This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02008L0105-20130913
Directive 2008/105/EC of the European Parliament and of the Council of 16 December 2008 on environmental quality standards in the field of water policy, amending and subsequently repealing Council Directives 82/176/EEC, 83/513/EEC, 84/156/EEC, 84/491/EEC, 86/280/EEC and amending Directive 2000/60/EC of the European Parliament and of the Council
Consolidated text: Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG
Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG
2008L0105 — NL — 13.09.2013 — 001.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
RICHTLIJN 2008/105/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 16 december 2008 (PB L 348, 24.12.2008, p.84) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
L 226 |
1 |
24.8.2013 |
RICHTLIJN 2008/105/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 december 2008
inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité ( 1 ),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag ( 2 ),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Chemische verontreiniging van het oppervlaktewater levert een bedreiging op voor het aquatisch milieu, waarbij effecten optreden als acute en chronische toxiciteit voor in het water levende organismen, accumulatie in het ecosysteem en verlies van habitats en biodiversiteit, en vormt tevens een bedreiging voor de gezondheid van de mens. De oorzaken van de verontreiniging moeten bij voorrang in kaart worden gebracht en de emissies moeten bij de bron worden aangepakt op de economisch en vanuit milieuoogpunt meest effectieve manier. |
(2) |
Zoals vastgelegd in artikel 174, lid 2, tweede zin, van het Verdrag, dient het milieubeleid van de Gemeenschap te berusten op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 174, lid 3, van het Verdrag, houdt de Gemeenschap bij het bepalen van haar beleid op milieugebied rekening met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens, de milieuomstandigheden in de onderscheiden regio's van de Gemeenschap, de economische en sociale ontwikkeling van de Gemeenschap als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio's, alsmede met de voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uit optreden, of niet-optreden. |
(4) |
In Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap ( 3 ) wordt gesteld dat milieu en gezondheid en de levenskwaliteit van het bestaan cruciale milieuprioriteiten voor dat programma zijn, terwijl met name wordt benadrukt dat er specifiekere wetgeving op het gebied van het waterbeleid moet worden vastgesteld. |
(5) |
In Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid ( 4 ) wordt een strategie ter bestrijding van waterverontreiniging geformuleerd en wordt bepaald dat er verdere specifieke maatregelen voor emissiebeheersing en milieukwaliteitsnormen (MKN) moeten worden vastgesteld. In overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG legt deze richtlijn MKN vast. |
(6) |
In overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG en met name lid 1, onder a), dienen de lidstaten de nodige maatregelen ten uitvoer te leggen overeenkomstig artikel 16, leden 1 en 8, van die richtlijn, met de bedoeling de verontreiniging door prioritaire stoffen geleidelijk te verminderen en emissies, lozingen en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen. |
(7) |
Sinds 2000 zijn er vele communautaire besluiten vastgesteld die emissiebeheersingsmaatregelen in de zin van artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG voor individuele prioritaire stoffen inhouden. Bovendien vallen veel maatregelen voor milieubescherming binnen het toepassingsgebied van andere bestaande communautaire wetgeving. Daarom dient in plaats van de vaststelling van nieuwe beheersingsmaatregelen prioriteit te worden gegeven aan de toepassing en herziening van bestaande instrumenten. |
(8) |
Ten aanzien van de emissiebeheersing van prioritaire stoffen uit puntbronnen en diffuse bronnen, zoals bedoeld in artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG, lijkt het kosteneffectiever en evenrediger als de lidstaten waar nodig naast de uitvoering van andere bestaande communautaire wetgeving conform artikel 10 van Richtlijn 2000/60/EG adequate beheersingsmaatregelen opnemen in het maatregelenprogramma dat krachtens artikel 11 van die richtlijn voor elk stroomgebiedsdistrict moet worden ontwikkeld. |
(9) |
De lidstaten dienen de beschikbare kennis en gegevens over de bronnen van prioritaire stoffen en de routes waarlangs verontreiniging optreedt, te verbeteren om gerichte en doeltreffende controlemogelijkheden te vinden. De lidstaten dienen, onder meer en waar passend, sediment en biota te monitoren in een gepaste frequentie teneinde voldoende gegevens te verkrijgen voor een betrouwbare analyse van langetermijntendensen van deze prioritaire stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota. De resultaten van deze monitoring, met inbegrip van het monitoren van sediment en biota, moeten, voor zover vereist in artikel 3 van Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid ( 5 ), beschikbaar worden gesteld om als uitgangspunt te dienen voor toekomstige voorstellen van de Commissie uit hoofde van artikel 16, leden 4 en 8, van Richtlijn 2000/60/EG. |
(10) |
Beschikking nr. 2455/2001/EG bevat de eerste lijst met 33 stoffen of groepen stoffen die prioriteit hebben gekregen voor maatregelen op communautair niveau. Sommige van deze prioritaire stoffen zijn aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof waarvoor de lidstaten de noodzakelijke maatregelen ten uitvoer moeten leggen met de bedoeling de emissies, lozingen en verliezen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen. Voor de in de natuur voorkomende of in natuurlijke processen ontstane stoffen, is een stopzetting of geleidelijke beëindiging van emissies, lozingen en verliezen uit alle potentiële bronnen niet mogelijk. Voor sommige stoffen werd een evaluatie uitgevoerd en deze dienen nog te worden geclassificeerd. De Commissie moet de lijst van prioritaire stoffen blijven toetsen en stoffen prioriteren waarvoor actie moet worden ondernomen op basis van overeengekomen criteria waaruit het risico voor, of via, het aquatisch milieu, blijkt, overeenkomstig het tijdschema in artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG, en in voorkomend geval voorstellen indienen. |
(11) |
Gelet op het communautaire belang en met het oog op een effectieve regelgeving van de bescherming van oppervlaktewateren dienen MKN te worden vastgesteld voor verontreinigende stoffen die op communautair niveau als prioritaire stoffen zijn ingedeeld en dient aan de lidstaten te worden overgelaten om waar nodig voor de overige verontreinigende stoffen op nationaal niveau voorschriften vast te stellen, zulks met toepassing van de relevante communautaire voorschriften. Desalniettemin zijn acht verontreinigende stoffen die vallen binnen de werkingssfeer van Richtlijn 86/280/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage van Richtlijn 76/464/EEG ( 6 ) en die behoren tot de groep van stoffen waarvoor de lidstaten maatregelen ten uitvoer moeten leggen met de bedoeling uiterlijk in 2015 een goede chemische toestand te bereiken onverminderd de artikelen 2 en 4 van Richtlijn 2000/60/EG niet in de lijst van prioritaire stoffen opgenomen. De voor deze verontreinigende stoffen vastgestelde gemeenschappelijke normen bleken echter nuttig te zijn en de regelgeving van hun normen op communautair niveau dient derhalve te worden gehandhaafd. |
(12) |
Dit betekent dat de bepalingen voor de huidige milieukwaliteitsdoelstellingen, die zijn vastgesteld in Richtlijn 82/176/EEG van de Raad van 22 maart 1982 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van de sector elektrolyse van alkalichloriden ( 7 ), Richtlijn 83/513/EEG van de Raad van 26 september 1983 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van cadmium ( 8 ), Richtlijn 84/156/EEG van de Raad van 8 maart 1984 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van andere sectoren dan de elektrolyse van alkalichloriden ( 9 ), Richtlijn 84/491/EEG van de Raad van 9 oktober 1984 betreffende de grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor de lozing van hexachloorcyclohexaan ( 10 ) en Richtlijn 86/280/EEG, overbodig zullen worden en dienen te worden geschrapt. |
(13) |
Het aquatisch milieu kan zowel op korte als op lange termijn nadelige effecten van chemische verontreiniging ondervinden en derhalve dienen gegevens over zowel acute als chronische effecten als basis voor de vaststelling van MKN te worden gebruikt. Om ervoor te zorgen dat het aquatisch milieu en de gezondheid van de mens afdoende worden beschermd, dienen MKN in de vorm van jaargemiddelden te worden vastgesteld op een niveau dat bescherming biedt tegen langdurige blootstelling en dienen maximaal aanvaardbare concentraties te worden vastgesteld als bescherming tegen kortdurende blootstelling. |
