This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52018AE2789
Opinion of the European Economic and Social Committee on ‘Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on specific provisions for the European territorial cooperation goal (Interreg) supported by the European Regional Development Fund and external financing instruments’ (COM(2018) 374 final — 2018/0199 (COD))
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden (COM(2018) 374 final — 2018/0199 (COD))
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden (COM(2018) 374 final — 2018/0199 (COD))
EESC 2018/02789
PB C 440 van 6.12.2018, p. 116–123
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
6.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 440/116 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden
(COM(2018) 374 final — 2018/0199 (COD))
(2018/C 440/19)
Rapporteur: |
Henri MALOSSE |
Raadpleging |
Europees Parlement: 11.6.2018 Raad van de Europese Unie: 19.6.2018 |
Rechtsgrondslag |
Artikelen 178 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Bevoegde afdeling |
Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang |
Goedkeuring door de afdeling |
7.9.2018 |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
19.9.2018 |
Zitting nr. |
537 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
196/2/5 |
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
De Europese territoriale samenwerking is een uniek instrument van het cohesiebeleid en vormt een van de weinige kaders waarbinnen nationale, regionale en lokale actoren uit verschillende lidstaten systematisch worden aangespoord om gezamenlijke acties op te zetten en interventiepraktijken en -strategieën uit te wisselen. Dit instrument is als het ware de belichaming van het Europese streven. Hoewel de projecten die tot nu toe zijn uitgevoerd in vele gevallen een meerwaarde hebben opgeleverd en tot groeibevorderende investeringen hebben geleid, hebben de resultaten van de ex-postevaluaties toch nog meerdere tekortkomingen aan het licht gebracht. Het nieuwe voorstel voor een verordening moet daar op meerdere vlakken een oplossing voor bieden. |
1.1.1. |
Vereenvoudiging van de procedures — Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) vraagt om een drastische vereenvoudiging in verhouding tot de omvang van de projecten. De samenwerking heeft hoofdzakelijk betrekking op lokale activiteiten. De formulieren en evaluatiemethoden van de projecten moeten daarom worden vereenvoudigd en er moeten forfaitaire procedures worden ingevoerd als essentieel onderdeel van de nieuwe programmering. |
1.1.2. |
Financieel kader — Het cohesiebeleid is doorslaggevend voor de ondersteuning van de strategie Europa 2021-2027; de technische en budgettaire ondersteuning daarvan moet een prioriteit zijn. Het EESC waarschuwt voor een verlaging van de begrotingstoewijzingen, die de doeltreffendheid, zichtbaarheid en bekendheid van dit actieprogramma in het gedrang zou kunnen brengen. Het zou daarom graag zien dat het Europees Parlement een verhoging van de middelen voor het cohesiebeleid voorstelt, met name ten gunste van de Europese territoriale samenwerking. |
1.1.3. |
Additionaliteit — Het EESC maakt zich zorgen over de nieuwe regels, die het maximale financieringspercentage door de Unie zouden kunnen verlagen van 85 % tot 70 %. Het percentage van 85 % zou moeten worden behouden voor kleine projecten, de meest kwetsbare regio’s en acties van het maatschappelijk middenveld. Het EESC pleit er tevens voor meer gebruik te maken van participatie door de particuliere sector alsook van het Europese financieringsinstrumentarium InvestEu Fund voor acties ten gunste van de productiesector. |
1.1.4. |
Integratie van de financieringsinstrumenten — Het EESC verzoekt de Commissie om een strategie op te zetten om de verschillende financieringsinstrumenten die zij binnen het MFK 2021-2027 ter beschikking stelt te coördineren en te integreren. Het vraagt de Commissie om daartoe onverwijld met een mededeling te komen. De Europese territoriale samenwerking moet een bevoorrecht kader vormen om werk te maken van deze onmisbare coördinatie. |
1.1.5. |
