Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018DC0377R(01)

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD overeenkomstig artikel 27 van het Statuut van de ambtenaren en artikel 12 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (geografisch evenwicht)

COM/2018/377 final/2

Brussel, 24.8.2018

COM(2018) 377 final/2

CORRIGENDUM

This document corrects document COM (2018) 377 final of 15 June 2018.

Concerns all language versions.

Updates in the tables of some of the annexes.

The text shall read as follows:

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

overeenkomstig artikel 27 van het Statuut van de ambtenaren en artikel 12 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (geografisch evenwicht)


Deel 1 – Achtergrond en algemene principes

1.Rechtsgrondslag

Dit verslag behandelt het vertegenwoordigingsniveau van onderdanen van elke lidstaat bij het personeel van de instellingen waarop het Statuut van toepassing is. Het wordt voorgelegd overeenkomstig artikel 27, derde lid, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en artikel 12, eerste lid, vierde lid, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (RAP). Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, verwijst elke verwijzing naar artikel 27 van het Statuut ook naar artikel 12 van de RAP.

In de regel is discriminatie op basis van nationaliteit verboden door de Verdragen, het Handvest van de grondrechten en het Statuut 1 . Tegelijk vereist het Statuut dat de EU-instellingen personeel aanwerven op een zo breed mogelijke geografische basis (artikel 27 van het Statuut) 2 . Het evenwicht tussen deze twee elementen zorgt er reeds voor dat de instellingen rekening houden met de nationaliteit, zelfs om specifieke posten in te vullen "waarbij de kwalificaties van de verschillende sollicitanten wezenlijk dezelfde zijn" 3 .

Met de hervorming van het Statuut in 2013 en zijn verwijzing naar het principe van gelijkheid van alle burgers van de Unie hebben de medewetgevers een nieuwe wettelijke basis ingevoerd voor elke instelling om passende maatregelen te nemen wanneer er een significant onevenwicht wordt vastgesteld tussen de nationaliteiten van de ambtenaren en dit niet door objectieve criteria kan worden gerechtvaardigd. Het doel van dit amendement was te zorgen voor de nodige, wettelijke middelen om te kunnen reageren in situaties met een significant onevenwicht, die zouden indruisen tegen het principe van gelijkheid van alle burgers van de Unie.



2.Reikwijdte van het verslag

Artikel 27 van het Statuut vereist dat de Commissie verslag uitbrengt bij het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van dit artikel. Voor de opstelling van het verslag worden de volgende definities gebruikt:

Instellingen: de betrokken instellingen zijn deze waarop het Statuut van toepassing is. De Commissie heeft alle instellingen en gedecentraliseerde agentschappen gevraagd om bij te dragen. Er is een specifiek deel gewijd aan de bijdragende instellingen en agentschappen.

Personeelsleden: de wettelijke basis dekt ambtenaren (artikel 27 van het Statuut) en tijdelijk functionarissen (artikel 12 van de RAP). Beide populaties worden samen bestudeerd.

Functiegroep: voor de wettelijke basis moet er geen onderscheid naar functiegroep worden gemaakt. Rekening houdend met het onderliggende doel van het verslag zal de analyse betreffende de Commissie zich wel richten op de functiegroep AD.

Deel 2 – Europese Commissie

1.Methode

1.1.    Achtergrond

Vóór de inwerkingtreding van artikel 27 van het Statuut in zijn huidige formulering werd de kwestie van het geografische evenwicht voornamelijk behandeld bij de uitbreidingen van de Unie met nieuwe lidstaten. De doelstelling was telkens om binnen een beperkte tijdspanne een adequaat vertegenwoordigingsniveau van onderdanen van de nieuwe lidstaten te bereiken, rekening houdend met de relatieve omvang van de uitbreiding in vergelijking tot de bestaande situatie.

De Commissie heeft verscheidene mededelingen betreffende de methode voor het bepalen van de te halen doelstelling goedgekeurd, vóór 2003 in de vorm van “richtcijfers” 4 en sinds 2003 in de vorm van “indicatieve aanwervingsdoelstellingen 5 . De Commissie rapporteerde regelmatig over de vooruitgang bij de verwezenlijking van de aanwervingsdoelstellingen en nam indien nodig corrigerende maatregelen.

Bijlage 2 bevat een gedetailleerd overzicht van de evolutie van de "richtcijfers" die vóór 2003 van toepassing waren en een tabel met daarin de aanwervingsdoelstellingen die sinds 2003 gelden.

De methode voor het bepalen van de richtcijfers en de indicatieve aanwervingsdoelstellingen in 2003 werd beschouwd als tijdelijk voor de laatste overgangsfase die eindigt in 2018, na de uitbreiding met Kroatië. Nu zijn de voorwaarden vervuld voor het bepalen van "richtcijfers" voor lidstaten op basis van een enkele methode.

1.2.    Vertegenwoordigingsniveau van de nationaliteiten

1.2.1.    Nationaliteit

Conform artikel 28(a) van het Statuut kan een ambtenaar alleen worden aangesteld als hij onderdaan is van een van de lidstaten van de Unie, behoudens andersluidende beslissing van het tot aanstelling bevoegde gezag.

Daarom moet elke ambtenaar minstens één nationaliteit aangeven op het ogenblik van zijn aanstelling. Deze nationaliteit wordt als "eerste nationaliteit" ingevoerd in het informatiesysteem en blijft ongewijzigd, tenzij de ambtenaar deze wil veranderen.

De "eerste nationaliteit" wordt als basis gebruikt voor het opstellen van dit verslag.

Ambtenaren kunnen 6 andere nationaliteiten aangeven bij hun aanstelling of gedurende hun loopbaan. Elke nationaliteit die aan de "eerste nationaliteit" wordt toegevoegd, zal in het informatiesysteem worden ingegeven als "tweede nationaliteit" of "derde nationaliteit", enz.