(14) |
Overeenkomstig de in afdeling 1.3.4 van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG neergelegde voorschriften, kunnen de lidstaten, bij de monitoring van de naleving van de MKN, ook indien uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie, statistische methoden invoeren, zoals een percentielberekening, om iets te doen aan uitschieters (zeer sterke afwijkingen van het gemiddelde) en foute uitlezingen, teneinde een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid te waarborgen. Om ervoor te zorgen dat de monitoring tussen de lidstaten vergelijkbaar is, verdient het aanbeveling voor deze statistische methoden gedetailleerde regels op te stellen via de comitéprocedure. |
(15) |
De vaststelling van MKN-waarden op communautair niveau dient in deze fase voor de meeste stoffen uitsluitend tot oppervlaktewateren beperkt te blijven. Voor hexachloorbenzeen, hexachloorbutadieen en kwik kan de bescherming tegen indirecte effecten en secundaire vergiftiging op communautair niveau echter niet uitsluitend door MKN voor oppervlaktewateren worden gewaarborgd. Daarom is het dienstig voor die drie stoffen op communautair niveau MKN voor biota vast te stellen. Om de lidstaten afhankelijk van hun monitoringstrategie flexibiliteit te geven, dienen de lidstaten te kunnen kiezen tussen monitoring en toepassing van deze MKN voor biota of voor de vaststelling van strengere MKN voor oppervlaktewateren, die hetzelfde beschermingsniveau bieden. |
(16) |
Voorts moeten lidstaten op nationaal niveau MKN voor sediment en/of biota kunnen vaststellen en die MKN toepassen in plaats van de MKN voor water vastgelegd in deze richtlijn. Dergelijke MKN moeten worden vastgesteld via een transparante procedure met kennisgeving aan de Commissie en andere lidstaten, teneinde een beschermingsniveau te garanderen dat gelijkwaardig is aan dat van de MKN voor water die op communautair niveau zijn vastgesteld. De Commissie moet die kennisgevingen samenvatten in haar rapporten over de uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG. Sedimenten en biota blijven bovendien belangrijke matrixen voor de monitoring van bepaalde stoffen met een significant accumulatiepotentieel. Teneinde de effecten van activiteiten van de mens op lange termijn, alsmede trends te bepalen, dienen de lidstaten bovendien met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de huidige verontreinigingsniveaus in biota en sedimenten niet significant zullen stijgen. |
(17) |
Overeenkomstig artikel 13 van en bijlage VII, Deel A, punt 5, van Richtlijn 2000/60/EG dienen uitzonderingen op de toepassing van MKN voor prioritaire stoffen, toegepast op waterlichamen overeenkomstig artikel 4, leden 4, 5 en 6, van die richtlijn, rekening houdend met artikel 4, leden 8 en 9 daarvan, vermeld te worden in het stroomgebiedsbeheersplan. Mits is voldaan aan de vereisten van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, met inbegrip van voorwaarden voor uitzonderingen, kunnen activiteiten die leiden tot lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen, waaronder baggerwerken en scheepvaart, plaatsvinden. |
(18) |
De lidstaten moeten voldoen aan Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water ( 11 ) en de voor de winning van drinkwater gebruikte oppervlaktewateren overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2000/60/EG beheren. Deze richtlijn dient derhalve te worden toegepast onverminderd de voorschriften waarvoor strengere normen kunnen nodig zijn. |
(19) |
In de omgeving van lozingen uit puntbronnen zijn de concentraties van verontreinigende stoffen meestal hoger dan de concentraties in het water in de omgeving. Daarom moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van mengzones, mits dit geen gevolgen heeft voor de naleving van de toepasselijke MKN in de rest van het desbetreffende oppervlaktewaterlichaam. De omvang van de mengzones moet beperkt worden tot de directe omgeving van het lozingspunt en moet proportioneel zijn. Overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/60/EG dienen lidstaten er, waar passend, op toe te zien dat de vereisten voor het bereiken van de milieudoelstellingen, vastgesteld in artikel 4 van die richtlijn, worden gecoördineerd voor het gehele stroomgebiedsdistrict, met inbegrip van de aanwijzing van mengzones in grensoverschrijdende waterlichamen. |
(20) |
De naleving van de doelstellingen voor stopzetting of geleidelijke beëindiging en vermindering, zoals bepaald in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2000/60/EG, moet worden gecontroleerd en de vaststelling of deze verplichtingen worden nageleefd, moet transparant worden gemaakt, met name ten aanzien van de beoordeling van significante emissies, lozingen en verliezen door menselijke activiteiten. Bovendien is voor een tijdschema voor stopzetting of geleidelijke beëindiging en vermindering een inventarisatie nodig. Tevens dient te kunnen worden bepaald of artikel 4, leden 4 tot en met 7, van Richtlijn 2000/60/EG wordt toegepast. Daarnaast is een geschikt instrument nodig voor de kwantificering van verliezen van stoffen die in de natuur voorkomen of ontstaan uit natuurlijke processen, aangezien in dat geval een volledige stopzetting of geleidelijke beëindiging uit alle potentiële bronnen onmogelijk is. Teneinde in deze behoeften te voorzien, dient elke lidstaat een inventaris van de emissies, lozingen en verliezen voor elk (deel van een) stroomgebiedsdistrict op zijn grondgebied op te stellen. |
(21) |
Teneinde te voorkomen dat bij de opstelling van deze inventarissen werkzaamheden worden herhaald en om de samenhang van deze inventarissen met andere bestaande instrumenten op het gebied van de bescherming van oppervlaktewateren te waarborgen, dienen de lidstaten gebruik te maken van informatie die is verzameld in het kader van Richtlijn 2000/60/EG en in het kader van Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen ( 12 ). |
(22) |
Teneinde een consistente bescherming van oppervlaktewateren te waarborgen, dienen de lidstaten die oppervlaktewaterlichamen delen hun monitoringactiviteiten en, waar passend, de opstelling van inventarissen te coordineren. |
(23) |
Voor een betere aansluiting op hun behoeften dienen de lidstaten een geschikte referentieperiode van één jaar te kunnen kiezen om de basisinformatie van de inventaris te meten. Er dient echter rekening te worden gehouden met het feit dat de verliezen bij de toepassing van bestrijdingsmiddelen vanwege verschillen in de gebruikte hoeveelheden, bijvoorbeeld door verschillen in de klimatologische omstandigheden, van jaar tot jaar aanzienlijk kunnen verschillen. Daarom moeten de lidstaten voor bepaalde stoffen die onder Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen ( 13 ) vallen, kunnen kiezen voor een referentieperiode van drie jaar. |
(24) |
Teneinde het gebruik van de inventaris te optimaliseren, dient aan de Commissie een termijn te worden gesteld om te controleren of de emissies, lozingen en verliezen vorderingen maken wat betreft de naleving van de in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2000/60/EG vermelde doelstellingen, behoudens artikel 4, leden 4 en 5, van die richtlijn. |
(25) |
Er dienen technische richtsnoeren te worden ontwikkeld om bij te dragen aan de harmonisatie van de methodologieën die de lidstaten hanteren voor de opstelling van inventarissen van emissies, lozingen en verliezen, met inbegrip van verliezen afkomstig van verontreiniging die is opgestapeld in sedimenten. |
(26) |
Verscheidene lidstaten worden getroffen door verontreiniging waarvan de bron buiten hun nationale rechtsmacht gelegen is. Derhalve moet duidelijk worden gemaakt dat overschrijding van een MKN ten gevolge van een dergelijke grensoverschrijdende verontreiniging niet inhoudt dat een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet nakomt, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan en de lidstaat, in voorkomend geval, de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG heeft benut. |
(27) |
Op basis van de verslagen van de lidstaten overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2000/60/EG, beoordeelt de Commissie of er behoefte is aan wijziging van de geldende wetgeving en aan bijkomende specifieke, voor de gehele Gemeenschap geldende maatregelen, zoals emissiebeheersingsmaatregelen, en, indien passend, dient de Commissie toepasselijke voorstellen in. De Commissie dient over haar conclusies verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad in de context van het verslag uit hoofde van artikel 18, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG. Bij het formuleren van voorstellen voor emissiebeheersingsmaatregelen moet de Commissie, gelet op artikel 10 van Richtlijn 2000/60/EG, rekening houden met bestaande emissiebeheersingsvereisten, zoals die in Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging ( 14 ) en de nieuwste technologische ontwikkelingen op het gebied van het terugdringen van verontreiniging. |