Een echt partnerschap met het maatschappelijk middenveld — De Commissie moet het verplicht stellen om de sociale partners en maatschappelijke organisaties te betrekken bij het overleg over en de tenuitvoerlegging van de acties, aangezien de beste projectresultaten die werden opgetekend, tot stand zijn gekomen met medewerking van het maatschappelijk middenveld. Het EESC pleit ervoor om elke operationele instantie ertoe te verplichten een plan voor een partnerschap met het maatschappelijk middenveld voor te leggen, met een waarschuwingsmechanisme. |
1.1.6. |
Behoud en ontwikkeling van de thematische concentratie — Het EESC merkt tot zijn tevredenheid op dat er een verschuiving plaatsvindt in de richting van een thematische concentratie van de interventie- en investeringsprioriteiten, maar er moet nog worden verduidelijkt hoe:
|
1.1.7. |
Het maritieme domein en insulaire gebieden — Aangezien insulaire gebieden zich volledig binnen het maritieme domein bevinden, pleit het EESC ervoor om deze gebieden de mogelijkheid te blijven bieden om projecten in te dienen voor zowel grensoverschrijdende als territoriale samenwerking. Er kan eventueel een nieuwe prioriteit „insulaire gebieden” worden vastgesteld, met een specifieke begroting. |
1.1.8. |
Macroregionale strategieën (MRS) — Het EESC acht het absoluut noodzakelijk om de ontwikkeling van MRS uit te breiden naar nieuwe gebieden (het Middellandse Zeegebied, de Balkan, de Karpaten enz.) en hiervoor een betere integratie van de nieuwe Europese financieringsinstrumenten te verzekeren. |
1.1.9. |
Samenwerking met buurlanden — Het EESC is ingenomen met de invoering van een gemeenschappelijke uitvoeringsregeling met buurlanden/derde landen. Het onderstreept tevens het belang van een benadering waarbij de middelen van de Europese territoriale samenwerking en die van de Europese fondsen voor het externe optreden tegelijkertijd worden ingezet. Het verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de programma’s voor territoriale samenwerking binnen dit kader worden opengesteld voor landen uit het nabuurschap, ook als die geen grenzen delen met de EU, teneinde breuken binnen de desbetreffende landen te voorkomen. |
1.1.10. |
Innovatie — Het EESC schaart zich achter het voorstel om te voorzien in een prioritaire pijler voor innovatie met een eigen begroting en procedures die rechtstreekse toegang voor niet-overheidsactoren mogelijk maken. Het onderstreept evenwel dat innovatie ook een maatschappelijke en sociale dimensie moet omvatten. |
1.1.11. |
De digitale dimensie van de Europese territoriale samenwerking — Connectiviteit is een van de grootste uitdagingen waarmee de actoren van de Europese territoriale samenwerking momenteel worden geconfronteerd. Er moet worden voorzien in de nodige middelen en initiatieven om de digitale kloof tussen gebieden en tussen de stedelijke en landelijke delen van regio’s te dichten: werk maken van de uitwisseling van ervaringen, de digitale kloof dichten, enerzijds tussen regio’s onderling en anderzijds tussen stedelijke en landelijke gebieden binnen die regio’s. |
1.1.11.1. |
Daartoe beveelt het EESC aan om bij alle programma’s voor Europese territoriale samenwerking voor de periode 2021-2027 rekening te houden met de digitale transitie en de nieuwe vaardigheden die zij vereist. |
1.1.12. |
Aandacht voor jongeren — Het is van fundamenteel belang dat specifieke aandacht wordt geschonken aan de jongeren in Europa. Het EESC stelt voor om gebruik te maken van de methoden van Erasmus+ om uitwisselingen voor jongeren op te zetten: studenten, leerlingen, werkzoekenden, personen in moeilijkheden, zodat in de territoriale samenwerking rekening wordt gehouden met jongeren via specifieke mobiliteitsprogramma’s, beroepsopleidingen en talencursussen. Het EESC stelt voor om in de transnationale en grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s specifieke pijlers op te nemen inzake voorstellen en interventies voor jongeren en door jongeren. |
1.1.13. |
Acties ten gunste van kwetsbare bevolkingsgroepen en aandacht voor de horizontale criteria — Het EESC onderstreept het belang van nauwkeurige regels ten aanzien van de verplichtingen die moeten worden nagekomen met betrekking tot de naleving van de horizontale communautaire beginselen en wijst erop dat er ten aanzien daarvan een minimumdrempel moet worden vastgesteld (10 % van de steun voor de actie). |
1.1.14. |
Civiele bescherming en bestrijding van belangrijke risico’s — Het EESC vraagt de Commissie te overwegen om dit aspect als belangrijke pijler van de territoriale samenwerking op te nemen en een en ander af te stemmen op het nieuwe Fonds voor defensie en civiele bescherming dat de Commissie heeft voorgesteld voor het MFK 2021-2027. |