Op 1.1.2018 hadden 1041 ambtenaren en tijdelijke functionarissen meer dan een nationaliteit aangegeven. Bijlage 7d bevat een gedetailleerd overzicht van de eerste en tweede nationaliteiten.

1.2.2.    Richtcijfers

1.2.2.1.    Verenigd Koninkrijk

Volgend op de kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk aan de Raad op 29 maart 2017 van zijn voornemen om uit de Unie te stappen, is er geen richtcijfer gedefinieerd voor het Verenigd Koninkrijk. De in het verslag uitgevoerde analyse zal inderdaad als basis dienen voor verdere actie. Hoewel het Verenigd Koninkrijk op het ogenblik van goedkeuring van dit verslag een lidstaat is, lijkt het niet aangewezen om in dit stadium een richtcijfer te bepalen voor de toekomstige vertegenwoordiging van onderdanen van het Verenigd Koninkrijk.

Opdat er volledig rekening kan worden gehouden met het feit dat het Verenigd Koninkrijk een lidstaat blijft tot de dag dat het de Unie verlaat, en om het probleem te kunnen aanpakken zonder vooruit te lopen op het resultaat van de aan de gang zijnde onderhandelingen, wordt voorgesteld om alle relevante cijfers te herberekenen zonder de waarden voor het Verenigd Koninkrijk. Het verslag geeft een gedetailleerd overzicht van de huidige aanwezigheid van onderdanen van het Verenigd Koninkrijk bij het AD-personeel van de Commissie (zie bijlage 7c). De onderdanen van het Verenigd Koninkrijk werken hoofdzakelijk in rangen hoger dan AD9. De helft van hen was ouder dan 50,5 jaar op 1.1.2017.

De Commissie heeft er nota van genomen dat een aantal van haar personeelsleden uit het Verenigd Koninkrijk een wijziging van eerste nationaliteit hebben gevraagd of van plan zijn te vragen.

Het betreft uitzonderlijke wijzigingen die dan ook een specifieke behandeling vereisen.

Bijgevolg zullen personeelsleden uit het Verenigd Koninkrijk die na 29 maart 2017 een wijziging van nationaliteit aangeven nog steeds worden beschouwd als houders van het staatsburgerschap van het Verenigd Koninkrijk als eerste nationaliteit 7 om een evenwichtige personeelsvertegenwoordiging binnen de Commissie te garanderen, in het bijzonder bij het middenkader en het hoger leidinggevend personeel.

1.2.2.2.    Bepaling van de richtcijfers voor de overblijvende 27 lidstaten

Er moet een methode worden bepaald om de wegingsfactor voor de lidstaten te harmoniseren. De in 2003 aangenomen indicator voor het bepalen van indicatieve aanwervingsdoelstellingen steunt op objectieve criteria en laat toe om op evenwichtige wijze rekening te houden met de noodzaak om de samenstelling van de EU-bevolking te weerspiegelen en de behoefte om een minimale vertegenwoordiging van kleinere lidstaten te vrijwaren; bovendien is deze indicator gemakkelijk toe te passen 8 .

Deze indicator wordt sinds 2003 de facto gebruikt door de diensten van de Commissie voor het analyseren van de situatie met betrekking tot het geografische evenwicht en er wordt voorgesteld om hem te behouden, zonder het Verenigd Koninkrijk, voor het opstellen van dit verslag. Hij zal geregeld worden bijgewerkt om de evolutie van de componenten ervan te weerspiegelen.

Hieruit volgen momenteel deze richtcijfers (berekening in bijlage 5):

Lidstaat

Richtcijfer

Lidstaat

Richtcijfer

Malta

0,6%

Hongarije

3,0%

Luxemburg

0,8%

Portugal

3,1%

Cyprus

0,8%

Tsjechië

3,1%

Estland

0,8%

Griekenland

3,1%

Letland

1,0%

België

3,1%

Slovenië

1,0%

Nederland

3,9%

Litouwen

1,5%

Roemenië

4,5%

Kroatië

1,6%

Polen

8,2%

Ierland

1,6%

Spanje

8,9%

Slowakije

1,8%

Italië

11,2%

Finland

1,8%

Frankrijk

11,6%

Denemarken

1,8%

Duitsland

13,8%

Bulgarije

2,4%

Oostenrijk

2,6%

Zweden

2,7%

Totaal

100,0%

1.2.3.    Definitie van een "minimale aanwezigheid" voor elke nationaliteit

De geldende wetgeving inzake geografisch evenwicht vermeldt twee fundamentele eisen. Ten eerste moeten de selectie- en aanwervingsprocessen zo worden uitgewerkt dat er geen sprake kan zijn van vooroordelen op basis van nationaliteit. Ten tweede is een evenwichtige geografische personeelsvertegenwoordiging noodzakelijk voor de Commissie om te voldoen aan een van haar fundamentele doelstellingen, namelijk dicht bij de burgers staan en de diversiteit van de lidstaten weerspiegelen.

Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat

-voor elke nationaliteit van de EU een minimaal aanwezigheidsniveau (bij het personeel van de Commissie) moet worden bepaald en gegarandeerd,

-beperkte afwijkingen van de richtcijfers moeten worden getolereerd, niet enkel omdat ze geen gevaar vormen voor het geografische evenwicht, maar ook omdat ze nodig zijn om het risico op inefficiënties te voorkomen.

In de praktijk spreekt de Commissie van een significant onevenwicht als wordt vastgesteld dat het percentage onderdanen van een of meerdere lidstaten bij het personeel lager is dan 80% van het relevante richtcijfer.

