruik van de producten worden verminderd, en om ervoor te zorgen dat de nuttige toepassing en verwijdering van producten die afval zijn geworden, geschieden overeenkomstig de artikelen 4 en 13.
Dergelijke maatregelen kunnen onder meer aanmoedigen tot het ontwikkelen, vervaardigen en in de handel brengen van producten en componenten van producten die geschikt zijn voor meervoudig gebruik, gerecycleerde materialen bevatten, die technisch duurzaam en gemakkelijk te repareren en die, zodra zij afval zijn geworden, geschikt zijn voor voorbereiding voor hergebruik en recycling om een juiste toepassing van de afvalhiërarchie te faciliteren. Bij die maatregelen wordt rekening gehouden met de effecten van producten gedurende hun volledige levenscyclus, met de afvalhiërarchie en, in voorkomend geval, met het potentieel voor meervoudige recycling.
3. Bij de toepassing van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid houden de lidstaten rekening met de technische uitvoerbaarheid en de economische haalbaarheid en de effecten in hun totaliteit op het milieu, de volksgezondheid en de maatschappij, met inachtneming van de noodzaak een goede werking van de interne markt te garanderen.
4. De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt toegepast onverminderd de verantwoordelijkheid voor afvalbeheer als bedoeld in artikel 15, lid 1, en onverminderd de bestaande specifieke wetgeving inzake afvalstromen en producten.
5. De Commissie organiseert een informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en de actoren die betrokken zijn bij de regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid over de praktische uitvoering van de algemene minimale vereisten van artikel 8 bis. Dit omvat onder andere de uitwisseling van informatie over beste praktijken om te zorgen voor adequate governance, grensoverschrijdende samenwerking met betrekking tot regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en een soepele werking van de interne markt, over de organisatorische aspecten en de monitoring van organisaties die verplichtingen uit hoofde van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid nakomen namens producenten van producten, over de differentiëring van financiële bijdragen, over de selectie van afvalbeheerders en over de preventie van zwerfafval. De Commissie publiceert de resultaten van de informatie-uitwisseling en kan richtsnoeren geven met betrekking tot deze en andere relevante aspecten.
De Commissie publiceert, in overleg met de lidstaten, richtsnoeren voor de grensoverschrijdende samenwerking ten aanzien van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en voor de differentiëring van financiële bijdragen als bedoeld in artikel 8 bis, lid 4, onder b).
Indien zulks nodig is om verstoring van de interne markt te voorkomen, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen tot vaststelling van criteria met het oog op de eenvormige toepassing van artikel 8 bis, lid 4, onder b), zonder echter de hoogte van de bijdragen precies vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 8 bis
Algemene minimumvereisten voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
1. Indien er overeenkomstig artikel 8, lid 1, regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zijn vastgesteld, ook krachtens andere wetgevingshandelingen van de Unie, zorgen de lidstaten ervoor:
a) dat zij duidelijk de taken en verantwoordelijkheden omschrijven van alle betrokken actoren, waaronder de producenten van producten die producten in de lidstaat in de handel brengen, de organisaties die namens hen verplichtingen uit hoofde van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid nakomen, de private of publieke afvalverwerkers, de plaatselijke instanties en, waar van toepassing, exploitanten van installaties voor hergebruik en voorbereiding voor hergebruik en ondernemingen van de sociale economie;
b) dat zij, in overeenstemming met de afvalhiërarchie, doelstellingen voor afvalbeheer vaststellen, met als doel ten minste de kwantitatieve doelstellingen te behalen die relevant zijn voor de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zoals vastgelegd in deze richtlijn, Richtlijn 94/62/EG, Richtlijn 2000/53/EG, Richtlijn 2006/66/EG en Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ), en andere kwantitatieve en/of kwalitatieve doelstellingen vaststellen die relevant worden geacht voor de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid;
c) dat er een verslagleggingssysteem wordt opgezet om gegevens te verzamelen over de producten die in de lidstaat in de handel worden gebracht door producenten van producten waarop uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van toepassing is, evenals gegevens over de inzameling en verwerking van van die producten afkomstig afval, waar van toepassing met vermelding van de materiaalstromen, alsook andere gegevens die relevant zijn voor de toepassing van punt b);
d) dat gelijke behandeling en non-discriminatie van producenten van producten gewaarborgd wordt, ongeacht hun oorsprong of grootte, zonder dat er een onevenredige regelgevingsdruk wordt opgelegd aan producenten, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, van kleine hoeveelheden producten.
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de afvalstoffenhouders op wie de overeenkomstig artikel 8, lid 1, vastgestelde regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid betrekking hebben, worden geïnformeerd over afvalpreventiemaatregelen, centra voor hergebruik en voorbereiding voor hergebruik, terugname- en inzamelingssystemen, en de preventie van zwerfafval. De lidstaten nemen tevens maatregelen om prikkels voor de afvalstoffenhouders te creëren zodat zij hun verantwoordelijkheid nemen om hun afval af te leveren bij de bestaande systemen voor gescheiden inzameling, met name economische prikkels of regelgeving, waar passend.
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat elke producent van producten of organisatie die namens producenten van producten verplichtingen uit hoofde van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid nakomt:
a) een duidelijk omschreven geografisch gebied, product en materiaal bestrijkt, zonder deze te beperken tot de gebieden waar de inzameling en het beheer van afval het winstgevendst zijn;
b) zorgt voor een passende beschikbaarheid van afvalinzamelingssystemen binnen de onder a) bedoelde gebieden;
c) over de nodige financiële middelen of financiële en organisatorische middelen beschikt om aan zijn verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te voldoen;
d) voorziet in een adequaat mechanisme voor zelfbeheer, in voorkomend geval ondersteund door regelmatige onafhankelijke controles voor de beoordeling van:
i) het financiële beheer van de producent of organisatie, waaronder de naleving van de vereisten van lid 4, onder a) en b);
ii) de kwaliteit van de gegevens die zijn verzameld en gerapporteerd overeenkomstig lid 1, onder c), van dit artikel, en de vereisten van Verordening (EG) nr. 1013/2006;
e) informatie openbaar beschikbaar maakt over het behalen van de doelstellingen voor afvalbeheer als bedoeld in lid 1, onder b), en, in geval van collectieve nakoming van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, tevens informatie over:
i) de eigenaars en de leden;
ii) de door producenten van producten betaalde financiële bijdragen per verkochte eenheid of per ton in de handel gebracht product; en
iii) de selectieprocedure voor afvalbeheerders.
4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de financiële bijdragen die de producent van het product betaalt om aan zijn verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te voldoen:
a) de volgende kosten dekken voor de producten die de producent in de betrokken lidstaat in de handel brengt:
— de kosten van de gescheiden inzameling van afval en vervolgens het vervoer en de verwerking ervan, met inbegrip van de verwerking die nodig is om te voldoen aan de doelstellingen van de Unie op het gebied van afvalbeheer, en de kosten die nodig zijn om te voldoen aan andere doelstellingen als bedoeld in lid 1, onder b), rekening houdend met de inkomsten uit het hergebruik, de verkoop van secundaire grondstoffen van hun producten en niet-opgeëist statiegeld;
— de kosten van het verstrekken van passende informatie aan afvalstoffenhouders overeenkomstig lid 2;
— de kosten van het verzamelen en rapporteren van gegevens overeenkomstig lid 1, onder c).
Dit punt is niet van toepassing op regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 2000/53/EG, 2006/66/EG of 2012/19/EU;
b) in geval van collectieve uitvoering van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, indien mogelijk, voor afzonderlijke producten of groepen van soortgelijke producten worden gedifferentieerd, met name door rekening te houden met duurzaamheid, repareerbaarheid, herbruikbaarheid en recycleerbaarheid en de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, waarbij wordt uitgegaan van de gehele levenscyclus, in afstemming met de in het betreffende recht van de Unie opgenomen vereisten en, wanneer beschikbaar, op basis van geharmoniseerde criteria, om ervoor te zorgen dat de interne markt goed functioneert; en
c) niet meer bedragen dan de kosten die nodig zijn om de afvalbeheersdiensten op kostenefficiënte wijze te verrichten. Die kosten worden op transparante wijze vastgesteld tussen de betrokken actoren.
Wanneer dat wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om een adequaat afvalbeheer en de economische levensvatbaarheid van de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te waarborgen, kunnen de lidstaten afwijken van de verdeling van financiële verantwoordelijkheid als vastgelegd onder a), mits:
i) in geval van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid die zijn vastgesteld om doelstellingen voor afvalbeheer en doelstellingen die krachtens wetgevingshandelingen van de Unie zijn vastgesteld, te behalen, de producenten van producten ten minste 80 % van de noodzakelijke kosten dragen;
ii) in geval van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid die zijn vastgesteld op of na 4 juli 2018 om doelstellingen voor afvalbeheer en doelstellingen die enkel in de wetgeving van een lidstaat zijn vastgesteld, te behalen, de producenten van producten ten minste 80 % van de noodzakelijke kosten dragen;
iii) in geval van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid die zijn vastgesteld vóór 4 juli 2018 om doelstellingen voor afvalbeheer en doelstellingen die enkel in wetgeving van een lidstaat zijn vastgesteld, te behalen de producenten van producten ten minste 50 % van de noodzakelijke kosten dragen,
en mits de overige kosten worden gedragen door de oorspronkelijke producenten of distributeurs van afvalstoffen.
Deze afwijking mag niet worden gebruikt om het aandeel in de kosten dat gedragen wordt door producenten van producten in het kader van vóór 4 juli 2018 vastgesteld regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te verlagen.
5. De lidstaten stellen een passend kader voor monitoring en handhaving vast om te waarborgen dat de producenten van producten en organisaties die namens hen verplichtingen uit hoofde van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid nakomen, aan hun verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voldoen, ook in geval van verkoop op afstand, dat de financiële middelen correct worden gebruikt en dat alle actoren die betrokken zijn bij de uitvoering van de regelingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid betrouwbare gegevens rapporteren.
Indien in een lidstaat meerdere organisaties de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid namens de producenten van producten uitvoeren, wijst de betrokken lidstaat ten minste één van particuliere belangen onafhankelijke instantie aan die toezicht houdt op de uitvoering van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, of vertrouwt hij die taak aan een publieke instantie toe.
Elke lidstaat staat de producenten van producten die in een andere lidstaat zijn gevestigd en die producten op zijn grondgebied in de handel brengen toe een op zijn grondgebied gevestigde rechtspersoon of natuurlijke persoon aan te wijzen als gemachtigd vertegenwoordiger voor de uitvoering van de verplichtingen van een producent in verband met de regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid op zijn grondgebied.
Voor de monitoring en verificatie van de naleving van de verplichtingen van de producent van het product in verband met regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid kunnen de lidstaten vereisten vaststellen, zoals registratie en informatie- en rapportagevereisten, waaraan een rechtspersoon of natuurlijke persoon moet voldoen om te worden aangewezen als gemachtigd vertegenwoordiger op hun grondgebied.
6. De lidstaten zorgen voor een regelmatige dialoog tussen alle relevante belanghebbenden die betrokken zijn bij de uitvoering van de regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, waaronder producenten en distributeurs, private of publieke afvalverwerkers, lokale instanties, maatschappelijke organisaties en, indien van toepassing, actoren van de sociale economie, hergebruik- en reparatienetwerken en exploitanten van installaties voor voorbereiding voor hergebruik.
7. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid die vóór 4 juli 2018 zijn vastgesteld, uiterlijk op 5 januari 2023 aan dit artikel voldoen.
8. Verstrekking van informatie aan het publiek krachtens dit artikel doet geen afbreuk aan het bewaren van de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie overeenkomstig het desbetreffende Unie- en nationaal recht.
Artikel 9
Afvalpreventie
1. De lidstaten nemen maatregelen om afvalproductie te voorkomen. Deze maatregelen behelzen ten minste het volgende:
a) zij bevorderen en ondersteunen duurzame productie- en consumptiemodellen;
b) zij moedigen het ontwerp, de fabricage en het gebruik van producten aan die hulpbronnenefficiënt, duurzaam (ook wat betreft levensduur en het ontbreken van geplande veroudering), repareerbaar, herbruikbaar en opwaardeerbaar zijn;
c) zij brengen de producten in kaart die kritieke grondstoffen bevatten om te voorkomen dat die materialen afval worden;
d) zij moedigen het hergebruik van producten ende invoering van systemen aan die reparatie- en hergebruikactiviteiten stimuleren, met name voor elektrische en elektronische apparatuur, textiel en meubelen, alsmede verpakkingen, bouwmaterialen en -producten;
e) zij moedigen, in voorkomend geval en onverminderd de intellectuele-eigendomsrechten, de beschikbaarheid aan van losse onderdelen, handleidingen, technische informatie of andere instrumenten, apparatuur of software die de reparatie en het hergebruik van producten mogelijk maken, zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit en veiligheid ervan;
f) zij verminderen de afvalproductie in processen in verband met de industriële productie, de winning van mineralen, de verwerkende industrie en bouw- en sloopwerkzaamheden, rekening houdend met de beste beschikbare technieken;
g) zij verminderen de productie van levensmiddelenafval in de primaire productie, de verwerking en de industrie, in de detailhandel en de overige distributie van levensmiddelen, in restaurants, catering en huishoudens als bijdrage aan de doelstelling van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkeling om tegen 2030 de hoeveelheid levensmiddelenafval per hoofd van de bevolking wereldwijd op het niveau van de detailhandel en de consument te halveren en het levensmiddelenverlies in de gehele productie- en toeleveringsketen terug te dringen;
h) zij moedigen voedselschenkingen en andere herverdeling voor menselijke consumptie aan, waarbij het menselijk gebruik voorrang heeft op diervoeding en herverwerking tot niet voor de voeding bestemde producten;
i) zij bevorderen de vermindering van het gehalte aan gevaarlijke stoffen in materialen en producten, onverminderd de geharmoniseerde wettelijke vereisten betreffende die materialen en producten die op het niveau van de Unie zijn vastgesteld, en zorgen ervoor dat elke leverancier van een voorwerp als gedefinieerd in artikel 3, punt 33, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ) met ingang van 5 januari 2021 de informatie krachtens artikel 33, lid 1, van die verordening doet toekomen aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen;
j) zij verminderen de productie van afvalstoffen, met name afvalstoffen die niet geschikt zijn voor voorbereiding voor hergebruik of recycling;
k) zij stellen vast welke producten de belangrijkste bronnen van zwerfafval vormen, met name in het natuurlijke en mariene milieu, en nemen passende maatregelen om zwerfafval van die producten te voorkomen en te verminderen. Wanneer de lidstaten besluiten deze verplichting uit te voeren door middel van marktbeperkingen, zorgen zij ervoor dat die beperkingen evenredig en niet-discriminerend zijn;
l) zij streven ernaar de productie van zwerfvuil in zee een halt toe te roepen als bijdrage aan de doelstelling van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkeling om mariene verontreiniging van elke soort te voorkomen en aanzienlijk te verminderen; en
m) zij ontwikkelen en steunen voorlichtingscampagnes om de bewustwording inzake afvalpreventie en zwerfafval te bevorderen.