1.1.15. |
Publiciteit — Gezien het belang van de programma’s die in het kader van de Europese territoriale samenwerking worden ondersteund, zal het EESC zijn steun verlenen aan alle initiatieven die de zichtbaarheid ervan vergroten, teneinde het Europees burgerschap kracht bij te zetten en meer bekendheid te geven aan de concrete acties die zijn opgezet met de steun van de EU. Het pleit er meer in het bijzonder voor om informatiepunten op te zetten in de begunstigde regio’s van de samenwerkingsprogramma’s, bij voorkeur bij organisaties van het maatschappelijk middenveld. |
2. Inleiding
2.1. Territoriale en grensoverschrijdende samenwerking, belichaming van het Europese streven
2.1.1. |
De Europese territoriale samenwerking (Interreg) vormt, in al zijn grensoverschrijdende, transnationale en interregionale aspecten en wat de openstelling naar de buurlanden betreft, de hoeksteen van de Europese integratie, als centraal element voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijke Europese ruimte: ze helpt ervoor te zorgen dat grenzen geen belemmeringen worden, brengt de Europeanen dichter bij elkaar, helpt om gezamenlijke problemen op te lossen, bevordert de uitwisseling van ideeën en sterke punten en stimuleert strategische initiatieven met gemeenschappelijke doelstellingen. |
2.1.2. |
De artikelen 24 en 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vormen het rechtskader voor de tenuitvoerlegging van het beleid voor economische, sociale en territoriale samenhang, dat gericht is op het verkleinen van de kloof tussen de ontwikkelingsniveaus van de regio’s, en dus ook voor de Europese territoriale samenwerking. |
2.1.2.1. |
Artikel 174 luidt: „Wat betreft die regio’s wordt bijzondere aandacht besteed aan de plattelandsgebieden, de regio’s die een industriële overgang doormaken, en de regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de noordelijkste regio’s met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden.”. Het EESC is van mening dat dit artikel ruimschoots rechtvaardigt dat binnen de Europese territoriale samenwerking bijzondere aandacht wordt geschonken aan deze regio’s en vraagt de Commissie en de lidstaten om daarop toe te zien. |
2.1.3. |
De Europese territoriale samenwerking (Interreg) vormt, als prioritaire doelstelling van het cohesiebeleid, het kader waarbinnen nationale, regionale en lokale publieke en particuliere actoren in de lidstaten collectieve initiatieven opzetten, goede praktijken uitwisselen, ontwikkelingsbeleid uitwerken aan de hand van de interne en externe plannen van Europa. Hoewel de projecten die tot nu toe zijn uitgevoerd in veel gevallen een meerwaarde hebben opgeleverd en tot groeibevorderende investeringen hebben geleid, zijn bepaalde onvolkomenheden die verband houden met tekortkomingen m.b.t. het kader van verschillende programma’s niet zonder gevolg gebleven; het is dan ook dienstig die onvolkomenheden te analyseren in de nieuwe vooruitzichten voor 2021-2027. |
2.1.4. |
Uit de resultaten van de ex-postevaluaties blijkt inderdaad dat er meerdere tekortkomingen zijn:
|
2.1.5. |
Sommige van die aspecten zijn meegenomen in het nieuwe voorstel voor een verordening, waarin de procedures worden versterkt teneinde de regionale prioriteiten voor alle Europese regio’s, met inbegrip van de meest afgelegen regio’s, te beperken, waarin nieuwe macroregionale strategieën en thematische concentraties worden ontwikkeld en initiatieven ter bevordering van innovatie onder de aandacht worden gebracht, evenals talrijke andere initiatieven, die vervolgens worden geanalyseerd en waarbij specifieke opmerkingen worden gemaakt. Toch moet het voorstel van de Commissie op een aantal belangrijke punten worden verbeterd en verduidelijkt. |
3. Prioritaire thema’s voor de aanbevelingen van het EESC aan de Commissie
3.1. |
Vereenvoudiging van de procedures — Werk maken van een drastische vereenvoudiging — De Commissie stelt een hele reeks specifieke bepalingen voor die de regels inzake het opzetten en het beheer van de programma’s moeten vereenvoudigen voor alle betrokken niveaus: begunstigden, lidstaten, beheersinstanties, deelnemende derde landen en de Commissie. Het EESC kan zich daar alleen maar bij aansluiten. Toch gaat het om een initiatief dat wordt voorgesteld bij elke nieuwe programmeringsperiode. De Commissie is in deze werkwijze niet ver genoeg gegaan. |