1.3.    Toepassingsgebied

1.3.1.    Functiegroep

Om de evenredigheid van de maatregelen veilig te stellen, zal dit verslag zich uitsluitend toespitsen op de AD-functiegroep. Terwijl artikel 27 van het Statuut geldt voor alle personeelsleden, ongeacht hun functiegroep, is er toch een grotere tolerantiemarge voor de functiegroepen AST en AST-SC. De vereiste om de nationale diversiteit van de Europese Unie te weerspiegelen is inderdaad strenger voor ambtenaren die leidinggevende, conceptuele, analytische, taalkundige en wetenschappelijke functies uitoefenen (AD's) dan voor degenen die belast zijn met uitvoerende en technische taken (AST's) of administratieve of secretariaatswerkzaamheden (AST-SC's).

Daarbij worden de uitvoerende, technische, administratieve en secretariaatstaken doorgaans uitgevoerd door lokaal aangeworven personeelsleden en zijn zij vaak minder aantrekkelijk voor expats.

Daarom worden de analyse en ook elke mogelijke actie op grond van artikel 27, lid 2, van het Statuut, beperkt tot de AD-functiegroep.

1.3.2.    Vervulde functies

In het verslag wordt alleen de spreiding onderzocht van het personeel dat niet-leidinggevende functies uitvoert. Bij de Commissie is de spreiding van nationaliteiten bij het leidinggevend personeel onderworpen aan eigen regels en praktijken, en ook aan een specifieke monitoring 9 .

1.3.3.    Taalkundige diensten

De doelstelling van een evenwichtige nationale personeelsvertegenwoordiging kan niet op dezelfde manier worden aangehouden bij taalkundige en niet-taalkundige diensten.

Door hun specifieke aard en doelstellingen volgen de personeelsleden van taalkundige diensten een sui generis rationale. Eerst en vooral is het vereiste aantal personeelsleden dat de doeltaal beheerst vooraf vastgelegd en onafhankelijk van de grootte van de overeenkomstige lidstaat. Ten tweede is het zo dat, hoewel niet de nationaliteit maar de taalvaardigheid bepalend is voor de aanwervingen bij de taalkundige diensten, er wel een sterk verband bestaat tussen beide. Ten derde zijn sommige talen de officiële taal van meerdere lidstaten. Vandaar dus dat, afhankelijk van de betreffende taal, de spreiding per nationaliteit van het personeel in taalkundige diensten een patroon volgt dat niet vergelijkbaar is met dat van niet-taalkundige diensten.

Het toepassen van de "richtcijfers" beschreven in deel 1.2 hierboven op de taalkundige diensten is dus niet zinvol en ook niet wenselijk. De tabel in bijlage 6 toont de spreiding van alle niet-leidinggevende AD-personeelsleden in de taalkundige diensten van de Commissie (namelijk DGT en SCIC). Uit deze tabel blijkt dat de meerderheid van de grotere lidstaten en ook de lidstaten die hun officiële taal (of talen) "delen" met andere lidstaten ondervertegenwoordigd zijn. De onevenwichten zijn nog groter wanneer de clusters AD5-AD8 en AD9-AD12 apart worden bekeken, maar het is duidelijk dat op grond hiervan gerichte aanwerving voor deze nationaliteiten in geen enkele operationele behoefte zou voorzien.

Gelet op de objectieve beperkingen inzake het aanwerven van personeel voor taalkundige diensten sluit de Commissie deze diensten bijgevolg uit van het toepassingsgebied voor de beoordeling van het geografische evenwicht.

1.3.4.    Rangen

Artikel 27 van het Statuut is het eerste artikel in het hoofdstuk over aanwerving. Bij toepassing van artikel 31 van het Statuut mogen ambtenaren van de functiegroep AD enkel worden aangeworven in rang AD5 tot AD8 en, in voorkomend geval, in de rangen AD9, AD10, AD11 of, bij wijze van uitzondering, in rang AD12. In overeenstemming met dit onderscheid worden in dit verslag de volgende rangen samen bestudeerd:

-AD9-AD12 (waarbij het aantal aanstellingen niet hoger mag zijn dan 20% van alle AD-aanstellingen in een bepaald jaar)

-AD5-AD8 (dit zijn de meest gebruikelijke aanstellingsrangen).

De rangen AD13-AD14 zijn over het algemeen niet alleen geen aanwervingsrangen (en worden hier dus niet geanalyseerd) maar zijn sinds de inwerkingtreding van de herziening 2014 van het Statuut bovendien voorbehouden aan leidinggevende of raadgevende functies. De populatie van niet-managers in deze rangen is een overblijfsel uit het verleden en betreft voornamelijk onderdanen van lidstaten van voor 2004. Zij zal op termijn duidelijk afnemen aangezien hun spreiding per leeftijd erop wijst dat de meerderheid ervan in de volgende 10-15 jaar met pensioen zal gaan. Bijgevolg zullen een aantal nationaliteiten van lidstaten van voor 2004 in de nabije toekomst meer worden getroffen door pensioneringen.

 

2.    Bevindingen en analyse

2.1.    Situatie op 1.1.2017

2.1.1.    Rangen AD9-AD12

Bijlage 7b geeft een overzicht van de stand van zaken op 1.1.2017. De belangrijkste bevindingen zijn dat, op deze datum,

-14 nationaliteiten beduidend ondervertegenwoordigd zijn: alle lidstaten die na 2004 zijn toegetreden plus Luxemburg;

-in absolute cijfers de tekorten het grootst zijn bij de Polen (160 personen) en de Roemenen (155);

-in relatieve cijfers de tekorten het grootst zijn bij de Kroaten (die 5% van hun richtcijfer bereiken), de Bulgaren (8%) en de Roemenen (13%).

De ondervertegenwoordiging in de rangen AD9-AD12 van de onderdanen van de lidstaten die na 2004 zijn toegetreden, was in zekere mate te voorspellen aangezien er voor deze rangen geen vergelijkende onderzoeken werden georganiseerd krachtens de specifieke derogatiemaatregelen voor de uitbreiding (behalve voor managementfuncties). De doelstelling was om geleidelijk alle graden op te vullen, te beginnen met de laagste. Daarom zijn alle nationaliteiten van de uitbreiding na 2004 hierbij betrokken.