2. Het Europees Agentschap voor chemische stoffen zet een databank op voor de gegevens die het uit hoofde van lid 1, onder i), uiterlijk op 5 januari 2020 moet ontvangen en onderhoudt deze. Het Europees Agentschap voor chemische stoffen verleent afvalverwerkers toegang tot die databank. Het Agentschap verleent op verzoek ook consumenten toegang tot die databank.
3. De lidstaten monitoren en evalueren de uitvoering van de afvalpreventiemaatregelen. Daartoe maken zij gebruik van passende kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en doelstellingen, met name voor de hoeveelheid afval die wordt geproduceerd.
4. Met ingang van het eerste volledige kalenderjaar na de vaststelling van de in lid 7 bedoelde uitvoeringshandeling waarbij de gemeenschappelijke methode wordt vastgesteld, monitoren en evalueren de lidstaten de tenuitvoerlegging van hun maatregelen inzake hergebruik door het hergebruik te meten aan de hand van die methode.
5. Met ingang van het eerste volle kalenderjaar na de vaststelling van de in lid 8 bedoelde gedelegeerde handeling waarbij de methode wordt vastgesteld, monitoren en evalueren de lidstaten de uitvoering van hun maatregelen ter preventie van levensmiddelenafval door de hoeveelheden levensmiddelenafval te meten aan de hand van die methode.
6. Uiterlijk 31 december 2023 onderzoekt de Commissie gegevens over levensmiddelenafval die overeenkomstig artikel 37, lid 3, door de lidstaten worden verstrekt teneinde te bezien of er op basis van de gegevens die overeenkomstig de krachtens artikel 8 van dit artikel vastgestelde gemeenschappelijke methode door de lidstaten worden verstrekt, een voor de hele Unie geldende doelstelling voor de vermindering van levensmiddelenafval kan worden vastgesteld die tegen 2030 moet worden behaald. Hiertoe dient de Commissie een verslag, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel, in bij het Europees Parlement en de Raad.
7. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast teneinde indicatoren vast te stellen om de algehele voortgang met de uitvoering van de afvalpreventiemaatregelen te meten en stelt uiterlijk 31 maart 2019 een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van een gemeenschappelijke methode voor de verslaglegging over hergebruik van producten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
8. Uiterlijk 31 maart 2019 stelt de Commissie op basis van het resultaat van de werkzaamheden van het EU-platform inzake levensmiddelenverlies en -afval overeenkomstig artikel 38 bis een gedelegeerde handeling vast om deze richtlijn aan te vullen door een gemeenschappelijke methode en minimale kwaliteitsvereisten vast te stellen voor de eenvormige meting van de hoeveelheden levensmiddelenafval.
9. Uiterlijk 31 december 2024 onderzoekt de Commissie de gegevens over hergebruik die overeenkomstig artikel 37, lid 3, door de lidstaten worden verstrekt, teneinde te bezien of er maatregelen kunnen worden getroffen om hergebruik van producten aan te moedigen, onder meer door meetbare doelstellingen vast te stellen. De Commissie onderzoekt tevens of het haalbaar is om andere afvalpreventiedoelstellingen vast te stellen, waaronder doelstellingen voor afvalvermindering. Hiertoe dient de Commissie een verslag, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel, in bij het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 10
Nuttige toepassing
1. De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat afval overeenkomstig de artikelen 4 en 13 voorbereiding voor hergebruik, recycling of andere behandelingen voor nuttige toepassing ondergaat.
2. Indien zulks noodzakelijk is voor de naleving van lid 1 en om de voorbereiding voor hergebruik, recycling en andere handelingen voor nuttige toepassing te faciliteren of te verbeteren, worden afvalstoffen gescheiden ingezameld en niet gemengd met andere afvalstoffen of materialen die andere eigenschappen hebben.
3. De lidstaten mogen afwijkingen van lid 2 toestaan, mits aan ten minste een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) het inzamelen van bepaalde soorten afval is niet van invloed op het potentieel ervan om overeenkomstig artikel 4 voorbereiding voor hergebruik, recycling of andere behandelingen voor nuttige toepassing te ondergaan en levert een output van die handelingen op waarvan de kwaliteit vergelijkbaar is met die welke door middel van gescheiden inzameling wordt bereikt;
b) gescheiden inzameling levert niet de beste milieuresultaten op als de algehele milieueffecten van het beheer van de desbetreffende afvalstromen in aanmerking worden genomen;
c) gescheiden inzameling is technisch niet haalbaar wanneer rekening wordt gehouden met goede praktijken op het gebied van afvalinzameling;
d) gescheiden inzameling zou buitensporig hoge economische kosten meebrengen, rekening houdend met de kosten van negatieve milieu- en gezondheidseffecten van gemengde afvalinzameling en -verwerking, het potentieel voor efficiëntieverbeteringen op het gebied van afvalinzameling en -verwerking, inkomsten uit de verkoop van secundaire grondstoffen alsook de toepassing van het beginsel „de vervuiler betaalt” en uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.
De lidstaten toetsen afwijkingen die krachtens dit lid worden toegestaan regelmatig, rekening houdend met goede praktijken op het gebied van de gescheiden inzameling van afval en andere ontwikkelingen op het gebied van afvalbeheer.
4. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat afval dat overeenkomstig artikel 11, lid 1, en artikel 22 gescheiden is ingezameld met het oog op voorbereiding voor hergebruik en recycling, niet wordt verbrand, met uitzondering van afval dat bij de verdere verwerking van het gescheiden ingezameld afval ontstaat en waarvoor verbranding overeenkomstig artikel 4 het beste milieuresultaat oplevert.
5. Wanneer zulks nodig is voor de naleving van lid 1 van dit artikel en om nuttige toepassing te faciliteren of te verbeteren, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om vóór of tijdens de nuttige toepassing gevaarlijke stoffen en mengsels en bestanddelen van gevaarlijke stoffen te verwijderen met het oog op de verwerking ervan overeenkomstig de artikelen 4 en 13.
6. Uiterlijk 31 december 2021 dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over de tenuitvoerlegging van dit artikel wat betreft stedelijk afval en bioafval, waarin onder meer wordt aangegeven voor welke materialen en welke territoriale gebieden gescheiden inzameling heeft plaatsgevonden en welke afwijkingen krachtens lid 3 zijn toegestaan.
Artikel 11
Voorbereiding voor hergebruik en recycling
1. De lidstaten nemen maatregelen ter bevordering van activiteiten op het gebied van voorbereiding voor hergebruik, met name door het aanmoedigen van het opzetten en ondersteunen van netwerken voor voorbereiding voor hergebruik en reparatie, door het vergemakkelijken, wanneer dat verenigbaar is met correct afvalbeheer, van de toegang van deze netwerken tot door inzamelingsregelingen of -installaties gehouden afval dat kan worden voorbereid voor hergebruik maar niet bestemd is voor voorbereiding voor hergebruik door diezelfde regelingen of installaties, en door het stimuleren van de toepassing van economische instrumenten, aanbestedingscriteria, kwantitatieve doelstellingen of andere maatregelen.
De lidstaten nemen maatregelen om recycling van hoge kwaliteit te bevorderen en voeren hiertoe, in overeenstemming met artikel 10, leden 2 en 3, gescheiden afvalinzameling in.
Onder voorbehoud van artikel 10, leden 2 en 3, voeren de lidstaten een gescheiden inzameling in voor ten minste papier, metaal, plastic en glas en, uiterlijk 1 januari 2025, voor textiel.
De lidstaten nemen maatregelen ter bevordering van selectieve sloop om de verwijdering en veilige verwerking van gevaarlijke stoffen mogelijk te maken en hergebruik en recycling van hoge kwaliteit door middel van selectieve verwijdering van materialen te faciliteren, en ter bevordering van het opzetten van sorteersystemen voor bouw- en sloopafval voor ten minste het volgende: hout, minerale bestanddelen (beton, bakstenen, tegels en keramische producten, stenen), metaal, glas, plastic en pleister.
2. Om de in deze richtlijn gestelde doelstellingen te behalen en zich te ontwikkelen in de richting van een Europese circulaire economie met een hoge grondstoffenefficiëntie, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de volgende doelstellingen worden behaald:
a) tegen 2020 wordt de voorbereiding voor hergebruik en recycling van afvalstoffen zoals tenminste papier, metaal, kunststof en glas uit huishoudens en eventueel uit andere bronnen, voor zover deze afvalstromen vergelijkbaar zijn met die van huishoudelijk afval, verhoogd tot minimaal in totaal 50 gewichtsprocent;
b) tegen 2020 wordt de voorbereiding voor hergebruik, recycling en andere nuttige toepassingen van materiaal, met inbegrip van opvulactiviteiten waarbij afval ter vervanging van ander materiaal gebruikt wordt, van niet-gevaarlijk bouw- en sloopafval met uitzondering van in de natuur voorkomende materialen zoals omschreven in categorie 17 05 04 van de lijst van afvalstoffen, verhoogd tot een minimum van 70 gewichtsprocent;
c) tegen 2025 wordt de voorbereiding voor hergebruik en de recycling van stedelijk afval verhoogd tot minimaal 55 gewichtsprocent;
d) tegen 2030 wordt de voorbereiding voor hergebruik en de recycling van stedelijk afval verhoogd tot minimaal 60 gewichtsprocent;
e) tegen 2035 wordt de voorbereiding voor hergebruik en de recycling van stedelijk afval verhoogd tot minimaal 65 gewichtsprocent.
3. Een lidstaat kan de termijn voor de verwezenlijking van de in lid 2, onder c), d) en e), bedoelde doelstellingen met maximaal vijf jaar verlengen mits die lidstaat:
a) in 2013 volgens de gegevens die in de gezamenlijke vragenlijst van de OESO en Eurostat zijn verstrekt, minder dan 20 % van zijn stedelijk afval heeft voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd of meer dan 60 % van zijn stedelijk afval heeft gestort; en
b) de Commissie uiterlijk 24 maanden vóór het verstrijken van de in lid 2, onder c), d) of e), vastgestelde termijn in kennis stelt van zijn voornemen om de betreffende termijn te verlengen, en een uitvoeringsplan indient overeenkomstig bijlage IV ter.
4. Binnen drie maanden na ontvangst van het krachtens lid 3, onder b), ingediende uitvoeringsplan kan de Commissie een lidstaat verzoeken dat uitvoeringsplan te herzien indien zij van oordeel is dat het niet voldoet aan de vereisten van bijlage IV ter. Binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie dient de betrokken lidstaat een herzien plan in.
5. Indien de termijn voor het behalen van de doelstellingen overeenkomstig lid 3 wordt uitgesteld, neemt de betrokken lidstaat de nodige maatregelen om de voorbereiding voor hergebruik en de recycling van stedelijk afval te verhogen:
a) tot minimaal 50 % tegen 2025 in geval van uitstel van de termijn voor het behalen van de doelstelling bedoeld in lid 2, onder c);
b) tot minimaal 55 % tegen 2030 in geval van uitstel van de termijn voor het behalen van de doelstelling bedoeld in lid 2, onder d);
c) tot minimaal 60 % tegen 2035 in geval van uitstel van de termijn voor het behalen van de doelstelling bedoeld in lid 2, onder e).
6. Uiterlijk 31 december 2024 overweegt de Commissie de vaststelling van doelstellingen voor voorbereiding voor hergebruik en recycling voor bouw- en sloopafval en de materiaalspecifieke fracties daarvan, textielafval, commercieel afval, niet-gevaarlijk industrieel afval en andere afvalstromen, alsook van doelstellingen voor voorbereiding voor hergebruik voor stedelijk afval en recyclingdoelstellingen voor stedelijk bioafval. Hiertoe dient de Commissie een verslag, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel, in bij het Europees Parlement en de Raad.
7. Uiterlijk 31 december 2028 evalueert de Commissie het in lid 2, onder e), vastgestelde doelstelling. Hiertoe dient de Commissie een verslag, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel, in bij het Europees Parlement en de Raad.
De Commissie beoordeelt de technologie voor gelijktijdige verwerking die het mogelijk maakt om mineralen op te nemen in het meeverbrandingsproces van stedelijk afval. Indien er in het kader van deze evaluatie een betrouwbare methode wordt gevonden, overweegt de Commissie de mogelijkheid om die mineralen mee te laten tellen voor het behalen van de recyclingdoelstellingen.