3.1.1. |
Wat vereenvoudiging en vaste bedragen betreft, is een forfaitaire behandeling van bepaalde uitgaven in de verordening een sleutelelement voor de volgende programmeringsperiode en worden bepaalde variabelen, zoals de personeelskosten, verder uitgewerkt (vaste bedragen en geen facturen nodig voor elk project met een waarde van minder dan 200 000 EUR). Daarmee erkent de Commissie de noodzaak van administratieve vereenvoudigingen en onderstreept zij dat een algemeen akkoord nodig is. |
3.1.2. |
De samenwerking heeft hoofdzakelijk betrekking op lokale activiteiten. Er is dus behoefte aan een programma dat in grotere mate openstaat voor het maatschappelijk middenveld, waarbij de procedures drastisch moeten worden vereenvoudigd en moet worden voorzien in kleine informatie- en bijstandseenheden. |
3.1.3. |
Er zou voor gezorgd moeten worden dat de administratieve lasten in verhouding staan tot de omvang van de projecten, om zo de nodige vereenvoudigingen aan te brengen in de formulieren en de evaluatiemethoden van de projecten, en om ten minste voor administratieve en beheersactiviteiten gebruik te maken van forfaitaire procedures. Die „drastische vereenvoudiging” is absoluut noodzakelijk om de initiatiefnemers van projecten in staat te stellen zich op de resultaten van de acties te concentreren in plaats van op tijdrovende administratieve werkzaamheden. |
3.1.4. |
De logica van resultaatgerichte projectevaluaties moet dan ook worden doorgetrokken zoals de Commissie vraagt, en projectleiders mogen niet langer worden verplicht om voortdurend activiteitenverslagen over te leggen (momenteel elke zes maanden). |
3.2. |
Financieel kader — De Commissie is van mening dat het cohesiebeleid en de Europese territoriale samenwerking, als uitvloeisel daarvan, een wezenlijk deel van het financiële pakket moeten blijven uitmaken. Het EESC onderschrijft dat standpunt. Een verlaging van de begrotingstoewijzing zou de doeltreffendheid, zichtbaarheid en bekendheid van dit actieprogramma aantasten. Er is momenteel voor gekozen om de begroting te handhaven ten opzichte van de vorige periode, gezien het feit dat de begroting van de Europese Unie met 10 % is gekrompen. Die situatie zou het mogelijk moeten maken om de steun voor de Interreg-programma’s op hetzelfde niveau te houden, hetgeen een minimum is, maar het EESC roept het Europees Parlement ertoe op een aanzienlijke verhoging voor te stellen, aangezien de politieke gevolgen en de gevolgen voor de doelgroepen van deze acties bijzonder groot kunnen zijn, voor zover er voldoende middelen voor worden vrijgemaakt. |
3.2.1. |
In de nieuwe verordening inzake Europese territoriale samenwerking wordt het medefinancieringspercentage verlaagd tot 70 % (van 85 % op dit moment). Volgens de Commissie moet die ontwikkeling tot een verhoging van de financiële bijdrage van de landen leiden en het „ownership” van de projecten bevorderen. Het EESC vreest dat deze maatregel, een zogeheten additionaliteitsmaatregel, particuliere spelers en de minst begunstigde regio’s alleen maar zal ontmoedigen om deel te nemen. Het vraagt daarom om het percentage van 85 % te behouden voor de kwetsbaarste regio’s in de zin van artikel 174 van het VWEU. Bovendien zorgt een concentratie van Europese interventies ook steeds voor meer zichtbaarheid ervan. |
3.2.2. |
Nieuwe regels voor „kleinschalige projecten” — De nieuwe verordening bevat een duidelijke definitie, die vergezeld gaat van nieuwe maatregelen en vereenvoudigde regels: een nieuwe definitie van technische bijstand, schrapping van de vereiste jaarlijkse verslagen, een forfaitaire aanpak voor talrijke uitgavenposten en voorwaarden om de volgende periode sneller van start te kunnen gaan. Het EESC is van mening dat deze initiatieven een stap in de goede richting vormen. |
3.2.3. |
Wat de administratieve lasten voor „kleinschalige projecten” betreft, is het EESC ook bijzonder tevreden over het voornemen om te voorzien in een grensoverschrijdende instelling die de volledige administratie van een geheel van „kleinschalige projecten” zal beheren, naast de vaste bedragen. |
3.2.4. |
Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de particuliere deelname aan territoriale samenwerkingsprogramma’s te maximaliseren. Het gaat nog een stap verder en stelt voor om een minimumdrempel vast te stellen voor de betrokkenheid van niet-overheidsactoren (buiten de regionale overheden), zoals particuliere ondernemingen, sociale partners, vrijwilligersorganisaties, structuren van de sociale en solidaire economie en beroepsverenigingen. |
3.3. |
Partnerschap met het maatschappelijk middenveld — Het EESC herinnert eraan dat partnerschappen van essentieel belang zijn om rekening te houden met de horizontale beginselen. Het is vooral van belang dat er een partnerschap komt met het maatschappelijk middenveld, de sociale partners, de plaatselijke overheden en de organisaties voor sociale insluiting. In die context is in de verordening bepaald dat het maatschappelijk middenveld wordt betrokken bij de toezichtcomités. Het is tevens de bedoeling om op de websites waar informatie wordt verstrekt over de uitvoering en de resultaten van de programma’s informatie op te nemen over mislukkingen en projecten waarbij verplichtingen niet werden nagekomen. |
3.3.1. |
Er moet worden geconstateerd dat zodra de lokale autoriteiten zijn aangesteld, zij de neiging hebben al het overige te verwaarlozen. |
3.3.2. |
De deelname van spelers uit het maatschappelijk middenveld mag niet beperkt blijven tot het overlegproces. Het is van fundamenteel belang dat zij ook worden betrokken bij de uitvoering van de acties en dat zij daarin verantwoordelijkheden krijgen, ook door maatschappelijke organisaties als beheersinstanties aan te wijzen. |
3.3.3. |
Het EESC stelt voor dat de beheersautoriteit voor elk programma van de Europese territoriale samenwerking een partnerschapsplan overlegt dat aantoont dat het maatschappelijk middenveld bij elke fase van de voorbereiding, tenuitvoerlegging en evaluatie van de acties is betrokken. Dat plan dient een waarschuwingsmechanisme te omvatten om de actoren van het maatschappelijk middenveld in staat te stellen zich tot de betrokken instantie te wenden in het geval het partnerschapsbeginsel niet wordt nageleefd. |
3.4. |
Nieuwe verdeling van de bijstand voor territoriale samenwerking — In de nieuwe verordening „Europese territoriale samenwerking” (Interreg) wordt het toekomstige actieprogramma beschreven aan de hand van vijf samenwerkingsniveaus: grensoverschrijdend, transnationaal, interregionaal en maritiem, met de ultraperifere gebieden, en interregionale investeringen in innovatie. Deze benadering is samenhangend, hoewel het feit dat samenwerking op het maritieme domein uit de grensoverschrijdende samenwerkingen is gehaald, twijfels doet rijzen en de actoren in de betrokken regio’s verontrust. De Commissie motiveert haar beslissing door te stellen dat er, in het bijzonder in het kader van de maritieme samenwerking, overlappingen kunnen bestaan tussen meerdere grensoverschrijdende programma’s en dat zij zich ertoe verbindt een gezamenlijke aanpak vast te stellen voor de programma’s in maritieme zones, ook voor bilaterale samenwerking, die meer effect zal sorteren. |
3.5. |
Het maritieme domein en de situatie van de insulaire gebieden — Het EESC is van mening dat deze strategie ten aanzien van de maritieme dimensie te begrijpen valt voor de continentale gebieden, maar niet gerechtvaardigd is voor insulaire gebieden, waarvoor per definitie alleen maritieme grenzen bestaan. Het EESC heeft de Commissie bovendien al vaak verzocht om bijzondere aandacht te schenken aan eilanden, die met ernstige, permanente belemmeringen kampen die erkend zijn in artikel 174 van het VWEU. Het EESC stelt daarom voor om de Europese samenwerkingsacties tussen eilanden opnieuw op te nemen in de grensoverschrijdende samenwerking en/of om er een zesde categorie van te maken met een specifieke begroting, vooral ten behoeve van groepen eilanden die tot hetzelfde zeebekken behoren, en zo de uitwisseling van ervaringen te stimuleren. |
3.6. |
Specifieke openstelling voor innovatie — Er wordt voorgesteld om een nieuwe specifieke begrotingslijn op basis van oproepen tot het indienen van voorstellen te openen voor de ontwikkeling van projecten op het gehele Europese grondgebied, om verder te gaan dan de loutere uitwisseling van goede praktijken en te evolueren naar volledige onderzoeks-actiemechanismen (11 % van de Interreg-begroting). Het EESC schaart zich achter die aanpak, op voorwaarde dat ook maatschappelijke en sociale innovaties waarvoor samenwerking tussen de gebieden een groot effect kan hebben op de betrokken populaties erin worden meegenomen, en dat de rechtstreekse deelname van niet-overheidsactoren (onderzoekers, bedrijven, maatschappelijke organisaties) mogelijk is. |