(28) |
Criteria voor de identificatie van stoffen die persistent, bioaccumuleerbaar en toxisch zijn en van stoffen die anderszins even zorgwekkend zijn, met name zeer persistente en zeer bioaccumuleerbare stoffen, zoals bedoeld in Richtlijn 2000/60/EG, worden vastgesteld in de technische leidraad voor risicobeoordeling ter ondersteuning van Richtlijn 93/67/EEG van de Commissie van 20 juli 1993 tot vaststelling van de beginselen die gelden bij de beoordeling van de risico's voor mens en milieu van stoffen die zijn aangegeven krachtens Richtlijn 67/548/EEG van de Raad ( 15 ), Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden ( 16 ) en Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen ( 17 ). Teneinde de verenigbaarheid van wetgevingsinstrumenten van de Gemeenschap te waarborgen, dienen uitsluitend deze criteria te worden toegepast op de stoffen die overeenkomstig Beschikking nr. 2455/2001/EG worden getoetst en dient bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG dienovereenkomstig te worden vervangen. |
(29) |
De verplichtingen die zijn vastgelegd in de in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG vermelde richtlijnen, zijn reeds opgenomen in Richtlijn 2008/1/EG en in Richtlijn 2000/60/EG en als de MKN worden gehandhaafd of herzien, wordt minimaal hetzelfde beschermingsniveau gewaarborgd. Teneinde een consistente aanpak van de chemische verontreiniging van oppervlaktewateren te waarborgen en de bestaande communautaire wetgeving op dat gebied te vereenvoudigen en te verduidelijken, dienen Richtlijn 82/176/EEG, Richtlijn 83/513/EEG, Richtlijn 84/156/EEG, Richtlijn 84/491/EEG en Richtlijn 86/280/EEG overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG met ingang van 22 december 2012 te worden ingetrokken. |
(30) |
De in Richtlijn 2000/60/EG bedoelde aanbevelingen, met name die van het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu zijn in aanmerking genomen. |
(31) |
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” ( 18 ) worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze tabellen openbaar te maken. |
(32) |
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het verwezenlijken van een goede chemische toestand van het oppervlaktewater door middel van de vaststelling van MKN voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve met het oog op de handhaving van hetzelfde beschermingsniveau voor oppervlaktewateren in de hele Gemeenschap beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(33) |
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 19 ). |
(34) |
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om punt 3 van deel B van bijlage I bij deze richtlijn te wijzigen. Daar het een maatregel van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, of ter aanvulling van deze richtlijn met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moet de maatregel worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Met de bedoeling een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken, en in overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, worden in deze richtlijn overeenkomstig artikel 16 van die richtlijn milieukwaliteitsnormen (MKN) voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen vastgelegd.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van artikel 2 van Richtlijn 2000/60/EG en van artikel 2 van Richtlijn 2009/90/EG van de Commissie van 31 juli 2009 tot vaststelling van technische specificaties voor de chemische analyse en monitoring van de watertoestand krachtens Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 20 ).
Voorts zijn de volgende definities van toepassing:
1. |
„matrix” : een compartiment van het aquatische milieu, dat wil zeggen water, sediment of biota; |
2. |
„biotataxon” : een specifiek aquatisch taxon met een taxonomische rang van „subphylum”, „klasse” of daaraan gelijkwaardige rang. |
Artikel 3
Milieukwaliteitsnormen
1. Onverminderd lid 1 bis, passen de lidstaten de MKN toe zoals vastgesteld in deel A van bijlage I op oppervlaktewaterlichamen en passen zij die MKN toe overeenkomstig de vereisten bepaald in deel B van bijlage I.
1 bis. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de op 13 januari 2009 van kracht zijnde versie van deze richtlijn en met name onverminderd het realiseren van een goede chemische toestand van het oppervlaktewater ten aanzien van de in die richtlijn vermelde MKN, implementeren de lidstaten de in deel A van bijlage I vermelde MKN met betrekking tot:
i) de stoffen met nummer 2, 5, 15, 20, 22, 23, 28 in deel A van bijlage I, waarvoor met ingang van 22 december 2015 herziene MKN zijn vastgesteld, met de bedoeling tegen 22 december 2021 ten aanzien van deze stoffen een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken door middel van maatregelenprogramma’s die zijn opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen van 2015 die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 13, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG, en
ii) de nieuw geselecteerde stoffen met nummer 34 tot en met 45 in deel A van bijlage I, met ingang van 22 december 2018 met de bedoeling tegen 22 december 2027 ten aanzien van die stoffen een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken en te voorkomen dat de chemische toestand van de oppervlaktewaterlichamen ten aanzien van die stoffen verslechtert. Daartoe stellen de lidstaten tegen 22 december 2018 een aanvullend monitoringprogramma en een voorlopig maatregelenprogramma voor die stoffen vast en leggen zij die voor aan de Commissie. Tegen 22 december 2021 wordt een definitief maatregelenprogramma overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2000/60/EG vastgesteld en wordt dat programma zo spoedig mogelijk na die datum en uiterlijk op 22 december 2024 uitgevoerd en volledig operationeel gemaakt.
Artikel 4, leden 4 tot en met 9, van Richtlijn 2000/60/EG zijn mutatis mutandis van toepassing op de stoffen opgesomd in de punten i) en ii) van de eerste alinea.
2. Voor de stoffen met nummer 5, 15, 16, 17, 21, 28, 34, 35, 37, 43 en 44 in deel A van bijlage I, passen de lidstaten de MKN voor biota zoals vastgesteld in deel A van bijlage I toe.
Voor de andere dan in de eerste alinea bepaalde stoffen passen de lidstaten de water-MKN zoals vastgesteld in deel A van bijlage I toe.
3. De lidstaten kunnen ervoor kiezen om ten aanzien van een of meer categorieën oppervlaktewateren een MKN toe te passen voor een andere matrix dan die vermeld in lid 2, of wanneer relevant, voor een andere biotataxon dan die vermeld in deel A van bijlage I.
Lidstaten die gebruikmaken van de in de eerste alinea bedoelde mogelijkheid, passen de relevante MKN toe die zijn vastgesteld in deel A van bijlage I, of stellen, indien voor de matrix of biotataxon geen MKN is opgenomen, zelf een MKN vast die minstens hetzelfde beschermingsniveau biedt als de MKN die in deel A van bijlage I is vastgesteld.
De lidstaten kunnen alleen van de in de eerste alinea bedoelde mogelijkheid gebruikmaken indien de voor de gekozen matrix of biotataxon toegepaste analysemethode voldoet aan de in artikel 4 van Richtlijn 2009/90/EG vastgestelde minimale prestatiekenmerken. Wanneer voor geen enkele matrix aan deze kenmerken wordt voldaan, zorgen de lidstaten ervoor dat de monitoring wordt uitgevoerd met behulp van de beste beschikbare technieken die geen buitensporige kosten met zich brengen en dat de analysemethode minstens even goed presteert als die welke beschikbaar is voor de in lid 2 van dit artikel vermelde matrix voor de desbetreffende stof.
3 bis. Indien er een potentieel risico voor of via het aquatische milieu door acute blootstelling is vastgesteld op basis van gemeten of geraamde concentraties of emissies en indien een MKN voor biota of sediment wordt gebruikt, zorgen de lidstaten er voor dat de monitoring van het oppervlaktewater ook wordt uitgevoerd en passen zij de MAC-MKN zoals vastgesteld in deel A van bijlage I bij de onderhavige richtlijn toe, voor zover zulke MKN zijn vastgesteld.
3 ter. Indien ingevolge artikel 5 van Richtlijn 2009/90/EG de berekende gemiddelde waarde van een meetresultaat, uitgevoerd met behulp van de best beschikbare techniek die geen buitensporige kosten met zich meebrengt, aangemerkt wordt als „lager dan de bepalingsgrens”, en de „bepalingsgrens” van die techniek de MKN overschrijdt, wordt het resultaat voor de stof die wordt gemeten, niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van de algemene chemische toestand van dat waterlichaam.
4. Voor stoffen waarvoor een MKN voor sediment en/of biota wordt toegepast, monitoren de lidstaten de stof gedurende ten minste één keer per jaar in de betrokken matrix, tenzij de technische kennis en het oordeel van deskundigen een ander interval rechtvaardigen.