De situatie evolueert conform de verwachtingen. Alle nationaliteiten van de uitbreidingsgolf van 2004 hebben nu 50 tot 70% van hun streefcijfer bereikt. Wat betreft de nationaliteiten van de uitbreidingen in 2007 en 2013, is het nog te vroeg 10 om een aanzienlijke aanwezigheid in deze rangen te kunnen waarnemen. Gelet op hun vertegenwoordigingsniveau in de rangen AD5-AD8 (respectievelijk meer dan 200% en 140% van het streefcijfer, zie bijlage 7a), kan met een redelijke zekerheid worden gesteld dat het proces volgens de planning verloopt. De Commissie wil de evolutie van hun vertegenwoordigingsniveau in deze rangen van dichtbij blijven opvolgen om te kunnen nagaan of de huidige tendens zich voortzet.

Enkel de significante ondervertegenwoordiging van onderdanen van Luxemburg in deze rangen lijkt niet gerechtvaardigd te zijn. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat een dergelijke ondervertegenwoordiging gekoppeld kan zijn aan de beperkte omvang van de betreffende bevolking: met 4 extra onderdanen in de betrokken rangen zou Luxemburg niet meer op de lijst van ondervertegenwoordigde lidstaten staan.

2.1.2.    Rangen AD5-AD8

De rangen AD5-AD8 verdienen bijzondere aandacht uit dynamisch perspectief. In overeenstemming met de vereisten van het Statuut zijn dit inderdaad de rangen waarin minstens 80% van de aanstellingen moeten plaatsvinden. Het vertegenwoordigingsniveau van de nationaliteiten in deze rangen zal bepalend zijn voor het vertegenwoordigingsniveau van de nationaliteiten in rangen AD9-AD12 binnen tien jaar. Het is dan ook uit deze populatie dat binnen dezelfde termijn managers (en meer bepaald het middenkader) zullen worden gekozen. Een evenwichtige vertegenwoordiging in de rangen AD5-AD8 vandaag is een voorwaarde voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de nationaliteiten in de hogere rangen op langere termijn.

Bijlage 7a geeft een overzicht van de stand van zaken op 1.1.2017. De belangrijkste bevindingen zijn dat, op deze datum,

-10 nationaliteiten (allemaal van lidstaten die vóór 2004 zijn toegetreden 11 ) beduidend ondervertegenwoordigd zijn: Denemarken, Duitsland, Ierland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland en Zweden.

-in absolute cijfers de tekorten het grootst zijn voor Duitsland (bijna 230 personen) en Frankrijk (bijna 140).

-In relatieve cijfers zijn de tekorten het grootst voor Luxemburg (er waren helemaal geen Luxemburgers), Zweden en Denemarken (die slechts 30% van hun richtcijfer bereikten).

De ondervertegenwoordiging van de meeste EU-14-nationaliteiten 12 in de rangen AD5-AD8 kan worden verklaard, gedeeltelijk toch, door de na 2004 toegepaste aanwervingspatronen. Dit hangt samen met het feit dat het grootste deel van de functies voor aanwerving van onderdanen uit de lidstaten die na 2004 zijn toegetreden te vinden waren in de rangen AD5-AD8. De concentratie van aanwervingen van personeel uit de nieuwe lidstaten in de basisgraden resulteerde bijna automatisch in een ondervertegenwoordiging van nationaliteiten van de lidstaten van voor 2004.

Slechts vier EU-14-nationaliteiten zijn voldoende vertegenwoordigd in de rangen AD5-AD8: twee die lichtjes onder hun richtcijfer lagen (Spanjaarden en Italianen) en twee die hun richtcijfer hadden bereikt (Belgen en Grieken).

Deze situatie vraagt passende, gerichte maatregelen om het vertegenwoordigingsniveau te verhogen van die nationaliteiten die anders het gevaar lopen geconfronteerd te worden met een "generatiekloof".

De vraag is evenwel of deze doelgerichte maatregelen voldoende zullen zijn om op lange termijn te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van alle nationaliteiten. In dit verband kunnen twee elementen worden aangevoerd.

2.2.    Onderliggende redenen voor ondervertegenwoordiging in de rangen AD5-AD8

2.2.1.    Beschikbare geslaagde kandidaten op de EPSO-reservelijsten

Het feit dat vier EU-14-nationaliteiten voldoende zijn vertegenwoordigd ondanks de aanwervingspatronen van de laatste 12 jaar lijkt erop te wijzen dat er andere redenen zijn om het tekort bij bepaalde nationaliteiten te verklaren. De verklaring kan gedeeltelijk worden gezocht bij de spreiding van de geslaagde kandidaten van het EPSO.

De tabellen in bijlagen 8a en 8b tonen dat de beschikbaarheid van geslaagde kandidaten vanaf 2010 niet in overeenstemming was met de richtcijfers. De situatie is bijzonder frappant bij de vergelijkende onderzoeken voor gespecialiseerde AD-profielen: 23 van de 27 nationaliteiten zijn ondervertegenwoordigd in vergelijking met hun richtcijfer. Slechts vier nationaliteiten bereiken hun richtcijfer: Belgen, Grieken, Italianen en Spanjaarden 13 , d.w.z. de vier EU-14-nationaliteiten die voldoende vertegenwoordigd zijn in de rangen AD5-AD8, zoals vermeld in deel 2.1.2. hierboven.

Het is belangrijk om in deze context op te merken dat het tekort aan geslaagde kandidaten voor bepaalde nationaliteiten niet te wijten is aan verdienste, maar eerder aan een lager-dan-verwachte deelname aan de vergelijkende onderzoeken. Uit de gegevens van bijlagen 8a en 8b blijkt inderdaad dat voor veel van de gevallen waarbij een significante ondervertegenwoordiging wordt vastgesteld, de onderdanen van de relevante lidstaten een veel lagere relatieve participatiegraad en een hoger relatief slaagpercentage hebben (dit is bijvoorbeeld zo voor Nederland, Frankrijk of Duitsland bij het vergelijkend onderzoek voor generalisten).