3.7. |
Openstelling voor ultraperifere gebieden — De Commissie stelt voor om nieuwe maatregelen aan te nemen om deze regio’s in staat te stellen om samen te werken, rekening houdend met hun specifieke situatie, onder verwijzing naar de mededeling van de Commissie getiteld „Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU” (1). Het zal gaan om samenwerking tussen ultraperifere gebieden onderling alsook met naburige gebieden (3,2 % van de Interreg-begroting). Deze specifieke bepaling is interessant, maar de EU-middelen voor derde landen die aan de ultraperifere gebieden grenzen (hoofdzakelijk het Europees Ontwikkelingsfonds, EOF) moeten eveneens gemakkelijk kunnen worden vrijgemaakt ter aanvulling van deze acties, hetgeen momenteel niet het geval is. Het EESC vraagt om een gecoördineerde wisselwerking tussen Interreg en het EOF, waarover een besluit moet worden genomen en die moet worden geprogrammeerd. |
3.8. |
Samenwerking met derde landen — Het EESC acht het positief dat er in een onrustige internationale situatie nu een identiek kader wordt uitgewerkt voor acties waarbij buurlanden buiten de Europese Unie zijn betrokken. Wat de landen van het nabuurschap betreft, moet de huidige mogelijkheid voor regio’s die niet aan deze landen grenzen om deel te nemen aan transnationale samenwerkingsacties beter worden benut, om de verschillen binnen die landen, die de grensgebieden van de EU vooruithelpen, niet aan te scherpen. |
4. Nieuwe discussiepunten
4.1. |
Ontwikkeling van de thematisch concentratie — Het EESC pleit ervoor om de programma’s toe te spitsen op acties die zijn afgestemd op de prioriteiten van de Europese Unie, zoals gedefinieerd in het voorstel voor het MFK 2021-2027 (innovatie, onderzoek, een groener Europa — energie, circulaire economie enz. —, een geconnecteerd Europa — vervoer, landbouw enz. —, een socialer Europa — ESF, EFRO, onderwijs, gezondheid enz. —, een lokaler Europa via ontwikkelingsstrategieën op het lokale niveau), zonder de specifieke doelstellingen van de verordening op sociaal gebied en op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg uit het oog te verliezen. Er dient dan ook bijzondere aandacht te worden geschonken aan lokale ontwikkelingsstrategieën waarbij alle actoren van het maatschappelijk middenveld zijn betrokken. |
4.1.1. |
In het kader van de thematische concentratie is het van fundamenteel belang dat duurzame ontwikkeling, klimaatmaatregelen, de circulaire economie en hernieuwbare energie overal een centrale plaats innemen en dat er expliciet rekening mee wordt gehouden. |
4.2. |
Macroregionale strategieën — De macroregionale strategieën (voor de Oostzee, de Donau, de Alpen, de Adriatische Zee en de Ionische Zee) worden algemeen als succesverhalen gezien. De Europese territoriale samenwerking biedt een specifieke meerwaarde doordat zij de juiste omstandigheden kan scheppen die bevorderlijk zijn voor de toepassing van macroregionale ontwikkelingsstrategieën op basis van:
|
4.2.1. |
Deze instrumenten zullen het mogelijk maken om de samenwerkingsprogramma’s te versterken, in het bijzonder op transnationaal en maritiem gebied. Het zou dienstig kunnen zijn om een proefproject op te zetten in het kader van een macroregionale strategie voor het (oostelijke en westelijke) Middellandse Zeegebied, in samenhang met de zeebekkenstrategieën die worden toegepast in het kader van de maritieme acties van de EU, en van een macroregionale strategie voor de bergketens in het zuidoosten van Europa (de Karpaten en de Balkan), die in beide gevallen ook derde landen bestrijken. |
4.3. |
De digitale dimensie van de Europese territoriale samenwerking — Connectiviteit is een van de grootste uitdagingen waarmee de Europese territoriale samenwerking momenteel wordt geconfronteerd. Er moet worden voorzien in de nodige middelen en initiatieven om de digitale kloof tussen gebieden en tussen de stedelijke en landelijke delen van regio’s te dichten. De digitale ontwikkeling omvat meerdere uitdagingen: |
4.3.1. |
Een technische en economische uitdaging voor de territoriale ontwikkeling. Digitale technologieën kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de territoriale ontwikkeling in het kader van nieuwe industriële ontwikkelingen, een deelsamenleving, de opkomst van nieuwe manieren van samenwerken en nieuwe manieren om lokale middelen optimaal te benutten. |