Artikel 11 bis
Voorschriften inzake de berekening van de mate waarin de doelstellingen zijn verwezenlijkt
1. Bij het berekenen of de in artikel 11, lid 2, onder c), d), en e) en in artikel 11, lid 3, bedoelde doelstellingen zijn bereikt:
a) berekenen de lidstaten het gewicht van het geproduceerde en voor hergebruik voorbereide of gerecycleerde stedelijk afval in een bepaald kalenderjaar;
b) wordt het gewicht van stedelijk afval dat wordt voorbereid voor hergebruik berekend als het gewicht van producten of componenten van producten die stedelijk afval zijn geworden en alle nodige controle-, schoonmaak- of reparatiehandelingen hebben ondergaan om zonder verdere sortering of voorbehandeling te kunnen worden hergebruikt;
c) wordt het gewicht van gerecycleerd stedelijk afval berekend als het gewicht van afval dat, na alle nodige controle-, sorteer- of andere voorbereidende behandelingen te hebben ondergaan om afvalstoffen te verwijderen waarop de herverwerking niet gericht is en om recycling van hoge kwaliteit te waarborgen, wordt ingebracht in de recyclinghandeling waarbij afvalmaterialen daadwerkelijk worden herverwerkt tot producten, materialen of stoffen.
2. Voor de toepassing van lid 1, onder c), wordt het gewicht van gerecycleerd stedelijk afval gemeten wanneer het afval in de recyclinghandeling wordt ingebracht.
In afwijking van de eerste alinea mag het gewicht van gerecycleerd stedelijk afval worden gemeten aan de output van de sortering op voorwaarde dat:
a) die output vervolgens wordt gerecycleerd;
b) het gewicht van materialen of stoffen die worden verwijderd bij verdere handelingen voorafgaand aan de recyclinghandeling en vervolgens niet worden gerecycleerd, niet wordt opgenomen in het gewicht van het afval dat wordt vermeld als gerecycleerd.
3. De lidstaten zetten een doeltreffend systeem op voor de kwaliteitscontrole en traceerbaarheid van stedelijk afval om te waarborgen dat aan de voorwaarden van lid 1, onder c), en lid 2 van dit artikel wordt voldaan. Om de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de verzamelde gegevens over gerecycleerd afval te verzekeren, kan het systeem bestaan uit elektronische registers die zijn opgezet krachtens artikel 35, lid 4, technische specificaties voor de kwaliteitseisen voor gesorteerd afval of gemiddelde verliespercentages voor gesorteerd afval voor verschillende soorten afval en afvalbeheerpraktijken. Gemiddelde verliespercentages mogen alleen worden gebruikt wanneer er niet op een andere wijze betrouwbare gegevens kunnen worden verkregen en worden berekend aan de hand van de berekeningsregels die zijn vastgesteld in de krachtens lid 10 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling.
4. Om te berekenen of de doelstellingen als vastgesteld in artikel 11, lid 2, onder c), d) en e), en in artikel 11, lid 3, zijn behaald, mag de hoeveelheid biologisch afbreekbaar stedelijk afval die aerobe of anaerobe verwerking ondergaat als gerecycleerd worden meegeteld wanneer deze verwerking compost, digestaat of andere output oplevert waarvan de hoeveelheid gerecycleerde inhoud vergelijkbaar is met die van de input en bestemd is om te worden gebruikt als gerecycleerd product of materiaal of als gerecycleerde stof. Wanneer de output op het land wordt gebruikt, mogen de lidstaten die alleen als gerecycleerd meetellen als dit gebruik voordeel voor de landbouw oplevert of het milieu verbetert.
Met ingang van 1 januari 2027 mogen lidstaten gemeentelijk bioafval dat aerobe of anaerobe verwerking ondergaat alleen als gerecycleerd meetellen als het overeenkomstig artikel 22 gescheiden ingezameld of aan de bron gescheiden is.
5. Om te berekenen of de doelstellingen als vastgesteld in artikel 11, lid 2, onder c), d) en e), en in artikel 11, lid 3, zijn behaald, mag de hoeveelheid afvalmaterialen die niet langer afval zijn als gevolg van een voorbereidende handeling voorafgaand aan de herverwerking, als gerecycleerd worden meegeteld, mits die materialen bestemd zijn voor verdere herverwerking tot producten, materialen of stoffen die bestemd zijn om te worden gebruikt voor de oorspronkelijke of andere doeleinden. Eindeafvalmaterialen die als brandstof of andere middelen voor het opwekken van energie worden gebruikt of die verbrand, voor opvulling gebruikt of gestort worden, mogen echter niet worden niet meegeteld met het oog op het behalen van de recyclingdoelstellingen.
6. Bij het berekenen of de in artikel 11, lid 2, onder c), d) en e), en in artikel 11, lid 3, bedoelde doelstellingen zijn behaald, kunnen de lidstaten rekening houden met de recycling van materialen die zijn gescheiden na de verbranding van stedelijk afval, mits de gerecycleerde materialen voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen die zijn vastgesteld in de op grond van lid 9 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling.
7. Afval dat naar een andere lidstaat wordt gezonden met het oog op voorbereiding voor hergebruik, recycling of opvulling in die andere lidstaat, mag alleen worden meegeteld met het oog op het verwezenlijken van de doelstellingen van artikel 11, leden 2 en 3, door de lidstaat waar dat afval werd ingezameld.
8. Afval dat voor voorbereiding voor hergebruik of voor recycling uit de Unie wordt uitgevoerd, wordt alleen meegeteld voor de mate waarin de lidstaat waarin het is verzameld de doelstellingen van artikel 11, leden 2 en 3, van deze richtlijn verwezenlijkt indien is voldaan aan de voorwaarden van lid 3 van dit artikel en de exporteur, in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1013/2006, kan aantonen dat de overbrenging van afvalstoffen voldoet aan de vereisten van die verordening en dat de verwerking van afval buiten de Unie plaatsvond onder voorwaarden die in grote lijnen gelijkwaardig zijn aan de vereisten van het desbetreffende milieurecht van de Unie.
9. Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie uiterlijk 31 maart 2019 uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften voor de berekening en verificatie van gegevens en de verslaglegging hierover worden vastgelegd, met name met betrekking tot:
a) een gemeenschappelijke methode voor de berekening van het gewicht van de metalen die overeenkomstig lid 6 zijn gerecycleerd, met inbegrip van de kwaliteitscriteria voor de gerecycleerde metalen, en
b) aan de bron gescheiden en gerecycleerd bioafval.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 39, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
10. Uiterlijk 31 maart 2019 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 38 bis een gedelegeerde handeling vast om deze richtlijn aan te vullen door regels vast te stellen voor de berekening en verificatie van en de verslaglegging over het gewicht van materialen en stoffen die na een sorteringshandeling worden verwijderd en die daarna niet worden gerecycleerd, op basis van gemiddelde verliespercentages voor gesorteerd afval.
Artikel 11 ter
Verslag vroegtijdige waarschuwing
1. De Commissie stelt in samenwerking met het Europees Milieuagentschap uiterlijk drie jaar vóór elk van de in artikel 11, lid 2, onder c), d) en e), en in artikel 11, lid 3, vastgestelde termijnen verslagen op over de voortgang met betrekking tot het behalen van de in die bepalingen vastgelegde doelstellingen.
2. De in lid 1 bedoelde verslagen omvatten het volgende:
a) een raming van de mate waarin elke lidstaat de doelstellingen heeft verwezenlijkt;
b) een lijst van lidstaten die het risico lopen die doelstellingen niet binnen de respectieve termijnen te verwezenlijken, vergezeld van passende aanbevelingen voor de lidstaten in kwestie;
c) voorbeelden van beste praktijken die in de hele Unie worden toegepast en die als leidraad kunnen dienen om vooruitgang te boeken met het behalen van de doelstellingen.
Artikel 12
Verwijdering
1. De lidstaten zorgen ervoor dat afvalstoffen in gevallen waarin nuttige toepassing overeenkomstig artikel 10, lid 1, niet plaatsvindt, veilige verwijderingshandelingen ondergaan die voldoen aan de bepalingen van artikel 13 betreffende de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu.
2. Uiterlijk 31 december 2024 maakt de Commissie, vooral in het licht van artikel 13, een beoordeling op van de in bijlage I opgesomde verwijderingshandelingen en dient zij een verslag, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel, in bij het Europees Parlement en de Raad met het oog op de reglementering van verwijderingshandelingen, onder meer in de vorm van mogelijke beperkingen, en op de mogelijke invoering van een verwijderingsdoelstelling, teneinde milieuverantwoord afvalbeheer te waarborgen.
Artikel 13
Bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het afvalstoffenbeheer geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu, met name:
a) zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora;
b) zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken; en tevens
c) zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon.
Artikel 14
Kosten
1. Overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt” worden de kosten van het afvalbeheer, met inbegrip van de kosten voor de noodzakelijke infrastructuur en de exploitatie ervan, gedragen door de oorspronkelijke producent van de afvalstoffen of door de huidige of vorige houders van afvalstoffen.
2. Onverminderd de artikelen 8 en 8 bis kunnen de lidstaten besluiten de kosten van het afvalbeheer geheel of gedeeltelijk te laten dragen door de producent van het product waaruit het afval is voortgekomen, en de distributeurs van een dergelijk product in deze kosten te laten delen.
HOOFDSTUK III
BEHEER VAN AFVALSTOFFEN
Artikel 15
Verantwoordelijkheid voor het beheer van afvalstoffen
1. De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een eerste afvalproducent of andere houder van afvalstoffen zelf de afvalverwerking verricht, die verwerking laat verrichten door een handelaar, een inrichting of een onderneming die afvalverwerkingshandelingen verricht, of daartoe regelingen laat treffen door een publieke of private inzamelaar van afvalstoffen, met inachtneming van de artikelen 4 en 13.
2. Indien het afval van de eerste producent of houder voor voorafgaande behandeling wordt afgegeven aan een van de in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen wordt in de regel niet vrijgesteld van de verantwoordelijkheid voor de nuttige toepassing of verwijdering in haar geheel.
Onverminderd Verordening (EG) nr. 1013/2006 kunnen de lidstaten de voorwaarden voor de verantwoordelijkheid nader bepalen en besluiten in welke gevallen de eerste producent de verantwoordelijkheid voor de gehele verwerkingsketen behoudt of in welke gevallen de verantwoordelijkheid van de eerste producent en de houder kan worden gedeeld met of overgedragen aan de actoren van de verwerkingsketen.
3. De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 8 besluiten de verantwoordelijkheid voor het regelen van het afvalbeheer, geheel of gedeeltelijk te laten dragen door de producent van het product waaruit het afval is voortgekomen en de distributeurs van een dergelijk product voor deze regelingen mede verantwoordelijk te laten zijn.
4. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, op hun grondgebied, de inrichtingen of ondernemingen die beroepsmatig afvalstoffen inzamelen of vervoeren, het ingezamelde en vervoerde afval in overeenstemming met de bepalingen van artikel 13 afleveren bij de geschikte verwerkingsinstallaties.
Artikel 16
Beginselen van zelfvoorziening en nabijheid
1. De lidstaten nemen passende maatregelen, in samenwerking met andere lidstaten wanneer zulks noodzakelijk of raadzaam is, om een adequaat geïntegreerd netwerk tot stand te brengen van afvalverwijderingsinstallaties en van installaties voor de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval, ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, rekening houdend met de beste beschikbare technieken.
In afwijking van Verordening (EG) nr. 1013/2006 kunnen de lidstaten, om hun netwerk te beschermen, binnenkomende overbrengingen van afval, bestemd voor als nuttige toepassing ingedeelde afvalverbrandingsinstallaties, beperken indien vaststaat dat die overbrengingen ertoe zouden leiden dat in het eigen land ontstaan afval moet worden verwijderd of dat afval moet worden verwerkt op een wijze die niet consistent is met hun afvalbeheerplannen. De betrokken lidstaten stellen de Commissie in kennis van het desbetreffende besluit. De lidstaten kunnen tevens transport naar het buitenland van afval om milieuredenen beperken, zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1013/2006.
2. Dit netwerk moet zo worden opgezet dat de Gemeenschap als geheel hierdoor zelfvoorzienend kan worden zowel voor afvalverwijdering als voor nuttige toepassing van afval als bedoeld in lid 1, en dat elke lidstaat afzonderlijk naar dat doel toe kan groeien, rekening houdend met de geografische omstandigheden en de behoefte aan gespecialiseerde installaties voor bepaalde soorten afval.
3. Dit netwerk moet het mogelijk maken afval te verwijderen of afval als bedoeld in lid 1 nuttig toe te passen in een van de meest nabijgelegen daartoe geschikte installaties, met behulp van de meest geschikte methoden en technologieën, om een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen.
4. De beginselen van nabijheid en zelfvoorziening betekenen niet dat iedere lidstaat zelf over alle faciliteiten voor definitieve nuttige toepassing moet beschikken.
Artikel 17
Toezicht op gevaarlijke afvalstoffen
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de productie, de inzameling en het vervoer van gevaarlijk afval, alsmede de opslag en verwerking ervan, plaatsvinden onder omstandigheden waarbij bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid wordt geboden ter voldoening aan de bepalingen van artikel 13, met inbegrip van maatregelen ter waarborging van traceerbaarheid vanaf de productie tot aan de eindbestemming en toezicht op gevaarlijke afvalstoffen ter voldoening aan de vereisten van de artikelen 35 en 36.