5. De lidstaten nemen de volgende informatie in de overeenkomstig artikel 13, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedbeheerplannen op:
a) een tabel waarin de bepalingsgrenzen van de toegepaste analysemethode worden weergegeven en informatie over de prestaties van die methoden ten aanzien van de in artikel 4 van Richtlijn 2009/90/EG vastgestelde minimale prestatiekenmerken;
b) voor de stoffen waarvoor de mogelijkheid in lid 3 van dit artikel is gebruikt:
i) de redenen en de basis voor het gebruik van die mogelijkheid;
ii) waar relevant, de vastgestelde alternatieve MKN, het bewijs dat die MKN een even hoog beschermingsniveau bieden als de MKN in deel A van bijlage I, met inbegrip van de gegevens en de methode waarmee de MKN zijn afgeleid en de categorieën van oppervlaktewateren waarvoor die MKN zouden gelden;
iii) ter vergelijking met onder a) van dit lid bedoelde informatie, de bepalingsgrenzen van de analysemethoden voor de in deel A van bijlage I bij deze richtlijn vastgestelde matrices, met inbegrip van informatie over de prestaties van die methoden ten aanzien van de in artikel 4 van Richtlijn 2009/90/EG vastgelegde minimale prestatiekenmerken;
c) de rechtvaardiging voor de in overeenstemming met lid 4 toegepaste meetfrequentie, indien de monitoringsintervallen meer dan een jaar bedragen.
5 bis. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te verzekeren dat de overeenkomstig artikel 13, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG bijgestelde stroomgebiedbeheerplannen met de resultaten en het effect van de genomen maatregelen ter voorkoming van chemische verontreiniging van oppervlaktewater en het tussentijdse verslag over de vorderingen bij de uitvoering van het geplande maatregelenprogramma overeenkomstig artikel 15, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG, beschikbaar worden gesteld via een centraal portaal dat elektronisch toegankelijk is voor het publiek overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie ( 21 ).
6. De lidstaten treffen regelingen voor de analyse van langetermijntendensen met betrekking tot de concentraties van de in deel A van bijlage I vermelde prioritaire stoffen die de neiging hebben te accumuleren in sediment en/of biota, en schenken daarbij bijzondere aandacht aan de stoffen met nummer 2, 5, 6, 7, 12, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 26, 28, 30, 34, 35, 36, 37, 43 en 44 die zijn opgesomd in deel A van bijlage I, op basis van de monitoring van de oppervlaktewatertoestand, uitgevoerd overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG. De lidstaten nemen, met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, maatregelen die erop gericht zijn dat dergelijke concentraties niet significant toenemen in sediment en/of relevante biota.
De lidstaten stellen de meetfrequentie in sediment en/of biota zodanig vast dat zij voldoende gegevens voor een betrouwbare analyse van langetermijntendensen oplevert. Als richtsnoer geldt dat de monitoring elke drie jaar wordt uitgevoerd, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een ander interval rechtvaardigen.
7. De Commissie onderzoekt de vooruitgang van techniek en wetenschap, met inbegrip van de uitkomst van de in artikel 16, lid 2, onder a) en b), van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde risicobeoordelingen en de informatie uit de registratie van stoffen die overeenkomstig artikel 119 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 openbaar wordt gemaakt, en dient zo nodig voorstellen in voor de herziening van de in de deel A van bijlage I bij deze richtlijn vastgestelde MKN, overeenkomstig de procedure van artikel 294 VWEU en in overeenstemming met het tijdsschema van artikel 16, lid 4, van Richtlijn 2000/60/EG.
8. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 gedelegeerde handelingen vast te stellen om indien nodig punt 3 van deel B van bijlage I bij deze richtlijn aan te passen aan wetenschappelijke of technische ontwikkelingen.
8 bis. Om de implementatie van dit artikel te vergemakkelijken, worden, als onderdeel van de bestaande uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG, voor zover mogelijk uiterlijk op 22 december 2014 technische richtsnoeren ontwikkeld met betrekking tot monitoringstrategieën en analysemethoden voor stoffen, waaronder monsterneming en monitoring in biota.
In het bijzonder moeten de richtsnoeren betrekking hebben op:
a) de monitoring van stoffen in biota overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel;
b) voor nieuw geselecteerde stoffen (nummers 34 tot en met 45 in deel A van bijlage I) en stoffen waarvoor strengere MKN worden vastgesteld (nummers 2, 5, 15, 20, 22, 23 en 28 in deel A van bijlage I): analytische methoden die voldoen aan de minimumprestatiekenmerken in artikel 4 van Richtlijn 2009/90/EG.
8 ter. Voor stoffen waarvoor uiterlijk op 22 december 2014 geen technische richtsnoeren zijn vastgesteld, worden de in lid 1 bis, onder i), genoemde termijn van 22 december 2015, verlengd tot 22 december 2018 en de in dat punt i) genoemde termijn van 22 december 2021, verlengd tot 22 december 2027.
Artikel 4
Mengzones
1. De lidstaten kunnen aan lozingspunten grenzende mengzones aanwijzen. In die mengzones mogen de concentraties van één of meer stoffen die zijn opgenomen in deel A van bijlage I de desbetreffende MKN overschrijden, mits dit geen gevolgen heeft voor de naleving van deze normen in de rest van het betrokken oppervlaktewaterlichaam.
2. De lidstaten die mengzones aanwijzen, nemen in de overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedsbeheersplannen een beschrijving op van:
a) de aanpak en de methoden die zijn toegepast om zulke zones af te bakenen, en tevens
b) de maatregelen die zijn genomen met het oog op het verkleinen van de omvang van de mengzones in de toekomst, zoals maatregelen krachtens artikel 11, lid 3, onder k), van Richtlijn 2000/60/EG, of een herziening van vergunningen als genoemd in Richtlijn 2008/1/EG of van voorafgaande reguleringen als genoemd in artikel 11, lid 3, onder g), van Richtlijn 2000/60/EG.
3. De lidstaten die mengzones aanwijzen, waarborgen dat de omvang van elke mengzone:
a) beperkt is tot de nabijheid van het lozingspunt;
b) proportioneel is, rekening houdend met de concentraties van de verontreinigende stoffen op het lozingspunt en de voorwaarden voor de emissies van verontreinigende stoffen in de voorafgaande reguleringen, zoals toestemming en/of vergunningen, als bedoeld in artikel 11, lid 3, onder g), van Richtlijn 2000/60/EG en andere toepasselijke communautaire regelgeving met betrekking tot de toepassing van de best beschikbare technieken en artikel 10 van Richtlijn 2000/60/EG, met name nadat die voorafgaande reguleringen zijn herzien.
▼M1 —————
Artikel 5
Inventaris van emissies, lozingen en verliezen
1. Op basis van de overeenkomstig de artikelen 5 en 8 van Richtlijn 2000/60/EG, krachtens Verordening (EG) nr. 166/2006 verzamelde informatie, alsmede andere beschikbare gegevens, stellen de lidstaten voor elk stroomgebiedsdistrict of het op hun grondgebied gelegen deel daarvan een inventaris op, met inbegrip van kaarten indien deze beschikbaar zijn, van de emissies, lozingen en verliezen van alle in de deel A van bijlage I vermelde prioritaire stoffen en verontreinigende stoffen, waar passend, met inbegrip van hun concentraties in sedimenten en biota.
2. De referentieperiode voor de schatting van de waarden van verontreinigende stoffen die in de in lid 1 bedoelde inventarissen worden opgenomen, is één jaar tussen 2008 en 2010.
Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder Richtlijn 91/414/EEG vallen, kunnen deze waarden echter worden berekend als gemiddelde over de jaren 2008, 2009 en 2010.
3. De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig de rapporteringsverplichtingen uit hoofde van artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG, in kennis van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel opgestelde inventarissen met inbegrip van de desbetreffende referentieperioden.
4. De lidstaten actualiseren hun inventarissen als onderdeel van de toetsing van de in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde analyses.
De referentieperiode voor de vaststelling van de waarden in de bijgestelde inventarissen is het jaar vóór de afronding van die analyse. Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder Richtlijn 91/414/EEG vallen, mogen de waarden worden berekend als het gemiddelde van de drie jaren vóór de afronding van die analyse.
De lidstaten publiceren de geactualiseerde inventarissen in hun geactualiseerde stroomgebiedsbeheersplannen zoals bepaald in artikel 13, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG.