Het probleem van de nationale samenstelling van de EPSO-lijsten zal in de toekomst waarschijnlijk ook het geografische evenwicht beïnvloeden als er geen actie wordt ondernomen. Als de tendensen van de laatste acht jaar zich in de toekomst voortzetten, is het inderdaad onwaarschijnlijk dat de huidige onevenwichten zich op "natuurlijke" wijze zullen herstellen en zal het bovendien zo zijn dat bepaalde nationaliteiten ondervertegenwoordigd gaan zijn in de komende generaties 14 : Tsjechen, Denen, Esten, Ieren, Cyprioten, Letten, Litouwers, Luxemburgers, Polen en Slovenen.

2.2.2.    De kwestie van aantrekkelijkheid

Een tweede probleem is het vermogen van de Commissie om een voldoende groot aantal hoogopgeleide kandidaten uit alle lidstaten aan te trekken. Uit het aantal deelnemers per miljoen inwoners aan vergelijkende onderzoeken voor AD5 gedurende de laatste acht jaar (zie bijlage 8a) kunnen aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten afgeleid worden. Voor de onderdanen van drie lidstaten (Duitsland, Frankrijk en Nederland) is de participatiegraad minder dan de helft van het EU-gemiddelde.

Het EPSO heeft al geprobeerd om burgers van de lidstaten met tekorten aan te moedigen om deel te nemen aan vergelijkende onderzoeken voor AD. Tot op vandaag hebben dergelijke inspanningen blijkbaar niet het gewenste resultaat opgeleverd, zoals kan worden afgeleid uit de spreiding van de deelnemers aan de meest recente en lopende vergelijkende onderzoeken voor AD (zie bijlage 8c). De participatiegraad van de Duitsers en Fransen blijft onder de helft van het gemiddelde. Het aantal deelnemers uit Nederland is gestegen, maar dat van Zweden en Polen is aanzienlijk gedaald.

Deze bevindingen maken duidelijk dat het niet makkelijk is om de aantrekkelijkheid van de Commissie in de verf te zetten nu de indruk kan ontstaan dat het aangeboden pakket (d.w.z. de combinatie van loon, sociale bescherming, pensioenrechten, evenwicht tussen werk en privéleven, enz.) er mettertijd relatief gezien op achteruit is gegaan.

3.    Conclusie

Uit de bovenstaande analyse kunnen vier lessen worden getrokken.

Ten eerste: de situatie van de clusters AD5-AD8 en AD9-AD12 verschilt wezenlijk. In beide gevallen worden beduidende ondervertegenwoordigingen vastgesteld, maar voor andere lidstaten en met een andere dynamiek.

Ten tweede: hoewel er een duidelijk verband bestaat tussen deze vastgestelde onevenwichten en de aanwervingspatronen van de laatste 10-15 jaar, lijkt het er ook op dat de samenstelling van de EPSO-lijsten een belangrijke rol speelt bij het verstoren van het evenwicht. Er lijken geen objectieve redenen te zijn om een dergelijk onevenwichtig te rechtvaardigen, en zeker niet de verdienste.

Ten derde: onevenwichten in de EPSO-lijsten leiden waarschijnlijk tot nieuwe onevenwichten in de toekomst.

Ten vierde: pogingen om via communicatie-acties de deelname aan vergelijkende onderzoeken van EPSO in hun huidige vorm te stimuleren, hebben niet geleid tot een voldoende stijging van de participatiegraad van de onderdanen van de relevante lidstaten.

Parallel hiermee moet voortdurend aandacht worden besteed aan de aantrekkelijkheid van de EU-instellingen als werkgever.

Op basis hiervan zoekt de Commissie naar maatregelen om de bovenvermelde tendensen te corrigeren, volledig conform het bestaande regelgevingskader. Vervolgens overweegt de Commissie om algemene bepalingen op te stellen voor de uitvoering van artikel 27, lid 2, van het Statuut, met het oog op de goedkeuring ervan in overeenstemming met artikel 110. Deze bepalingen moeten zorgen voor een betere afstemming van de spreiding per nationaliteit van de beschikbare geslaagde kandidaten op de reservelijsten om zo te kunnen garanderen dat het personeel van de Commissie de spreiding van EU-burgers per nationaliteit op adequate wijze weerspiegelt.



Deel 3 – Andere EU-instellingen
waarvoor het Statuut geldt

2.Inleiding

Artikel 27 van het Statuut vereist dat de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad verslag uitbrengt over de uitvoering van artikel 27, lid 2. Hiervoor verzamelde de Commissie relevante informatie van de betrokken instellingen.

De bijdragen van de diverse instellingen zijn samengevat in de tabel van bijlagen 9 en 12, terwijl de relevante numerieke gegevens terug te vinden zijn in bijlagen 10, 11, 13 en 14.

Het verslag biedt een overzicht van de bijdragen van de diverse instellingen, zonder hierop commentaar te leveren.

2.    Instellingen en hiermee gelijkgestelde organen krachtens artikel 1 ter van het Statuut (Instellingen)

De Commissie ontving bijdragen van alle betrokken instellingen.

Met uitzondering van de Europese Dienst voor extern optreden heeft geen enkele van deze instellingen formeel een definitie aangenomen voor geografisch evenwicht, onevenwicht of significant onevenwicht. Toch houdt de meerderheid ervan toezicht op de geografische vertegenwoordiging van het personeel en vergelijkt deze met de bevolking van de betrokken lidstaat of met de samengestelde indicator die door de Commissie werd ontwikkeld voor de landen die na 2004 toetraden (het gemiddelde aandeel in de bevolking, leden van het Europees Parlement en weging in de Raad vóór het Verdrag van Lissabon).