Artikel 18
Verbod op het mengen van gevaarlijke afvalstoffen
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen niet worden gemengd met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen, noch met andere afvalstoffen, stoffen of materialen. Onder mengen wordt ook het verdunnen van gevaarlijke stoffen verstaan.
2. In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten toestaan dat er wordt gemengd, op voorwaarde dat:
a) er wordt gemengd door een inrichting of onderneming die over een vergunning overeenkomstig artikel 23 beschikt;
b) de bepalingen van artikel 13 worden nageleefd en de negatieve gevolgen van het afvalbeheer op de menselijke gezondheid en het milieu niet worden vergroot; en tevens
c) de handeling in kwestie in overeenstemming is met de beste beschikbare technieken.
3. Indien gevaarlijke afvalstoffen in strijd met dit artikel op onrechtmatige wijze gemengd zijn, zorgen de lidstaten, onverminderd artikel 36, ervoor dat een scheiding wordt uitgevoerd wanneer dat technisch haalbaar is en noodzakelijk om te voldoen aan artikel 13.
Wanneer scheiding niet op grond van de eerste alinea van dit lid vereist is, zorgen de lidstaten ervoor dat het gemengd afval wordt verwerkt in een faciliteit die beschikt over een vergunning overeenkomstig artikel 23 om dat mengsel te verwerken.
Artikel 19
Etikettering van gevaarlijke afvalstoffen
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen bij inzameling, vervoer en tijdelijke opslag overeenkomstig de geldende internationale en communautaire normen worden verpakt en voorzien van een etiket.
2. Telkens wanneer gevaarlijke afvalstoffen binnen een lidstaat worden vervoerd, dienen zij vergezeld te gaan van een identificatiedocument, al dan niet in elektronische vorm, met de toepasselijke gegevens, voorgeschreven in bijlage I B van Verordening (EG) nr. 1013/2006.
Artikel 20
Gevaarlijke afvalstoffen uit huishoudens
1. Uiterlijk 1 januari 2025 voeren de lidstaten gescheiden inzameling van gevaarlijke fracties van huishoudelijk afval in om te waarborgen dat die overeenkomstig de artikelen 4 en 13 worden verwerkt en andere stedelijk afvalstromen niet besmetten.
2. De artikelen 17, 18, 19 en 35 gelden niet voor door huishoudens geproduceerd gemengd afval.
3. De artikelen 19 en 35 gelden niet voor afzonderlijke fracties van gevaarlijke afvalstoffen afkomstig uit huishoudens totdat deze stoffen worden aanvaard voor inzameling, verwijdering of nuttige toepassing door een inrichting of een onderneming die een vergunning heeft gekregen of is geregistreerd overeenkomstig artikel 23 of 26.
4. Uiterlijk op 5 januari 2020 stelt de Commissie richtsnoeren op om de lidstaten bij te staan en te faciliteren bij de gescheiden inzameling van gevaarlijke fracties van huishoudelijk afval.
Artikel 21
Afgewerkte olie
1. Onverminderd de voorschriften inzake het beheer van gevaarlijke afvalstoffen van de artikelen 18 en 19, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:
a) afgewerkte oliën worden gescheiden ingezameld, tenzij gescheiden inzameling, rekening houdend met goede praktijken, technisch niet haalbaar is;
b) bij de verwerking van afgewerkte oliën wordt voorrang gegeven aan regeneratie of andere recyclinghandelingen met een milieuresultaat dat gelijk is aan of beter is dan dat van regeneratie, overeenkomstig de artikelen 4 en 13;
c) afgewerkte oliën met uiteenlopende eigenschappen worden niet gemengd met elkaar en met andere soorten afval of stoffen, indien dat mengen een belemmering vormt voor de regeneratie ervan of voor andere recyclinghandelingen die gelijkwaardige of betere algehele milieuresultaten opleveren dan regeneratie.
2. Ten behoeve van de gescheiden inzameling van afgewerkte olie en de goede verwerking ervan, mogen de lidstaten, overeenkomstig hun nationale voorwaarden, aanvullende maatregelen hanteren zoals technische eisen, producentenverantwoordelijkheid, economische instrumenten of vrijwillige overeenkomsten.
3. Indien voor afgewerkte olie volgens de nationale wetgeving regeneratie-eisen gelden, mogen de lidstaten voorschrijven dat dergelijke olie moet worden geregenereerd indien dit technisch haalbaar is, en mogen zij, indien artikel 11 of artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van toepassing is, de grensoverschrijdende overbrenging van afgewerkte olie vanaf hun grondgebied naar verbrandings- of meeverbrandingsinstallaties beperken, teneinde voorrang te geven aan de regeneratie van afgewerkte olie.
4. Uiterlijk 31 december 2022 onderzoekt de Commissie de gegevens over afgewerkte olie die overeenkomstig artikel 37, lid 4, door de lidstaten zijn verstrekt, teneinde te bezien of er maatregelen kunnen worden getroffen voor de verwerking van afgewerkte olie, onder meer in de vorm van meetbare doelstellingen voor de regeneratie van afgewerkte olie en andere maatregelen om de regeneratie van afgewerkte olie te bevorderen. Hiertoe dient de Commissie een verslag, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel, in bij het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 22
Bioafval
1. De lidstaten zorgen ervoor dat bioafval, uiterlijk 31 december 2023 in overeenstemming met artikel 10, leden 2 en 3, ofwel aan de bron wordt gescheiden en gerecycleerd, ofwel gescheiden wordt ingezameld en niet gemengd wordt met andere soorten afval.
De lidstaten kunnen toestaan dat afval met vergelijkbare biologische afbreekbaarheid en composteerbaarheid dat voldoet aan de geldende Europese normen of aan gelijkwaardige nationale normen, voor verpakkingen die via compostering en biologische afbraak nuttig kunnen worden toegepast, samen met bioafval wordt ingezameld.
2. De lidstaten nemen maatregelen overeenkomstig de artikelen 4 en 13, om:
a) recycling aan te moedigen, met inbegrip van het composteren en vergisten van bioafval, op een wijze die een hoge mate van milieubescherming biedt en een output oplevert die aan hoge kwaliteitsnormen voldoet;
b) thuis composteren aan te moedigen, en
c) het gebruik van met bioafval geproduceerd materiaal te bevorderen.
3. Uiterlijk 31 december 2018 verzoekt de Commissie de Europese normalisatie-instellingen om op basis van de beste beschikbare praktijken Europese normen te ontwikkelen voor bioafval dat in organische recyclageprocessen terechtkomt, voor compost en voor digestaat.
HOOFDSTUK IV
VERGUNNING EN REGISTRATIE
Artikel 23
Afgifte van vergunningen
1. De lidstaten bepalen dat inrichtingen en ondernemingen die voornemens zijn afval te verwerken, daarvoor van de bevoegde instantie een vergunning dienen te verkrijgen.
In die vergunningen worden in elk geval de volgende elementen gespecificeerd:
a) soorten en hoeveelheden van de afvalstoffen die mogen worden verwerkt;
b) voor elk type vergunde handeling, de technische en andersoortige voorschriften die op de betrokken locatie van toepassing zijn;
c) de te nemen veiligheids- en voorzorgsmaatregelen;
d) de voor elk type handeling toe te passen methode;
e) monitoring- en controlehandelingen voor zover noodzakelijk;
f) bepalingen inzake sluiting en nazorg voor zover noodzakelijk.
2. Vergunningen kunnen worden verleend voor een gespecificeerde periode en kunnen eventueel hernieuwbaar zijn.
3. Wanneer de bevoegde instantie van mening is dat de voorgenomen verwerkingsmethode vanuit milieubeschermingsoogpunt onaanvaardbaar is, in het bijzonder wanneer de methode niet strookt met artikel 13, weigert zij een vergunning af te geven.
4. Elke vergunning die verbranding of medeverbranding met terugwinning van energie betreft, bevat de voorwaarde dat de terugwinning van energie dient plaats te vinden met hoge energie-efficiëntie.
5. Mits aan de voorschriften van dit artikel wordt voldaan, mogen uit hoofde van andere nationale of communautaire wetgeving verleende vergunningen met de op grond van lid 1 vereiste vergunning worden gecombineerd tot één vergunning, wanneer dit onnodige duplicering van informatie en dubbel werk van de exploitant of de bevoegde instantie voorkomt.
Artikel 24
Vrijstelling van de vergunningsvereisten
De lidstaten kunnen inrichtingen en ondernemingen vrijstellen van het bepaalde in artikel 23, lid 1, voor onderstaande handelingen:
a) verwijdering van hun eigen niet-gevaarlijke afvalstoffen op de plaats van productie, of
b) nuttige toepassing van afvalstoffen.
Artikel 25
Voorwaarden voor vrijstelling
1. Wanneer een lidstaat vrijstellingen wenst te verlenen overeenkomstig artikel 24, legt hij voor elk type activiteit algemene voorschriften vast waarin wordt gespecificeerd op welke soort en hoeveelheid afvalstoffen een vrijstelling betrekking heeft en welke verwerkingsmethode moet worden gebruikt.
Deze voorschriften zijn erop gericht te garanderen dat afval overeenkomstig artikel 13 wordt verwerkt. In het geval van verwijderingshandelingen, bedoeld in artikel 24, onder a), moeten in deze voorschriften de beste beschikbare technieken in aanmerking worden genomen.
2. Naast de algemene voorschriften waarin lid 1 voorziet, stellen de lidstaten specifieke voorwaarden vast voor vrijstellingen met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen, inclusief types activiteiten, alsmede alle andere noodzakelijke eisen met betrekking tot de uitvoering van verschillende vormen van nuttige toepassing en waar dit relevant is, grenswaarden voor het gehalte aan gevaarlijke stoffen in de afvalstoffen en emissiegrenswaarden.
3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens de leden 1 en 2 vastgestelde algemene voorschriften.
Artikel 26
Registratie
Wanneer in de hierna volgende gevallen geen vergunningsvereisten gelden, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde instantie een register bijhoudt van
a) inrichtingen of ondernemingen die op beroepsmatige basis afval inzamelen of vervoeren,
b) handelaars of makelaars, en tevens
c) inrichtingen en ondernemingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsvereisten overeenkomstig artikel 24.
Waar mogelijk, worden de bestaande gegevens waarover de bevoegde autoriteiten beschikken, gebruikt om de relevante informatie voor dit registratieproces te verkrijgen, teneinde de administratieve lasten te beperken.
Artikel 27
Minimumnormen
1. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 38 bis gedelegeerde handelingen vast om deze richtlijn aan te vullen door technische minimumnormen vast te stellen voor verwerkingsactiviteiten, met inbegrip van afvalsortering en -recycling, waarvoor uit hoofde van artikel 23 een vergunning vereist is indien er bewijs is dat dergelijke minimumnormen een voordeel ten aanzien van de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu zouden opleveren.
2. Deze minimumnormen dienen uitsluitend betrekking te hebben op afvalverwerkingsactiviteiten die niet vallen onder Richtlijn 96/61/EG of waarvoor die richtlijn niet passend is.
3. Deze minimumnormen:
a) hebben betrekking op de voornaamste milieu-effecten van de afvalverwerkingsactiviteit,
b) zorgen ervoor dat het afval overeenkomstig artikel 13 wordt verwerkt,
c) houden rekening met de beste beschikbare technieken en
d) bevatten in voorkomend geval elementen inzake de kwaliteit van de verwerking en eisen aan het proces.
4. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 38 bis gedelegeerde handelingen vast om deze richtlijn aan te vullen door minimumnormen vast te stellen voor activiteiten waarvoor uit hoofde van artikel 26, onder a) en b), registratie vereist is indien er bewijs is dat dergelijke minimumnormen een voordeel ten aanzien van de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu of wat betreft het voorkomen van verstoring van de interne markt zouden opleveren.
HOOFDSTUK V
PLANNEN EN PROGRAMMA’S
Artikel 28
Afvalbeheerplannen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde instanties overeenkomstig de artikelen 1, 4, 13 en 16, één of meer afvalbeheerplannen vaststellen.
Die plannen bestrijken, afzonderlijk of gezamenlijk, het hele geografische grondgebied van de betrokken lidstaat.
2. De afvalbeheerplannen bevatten een analyse van de bestaande situatie inzake afvalbeheer in het betrokken geografisch gebied, alsmede de maatregelen die moeten worden genomen om voorbereiding voor hergebruik, recycling, andere vormen van nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen milieuvriendelijker te maken en een evaluatie van de wijze hoe het plan de uitvoering van de doelstellingen en de bepalingen van de richtlijn zal ondersteunen.
3. De afvalbeheerplannen bevatten ten minste de volgende elementen, al naar gelang en gelet op het geografische niveau en de geografische dekking van het planningsgebied:
a) soort, hoeveelheid en bron van de binnen het grondgebied geproduceerde afvalstoffen, van de afvalstoffen die naar verwachting vanuit of naar het nationaal grondgebied zullen worden overgebracht, en een evaluatie van de ontwikkeling van de afvalstromen in de toekomst;
b) bestaande grote verwijderingsinstallaties en installaties voor nuttige toepassing inclusief speciale regelingen voor afgewerkte olie, gevaarlijke afvalstoffen, afvalstoffen die aanzienlijke hoeveelheden kritieke grondstoffen bevatten, of afvalstromen waarvoor specifieke Uniewetgeving bestaat;
c) een beoordeling van de noodzaak van sluiting van bestaande afvalinstallaties en van de behoefte aan extra afvalinstallatie-infrastructuur overeenkomstig artikel 16.