5. De Commissie controleert uiterlijk in 2018 of er met de emissies, lozingen en verliezen zoals die in de inventaris zijn vermeld, vorderingen worden gemaakt wat betreft de naleving van de in artikel 4, lid 1, onder a), iv), van Richtlijn 2000/60/EG genoemde doelstellingen van vermindering of stopzetting, met inachtneming van artikel 4, leden 4 en 5, van de genoemde richtlijn.
▼M1 —————
Artikel 6
Grensoverschrijdende verontreiniging
1. Een lidstaat maakt geen inbreuk op zijn verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn in geval van een overschrijding van een MKN indien hij kan aantonen dat:
a) de overschrijding te wijten is aan een buiten zijn nationale rechtsmacht gelegen verontreinigingsbron, en
b) hij ten gevolge van die grensoverschrijdende verontreiniging niet in staat was effectieve maatregelen te nemen om de betrokken MKN na te leven, en
c) hij de in artikel 3 van Richtlijn 2000/60/EG bepaalde coördinatiemechanismen heeft toegepast en in voorkomend geval de bepalingen van artikel 4, leden 4, 5 en 6, van die richtlijn heeft gebruikt voor de door de grensoverschrijdende verontreiniging getroffen waterlichamen.
2. De lidstaten gebruiken het in artikel 12 van Richtlijn 2000/60/EG bepaalde mechanisme om de Commissie in de in lid 1 van dit artikel bedoelde omstandigheden de nodige informatie te verstrekken en een overzicht te geven van de maatregelen die in verband met de grensoverschrijdende verontreiniging in het betrokken stroomgebiedsbeheersplan zijn genomen, in overeenstemming met de rapporteringsverplichtingen uit hoofde van artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG.
Artikel 7
Verslaglegging en evaluatie
1. Op basis van rapporten van de lidstaten, waaronder de rapporten overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 2000/60/EG, met name over grensoverschrijdende verontreiniging, beoordeelt de Commissie of er behoefte is aan wijziging van geldende wetgeving en aan bijkomende specifieke maatregelen voor de gehele Gemeenschap, zoals emissiebeheersingsmaatregelen.
2. De Commissie brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad in de context van het verslag dat zij opstelt overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG inzake:
a) de conclusies van de in lid 1 van dit artikel bedoelde beoordeling;
b) de maatregelen om de omvang van de overeenkomstig artikel 4, lid 1, van deze richtlijn aangewezen mengzones te verkleinen;
c) de resultaten van de in artikel 5, lid 5, van deze richtlijn bedoelde controle;
d) de situatie van de verontreiniging die afkomstig is van buiten het grondgebied van de Gemeenschap.
De Commissie laat dit verslag, indien passend, vergezeld gaan van toepasselijke voorstellen.
Artikel 7 bis
Coördinatie
1. Voor prioritaire stoffen die binnen het toepassingsgebied van de Verordeningen (EG) nr. 1907/2006, (EG) nr. 1107/2009 ( 22 ), (EU) nr. 528/2012 ( 23 ) of Richtlijn 2010/75/EU ( 24 ) vallen, beoordeelt de Commissie, als onderdeel van de periodieke herziening van bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG ingevolge artikel 16, lid 4, van die richtlijn, of de bestaande maatregelen op het niveau van de Unie en de lidstaten toereikend zijn ter verwezenlijking van de MKN voor de prioritaire stoffen en de doelstelling om lozingen, emissies en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen, in overeenstemming met artikel 4, lid 1, onder a), en artikel 16, lid 6, van Richtlijn 2000/60/EG.
2. De Commissie brengt aan het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig de in artikel 16, lid 4, van Richtlijn 2000/60/EG vastgestelde termijnen verslag uit over het resultaat van de in lid 1 van dit artikel bedoelde beoordeling en doet haar verslag vergezeld gaan van passende voorstellen, met inbegrip van beheersingsmaatregelen.
3. Indien de resultaten van het verslag uitwijzen dat bijkomende maatregelen op het niveau van de Unie of de lidstaten nodig kunnen zijn om naleving van Richtlijn 2000/60/EG te vergemakkelijken ten aanzien van een specifieke stof die ingevolge Verordening (EG) nr. 1107/2009 of (EU) nr. 528/2012 is goedgekeurd, passen de lidstaten of de Commissie de artikelen 21 of 44 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, respectievelijk de artikelen 15 of 48 van Verordening (EU) nr. 528/2012, waar nodig, toe ten aanzien van die stof of producten die die stof bevatten.
Voor stoffen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1907/2006 vallen, leidt de Commissie indien passend de in de artikelen 59, 61 of 69 van die verordening bedoelde procedure in.
Bij het toepassen van de bepalingen van de verordeningen bedoeld in de eerste en tweede alinea, houden de lidstaten en de Commissie rekening met de op grond van die verordeningen vereiste risico-evaluaties en sociaaleconomische analysen of kosten/batenanalysen, inclusief met betrekking tot de beschikbaarheid van alternatieven.
Artikel 8
Herziening van bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG
De Commissie brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over het resultaat van de periodieke herziening van bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG overeenkomstig artikel 16, lid 4, van die richtlijn. Zij doet dit verslag, waar passend, vergezeld gaan van wetgevingsvoorstellen tot wijziging van bijlage X, waaronder, in het bijzonder, voorstellen voor het identificeren van nieuwe prioritaire stoffen of prioritaire gevaarlijke stoffen, of voor het identificeren van bepaalde prioritaire stoffen als prioritaire gevaarlijke stoffen en, voor de vaststelling van overeenkomstige MKN voor oppervlaktewateren, sediment of biota, naargelang het geval.
Artikel 8 bis
Specifieke bepalingen voor bepaalde stoffen
1. De lidstaten kunnen in de overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedbeheerplannen aanvullende kaarten opnemen waarin de informatie over de chemische toestand van een of meer van de volgende stoffen afzonderlijk van informatie voor de overige in deel A van bijlage I bij deze richtlijn vermelde stoffen wordt weergegeven, onverminderd de voorschriften van punt 1.4.3 van bijlage V van die richtlijn betreffende de weergave van de algemene chemische toestand en de doelstellingen en verplichtingen vastgelegd in artikel 4, lid 1, onder a), artikel 11, lid 3, onder k), en artikel 16, lid 6, van die richtlijn:
a) de stoffen met nummer 5, 21, 28, 30, 35, 37, 43 en 44 (stoffen die zich gedragen als alomtegenwoordige PBT’s),
b) de stoffen met de nummers 34 tot en met 45 (nieuw geselecteerde stoffen),
c) de stoffen met de nummers 2, 5, 15, 20, 22, 23 en 28 (stoffen waarvoor herziene, strengere MKN zijn vastgesteld).
De lidstaten kunnen in de stroomgebiedbeheerplannen ook de grootte van een afwijking van de MKN-waarde voor de in de eerste alinea, onder a), b en c), bedoelde stoffen weergeven. De lidstaten die dergelijke bijkomende kaarten verstrekken, streven ernaar dat zij op het niveau van het stroomgebied en op Unieniveau onderling vergelijkbaar zijn.
2. De lidstaten kunnen de stoffen met de nummers 5, 21, 28, 30, 35, 37, 43 en 44 in deel A van bijlage I minder intensief monitoren dan vereist voor prioritaire stoffen krachtens artikel 3, lid 4, van deze richtlijn en bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG, op voorwaarde dat de monitoring representatief is en reeds een statistisch robuust referentiekader beschikbaar is met betrekking tot de aanwezigheid van die stoffen in het aquatische milieu. Als richtsnoer geldt dat de monitoring overeenkomstig de tweede alinea van artikel 3, lid 6, van deze richtlijn, elke drie jaar wordt uitgevoerd, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een ander interval rechtvaardigen.
Artikel 8 ter
Aandachtstoffenlijst
1. De Commissie stelt een aandachtstoffenlijst op van stoffen waarvoor in de gehele Unie monitoringgegevens moeten worden vergaard om toekomstige prioriteitsbepalingen in overeenstemming met artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG te ondersteunen, teneinde onder meer gegevens van analysen en beoordelingen op grond van artikel 5 en van monitoringprogramma’s op grond van artikel 8 van die richtlijn aan te vullen.