Dergelijk toezicht is bedoeld om te kunnen inspelen op de behoeften en de beperkingen van de betrokken instelling.

De meeste instellingen worden geconfronteerd met geografische onevenwichten bij de samenstelling van hun personeel; in sommige gevallen gaat het om een significant onevenwicht. Alle instellingen waren evenwel van oordeel dat de vastgestelde (significante) onevenwichten door objectieve redenen konden worden gerechtvaardigd. De meest aangehaalde rechtvaardigingen waren het zogenaamde "zeteleffect" 15 , de samenstelling van de EPSO-lijsten, het vermogen om personeel uit specifieke lidstaten aan te trekken en de relatieve omvang van de taalkundige diensten.

Aangezien alle onevenwichten werden beschouwd als objectief te rechtvaardigen, heeft geen enkele instelling het initiatief genomen om de algemene bepalingen voor uitvoering van artikel 27, lid 2, van het Statuut toe te passen.

Evenzo verwacht geen enkele instelling dat er zich in de toekomst een significant onevenwicht gaat voordoen (tenminste niet in de AD-functiegroep) en worden er dus geen algemene uitvoeringsbepalingen voorbereid.

3.    Gedecentraliseerde agentschappen

De Commissie ontving bijdragen van 19 gedecentraliseerde agentschappen.

Agentschappen zijn gemiddeld kleiner van omvang dan de in het vorige hoofdstuk behandelde instellingen. Ze bevinden zich vaak in andere lidstaten, meer in het bijzonder in steden die op een afstand liggen van de hoofdzetels van de grote EU-instellingen. Ze hebben een gespecialiseerd werkterrein. Ze verschillen onderling sterk, zowel qua omvang als toepassingsgebied en ligging. Daarom vonden de Commissie noch de agentschappen zelf het nodig om een gemeenschappelijke aanpak te hebben in verband met het geografische evenwicht.

Uit de tabel van bijlage 12 blijkt dat er geen uniforme definitie is voor wat moet worden verstaan onder geografisch evenwicht. Rekening houdend met de respectieve beperkingen waren de meeste agentschappen evenwel van oordeel dat er bij hun geen sprake is van een significant geografisch onevenwicht. Bijgevolg zijn ze niet van plan om algemene bepalingen voor uitvoering van artikel 27 van het Statuut goed te keuren.

Twee agentschappen stelden significante onevenwichten vast. In beide gevallen menen de agentschappen dat het onevenwicht wordt veroorzaakt door verschillende factoren, onder meer de toepasbare aanpassingscoëfficiënt en de moeilijkheid voor de echtgenoot/echtgenote om werk te vinden op de lokale markt.    
Eén agentschap stelde een toenemend onevenwicht vast richting onderdanen van de lidstaat van ontvangst. Dit agentschap overweegt het opstellen van algemene bepalingen voor uitvoering van artikel 27 van het Statuut als dit onevenwicht blijft groeien.



BIJLAGE 1: Rechtsgrondslag

Artikel 9 van het Verdrag betreffende de Europese Unie:     
"De Unie eerbiedigt in al haar activiteiten het beginsel van gelijkheid van haar burgers".

Artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU):    
"Binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

[…]"

Artikel 21 van het Handvest van de grondrechten - Non-discriminatie:

1.Iedere discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, is verboden.

2.Binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen ervan, is iedere discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

De algemene principes van het constitutionele EU-recht over institutionele autonomie en oprechte samenwerking zijn vermeldenswaardig.

Het Statuut bevat voorschriften en verbodsbepalingen om het tot aanstelling bevoegde gezag te leiden bij het nemen van beslissingen. In de regel moet het tot aanstelling bevoegde gezag zijn beslissingen enkel baseren op het belang van de dienst en de verdienste van de individuen. Afhankelijk van het betrokken gebied bepaalt het Statuut ook een "zwarte lijst" van criteria die niet mogen worden gebruikt door het tot aanstelling bevoegde gezag. Het verwijzen naar nationaliteit is enkel uitdrukkelijk verboden bij het invullen van individuele posten:

Algemeen (van toepassing op het volledige Statuut): artikel 1 quinquies van het Statuut houdt een verbod in op "iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, politieke, filosofische, godsdienstige of andere overtuiging, het behoren tot een nationale minderheid, eigendom, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid". 16 ;

Aanwerving: in artikel 27 wordt vereist dat de ambtenaren "uit de onderdanen van de lidstaten van de Unie zijn aangeworven met inachtneming van de breedst mogelijke geografische basis".
Ook al is er niet expliciet sprake van nationaliteit, toch wordt "breedst mogelijke geografische basi
s" als gelijkwaardig aan nationaliteit geïnterpreteerd.

Invullen van individuele posten: artikel 7 stelt "Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt de ambtenaar, uitsluitend in het belang van de dienst en ongeacht zijn nationaliteit, bij wege van aanstelling of overplaatsing, (…) te werk in een (…) ambt"; artikel 27 stelt "Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat".    
De jurisprudentie heeft bevestigd dat met deze bepalingen het bestemmen van specifieke ambten voor specifieke nationaliteiten wordt verboden, maar niet wordt verhinderd dat de instellingen maatregelen toepassen om een globaal evenwicht te vrijwaren (in het bijzonder rekening houdend met de nationaliteit voor het invullen van specifieke ambten "waarbij de kwalificaties van de verschillende sollicitanten in grote lijnen dezelfde zijn" 17 ).