De lidstaten zorgen ervoor dat een beoordeling wordt gemaakt van de investeringen en andere financiële middelen die nodig zijn, met name voor de lokale autoriteiten, om te voorzien in de behoeften die overeenkomstig punt c) zijn vastgesteld. Die beoordeling wordt opgenomen in de relevante afvalbeheersplannen of andere strategische documenten die voor het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat gelden;
c bis) informatie over de maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 5, lid 3 bis, van Richtlijn 1999/31/EG of andere strategische documenten die voor het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat gelden;
c ter) een beoordeling van de bestaande regelingen voor afvalinzameling, inclusief de materialen en gebieden die door gescheiden inzameling worden bestreken en maatregelen om de werking ervan te verbeteren, van overeenkomstig artikel 10, lid 3, toegestane afwijkingen en van de behoefte aan nieuwe inzamelingsregelingen;
d) voldoende informatie over locatiecriteria voor de keuze van locaties en capaciteit van toekomstige verwijderingsinstallaties of belangrijke installaties voor nuttige toepassing, indien nodig;
e) algemeen afvalbeheerbeleid, inclusief geplande afvalbeheertechnologieën en -methoden of beleid voor afval dat specifieke beheersproblemen oplevert;
f) maatregelen ter bestrijding en voorkoming van alle vormen van zwerfafvalproductie en voor het opruimen van alle soorten zwerfafval;
g) passende kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en doelstellingen, met name voor de hoeveelheid geproduceerd afval en de verwerking ervan en voor stedelijk afval dat wordt verwijderd of energieterugwinning ondergaat.
4. De afvalbeheerplannen kunnen de volgende elementen bevatten, gelet op het geografische niveau en de geografische dekking van het planningsgebied:
a) organisatorische aspecten in verband met afvalbeheer, zoals een beschrijving van de verdeling van verantwoordelijkheden tussen publieke en private actoren die het afvalbeheer uitvoeren;
b) een evaluatie van het nut en de geschiktheid van economische en andersoortige instrumenten voor het aanpakken van diverse afvalproblemen, rekening houdend met de noodzaak om de goede werking van de interne markt in stand te houden;
c) gebruik van bewustmakingscampagnes en verstrekking van informatie ten behoeve van het brede publiek of specifieke categorieën consumenten;
d) historisch verontreinigde afvalverwijderingslocaties en de maatregelen om deze te saneren.
5. De afvalbeheerplannen zijn in overeenstemming met de eisen inzake afvalbeheerplanning van artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG, de doelstellingen van artikel 11, leden 2 en 3, van deze richtlijn en de vereisten van artikel 5 van Richtlijn 1999/31/EG en, voor de doeleinden van zwerfafvalpreventie, met de vereisten van artikel 13 van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ) en artikel 11 van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 8 ).
Artikel 29
Afvalpreventieprogramma’s
1. De lidstaten zetten afvalpreventieprogramma’s op waarin ten minste de in artikel 9, lid 1, vastgestelde afvalpreventiemaatregelen overeenkomstig de artikelen 1 en 4 worden beschreven.
Die programma’s worden — al naargelang — ofwel geïntegreerd in de op grond van artikel 28 vereiste afvalbeheerplannen, ofwel geïntegreerd in andere milieubeleidsprogramma’s of zijn op zichzelf staande programma’s. Indien een dergelijk programma wordt geïntegreerd in het afvalbeheerplan of in deze andere programma’s, moeten de afvalpreventiedoelstellingen en -maatregelen duidelijk worden aangegeven.
2. Bij het vaststellen van die programma’s beschrijven de lidstaten, indien relevant, de bijdrage aan de afvalpreventie van in bijlage IV bis genoemde instrumenten en maatregelen en evalueren zij het nut van de in bijlage IV genoemde voorbeelden van maatregelen of andere passende maatregelen. In de programma’s worden ook de afvalpreventiemaatregelen en de bijdrage ervan aan de afvalpreventie beschreven.
Die doelstellingen en maatregelen moeten erop gericht zijn economische groei los te koppelen van de milieueffecten die samenhangen met de productie van afvalstoffen.
2 bis. De lidstaten stellen in het kader van de in dit artikel bedoelde afvalpreventieprogramma’s specifieke programma’s vast voor de preventie van levensmiddelenafval.
▼M4 —————
5. De Commissie zet een systeem op voor de uitwisseling van informatie over beste praktijken voor afvalpreventie en stelt richtsnoeren op om de lidstaten te helpen bij het opstellen van de programma’s.
Artikel 30
Evaluatie en toetsing van plannen en programma’s
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de afvalbeheerplannen en de afvalpreventieprogramma’s ten minste eens in de zes jaar worden geëvalueerd en, zo nodig, herzien, waar van toepassing overeenkomstig de artikelen 9 en 11.
2. Het Europees Milieuagentschap publiceert om de twee jaar een verslag met daarin een evaluatie van de geboekte vooruitgang op het gebied van de voltooiing en tenuitvoerlegging van afvalpreventieprogramma’s, met een beoordeling van de ontwikkelingen in de preventie van afvalproductie voor elke lidstaat en voor de Unie als geheel en met betrekking tot de ontkoppeling van de afvalproductie van de economische groei en de overgang naar een circulaire economie.
Artikel 31
Inspraak van het publiek
De lidstaten zorgen ervoor dat de belanghebbende partijen en instanties en het brede publiek inspraak hebben bij het opstellen van de afvalbeheerplannen en de afvalpreventieprogramma’s, en dat zij deze, na het opstellen ervan, kunnen raadplegen overeenkomstig Richtlijn 2003/35/EG of, in voorkomend geval, Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s ( 9 ). Zij zetten de plannen en programma’s op een voor iedereen toegankelijke website.
Artikel 32
Samenwerking
De lidstaten werken op passende wijze samen met de andere betrokken lidstaten en de Commissie bij het opstellen van de afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma’s overeenkomstig de artikelen 28 en 29.
Artikel 33
Aan de Commissie te verstrekken informatie
1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma’s, genoemd in de artikelen 28 en 29, zodra ze zijn aangenomen, en van belangrijke wijzigingen van de plannen en programma’s.
2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast teneinde de vorm te bepalen van de kennisgeving over de vaststelling en belangrijke wijzigingen van de afvalbeheersplannen en afvalpreventieprogramma’s. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
HOOFDSTUK VI
INSPECTIES EN REGISTERS
Artikel 34
Inspecties
1. Inrichtingen of ondernemingen die afvalverwerkingshandelingen verrichten, inrichtingen of ondernemingen die beroepsmatig afvalstoffen inzamelen of vervoeren, makelaars en handelaars, en inrichtingen of ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen produceren, worden door de bevoegde instanties aan passende periodieke inspecties onderworpen.
2. Inspecties betreffende inzamelings- en vervoershandelingen hebben betrekking op de oorsprong, de aard, de hoeveelheid en de bestemming van de ingezamelde en vervoerde afvalstoffen.
3. De lidstaten mogen rekening houden met registraties die zijn verkregen volgens de regeling van het Communautair milieubeheer- en milieu-auditsysteem (EMAS), in het bijzonder wat betreft de frequentie en de intensiteit van de inspecties.
Artikel 35
Bijhouden van registers
1. De in artikel 23, lid 1, bedoelde inrichtingen en ondernemingen, de producenten van gevaarlijke afvalstoffen en de inrichtingen en ondernemingen die beroepsmatig gevaarlijke afvalstoffen inzamelen of vervoeren of optreden als handelaar of makelaar in gevaarlijke afvalstoffen, houden een chronologisch register bij van:
a) de hoeveelheid, aard, oorsprong van die afvalstoffen en de hoeveelheid producten en materialen die verkregen zijn door voorbereiding voor hergebruik, recycling of andere handelingen voor nuttige toepassing, en
b) voor zover van toepassing, bestemming, inzamelingsfrequentie, wijze van vervoer en geplande methode van verwerking van die afvalstoffen.
Zij stellen deze gegevens ter beschikking van de bevoegde instanties via de krachtens lid 4 van dit artikel op te zetten elektronische registers.
2. Voor gevaarlijke afvalstoffen worden de registers ten minste drie jaar lang bewaard, behalve in het geval van inrichtingen of ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen vervoeren, die deze registers ten minste twaalf maanden lang dienen te bewaren.
Bewijsstukken omtrent het beheer van de afvalstoffen worden op verzoek van de bevoegde instanties of van een voorgaande houder overgelegd.
3. De lidstaten mogen van de producenten van niet-gevaarlijk afval verlangen dat zij de bepalingen van de leden 1 en 2 naleven.
4. De lidstaten zetten een elektronisch register of gecoördineerde registers op om de gegevens over de in lid 1 bedoelde gevaarlijke afvalstoffen te registreren, die het gehele geografische grondgebied van de betrokken lidstaat bestrijken. De lidstaten kunnen dergelijke registers voor andere afvalstromen opzetten, met name die afvalstromen waarvoor doelstellingen in de wetgevingshandelingen van de Unie zijn vastgesteld. De lidstaten maken gebruik van de gegevens over afval die worden gerapporteerd door de industriële exploitanten in het Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad ( 10 ).
5. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen teneinde minimumvoorwaarden voor de exploitatie van dergelijke registers vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 36
Handhaving en sancties
1. De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om het achterlaten, dumpen en ongecontroleerd beheren van afvalstoffen, met inbegrip van zwerfafval, te verbieden.
2. De lidstaten stellen voorwaarden voor de sancties vast die van toepassing zijn op overtreding van de bepalingen van deze richtlijn en nemen alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
HOOFDSTUK VII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 37
Verslaglegging
1. De lidstaten rapporteren de gegevens betreffende de uitvoering van artikel 11, lid 2, onder a) tot en met e), en in artikel 11, lid 3, voor elk kalenderjaar aan de Commissie.
Zij rapporteren de gegevens via elektronische weg binnen 18 maanden na afloop van het verslagjaar waarvoor de gegevens zijn verzameld. De gegevens worden gerapporteerd in de vorm die door de Commissie in overeenstemming met lid 7 van dit artikel is vastgesteld.
De eerste verslagperiode vangt aan in het eerste volledige kalenderjaar na de vaststelling van de uitvoeringshandeling waarin overeenkomstig lid 7 van dit artikel de vorm voor de verslaglegging is vastgesteld.
2. Met het oog op de verificatie van de naleving van artikel 11, lid 2, onder b), rapporteren de lidstaten de hoeveelheid afval die is gebruikt voor opvulling en andere handelingen voor materiaalterugwinning apart van de hoeveelheid afval die is voorbereid voor hergebruik of gerecycleerd. De lidstaten rapporteren de herverwerking van afval tot materialen die bestemd zijn om voor opvulling te worden gebruikt, als opvulling.
Met het oog op de verificatie van de naleving van artikel 11, lid 2, onder c), d) en e), en artikel 11, lid 3, rapporteren de lidstaten de hoeveelheid afval die is voorbereid voor hergebruik apart van de hoeveelheid afval die is gerecycleerd.
3. De lidstaten rapporteren de gegevens betreffende de uitvoering van artikel 9, leden 4 en 5, jaarlijks aan de Commissie.
Zij rapporteren deze gegevens via elektronische weg binnen 18 maanden na afloop van de verslagjaar waarvoor de gegevens zijn verzameld. De gegevens worden gerapporteerd in de vorm die door de Commissie in overeenstemming met lid 7 van dit artikel is vastgesteld.
De eerste verslagperiode vangt aan in het eerste volledige kalenderjaar na de vaststelling van de uitvoeringshandeling waarin overeenkomstig lid 7 van dit artikel de vorm voor de verslaglegging is vastgesteld.
4. De lidstaten rapporteren de gegevens over minerale of synthetische smeer- of industriële olie die in de handel worden gebracht en over gescheiden ingezamelde en verwerkte afgewerkte olie voor elk kalenderjaar aan de Commissie.
Zij rapporteren deze gegevens via elektronische weg binnen 18 maanden na afloop van het verslagjaar waarvoor de gegevens zijn verzameld. De lidstaten rapporteren de gegevens in de vorm die door de Commissie in overeenstemming met lid 7 is vastgesteld.
De eerste verslagperiode vangt aan in het eerste volledige kalenderjaar na de vaststelling van de uitvoeringshandeling waarin overeenkomstig lid 7 de vorm voor de verslaglegging is vastgesteld.
5. De door de lidstaat overeenkomstig dit artikel gerapporteerde gegevens gaan vergezeld van een kwaliteitscontroleverslag en een verslag over de maatregelen die krachtens artikel 11 bis, leden 3 en 8, zijn genomen, met gedetailleerde informatie over de gemiddelde verliespercentages, indien van toepassing. Deze informatie wordt gerapporteerd in de vorm voor de verslaglegging die door de Commissie in overeenstemming met lid 7 van dit artikel is vastgesteld.
6. De Commissie evalueert de overeenkomstig dit artikel gerapporteerde gegevens en publiceert een verslag over de resultaten van de evaluatie ervan. Het verslag bevat een beoordeling van de organisatie van de gegevensverzameling, de bronnen van de gegevens en de in de lidstaten gebruikte methodologie alsmede van de volledigheid, betrouwbaarheid, tijdigheid en consistentie van die gegevens. De beoordeling kan specifieke aanbevelingen voor verbetering bevatten. Het verslag wordt opgesteld na de eerste rapportage over de gegevens door de lidstaten en vervolgens om de vier jaar.