De eerste aandachtstoffenlijst bevat maximaal 10 stoffen of groepen van stoffen en vermeldt voor elke stof de monitoringmatrices en de mogelijke analysemethode die geen buitensporige kosten met zich meebrengt. Behoudens de beschikbaarheid van analysemethoden die geen buitensporige kosten met zich brengen, kan de Commissie bij iedere actualisering van de aandachtsstoffenlijst overeenkomstig lid 2 van dit artikel ten hoogste één stof of groep van stoffen toevoegen aan de lijst, en dit tot maximaal 14 stoffen. De in de aandachtstoffenlijst op te nemen stoffen worden geselecteerd uit de stoffen waarvoor de beschikbare informatie erop wijst dat zij op het niveau van de Unie een significant risico voor of via het aquatische milieu kunnen betekenen en waarvoor de monitoringgegevens onvoldoende zijn.
Diclofenac (CAS 15307-79-6), 17-beta-estradiol (E2) (CAS 50-28-2) en 17-alpha-ethinylestradiol (EE2) (CAS 57-63-6) worden op de eerste aandachtstoffenlijst opgenomen met het oog op het verzamelen van monitoringgegevens om de bepaling van passende maatregelen om het risico van die stoffen tegen te gaan, mogelijk te maken.
Bij het selecteren van de stoffen voor de aandachtstoffenlijst houdt de Commissie rekening met alle beschikbare informatie, waaronder:
a) de resultaten van de meest recente toetsing van bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG overeenkomstig artikel 16, lid 4, van die richtlijn,
b) onderzoeksprojecten,
c) aanbevelingen van betrokkenen als bedoeld in artikel 16, lid 5, van Richtlijn 2000/60/EG,
d) het bepalen van de kenmerken door de lidstaten van stroomgebiedsdistricten en de resultaten van de monitoringprogramma’s op grond van artikel 5 respectievelijk artikel 8 van Richtlijn 2000/60/EG,
e) productievolumen, gebruikspatronen, intrinsieke eigenschappen (waaronder, in voorkomend geval, de deeltjesgrootte), concentraties in het milieu en gevolgen, met inbegrip van informatie verzameld overeenkomstig de Richtlijnen 98/8/EG, 2001/82/EG ( 25 ) en 2001/83/EG ( 26 ), en overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 1907/2006 en (EG) nr. 1107/2009.
2. De Commissie stelt tegen 14 september 2014 een eerste aandachtstoffenlijst op zoals bedoeld in lid 1 en actualiseert die vervolgens om de 24 maanden. Bij het actualiseren van die aandachtstoffenlijst verwijdert de Commissie elke stof waarvoor een risicobeoordeling als bedoeld in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2000/60/EG kan worden uitgevoerd zonder aanvullende monitoringgegevens. De periode van continue monitoring van een in de aandachtstoffenlijst opgenomen stof, duurt niet langer dan vier jaar.
3. De lidstaten monitoren elke stof op de aandachtstoffenlijst op geselecteerde representatieve meetstations gedurende ten minste twaalf maanden. Voor de eerste aandachtstoffenlijst begint de monitoringperiode uiterlijk op 14 september 2015 of binnen zes maanden na de opstelling van de aandachtstoffenlijst, indien dat later is. Voor iedere stof die in latere lijsten wordt opgenomen, beginnen de lidstaten met de monitoring binnen zes maanden na de opneming daarvan op de lijst.
Elke lidstaat selecteert ten minste één meetstation, plus één station indien hij meer dan een miljoen inwoners heeft, plus het aantal stations dat gelijk is aan zijn geografische oppervlakte in km2 gedeeld door 60 000 (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal), plus het aantal stations dat gelijk is aan zijn bevolking gedeeld door vijf miljoen (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal).
Bij het selecteren van representatieve meetstations en het vastleggen van de meetfrequentie en -tijdstippen voor elke stof houden de lidstaten rekening met de gebruikspatronen en het mogelijke voorkomen van de stof. De meetfrequentie mag niet lager liggen dan eenmaal per jaar.
Indien een lidstaat voor een specifieke stof voldoende, vergelijkbare, representatieve en recente uit bestaande monitoringprogramma’s of -studies verkregen monitoringgegevens verstrekt, kan hij besluiten voor die stof geen aanvullende monitoring in het kader van het aandachtstoffenlijstmechanisme uit te voeren, mits ook die stof werd gemonitord volgens een methode die voldoet aan de vereisten van de technische richtsnoeren die door de Commissie overeenkomstig artikel 8 ter, lid 5, zijn ontwikkeld.
4. De lidstaten melden de resultaten van de eerste overeenkomstig lid 4 uitgevoerde monitoring aan de Commissie. Voor de eerste aandachtstoffenlijst worden de resultaten van de monitoring gemeld binnen 15 maanden na 14 september 2015 of binnen 21 maanden na de opstelling van de aandachtstoffenlijst, indien dat later is, en daarna om de twaalf maanden zolang de stof op de lijst wordt gehouden. Voor elke stof die is opgenomen in de latere lijsten brengen de lidstaten binnen 21 maanden nadat de stof is opgenomen op de aandachtstoffenlijst en elke daaropvolgende twaalf maanden zolang de stof op de lijst wordt gehouden, verslag uit aan de Commissie over de resultaten van de monitoring. Het verslag bevat informatie over de representativiteit van het meetstation en de monitoringstrategie.
5. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende de vaststelling en actualisering van de in de leden 1 en 2 bedoelde aandachtstoffenlijst. Zij kan technische formaten vaststellen voor het melden van de resultaten van de monitoring en gerelateerde informatie aan de Commissie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
De Commissie ontwikkelt richtsnoeren, met inbegrip van technische specificaties, voor het vergemakkelijken van het monitoren van de stoffen op de aandachtstoffenlijst en wordt verzocht de coördinatie van deze monitoring te bevorderen.
Artikel 8 quater
Specifieke bepalingen voor farmaceutische stoffen
Ingevolge artikel 16, lid 9, van Richtlijn 2000/60/EG, en waar passend op basis van de resultaten van haar studie van 2013 over de risico’s van geneesmiddelen voor het milieu en van andere relevante studies en rapporten, ontwikkelt de Commissie indien mogelijk binnen twee jaar na 13 september 2013 een strategische aanpak voor waterverontreiniging door farmaceutische stoffen. Die strategische aanpak gaat zo nodig vergezeld van voorstellen op basis waarvan, voor zover noodzakelijk, tijdens de procedure voor het in de handel brengen van geneesmiddelen op meer doeltreffende wijze rekening kan worden gehouden met de milieugevolgen van geneesmiddelen. In het kader van die strategische aanpak doet de Commissie, indien passend, uiterlijk op 14 september 2017 een voorstel voor op het niveau van de Unie en/of de lidstaten, te nemen maatregelen met betrekking tot de mogelijke milieu-effecten van farmaceutische stoffen, in het bijzonder die bedoeld in artikel 8 ter, lid 1, met het doel de lozingen, emissies of verliezen van dergelijke stoffen in het aquatische milieu te verminderen, daarbij rekening houdend met de behoeften van de volksgezondheid en de kosteneffectiviteit van de voorgestelde maatregelen.
Artikel 9
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is ingesteld op grond van artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren ( 27 ).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 9 bis
Uitoefening van de delegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 8, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zes jaar met ingang van 13 september 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zes jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De delegatie van bevoegdheid wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van een termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 8, bedoelde delegatie van bevoegdheid te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Wanneer de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een volgens artikel 3, lid 8, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 10
Wijziging van Richtlijn 2000/60/EG
Bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij deze richtlijn.
Artikel 11
Wijziging van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG
1. In de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG en 84/491/EEG wordt bijlage II geschrapt.
2. In de delen I tot en met XI van bijlage II bij Richtlijn 86/280/EEG wordt rubriek B geschrapt.
Artikel 12
Intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG
1. De Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG worden met ingang van 22 december 2012 ingetrokken.
2. Vóór 22 december 2012 kunnen de lidstaten hun monitoring en rapportage uitvoeren overeenkomstig de artikelen 5, 8 en 15 van Richtlijn 2000/60/EG, in plaats van overeenkomstig de in lid 1 van deze richtlijn vermelde richtlijnen.