4.3.2. |
Een grote sociale uitdaging, die bijdraagt aan de ontwikkeling van vaardigheden binnen bevolkingsgroepen en gebieden. Er moet meer worden geïnvesteerd in vaardigheden en het leren gebruiken van deze technologieën, en de digitale kloof in de samenleving mag niet dieper worden. De digitale evolutie brengt nieuwe vormen van discriminatie met zich mee, die samenhangen met de beperkte toegang tot apparatuur voor arme bevolkingsgroepen, met de levensstandaard, met culturele aspecten die verband houden met het opleidingsniveau en met leeftijd. |
4.3.3. |
Er mag niet worden vergeten dat digitale technologieën mensen gemakkelijker toegang kunnen geven tot hun rechten, maar omgekeerd ook een extra factor van uitsluiting kunnen vormen voor bepaalde bevolkingscategorieën. Die vaststelling volstaat voor het EESC om de Commissie te vragen om in de acties van de Europese territoriale samenwerking werk te maken van voorlichting, samen met de spelers op het terrein. |
4.3.4. |
Het EESC stelt daarnaast voor om een groot deel van de innovatieve acties te wijden aan de digitale sector, met specifieke oproepen tot het indienen van voorstellen, met inbegrip van de uitwisseling van ervaringen en territoriale samenwerking op deze gebieden, waarbij de insluiting van de meest kansarme en kwetsbare bevolkingsgroepen een prioriteit moet zijn. Dat is van essentieel belang in het kader van de nieuwe industriële ontwikkelingen, de deelsamenleving, de opkomst van nieuwe manieren van samenwerken en de nieuwe manieren om lokale middelen optimaal te benutten. De Commissie heeft een ontwerpbegroting voor de periode 2021-2027 voorgesteld. Wordt daarin voldoende rekening gehouden met dat digitale aspect? Als dat niet het geval is, voldoet dit ontwerp niet. |
4.3.5. |
Digitale technologieën en kunstmatige intelligentie — Het is van essentieel belang dat de Commissie over de nodige instrumenten op het gebied van digitale technologieën en kunstmatige intelligentie beschikt om de toekomstige programma’s (op het gebied van big data, nieuwe technologieën en investering van middelen) te kunnen uitvoeren en evalueren. |
4.3.6. |
Volgens de Commissie zelf draait het bij de beoordeling van de effecten van de acties en programma’s van de EU om een „manier van denken”. De resultaten van een project zijn soms minder belangrijk dan de manier waarop die resultaten tot stand zijn gekomen, en het is moeilijk om (niet alleen kwantitatieve, maar ook kwalitatieve) indicatoren te vinden om dat te beoordelen. |
4.3.7. |
Het EESC spoort de Commissie er ten zeerste toe aan om op zoek te gaan naar betere indicatoren om de onmiddellijke resultaten en de effecten van de programma’s en projecten te beoordelen. |
4.4. |
Aandacht voor jongeren — Het is van fundamenteel belang dat specifieke aandacht wordt geschonken aan de jongeren in Europa. Het EESC stelt voor om gebruik te maken van de methoden van Erasmus+ om uitwisselingen voor jongeren — middelbare scholieren, studenten, stagiairs, werkzoekenden, personen in moeilijkheden — op te zetten, zodat in de territoriale samenwerking rekening wordt gehouden met jongeren via specifieke mobiliteitsprogramma’s, beroepsopleidingen en talencursussen. Het EESC overweegt meerdere mogelijkheden, die elkaar niet uitsluiten, om de territoriale samenwerking zinvol te maken voor jongeren. |
4.4.1. |
Het EESC stelt voor om een percentage van de middelen voor Europese territoriale samenwerking voor te behouden aan acties voor en door jongeren. Tegelijkertijd zou de Commissie in het kader van het toekomstige Erasmus+ na 2021 ervoor kunnen kiezen om een deel van de Erasmus+-programma’s te wijden aan initiatieven voor specifieke territoriale ruimten. |
4.4.2. |
10 % van één of meer Interreg-onderdelen zou moeten worden toegespitst op mobiliteit zoals in het kader van Erasmus, en eenzelfde percentage zou kunnen worden besteed aan projecten die worden beheerd in het kader van Erasmus+ en die in Europese ruimten worden georganiseerd. Er zou prioriteit kunnen worden verleend aan regio’s die vorm beginnen te krijgen, zoals een mediterrane macroregio, en/of, bij wijze van proefproject, aan regio’s die momenteel worden opgezet en ontwikkeld, zoals een macroregio Oostelijk Middellandse Zeegebied. |