7. De Commissie stelt uiterlijk 31 maart 2019 uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van de vorm voor het rapporteren van de gegevens bedoeld in de leden 1, 3, 4 en 5 van dit artikel. Voor de verslaglegging over de tenuitvoerlegging van artikel 11, lid 2, onder a) en b), maken de lidstaten gebruik van de vorm die is vastgesteld overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 18 april 2012 tot vaststelling van een vragenlijst voor de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen. Voor de verslaglegging over voedselafval wordt bij het ontwikkelen van de vorm van verslaglegging rekening gehouden met de krachtens artikel 9, lid 8 ontwikkelde methode. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 39, lid 2, van deze richtlijn bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 38
Uitwisseling van informatie en beste praktijken, interpretatie en aanpassing aan de technische vooruitgang
1. De Commissie organiseert een regelmatige uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de lidstaten, en waar passend ook met regionale en lokale autoriteiten, over de praktische uitvoering en handhaving van de vereisten van deze richtlijn, met name met betrekking tot:
a) de toepassing van de in artikel 11 bis omschreven berekeningsregels en de ontwikkeling van maatregelen en systemen om stedelijke afvalstromen te traceren van de sortering tot de recycling;
b) passende governance, handhaving en grensoverschrijdende samenwerking;
c) innovatie op het gebied van afvalbeheer;
d) nationale criteria inzake bijproducten en eindeafval als bedoeld in artikel 5, lid 3, en in artikel 6, leden 3 en 4, gefaciliteerd door een elektronisch register voor de gehele Unie dat door de Commissie zal worden opgezet;
e) de overeenkomstig artikel 4, lid 3, gebruikte economische instrumenten en andere maatregelen om een impuls te geven aan het bereiken van de in dat artikel vastgestelde doelstellingen;
f) in artikel 8, leden 1 en 2, neergelegde maatregelen;
g) de preventie en de invoering van systemen ter bevordering van activiteiten op het vlak van hergebruik en de verlenging van de levensduur van producten;
h) naleving van de verplichtingen met betrekking tot gescheiden inzameling;
i) de instrumenten en stimulansen om de doelstellingen te bereiken die zijn vastgesteld in artikel 11, lid 2, onder c), d) en e).
De Commissie maakt de resultaten van de informatie-uitwisseling en het delen van beste praktijken openbaar.
2. De Commissie kan richtsnoeren opstellen voor de interpretatie van de in deze richtlijn vastgestelde vereisten, met inbegrip van de definities van afval, preventie, hergebruik, voorbereiding voor hergebruik, nuttige toepassing, recycling en verwijdering, en voor de toepassing van de in artikel 11 bis bedoelde berekeningsregels.
De Commissie stelt richtsnoeren op voor de definities van stedelijk afval en opvulling.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 38 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze richtlijn voor de nadere bepaling van de wijze waarop de in bijlage II, R1, bedoelde formule voor verbrandingsinstallaties moet worden toegepast. Er kan rekening worden gehouden met plaatselijke weersomstandigheden, zoals de koudegraad en de behoefte aan verwarming, voor zover deze de hoeveelheid energie beïnvloeden die in technische zin in de vorm van elektriciteit, verwarming, koeling of stoomproductie kan worden verbruikt of geproduceerd. De plaatselijke omstandigheden van de ultraperifere gebieden, zoals onderkend in artikel 349, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en van de gebieden die in artikel 25 van de Toetredingsakte van 1985 zijn vermeld, kunnen ook in aanmerking worden genomen.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 38 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanpassing van de bijlagen IV en V aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.
Artikel 38 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 7, lid 1, artikel 9, lid 8, artikel 11 bis, lid 10, artikel 27, lid 1, artikel 27, lid 4, artikel 38, lid 2, en artikel 38, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 4 juli 2018. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 1, artikel 9, lid 8, artikel 11 bis, lid 10, artikel 27, lid 1, artikel 27, lid 4, artikel 38, lid 2, en artikel 38, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere daarin genoemde datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ( 11 ).
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 7, lid 1, artikel 9, lid 8, artikel 11 bis, lid 10, artikel 27, lid 1, artikel 27, lid 4, artikel 38, lid 2, en artikel 38, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 39
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad ( 12 ).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 40
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 december 2010 aan deze richtlijn te voldoen.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 41
Intrekking en overgangsbepalingen
De Richtlijnen 75/439/EEG, 91/689/EEG en 2006/12/EG worden met ingang van 12 december 2010 ingetrokken.
Met ingang van 12 december 2008 evenwel, is het volgende van toepassing:
a) artikel 10, lid 4, van Richtlijn 75/439/EEG wordt vervangen door:
„4. De meetreferentiemethode voor de bepaling van het PCB/PCT-gehalte van afgewerkte olie wordt door de Commissie vastgesteld. Deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen ( *1 ), bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
b) Richtlijn 91/689/EEG wordt gewijzigd als volgt:
i) artikel 1, lid 4, wordt vervangen door:
„4. In deze richtlijn worden verstaan onder „gevaarlijke afvalstoffen”:
— als gevaarlijke afvalstoffen geclassificeerd afval die vermeld zijn in de lijst, vastgesteld bij Beschikking van de Commissie 2000/532/EG ( *2 ) op grond van de bijlagen I en II bij deze richtlijn. Deze afvalstoffen moeten een of meer van de eigenschappen bezitten, opgesomd in bijlage III. De lijst houdt rekening met de oorsprong en de samenstelling van het afval en, waar nodig, de concentratiegrenswaarden. Deze lijst wordt op gezette tijden opnieuw bezien en, indien nodig, herzien. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen ( *3 ) bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
— alle andere afvalstoffen die volgens een lidstaat een van de eigenschappen vertonen opgesomd in bijlage III. Zulke gevallen worden ter kennis van de Commissie gebracht en onderzocht met het oog op aanpassing van de lijst. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
ii) artikel 9 wordt vervangen door:
„Artikel 9
De maatregelen die nodig zijn om de Bijlagen van deze richtlijn aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang aan te passen en voor het herzien van de lijst in artikel 1, lid 4, bedoelde afvalstoffen, en die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”;
c) Richtlijn 2006/12/EG wordt gewijzigd als volgt:
i) artikel 1, lid 2, wordt vervangen door:
„2. Voor de toepassing van lid 1, punt a), geldt Beschikking 2000/532/EG van de Commissie ( *4 ), met opname van de lijst afvalstoffen die behoren tot de in bijlage I bij deze richtlijn vermelde categorieën. Deze lijst wordt op gezette tijden opnieuw bezien en, indien nodig, herzien. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
ii) artikel 17 wordt vervangen door:
„Artikel 17
De maatregelen die nodig zijn om de Bijlagen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang aan te passen en die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 4, van Richtlijn 2006/12/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”;
iii) artikel 18, lid 4, wordt vervangen door:
„4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.”.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage V opgenomen concordantietabel.
Artikel 42
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 43
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
BIJLAGE I
VERWIJDERINGSHANDELINGEN
D 1 Storten op of in de bodem (bv. op een vuilstortplaats, enz.)
D 2 Uitrijden (bv. biologische afbraak van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem, enz.)
D 3 Injectie in de diepe ondergrond (bv. injectie van verpompbare afvalstoffen in putten, zoutkoepels of van natuurlijk gevormde holten, enz.)
D 4 Opslag in waterbekkens (bv. het lozen van vloeibaar of slibachtig afval in putten, vijvers of lagunen, enz.)
D 5 Verwijderen op speciaal ingerichte locaties (bv. in afzonderlijke beklede, afgedekte cellen die van elkaar en van de omgeving afgeschermd zijn, enz.)
D 6 Lozen/storten in wateren, behalve zeeën en oceanen
D 7 Lozen/storten in zeeën en oceanen, inclusief inbrengen in de zeebodem
D 8 Biologische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde methoden
D 9 Fysisch-chemische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze, waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde methoden (bv. verdampen, drogen, calcineren, enz.)
D 10 Verbranding op het land
D 11 Verbranding op zee ( *5 )
D 12 Permanente opslag (bv. plaatsen van houders in mijnen, enz.)
D 13 Vermengen voorafgaand aan een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde behandelingen ( *6 )
D 14 Herverpakken voorafgaand aan een van de onder D 1 tot en met D 13 vermelde behandelingen
D 15 Opslag in afwachting van een van de onder D 1 tot en met D 14 vermelde behandelingen (met uitsluiting van tijdelijke opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie) ( *7 )
BIJLAGE II
HANDELINGEN VAN NUTTIGE TOEPASSING
R 1 Hoofdgebruik als brandstof of als ander middel voor energieopwekking ( *8 )
R 2 Terugwinning/regeneratie van oplosmiddelen
R 3 Recycling/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddel worden gebruikt (met inbegrip van compostering en andere biologische omzettingsprocessen) ( *9 )
R 4 Recycling/terugwinning van metalen en metaalverbindingen ( *10 )
R 5 Recycling/terugwinning van andere anorganische materialen ( *11 )
R 6 Regeneratie van zuren of basen
R 7 Terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan
R 8 Terugwinning van bestanddelen uit katalysatoren
R 9 Herraffinage van olie en ander hergebruik van olie
R 10 Uitrijden voor landbouwkundige of ecologische verbetering
R 11 Gebruik van afvalstoffen die bij een van de onder R 1 tot en met R 10 genoemde handelingen vrijkomen
R 12 Uitwisseling van afvalstoffen voor een van de onder R 1 tot en met R 11 genoemde handelingen ( *12 )
R 13 Opslag van afvalstoffen bestemd voor een van de onder R 1 tot en met R 12 genoemde handelingen (met uitsluiting van tijdelijke opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie) ( *13 )
BIJLAGE III
GEVAARLIJKE EIGENSCHAPPEN VAN AFVALSTOFFEN
„Ontplofbaar”: |
afvalstoffen die door een chemische reactie gassen kunnen ontwikkelen met een zodanige temperatuur en druk, en met zodanige snelheid dat schade aan de omgeving wordt toegebracht. Hieronder vallen pyrotechnische afvalstoffen, explosieve organische afvalstoffen in de vorm van organische peroxiden en explosieve zelfontledende afvalstoffen. Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld bij een van de in tabel 1 vermelde gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen worden, voor zover zulks passend en evenredig is, volgens testmethoden op HP 1 beoordeeld. Indien de aanwezigheid van een stof, mengsel of voorwerp aangeeft dat de afvalstof explosief is, wordt zij ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 1. Tabel 1: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 1
|
„Oxiderend”: |
afvalstoffen die, in het algemeen door het afstaan van zuurstof, de verbranding van ander materiaal veroorzaken of daartoe bijdragen. Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld in een van de in tabel 2 vermelde gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen worden, voor zover zulks passend en evenredig is, volgens testmethoden op HP 2 beoordeeld. Indien de aanwezigheid van een stof, mengsel of voorwerp aangeeft dat de afvalstof oxiderend is, wordt zij ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 2. Tabel 2: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 2
|
„Ontvlambaar”: |
Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld in een van de in tabel 3 vermelde gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen worden, voor zover zulks passend en evenredig is, volgens testmethoden beoordeeld. Indien de aanwezigheid van een stof, mengsel of voorwerp aangeeft dat de afvalstof ontvlambaar is, wordt zij ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 3. Tabel 3: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 3
|
„Irriterend — huidirritatie en oogletsel” |
afvalstoffen die bij aanbrenging huidirritatie of letsel aan het oog kunnen toebrengen. Afvalstoffen die een of meer van de stoffen bevatten die zijn ingedeeld bij een van de onderstaande gevarenklasse en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen in een concentratie die de ondergrens overschrijden en die een of meer van de onderstaande concentratiegrenzen bereiken of overschrijden, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 4. De bij een beoordeling voor Huidcorr. 1A (H314), Huidirrit. 2 (H315), Ooglet. 1 (H318) en Oogirrit. 2 (H319) geldende ondergrens bedraagt 1 %. Als de som van de concentraties van alle als Huidcorr. 1A (H314) ingedeelde stoffen 1 % of meer bedraagt, wordt de afvalstof ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 4. Als de som van de concentraties van alle als H318 ingedeelde bestanddelen 10 % of meer bedraagt, wordt de afvalstof ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 4. Als de som van de concentraties van alle als H315 en H319 ingedeelde bestanddelen 20 % of meer bedraagt, wordt de afvalstof ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 4. Hierbij moet worden opgemerkt dat afvalstoffen die stoffen bevatten die in hoeveelheden van 5 % of meer als H314 (Huidcorr. 1A, 1B en 1C) zijn ingedeeld, als gevaarlijk worden ingedeeld wegens HP 8. HP 4 is niet van toepassing wanneer de afvalstof wordt ingedeeld als HP 8. |
„Specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT)/Aspiratietoxiciteit”: |
afvalstoffen die specifieke doelorgaantoxiciteit kunnen veroorzaken, hetzij door eenmalige of door herhaalde blootstelling, of die acute toxische effecten veroorzaken bij aspiratie. Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld bij een van de in tabel 4 vermelde gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen, en die een of meer van de in tabel 4 vermelde concentratiegrenzen bereiken of overschrijden, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 5. Afvalstoffen die als STOT ingedeelde stoffen bevatten worden uitsluitend ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 5 als een van die stoffen de concentratiegrens bereikt of overschrijdt. Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die als Asp. Tox. 1 zijn ingedeeld en de som van deze stoffen bereikt of overschrijdt de concentratiegrens worden enkel ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 5 als de totale kinematische viscositeit (bij 40 °C) niet meer dan 20,5 mm2/s ( 13 ) bedraagt. Tabel 4: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen en de overeenkomstige concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 5