Artikel 13
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 13 juli 2010 aan deze richtlijn te voldoen.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 14
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 15
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
BIJLAGE I
MILIEUKWALITEITSNORMEN VOOR PRIORITAIRE STOFFEN EN BEPAALDE ANDERE VERONTREINIGENDE STOFFEN
DEEL A: MILIEUKWALITEITSNORMEN (MKN)
JG |
: |
jaargemiddelde |
MAC |
: |
maximaal aanvaardbare concentratie |
Eenheid |
: |
[μg/l] voor de kolommen (4) tot en met (7) [μg/kg nat gewicht] voor kolom (8) |
(1) |
(2) |
(3) |
(4) |
(5) |
(6) |
(7) |
(8) |
Nr. |
Naam van de stof |
CAS-nummer (1) |
JG-MKN (2) Landoppervlaktewateren (3) |
JG-MKN (2) Andere oppervlaktewateren |
MAC-MKN (4) Landoppervlaktewateren (3) |
MAC-MKN (4) Andere oppervlaktewateren |
MKN Biota (12) |
(1) |
Alachloor |
15972-60-8 |
0,3 |
0,3 |
0,7 |
0,7 |
|
(2) |
Antraceen |
120-12-7 |
0,1 |
0,1 |
0,1 |
0,1 |
|
(3) |
Atrazine |
1912-24-9 |
0,6 |
0,6 |
2,0 |
2,0 |
|
(4) |
Benzeen |
71-43-2 |
10 |
8 |
50 |
50 |
|
(5) |
Gebromeerde difenylethers (5) |
32534-81-9 |
0,14 |
0,014 |
0,0085 |
||
(6) |
Cadmium en cadmiumverbindingen (afhankelijk van de waterhardheidsklasse) (6) |
7440-43-9 |
≤ 0,08 (klasse 1) 0,08 (klasse 2) 0,09 (klasse 3) 0,15 (klasse 4) 0,25 (klasse 5) |
0,2 |
≤ 0,45 (klasse 1) 0,45 (klasse 2) 0,6 (klasse 3) 0,9 (klasse 4) 1,5 (klasse 5) |
≤ 0,45 (klasse 1) 0,45 (klasse 2) 0,6 (klasse 3) 0,9 (klasse 4) 1,5 (klasse 5) |
|
(6a) |
Tetrachloorkoolstof (7) |
56-23-5 |
12 |
12 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
(7) |
C1013-chlooralkanen (8) |
85535-84-8 |
0,4 |
0,4 |
1,4 |
1,4 |
|
(8) |
Chloorfenvinfos |
470-90-6 |
0,1 |
0,1 |
0,3 |
0,3 |
|
(9) |
Chloorpyrifos (chloorpyrifo-sethyl) |
2921-88-2 |
0,03 |
0,03 |
0,1 |
0,1 |
|
(9a) |
Cyclodieenbestrijdingsmiddelen: Aldrin (7) Dieldrin (7) Endrin (7) Isodrin (7) |
309-00-2 60-57-1 72-20-8 465-73-6 |
Σ = 0,01 |
Σ = 0,005 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
(9b) |
niet van toepassing |
0,025 |
0,025 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
||
Parapara-DDT (7) |
50-29-3 |
0,01 |
0,01 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
||
(10) |
1,2-dichloorethaan |
107-06-2 |
10 |
10 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
(11) |
Dichloormethaan |
75-09-2 |
20 |
20 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
(12) |
Di(2ethylhexyl)ftalaat (DEHP) |
117-81-7 |
1,3 |
1,3 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
(13) |
Diuron |
330-54-1 |
0,2 |
0,2 |
1,8 |
1,8 |
|
(14) |
Endosulfan |
115-29-7 |
0,005 |
0,0005 |
0,01 |
0,004 |
|
(15) |
Fluorantheen |
206-44-0 |
0,0063 |
0,0063 |
0,12 |
0,12 |
30 |
(16) |
Hexachloorbenzeen |
118-74-1 |
0,05 |
0,05 |
10 |
||
(17) |
Hexachloorbutadieen |
87-68-3 |
0,6 |
0,6 |
55 |
||
(18) |
Hexachloor-cyclohexaan |
608-73-1 |
0,02 |
0,002 |
0,04 |
0,02 |
|
(19) |
Isoproturon |
34123-59-6 |
0,3 |
0,3 |
1,0 |
1,0 |
|
(20) |
Lood en loodverbindingen |
7439-92-1 |
1,2 (13) |
1,3 |
14 |
14 |
|
(21) |
Kwik en kwikverbindingen |
7439-97-6 |
0,07 |
0,07 |
20 |
||
(22) |
Naftaleen |
91-20-3 |
2 |
2 |
130 |
130 |
|
(23) |
Nikkel en nikkelverbindingen |
7440-02-0 |
4 (13) |
8,6 |
34 |
34 |
|
(24) |
Nonylfenolen (4-nonylfenol) |
84852-15-3 |
0,3 |
0,3 |
2,0 |
2,0 |
|
(25) |
Octylfenolen (4-(1,1′,3,3′-tetramethylbutyl)-fenol) |
140-66-9 |
0,1 |
0,01 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
(26) |
Pentachloorbenzeen |
608-93-5 |
0,007 |
0,0007 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
(27) |
Pentachloor-fenol |
87-86-5 |
0,4 |
0,4 |
1 |
1 |
|
(28) |
Polycyclische aromatische koolwater-stoffen (PAK) (11) |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
Benzo(a)pyreen |
50-32-8 |
1,7 × 10–4 |
1,7 × 10–4 |
0,27 |
0,027 |
5 |
|
Benzo(b)fluor-anteen |
205-99-2 |
zie voetnoot 11 |
zie voetnoot 11 |
0,017 |
0,017 |
zie voetnoot 11 |
|
Benzo(k)fluor-anteen |
207-08-9 |
zie voetnoot 11 |
zie voetnoot 11 |
0,017 |
0,017 |
zie voetnoot 11 |
|
Benzo(g,h,i)-peryleen |
191-24-2 |
zie voetnoot 11 |
zie voetnoot 11 |
8,2 × 10–3 |
8,2 × 10–4 |
zie voetnoot 11 |
|
Indeno(1,2,3-cd)pyreen |
193-39-5 |
zie voetnoot 11 |
zie voetnoot 11 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
zie voetnoot 11 |
|
(29) |
Simazine |
122-34-9 |
1 |
1 |
4 |
4 |
|
(29a) |
Tetrachloor-ethyleen (7) |
127-18-4 |
10 |
10 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
(29b) |
Trichloor-ethyleen (7) |
79-01-6 |
10 |
10 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
(30) |
Tributyltinver-bindingen (Tributyltin-kation) |
36643-28-4 |
0,0002 |
0,0002 |
0,0015 |
0,0015 |
|
(31) |
Trichloorbenzenen |
12002-48-1 |
0,4 |
0,4 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
(32) |
Trichloormethaan (chloroform) |
67-66-3 |
2,5 |
2,5 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
(33) |
Trifluralin |
1582-09-8 |
0,03 |
0,03 |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
|
(34) |
Dicofol |
115-32-2 |
1,3 × 10–3 |
3,2 × 10–5 |
niet van toepassing (10) |
niet van toepassing (10) |
33 |
(35) |
Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS) |
1763-23-1 |
6,5 × 10–4 |
1,3 × 10–4 |
36 |
7,2 |
9,1 |
(36) |
Quinoxyfen |
124495-18-7 |
0,15 |
0,015 |
2,7 |
0,54 |
|
(37) |
Dioxinen en dioxineachtige verbindingen |
Zie voetnoot 10 in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG |
niet van toepassing |
niet van toepassing |
Som van PCDD + PCDF + PCB-DL 0,0065 μg.kg–1 TEQ (14) |
||
(38) |
Aclonifen |
74070-46-5 |
0,12 |
0,012 |
0,12 |
0,012 |
|
(39) |
Bifenox |
42576-02-3 |
0,012 |
0,0012 |
0,04 |
0,004 |
|
(40) |
Cybutryne |
28159-98-0 |
0,0025 |
0,0025 |
0,016 |
0,016 |
|
(41) |
Cypermethrin |
52315-07-8 |
8 × 10–5 |
8 × 10–6 |
6 × 10–4 |
6 × 10–5 |
|
(42) |
Dichloorvos |
62-73-7 |
6 × 10–4 |
6 × 10–5 |
7 × 10–4 |
7 × 10–5 |
|
(43) |
Hexabroom-cyclododecaan (HBCDD) |
Zie voetnoot 12 in bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG |
0,0016 |
0,0008 |
0,5 |
0,05 |
167 |
(44) |
Heptachloor en heptachloor-epoxide |
76-44-8/1024-57-3 |
2 × 10–7 |
1 × 10–8 |
3 × 10–4 |
3 × 10–5 |
6,7 × 10–3 |
(45) |
Terbutryn |
886-50-0 |
0,065 |
0,0065 |
0,34 |
0,034 |
|