Bij de herziening van het Statuut van 2014 werd met betrekking tot de aanwerving een specifieke verwijzing naar de nationaliteit ingevoerd, meer bepaald:

Overweging 2 van Verordening nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad 18 stelt dat "het noodzakelijk [is] om voor een kader te zorgen voor het aantrekken, aanwerven en behouden van hooggekwalificeerde en meertalige personeelsleden die worden aangeworven vanuit de breedst mogelijke geografische basis uit de burgers van de lidstaten". Volgens overweging 5 van dezelfde Verordening "[ligt] de waarde van het Europese ambtenarenapparaat (…) evenzeer in zijn culturele en taalkundige verscheidenheid, die alleen kan worden gegarandeerd als er voor een gepast evenwicht tussen de nationaliteiten van de ambtenaren wordt gezorgd".

Artikel 27 van het Statuut, zoals gewijzigd, stelt "Op grond van het beginsel van gelijkheid van alle burgers van de Unie kan elke instelling passende maatregelen treffen, wanneer een aanzienlijk onevenwicht tussen de nationaliteiten van de ambtenaren wordt vastgesteld, dat niet op grond van objectieve criteria gerechtvaardigd is."

De onderliggende veronderstelling van deze (gewijzigde) bepalingen is dat het "pakket" dat wordt aangeboden aan potentiële kandidaten en ook het selectie- en aanwervingsproces zo uitgedacht zijn dat, bij afwezigheid van een objectieve rechtvaardiging, de spreiding per nationaliteit van de sollicitanten, de geslaagde kandidaten en de aangeworven personeelsleden van de instellingen (en derhalve het actieve personeel) een ruwe weerspiegeling moet zijn van de spreiding per nationaliteit van de burgers van de Unie. Bij afwezigheid van een objectieve rechtvaardiging zou elke vastgestelde, significante afwijking beschouwd kunnen worden als een schending van het principe van gelijkheid van de burgers, waardoor passende corrigerende maatregelen gerechtvaardigd zouden zijn.

De Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, en in het bijzonder artikel 12 ervan, bevat soortgelijke bepalingen voor de tijdelijke functionarissen.

Voor de uitvoering van artikel 27 van het Statuut, zoals gewijzigd, zou elke instelling normaal moeten:

-interpreteren wat wordt verstaan onder "evenwicht" tussen nationaliteiten;

-interpreteren wat wordt verstaan onder een "significant" onevenwicht;

-toezicht houden op de feitelijke situatie om zo het evenwicht tussen de nationaliteiten te "respecteren";

-indien van toepassing, de "redenen" voor een dergelijk significant onevenwicht onderkennen en nagaan of deze een "objectieve rechtvaardiging" vormen voor dat onevenwicht;

-in voorkomend geval zoeken naar "passende corrigerende maatregelen" en/of deze toepassen.

Artikel 27 van het Statuut stelt ook dat na een periode van drie jaar, met als startdatum 1 januari 2014, de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad verslag moet uitbrengen over de uitvoering van het tweede lid van artikel 27.



BIJLAGE 2: Richtcijfers voor EU-15-lidstaten 19

Bijlage 1

Geografisch evenwicht bij vorige uitbreidingen

Cijfers in bijlage 1a

·Startpunt (1958): geografisch evenwicht gebaseerd op onderhandelde cijfers    
Toen er zes lidstaten waren, gold als basisprincipe gelijkheid tussen de grote lidstaten en het geheel van kleinere lidstaten. Het theoretische streefdoel werd vastgelegd op 25% voor Frankrijk, 25% voor Duitsland, 25% voor Italië en 25% voor de Benelux. Niet-officiële referentiewaarden werden op soepele wijze toegepast en beperkt tot de hogere A-rangen.

·Eerste uitbreiding (1973): geografisch evenwicht blijft gebaseerd op onderhandelde cijfers    
Bij het uitbreidingsproces van 1973 was men van mening dat het Verenigd Koninkrijk een even groot aandeel als de drie grotere lidstaten (18% na correctie) moest hebben, terwijl Denemarken, Ierland en Noorwegen samen een aandeel van 10% zouden krijgen. Er werd geen specifieke aanpassing doorgevoerd toen Noorwegen besliste om niet toe te treden, hoewel geschat werd dat het gecombineerde aandeel van Denemarken en Ierland 7 tot 8% zou bedragen.

·Tweede uitbreiding (1981): geografisch evenwicht gebaseerd op een combinatie van onderhandelde cijfers en objectieve criteria (bevolking en bbp)    
Bij de toetreding van Griekenland werd het principe van de gelijke vertegenwoordiging van de grootste lidstaten en de oververtegenwoordiging van de kleinere lidstaten behouden. Maar ook al werd in het "Fresco"-document (COM(78)190) voorgesteld om Griekenland ongeveer dezelfde positie te laten bekleden als België en Nederland, werd het aandeel voor Griekenland uiteindelijk vastgelegd op 4,5%, lager dus dan de 8,1% van België en Nederland. Voor het eerst werden cijfers over bevolking en bbp gebruikt om deze aanpak toe te lichten.

·Derde uitbreiding (1986): geografisch evenwicht blijft gebaseerd op een combinatie van onderhandelde cijfers en objectieve criteria (bevolking en bbp)
Bij de toetreding van de Iberische landen in 1986 werden de niet-officiële waarden, die enkel bestonden voor de rangen A1 tot A3, vervolledigd. Zonder uitdrukkelijke verwijzing naar criteria werd het aandeel voor Spanje vastgelegd op de gemiddelde waarde tussen het aandeel van Nederland en dat van een groot land, terwijl het aandeel voor Portugal werd gelijkgesteld met dat van Griekenland.

·Vierde uitbreiding (1995): geografisch evenwicht blijft gebaseerd op een combinatie van onderhandelde cijfers en objectieve criteria (bevolking en bbp)
In de mededeling van de Commissie SEC 94/844 van 17 mei 1994 werden referentiewaarden bepaald voor de drie nieuwe lidstaten en werd de aangenomen methode uitgezet. Het geografische evenwicht werd aangepast op basis van vergelijkingen tussen de relatieve situaties van de nieuwe lidstaten, rekening houdend met hun bevolking en de economische en sociale gegevens binnen de uitgebreide Unie. De kenmerken van Finland waren vergelijkbaar met deze van Denemarken en de doelstelling bestond erin om evenveel Finse onderdanen aan te werven als er Deense onderdanen aanwezig waren in de dienst. De kenmerken van Oostenrijk en Zweden waren anderhalf keer groter dan deze van Denemarken en de aanwervingsdoelstellingen werden proportioneel hiermee vastgelegd. Bijlage 1b toont deze aanpak.