|
„Acute toxiciteit”: |
afvalstoffen die acute toxische effecten kunnen veroorzaken na orale of dermale toediening of na blootstelling bij inademing. Is de som van de concentraties van alle stoffen in een afvalstof die is ingedeeld in de gevarenklasse en code voor gevarenaanduidingen „acute toxiciteit” in tabel 5 hoger dan of gelijk aan de in de tabel weergegeven drempelwaarde, dan wordt die afvalstof ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 6. Wanneer in een afvalstof meer dan een stof aanwezig is die is ingedeeld als acuut toxisch, is de som van de concentraties alleen voor stoffen binnen dezelfde gevarencategorie vereist. Bij beoordelingen gelden de onderstaande ondergrenzen: — voor Acute tox. 1, 2 of 3 (H300, H310, H330, H301, H311, H331): 0,1 % — voor Acute tox. 4 (H302, H312, H332): 1 % Tabel 5: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen en de overeenkomstige concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 6
|
„Kankerverwekkend”: |
afvalstoffen die kanker veroorzaken of de frequentie van kanker doen toenemen. Bevat een afvalstof een stof die bij een van de onderstaande gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen is ingedeeld en een van de hieronder in tabel 6 opgenomen concentratiegrenzen bereikt of overschrijdt, dan wordt die afvalstof ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 7. Wanneer in een afvalstof meer dan een als kankerverwekkend ingedeelde stof aanwezig is, wordt deze uitsluitend ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 7 als een afzonderlijke stof de concentratiegrens bereikt of overschrijdt. Tabel 6: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen en de overeenkomstige concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 7
|
„Corrosief”: |
afvalstoffen die bij toediening huidcorrosie kunnen veroorzaken. Wanneer een afvalstof een of meer stoffen bevat die als Huidcorr. 1A, 1B of 1C (H314) zijn ingedeeld, en de som van de concentraties daarvan is hoger dan of gelijk aan 5 %, wordt de betrokken afvalstof ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 8. De bij een beoordeling van Huidcorr. 1A, 1B, 1C (H314) geldende ondergrens bedraagt 1,0 %. |
„Infectueus”: |
afvalstoffen die levensvatbare micro-organismen of hun toxinen bevatten waarvan bekend is of waarvan sterk wordt vermoed dat zij ziekten bij de mens of bij andere levende organismen veroorzaken. Voor de toewijzing van HP 9 vindt een beoordeling plaats op basis van de bepalingen die in referentiedocumenten of wetgeving in de lidstaten zijn vastgesteld. |
„Vergiftig voor de voortplanting”: |
afvalstoffen die schadelijke effecten hebben op de seksuele functie en de vruchtbaarheid van volwassen mannen en vrouwen, alsmede ontwikkelingstoxiciteit bij het nageslacht. Afvalstoffen die stoffen bevatten die zijn ingedeeld bij een van de onderstaande gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen en die een van de onderstaande in tabel 7 opgenomen concentratiegrenzen overschrijden of bereiken, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 10. Afvalstoffen die meer dan een stof bevatten die als vergiftig voor de voortplanting is ingedeeld, worden uitsluitend ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 10 als een van die stoffen de concentratiegrens bereikt of overschrijdt. Tabel 7: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen en de overeenkomstige concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 10
|
„Mutageen”: |
afvalstoffen die een mutatie, d.w.z. een permanente verandering in de hoeveelheid of de structuur van het genetisch materiaal in een cel kunnen veroorzaken. Afvalstoffen die stoffen bevatten die zijn ingedeeld bij een van de onderstaande gevarenklassen en categoriecodes en codes voor gevarenaanduidingen en die een van de hieronder in tabel 8 opgenomen concentratiegrenzen overschrijden of bereiken, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 11. Wanneer in een afvalstof meer dan een als mutageen ingedeelde stof aanwezig is, wordt deze uitsluitend ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 11 als een van die stoffen de concentratiegrens bereikt of overschrijdt. Tabel 8: Gevarenklasse en categoriecode(s) en code(s) voor gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen en de overeenkomstige concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 11
|
„Afgifte van een acuut toxisch gas”: |
afvalstoffen die bij contact met water of zuur acuut toxische gassen (Acute tox. 1, 2 of 3) afgeven. Afvalstoffen die een stof bevatten die is ingedeeld bij een van de volgende aanvullende gevaren EUH029, EUH031 en EUH032, worden volgens testmethoden of richtsnoeren ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 12. |
„Sensibiliserend”: |
afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten waarvan bekend is dat zij sensibilisatie-effecten op de huid of de luchtwegen veroorzaken. Afvalstoffen die een stof bevatten die is ingedeeld als sensibiliserend en waaraan een van de codes voor gevarenaanduidingen H317 of H334 is toegewezen, en die de concentratiegrens van 10 %, bereikt of overschrijdt, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 13. |
„Ecotoxisch”: |
afvalstoffen die onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar voor één of meer sectoren van het milieu opleveren of kunnen opleveren. Afvalstoffen die voldoen aan een van de onderstaande voorwaarden, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 14: — Afvalstoffen die een stof bevatten die is ingedeeld als ozonafbrekend en waaraan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 14 ) de code voor de gevarenaanduiding H420 is toegekend, en waarbij de concentratie van die stof de concentratiegrens van 0,1 % bereikt of overschrijdt. — [c(H420) ≥ 0,1 %] — Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld als aquatisch acuut en waaraan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 de code voor de gevaren-aanduiding H400 is toegekend, en waarbij de som van de concentraties van deze stoffen de concentratiegrens van 25 % bereikt of overschrijdt. Voor dergelijke stoffen geldt een ondergrens van 0,1 %. — [Σ c (H400) ≥ 25 %] — Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld als aquatisch chronisch 1, 2 of 3 en waaraan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 de code voor de gevarenaanduiding H410, H411 of H412 is toegekend, en waarbij de som van de concentraties van alle stoffen die zijn ingedeeld als aquatisch chronisch 1 (H410), vermenigvuldigd met 100 plus de som van de concentraties van alle stoffen die zijn ingedeeld als aquatisch chronisch 2 (H411), vermenigvuldigd met 10 plus de som van de concentraties van alle stoffen die zijn ingedeeld als aquatisch chronisch 3 (H412) de concentratiegrens van 25 % bereikt of overschrijdt. Voor stoffen die zijn ingedeeld als H410 geldt een ondergrens van 0,1 %, en voor stoffen die zijn ingedeeld als H411 of H412 geldt een ondergrens van 1 %. — [100 × Σc (H410) + 10 × Σc (H411) + Σc (H412) ≥ 25 %] — Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld als aquatisch chronisch 1, 2, 3 of 4 en waaraan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 de code voor de gevarenaanduiding H410, H411, H412 of H413 zijn toegekend, en waarbij de som van de concentraties van alle als aquatisch chronisch ingedeelde stoffen de concentratiegrens van 25 % bereikt of overschrijdt. Voor stoffen die zijn ingedeeld als H410 geldt een ondergrens van 0,1 % en voor stoffen die zijn ingedeeld als H411, H412 of H413 geldt een ondergrens van 1 %. — [Σ c H410 + Σ c H411 + Σ c H412 + Σ c H413 ≥ 25 %] Waarbij: Σ = som en c = concentraties van de stoffen. |
„Afvalstoffen die een van de hierboven genoemde gevaarlijke eigenschappen doen ontstaan die de oorspronkelijke afvalstof niet bezat”. |
Afvalstoffen die een of meer stoffen bevatten die zijn ingedeeld bij een van de in tabel 9 aangegeven gevarenaanduidingen of aanvullende gevarenaanduidingen, worden ingedeeld als gevaarlijk wegens HP 15, tenzij de afvalstof een zodanige vorm heeft dat zij in geen enkele omstandigheid explosieve of potentieel explosieve eigenschappen vertoont. Tabel 9: Gevarenaanduidingen en aanvullende gevarenaanduidingen voor afvalbestanddelen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk wegens HP 15
Bovendien kunnen de lidstaten een afvalstof als gevaarlijk wegens HP 15 aanmerken op basis van andere toepasselijke criteria, bijvoorbeeld de beoordeling van het uitlogingsproduct. ▼M3 ————— Testmethoden De te gebruiken methoden zijn omschreven in Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie ( 15 ) en in andere relevante CEN-nota's of andere internationaal erkende testmethoden en richtsnoeren. |
BIJLAGE IV
VOORBEELDEN VAN AFVALPREVENTIEMAATREGELEN, BEDOELD IN ARTIKEL 29
Maatregelen die consequenties kunnen hebben voor de randvoorwaarden met betrekking tot de productie van afvalstoffen
1. Toepassing van planningsmaatregelen of andere economische instrumenten die een efficiënt gebruik van grondstoffen bevorderen.
2. Bevordering van onderzoek en ontwikkeling ter verwezenlijking van schonere en minder verspilling veroorzakende technologieën en producten, alsmede de verspreiding en toepassing van de resultaten van onderzoek en ontwikkeling op dat gebied.
3. Ontwikkeling van relevante en doeltreffende indicatoren voor de milieudruk als gevolg van de productie van afvalstoffen, die moeten bijdragen aan de preventie van afvalproductie op alle niveaus, van productvergelijkingen op communautair niveau tot acties die door plaatselijke instanties worden ondernomen.
Maatregelen die consequenties kunnen hebben voor de ontwerp-, productie- en distributiefase
4. Bevordering van „ecologisch ontwerpen” (de systematische integratie van milieuaspecten in het ontwerp van een product, teneinde de milieuprestaties van het product gedurende de hele levenscyclus ervan te verbeteren).
5. Verstrekking van informatie over afvalpreventietechnieken teneinde de toepassing van de beste beschikbare technieken door het bedrijfsleven te vergemakkelijken.
6. Opleiding van het personeel van de bevoegde instanties met betrekking tot de opneming van afvalpreventie-eisen in vergunningen uit hoofde van deze richtlijn en Richtlijn 96/61/EG.
7. Het opnemen van afvalpreventiemaatregelen in installaties waarop Richtlijn 96/61/EG niet van toepassing is. Waar passend, kunnen deze maatregelen afvalpreventie-evaluaties of -plannen omvatten.
8. Gebruik van bewustmakingscampagnes of verlening van financiële, besluitvormings- of andere steun aan bedrijven. Het laat zich aanzien dat dit soort maatregelen vooral doeltreffend zal zijn als zij worden afgestemd op en aangepast aan het MKB, en gebruik maken van de bestaande netwerken van bedrijven.
9. Gebruik van vrijwillige overeenkomsten, consumenten-/producentenpanels of sectoraal overleg om ervoor te zorgen dat de betrokken bedrijven of industriële sectoren eigen afvalpreventieplannen of -doelstellingen vaststellen, c.q. maatregelen nemen om door producten of verpakkingen veroorzaakte verspilling een halt toe te roepen.
10. Bevordering van geloofwaardige milieumanagementsystemen, bijvoorbeeld EMAS en ISO 14001.
Maatregelen die consequenties kunnen hebben voor de consumptie- en gebruikfase
11. Economische instrumenten zoals de beloning van „schoon” aankoopgedrag of de instelling van een door de consument verplicht te betalen vergoeding voor een verpakkingsartikel of -element dat anders gratis ter beschikking zou worden gesteld.
12. Gebruik van bewustmakingscampagnes en verstrekking van informatie ten behoeve van het brede publiek of specifieke categorieën consumenten.
13. Bevordering van geloofwaardige milieukeurmerken.
14. Overeenkomsten met het bedrijfsleven, bijvoorbeeld het gebruik van productpanels zoals die welke in het kader van het geïntegreerd productbeleid in het leven zijn geroepen, of met de detaillisten met betrekking tot de beschikbaarheid van afvalpreventie-informatie en van producten met een minder groot milieueffect.
15. In het kader van aankopen door publieke organisaties en bedrijven, integratie van milieu- en afvalpreventiecriteria in aanbestedingen en contracten, overeenkomstig het op 29 oktober 2004 door de Commissie gepubliceerde „Handbook on environmental public procurement” (Handboek inzake milieuvriendelijke overheidsopdrachten).
16. Bevordering van hergebruik en/of herstelling van daartoe in aanmerking komende afgedankte producten of hun componenten, met name via educatieve, economische, logistieke of andere maatregelen zoals het ondersteunen of opzetten van erkende herstellings- en kringloopcentra en -netwerken, in het bijzonder in dichtbevolkte gebieden.
BIJLAGE IV bis
VOORBEELDEN VAN ECONOMISCHE INSTRUMENTEN EN ANDERE MAATREGELEN OM PRIKKELS TE BIEDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFVALSTOFFENHIËRARCHIE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 3 ( 16 )
1. Heffingen op en beperkingen voor het storten en verbranden van afval om afvalpreventie en -recycling te stimuleren, waarbij storten de minst goede optie voor afvalbeheer blijft;
2. gedifferentieerde afvaltarieven waarbij afvalproducenten aangeslagen worden op basis van de werkelijke geproduceerde hoeveelheid afval en prikkels worden geboden om scheiding aan de bron van recycleerbaar afval en vermindering van gemengd afval aan te moedigen;
3. fiscale prikkels voor schenkingen van producten, met name voedselschenkingen;
4. regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor verschillende soorten afval en maatregelen om de efficiëntie, de kostenefficiëntie en de governance van die regelingen te verbeteren;
5. statiegeldsystemen en andere maatregelen ter bevordering van efficiënte inzameling van gebruikte producten en materialen;
6. gedegen planning van investeringen in afvalbeheerinfrastructuur, onder meer via Uniefondsen;
7. duurzame overheidsopdrachten om aan te zetten tot beter afvalbeheer en tot het gebruik van gerecycleerde producten en materialen;
8. geleidelijke afschaffing van subsidies die niet in overeenstemming zijn met de afvalhiërarchie;
9. gebruikmaking van fiscale maatregelen en andere middelen om de verspreiding van voor hergebruik voorbereide of gerecycleerde producten en materialen te bevorderen;
10. ondersteuning van onderzoek en innovatie op het gebied van geavanceerde recyclingtechnologieën en hervervaardiging;
11. gebruik van beschikbare technieken voor afvalverwerking;
12. economische prikkels voor regionale en lokale autoriteiten, met name om afvalpreventie te promoten en regelingen voor gescheiden inzameling aan te scherpen, terwijl storten en verbranden worden vermeden;
13. voorlichtingscampagnes voor het publiek, met name over gescheiden inzameling, afvalbeheer en vermindering van zwerfvuil, en van deze vraagstukken een vast onderdeel maken van onderwijs en opleiding;
14. systemen voor het coördineren, ook met digitale middelen, van alle bevoegde overheden die bij het afvalbeheer betrokken zijn;
15. bevordering van een voortdurende dialoog tussen alle belanghebbenden op het gebied van afvalbeheer, en aanmoedigen van vrijwillige overeenkomsten en bedrijfsrapportage over afval.