(1) CAS: Chemical Abstract Services. (2) Deze parameter is de MKN uitgedrukt als jaargemiddelde (JG-MKN). Tenzij anders is aangegeven, is deze van toepassing op de totale concentratie van alle isomeren. (3) Landoppervlaktewateren omvatten rivieren en meren en de bijbehorende kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen. (4) Deze parameter is de milieukwaliteitsnorm uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie (MAC-MKN). Wanneer voor de MAC-MKN „niet van toepassing” wordt aangegeven, worden de JG-MKN-waarden verondersteld bescherming te bieden tegen kortdurende verontreinigingspieken in continue lozingen, aangezien deze aanzienlijk lager zijn dan de op basis van de acute toxiciteit afgeleide waarde. (5) Voor de groep prioritaire stoffen die vallen onder gebromeerde difenylethers (nr. 5), verwijst de MKN naar de som van de concentraties voor de congeneren nr. 28, 47, 99, 100, 153 en 154. (6) Voor cadmium en zijn verbindingen (nr. 6) zijn de MKN-waarden afhankelijk van de hardheid van het water, ingedeeld in vijf klassen (klasse 1: < 40 mg CaCO3/l, klasse 2: 40 tot < 50 mg CaCO3/l, klasse 3: 50 tot < 100 mg CaCO3/l, klasse 4: 100 tot < 200 mg CaCO3/l en klasse 5: ≥ 200 mg CaCO3/l). (7) Deze stof is geen prioritaire stof, maar een van de andere verontreinigende stoffen waarvoor de MKN identiek zijn aan die welke zijn vastgelegd in de wetgeving die vóór 13 januari 2009 van toepassing was. (8) Er wordt geen indicatieve parameter opgegeven voor deze groep van stoffen. De indicatieve parameters moeten worden bepaald door de analysemethoden. (9) DDT totaal omvat de som van de isomeren 1,1,1-trichloor2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 50-29-3), EU-nummer 200-024-3); 1,1,1-trichloor-2-(o-chloorfenyl)-2-(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 789-02-6); EU-nummer 212-332-5); 1,1-dichloor2,2-bis(p-chloorfenyl)ethyleen (CAS-nummer 72-55-9); EU-nummer 200-784-6); en 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 72-54-8); EU-nummer 200-783-0). (10) Er is onvoldoende informatie beschikbaar om een MAC-MKN vast te stellen voor deze stoffen. (11) Voor de groep prioritaire stoffen die onder polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) vallen (nr. 28), is de vermelde biota-MKN en de overeenkomstige JG-MKN voor water de concentratie van benzo(a)pyreen; beide MKN zijn op de toxiciteit van benzo(a)pyreen gebaseerd. Benzo(a)pyreen kan beschouwd worden als een marker voor andere PAK en derhalve dient voor de vergelijking met biota-MKN en de overeenkomstige JG-MKN in water alleen benzo(a)pyreen te worden gemonitord. (12) Tenzij anders vermeld, gelden de biota-MKN voor vissen. In plaats daarvan kan een alternatieve biotataxon of een andere matrix worden gemonitord, voor zover de toegepaste MKN een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt. Voor de stoffen met nummer 15 (fluorantheen) en 28 (PAK’s), gelden de biota-MKN voor schelp- en weekdieren. Voor de beoordeling van de chemische toestand is de monitoring van fluoranteen en PAK in vissen niet geschikt. Voor stof nummer 37 (dioxinen en dioxineachtige verbindingen) gelden de biota-MKN voor vissen, schelp- en weekdieren; zie afdeling 5.3 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1259/2011 van de Commissie van 2 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft de maximumgehalten voor dioxinen, dioxineachtige pcb’s en niet-dioxineachtige pcb’s in levensmiddelen (PB L 320 van 3.12.2011, blz. 18). (13) Deze MKN hebben betrekking op de biologisch beschikbare concentraties van de stoffen. (14) PCDD’s: polychloordibenzo-p-dioxinen; PCDF’s: polychloordibenzofuranen; PCB-DL: dioxineachtige polychloorbifenylen; TEQ’s: toxische equivalenten, overeenkomstig de toxische-equivalentiefactoren (2005) van de Wereldgezondheidsorganisatie. |
DEEL B: TOEPASSING VAN DE MILIEUKWALITEITSNORMEN (MKN)
1. |
Kolommen 4 en 5 van de tabel: Voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder toepassing van de JG-MKN verstaan dat voor elk representatief meetpunt in dit waterlichaam het rekenkundig gemiddelde van de op verschillende tijdstippen in de loop van het jaar gemeten concentraties niet boven de norm ligt. De berekening van het rekenkundig gemiddelde, de te gebruiken analysemethode en de wijze waarop een MKN wordt toegepast indien geen passende analysemethode bestaat die voldoet aan de minimale prestatiekenmerken, dienen in overeenstemming te zijn met uitvoeringsinstrumenten houdende technische specificaties voor de chemische controle en kwaliteit van analytische resultaten overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG. |
2. |
Kolommen 6 en 7 van de tabel: voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder de toepassing van de MAC-MKN verstaan dat de gemeten concentratie op enig representatief meetpunt in het waterlichaam niet boven de norm ligt. Overeenkomstig punt 1.3.4 van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG kunnen de lidstaten evenwel statistische methoden invoeren, zoals een percentielberekening, zodat een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid wordt gewaarborgd wanneer wordt bepaald of aan de MAC-MKN is voldaan. Wanneer de lidstaten dat doen, moeten die statistische methoden voldoen aan de nadere regels die overeenkomstig de in artikel 9, lid 2, van deze richtlijn bedoelde onderzoeksprocedure zijn vastgesteld. |
3. |
De in deze bijlage vastgestelde MKN voor water worden uitgedrukt als totale concentratie in het volledige watermonster. Bij wijze van uitzondering op de eerste alinea, hebben de MKN voor water in het geval van cadmium, lood, kwik en nikkel (hierna „metalen” genoemd), betrekking op de opgeloste concentratie, d.w.z. de opgeloste fase van een watermonster die wordt verkregen door filtratie over een filter van 0,45 μm of een gelijkwaardige voorbehandeling, of, indien specifiek vermeld, op de biobeschikbare concentratie. Wanneer de lidstaten de monitoringresultaten vergelijken met de relevante MKN, kunnen zij rekening houden met: a) natuurlijke achtergrondconcentraties voor metalen en hun verbindingen, wanneer deze in dergelijke concentraties voorkomen dat zij de naleving van de relevante MKN beletten; b) de hardheid, de pH, opgeloste organische koolstof of andere waterkwaliteitsparameters die de biobeschikbaarheid van metalen beïnvloeden, waarbij de biobeschikbare concentratie wordt bepaald met behulp van passende biobeschikbaarheidsmodellen. |
▼M1 —————
( 1 ) PB C 97 van 28.4.2007, blz. 3.
( 2 ) Advies van het Europees Parlement van 22 mei 2007 (PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 90), Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 20 december 2007 (PB C 71 E van 18.3.2008, blz. 1) en Standpunt van het Europees Parlement van 17 juni 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 20 oktober 2008.
( 3 ) PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
( 4 ) PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.
( 5 ) PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1.
( 6 ) PB L 181 van 4.7.1986, blz. 16.
( 7 ) PB L 81 van 27.3.1982, blz. 29.
( 8 ) PB L 291 van 24.10.1983, blz. 1.
( 9 ) PB L 74 van 17.3.1984, blz. 49.
( 10 ) PB L 274 van 17.10.1984, blz. 11.
( 11 ) PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32.
( 12 ) PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1.
( 13 ) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.
( 14 ) PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.
( 15 ) PB L 227 van 8.9.1993, blz. 9.
( 16 ) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.
( 17 ) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1; gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.
( 18 ) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
( 19 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
( 20 ) PB L 201 van 1.8.2009, blz. 36.
( 21 ) PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.
( 22 ) Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
( 23 ) Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).
( 24 ) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
( 25 ) Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1).
( 26 ) Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).
( 27 ) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.