4.4.3. |
Het is derhalve noodzakelijk om in de transnationale en grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s één of meer pijlers op te nemen met specifieke voorstellen en interventies voor en door jongeren. Die pijlers moeten het mogelijk maken om af te stappen van louter culturele uitwisselingen en meer werk te maken van acties die betrekking hebben op andere categorieën dan de categorieën die gewoonlijk profiteren van Erasmus+: jeugdbewegingen en het oprichten van verenigingen om sociale uitsluiting en ongelijkheid tegen te gaan en de meest kwetsbare personen (met een handicap) te integreren, acties voor het klimaat, initiatieven die bijdragen aan de opvang van vluchtelingen of andere thema’s op het gebied van onderwijs en solidariteit. |
4.5. |
Acties ten gunste van kwetsbare bevolkingsgroepen en aandacht voor de horizontale criteria — Het standpunt van de Commissie inzake de aandacht voor kwetsbare bevolkingsgroepen op alle niveaus van het ontwerp en de uitvoering van de samenwerkingsprogramma’s, waaronder meer in het bijzonder de selectie van de projecten, is duidelijk: de horizontale communautaire beginselen moeten absoluut worden nageleefd. |
4.5.1. |
Er bestaan echter twijfels over hoe dit aspect geregeld is in het kader van de Europese territoriale samenwerking, waarbinnen geen quota zijn vastgesteld. Het EESC stelt voor om een minimumdrempel vast te stellen voor grensoverschrijdende samenwerking (10 %). |
4.6. |
Civiele bescherming en bestrijding van belangrijke risico’s. Dit onderdeel, dat deel uitmaakt van het nieuwe Europese Fonds voor defensie en civiele bescherming dat de Commissie heeft voorgesteld voor het MFK 2021-2027, vormt een belangrijke pijler die van invloed is op de territoriale samenwerking. Hierbij zij bijvoorbeeld gedacht aan het voorkomen en bestrijden van bosbranden in het Middellandse Zeegebied of aan overstromingen in de meer noordelijke regio’s. Samenwerking over de nationale grenzen heen ligt voor de hand op dit gebied, en is van invloed op het dagelijkse leven van de burgers. |
4.6.1. |
Het EESC beveelt daarom aan om er bijzondere aandacht aan te schenken in de Europese territoriale samenwerking, met de mogelijkheid om meerdere fondsen te combineren, en om nauwkeurige aanbevelingen te doen aan de instanties die belast zijn met de programma’s, om hen bewust te maken van de uitdagingen en kansen die een en ander met zich brengt voor hun grondgebied. Daartoe zouden oproepen tot het indienen van demonstratievoorstellen kunnen worden gelanceerd om voor gezonde wedijver tussen de regio’s te zorgen. |
4.7. |
Integratie van de verschillende Europese instrumenten — Het EESC is van mening dat de kansen voor synergieën tussen de Europese territoriale samenwerking en de andere huidige of toekomstige financieringsinstrumenten van de EU in dit voorstel onvoldoende aan bod komen, in het bijzonder wat uitwisselingen voor jongeren, netwerken en de digitale agenda, onderzoek en ontwikkeling, investeringen, civiele bescherming en de bestrijding van belangrijke risico’s betreft. Het vraagt de Commissie om daar iets aan te doen. |
4.7.1. |
De Europese territoriale samenwerking vormt een passend kader om te verzekeren dat de verschillende Europese instrumenten elkaar aanvullen, uitgaand van de behoeften op het terrein:
enzovoort. |
4.7.2. |
De voorstellen van de Commissie blijven vaag wat dit betreft. Het EESC vraagt de Commissie om in het kader van de voorstellen voor het MFK 2021-2027 met een mededeling te komen over de integratie van haar financieringsinstrumenten. |
4.8. |
Publiciteit — Interreg is een van de belangrijkste hulpmiddelen om het Europees burgerschap kracht bij te zetten. Het is nu vooral zaak meer zichtbaarheid te krijgen om de acties van de EU beter bekend te maken. De Commissie moet met een eenvoudige publicatie en publiciteitscampagne komen over de benutting en de verwezenlijkingen van het Interreg-programma, zodat de burgers zich bewust worden van de concrete acties die met de steun van de EU zijn opgezet. Gezien het belang van dit thema stelt het EESC voor om daartoe contactpunten voor informatieverstrekking en grensoverschrijdende of territoriale samenwerking op te zetten, bij voorkeur bij organisaties van het maatschappelijk middenveld. |
Brussel, 19 september 2018.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Luca JAHIER
(1) COM(2017) 623 final.