BIJLAGE IV ter
KRACHTENS ARTIKEL 11, LID 3, IN TE DIENEN UITVOERINGSPLAN
Het krachtens artikel 11, lid 3, in te dienen uitvoeringsplan bevat het volgende:
1. beoordeling van de percentages stedelijk afval die worden, werden of zullen worden gerecycleerd, gestort of anderszins verwerkt en de stromen waaruit dat stedelijk afval bestaat;
2. beoordeling van de uitvoering van afvalbeheersplannen en afvalpreventieprogramma’s die zijn opgezet krachtens de artikelen 28 en 29;
3. de redenen waarom de lidstaat van mening is dat hij wellicht niet in staat zal zijn de betreffende in artikel 11, lid 2, vastgestelde doelstelling te behalen binnen de in dat artikel vastgestelde termijn, en een beoordeling van de extra tijd die nodig is om die doelstelling te behalen;
4. maatregelen die noodzakelijk zijn voor het behalen van de in artikel 11, leden 2 en 5 vastgestelde doelstellingen die van toepassing zijn op de lidstaat gedurende de extra tijd, met inbegrip van passende economische instrumenten en andere maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 1, en in bijlage IV bis om prikkels te bieden voor de toepassing van de afvalhiërarchie;
5. een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen die zijn vastgesteld in punt 4, bepaling van het orgaan dat bevoegd is voor de tenuitvoerlegging ervan, en een beoordeling van de afzonderlijke bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de doelstellingen die van toepassing is in geval van een verlenging van de termijn;
6. informatie over financiering van afvalbeheer in overeenstemming met het beginsel „de vervuiler betaalt”;
7. maatregelen om, in voorkomend geval, de kwaliteit van gegevens te verbeteren met het oog op betere prestaties bij de planning en monitoring van afvalbeheer.
BIJLAGE V
CONCORDANTIETABEL
Richtlijn 2006/12/EG |
Deze richtlijn |
Artikel 1, lid 1, onder a) |
Artikel 3, onder 1) |
Artikel 1, lid 1, onder b) |
Artikel 3, onder 5) |
Artikel 1, lid 1, onder c) |
Artikel 3, onder 6) |
Artikel 1, lid 1, onder d) |
Artikel 3, onder 9) |
Artikel 1, lid 1, onder e) |
Artikel 3, onder 19) |
Artikel 1, lid 1, onder f) |
Artikel 3, onder 15) |
Artikel 1, lid 1, onder g) |
Artikel 3, onder 10) |
Artikel 1, lid 2 |
Artikel 7 |
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 2, lid 1, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder b) |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 2, lid 1, onder b), punt i) |
Artikel 2, lid 1, onder d) |
Artikel 2, lid 1, onder b), punt ii) |
Artikel 2, lid 2, onder d) |
Artikel 2, lid 1, onder b), punt iii) |
Artikel 2, lid 1, onder f), en lid 2, onder c) |
Artikel 2, lid 1, onder b), punt iv) |
Artikel 2, lid 2, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder b), punt v) |
Artikel 2, lid 1, onder e) |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 2, lid 4 |
Artikel 3, lid 1 |
Artikel 4 |
Artikel 4, lid 1 |
Artikel 13 |
Artikel 4, lid 2 |
Artikel 36, lid 1 |
Artikel 5 |
Artikel 16 |
Artikel 6 |
— |
Artikel 7 |
Artikel 28 |
Artikel 8 |
Artikel 15 |
Artikel 9 |
Artikel 23 |
Artikel 10 |
Artikel 23 |
Artikel 11 |
Artikelen 24 en 25 |
Artikel 12 |
Artikel 26 |
Artikel 13 |
Artikel 34 |
Artikel 14 |
Artikel 35 |
Artikel 15 |
Artikel 14 |
Artikel 16 |
Artikel 37 |
Artikel 17 |
Artikel 38 |
Artikel 18, lid 1 |
Artikel 39, lid 1 |
— |
Artikel 39, lid 2 |
Artikel 18, lid 2 |
— |
Artikel 18, lid 3 |
Artikel 39, lid 3 |
Artikel 19 |
Artikel 40 |
Artikel 20 |
— |
Artikel 21 |
Artikel 42 |
Artikel 22 |
Artikel 43 |
Bijlage I |
— |
Bijlage II A |
Bijlage I |
Bijlage II B |
Bijlage II |
Richtlijn 75/439/EEG |
Deze richtlijn |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 3, onder 18) |
Artikel 2 |
Artikelen 13 en 21 |
Artikel 3, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 13 |
Artikel 4 |
Artikel 13 |
Artikel 5, lid 1 |
— |
Artikel 5, lid 2 |
— |
Artikel 5, lid 3 |
— |
Artikel 5, lid 4 |
Artikelen 26 en 34 |
Artikel 6 |
Artikel 23 |
Artikel 7, onder a) |
Artikel 13 |
Artikel 7, onder b) |
— |
Artikel 8, lid 1 |
— |
Artikel 8, lid 2, onder a) |
— |
Artikel 8, lid 2, onder b) |
— |
Artikel 8, lid 3 |
— |
Artikel 9 |
— |
Artikel 10, lid 1 |
Artikel 18 |
Artikel 10, lid 2 |
Artikel 13 |
Artikel 10, leden 3 en 4 |
— |
Artikel 10, lid 5 |
Artikelen 19, 21, 25, 34 en 35 |
Artikel 11 |
— |
Artikel 12 |
Artikel 35 |
Artikel 13, lid 1 |
Artikel 34 |
Artikel 13, lid 2 |
— |
Artikel 14 |
— |
Artikel 15 |
— |
Artikel 16 |
— |
Artikel 17 |
— |
Artikel 18 |
Artikel 37 |
Artikel 19 |
— |
Artikel 20 |
— |
Artikel 21 |
— |
Artikel 22 |
— |
Bijlage I |
— |
Richtlijn 91/689/EEG |
Deze richtlijn |
Artikel 1, lid 1 |
— |
Artikel 1, lid 2 |
— |
Artikel 1, lid 3 |
— |
Artikel 1, lid 4 |
Artikel 3, lid 2 en artikel 7 |
Artikel 1, lid 5 |
Artikel 20 |
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 23 |
Artikel 2, leden 2 tot en met 4 |
Artikel 18 |
Artikel 3 |
Artikelen 24, 25 en 26 |
Artikel 4, lid 1 |
Artikel 34, lid 1 |
Artikel 4, leden 2 en 3 |
Artikel 35 |
Artikel 5, lid 1 |
Artikel 19, lid 1 |
Artikel 5, lid 2 |
Artikel 34, lid 2 |
Artikel 5, lid 3 |
Artikel 19, lid 2 |
Artikel 6 |
Artikel 28 |
Artikel 7 |
— |
Artikel 8 |
— |
Artikel 9 |
— |
Artikel 10 |
— |
Artikel 11 |
— |
Artikel 12 |
— |
Bijlagen I en II |
— |
Bijlage III |
Bijlage III |
( 1 ) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.
( 2 ) Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1).
( 3 ) Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
( 4 ) Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).
( 5 ) Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).
( 6 ) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
( 7 ) Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
( 8 ) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
( 9 ) PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.
( 10 ) Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).
( 11 ) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
( 12 ) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
( *1 ) PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.”;
( *2 ) PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3.
( *3 ) PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.”;
( *4 ) PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3.”;
( *5 ) Verboden op grond van EU-wetgeving en internationale verdragen en overeenkomsten.
( *6 ) Indien er geen andere passende D-code voorhanden is, kan dit voorbereidende handelingen voorafgaand aan verwijdering omvatten inclusief voorbehandeling, zoals sorteren, verbrijzelen, verdichten, pelletiseren, drogen, versnipperen, conditioneren of scheiden voorafgaand aan een van de onder D 1 tot en met D 12 genoemde handelingen.
( *7 ) Tijdelijke opslag betekent voorlopige opslag overeenkomstig artikel 3, onder 10.
( *8 ) Hieronder vallen ook verbrandingsinstallaties die specifiek bestemd zijn om vast stedelijk afval te verwerken, mits hun energie-efficiëntie ten minste:
— 0,60 bedraagt in het geval van installaties die vóór 1 januari 2009 in bedrijf zijn en over een vergunning beschikken overeenkomstig het toepasselijke Gemeenschapsrecht,
— 0,65 bedraagt in het geval van installaties waarvoor na 31 december 2008 een vergunning wordt afgegeven,
zoals berekend met de volgende formule:
Energie-efficiëntie = (Ep – (Ef + Ei)) / (0,97 × (Ew + Ef))
waarin:
Ep = de hoeveelheid energie die jaarlijks als warmte of elektriciteit wordt geproduceerd. Bij de berekening wordt energie in de vorm van elektriciteit vermenigvuldigd met een factor 2,6 en warmte die wordt geproduceerd voor commerciële toepassingen met een factor 1,1 (in GJ/jaar)
Ef = de jaarlijkse energie-input in het systeem afkomstig van brandstoffen die voor de productie van stoom worden gebruikt (in GJ/jaar)
Ew = de hoeveelheid energie die is besloten in de jaarlijks verwerkte hoeveelheid afvalstoffen, berekend aan de hand van de netto calorische waarde van de afvalstoffen (in GJ/jaar)
Ei = de hoeveelheid energie die jaarlijks wordt geïmporteerd, Ew en Ef niet meegerekend (in GJ/jaar)
0,97 = correctiefactor om rekening te houden met energieverliezen via bodemas en straling
Deze formule wordt toegepast overeenkomstig het referentiedocument over de beste beschikbare technieken voor afvalverbranding.
De waarde van de energie-efficiëntieformule wordt op de onderstaande wijze met een klimaatcorrectiefactor (CCF) vermenigvuldigd:
1. CCF voor installaties die vóór 1 september 2015 in bedrijf zijn en over een vergunning beschikken overeenkomstig het toepasselijke Unierecht:
CCF = 1 als HDD >= 3 350
CCF = 1,25 als HDD <= 2 150
CCF = – (0,25/1 200 ) × HDD + 1,698 als 2 150 < HDD < 3 350
2. CCF voor installaties waarvoor na 31 augustus 2015 een vergunning wordt afgegeven en voor installaties bedoeld in punt 1 na 31 december 2029:
CCF = 1 als HDD >= 3 350
CCF = 1,12 als HDD <= 2 150
CCF = – (0,12/1 200 ) × HDD + 1,335 als 2 150 < HDD < 3 350
(De daaruit resulterende CCF-waarde zal worden afgerond tot op drie decimalen).
Als HDD-waarde (Heating Degree Days — graaddagen voor verwarming) moet het gemiddelde van de jaarlijkse HDD-waarden voor de locatie van de verbrandingsinstallatie gelden, berekend over een periode van 20 opeenvolgende jaren vóór het jaar waarvoor de CCF wordt berekend. De HDD-waarde moet aan de hand van de volgende door Eurostat vastgestelde methode worden berekend: HDD is gelijk aan (18 °C – Tm) × d als Tm minder bedraagt dan of gelijk is aan 15 °C (verwarmingsdrempel), en is gelijk aan nul als Tm meer bedraagt dan 15 °C, waarbij Tm de gemiddelde (Tmin + Tmax)/2 buitentemperatuur over een periode van d dagen is. De berekeningen moeten dagelijks worden uitgevoerd (d = 1) en voor een heel jaar worden opgeteld.
◄
◄
( *9 ) Hieronder vallen voorbereiding voor hergebruik, vergassing en pyrolyse waarbij de componenten worden gebruikt als chemicaliën en nuttige toepassing van organisch materiaal in de vorm van opvulling.
( *10 ) Hieronder valt voorbereiding voor hergebruik.
( *11 ) Hieronder vallen voorbereiding voor hergebruik, recycling van anorganisch bouwmateriaal, nuttige toepassing van anorganische materialen in de vorm van opvulling, en bodemreiniging die resulteert in sanering van de bodem.
( *12 ) Indien er geen andere passende R-code voorhanden is, kan dit voorbereidende handelingen voorafgaand aan nuttige toepassing omvatten inclusief voorbehandeling, zoals demonteren, sorteren, verbrijzelen, verdichten, pelletiseren, drogen, versnipperen, conditioneren, herverpakken, scheiden of mengen voorafgaand aan een van de onder R 1 tot en met R 11 genoemde handelingen.
( *13 ) Tijdelijke opslag betekent voorlopige opslag overeenkomstig artikel 3, punt 10.
( 13 ) De kinematische viscositeit wordt uitsluitend voor vloeistoffen bepaald.
( 14 ) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
( 15 ) ►C3 Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 houdende vaststelling van testmethoden uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 142 van 31.5.2008, blz. 1). ◄
( 16 ) Deze instrumenten en maatregelen kunnen prikkels bieden voor afvalpreventie, de hoogste trap in de afvalhiërarchie. Een omvattende lijst van specifiekere voorbeelden van afvalpreventiemaatregelen is opgenomen in bijlage IV.