·Samenvatting: de drie hoofdprincipes die tot dusver zijn toegepast:    
uit het vorige blijkt dat de Commissie het geografische evenwicht volgens een drieledig patroon interpreteert:

*het geografische evenwicht was als sinds het begin een reden tot bezorgdheid, vooral dan voor de hogere A-rangen;

*het geografische evenwicht heeft altijd gesteund op de dubbele regel van:    
a) gelijke vertegenwoordiging van de vier (oorspronkelijk drie) grootste lidstaten;
b) oververtegenwoordiging van de kleinste lidstaat om een minimale vertegenwoordiging veilig te stellen;

*uitbreidingen hebben nooit geleid tot wijziging van het relatieve gewicht van de lidstaten. Op grond daarvan:    
a) zijn, wat betreft de verplichtingen, alle relatieve gewichten na elke uitbreiding ongewijzigd gebleven (bv. het gewicht van België bleef hetzelfde als dat van Nederland en 45% van dat van Duitsland na de uitbreidingen van 1981, 1986 en 1995);    
b) kregen de nieuwe lidstaten een gewicht dat overeenkwam met dat van de lidstaat waarmee ze het beste konden worden vergeleken (bv. Portugal kreeg hetzelfde gewicht als Griekenland; Spanje een gewicht dat zich tussen dat van Nederland en Frankrijk bevond, enz.).

 Bijlage 1a

Vorige uitbreidingen – richtsnoeren

1958

1973

1981

1986

1995

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

Benelux

25,0%

18,0%

(17,7%)

(15,1%)

(13,5%)

LU

Luxemburg

1,5%

1,3%

0,9%

IE

Ierland

3,5% - 4%

3,5%

3,0%

2,7%

FI

Finland

2,7%

DK

Denemarken

3,5% - 4%

3,5%

3,0%

2,7%

PT

Portugal

3,8%

3,6%

GR

Griekenland

4,5%

3,8%

3,6%

AT

Oostenrijk

4,0%

SE

Zweden

4,0%

BE

België

8,1%

6,9%

6,3%

NL

Nederland

8,1%

6,9%

6,3%

ES

Spanje

11,0%

9,8%

IT

Italië

25,0%

18,0%

17,7%

15,1%

13,4%

UK

VK

18,0%

17,7%

15,1%

13,4%

FR

Frankrijk

25,0%

18,0%

17,7%

15,1%

13,4%

DE

Duitsland

25,0%

18,0%

17,7%

15,1%

13,4%

100,0%

97%-98%

100,0%

100,1%

100,2%



Bijlage 1b



Vergelijkende aanpak zoals gebruikt voor de uitbreiding van 1995

Inwoners

Bbp

Gemiddelde

(inwoners, bbp)

Richtsnoeren

1995

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

LU

Luxemburg

0,4

0,1%

21

0,2%

0,2%

0,9%

IE

Ierland

3,8

1,0%

114

1,3%

1,1%

2,7%

FI

Finland

5,2

1,4%

141

1,6%

1,5%

2,7%

DK

Denemarken

5,4

1,4%

181

2,1%

1,7%

2,7%

PT

Portugal

10,3

2,7%

118

1,3%

2,0%

3,6%

GR

Griekenland

10,6

2,8%

128

1,5%

2,1%

3,6%

AT

Oostenrijk

8,1

2,1%

214

2,4%

2,3%

4,0%

SE

Zweden

8,9

2,4%

246

2,8%

2,6%

4,0%

BE

België

10,3

2,7%

256

2,9%

2,8%

6,3%

NL

Nederland

16,0

4,2%

430

4,9%

4,6%

6,3%

ES

Spanje

40,3

10,6%

647

7,4%

9,0%

9,8%

IT

Italië

57,9

15,3%

1224

13,9%

14,6%

13,4%

UK

VK

60,0

15,8%

1511

17,2%

16,5%

13,4%

FR

Frankrijk

59,2

15,6%

1458

16,6%

16,1%

13,4%

DE

Duitsland

82,3

21,7%

2112

24,0%

22,9%

13,4%

378,7

100,0%

8801

100,0%

100,0%

89,5%

10,7%

(1) EUROSTAT: inwoners 2001

(2) EUROSTAT: bbp in marktprijzen 2001

BIJLAGE 3:    Methode voor de berekening van referentiewaarden en aanwervingsdoelstellingen voor nieuwe lidstaten

Aanpak

Bij de uitbreiding van 2004 keurde de Commissie de mededeling van 14 februari 2003 over de aanwerving van ambtenaren voor de Commissie uit nieuwe lidstaten goed 20 (hierna de "mededeling 2003" genoemd). In deze mededeling wordt gesteld dat, gezien de aard van de uitbreiding van 2004, de toepassing van de bij vorige uitbreidingen gebruikte criteria geen eerlijk en evenwichtig resultaat zou opleveren. Dit klopte in het bijzonder omdat verwacht werd dat het gewicht van de nieuwe lidstaten aanzienlijk zou stijgen gedurende de volgende tien jaar.

Uitgaande van deze overweging ontwikkelde de Commissie een methode die kon worden toegepast op de nieuwe lidstaten, ook bij latere uitbreidingen 21 . Door deze methode in te voeren, besliste de Commissie dat "referentiewaarden en indicatieve aanwervingsdoelstellingen enkel tijdens een overgangsperiode zouden worden gebruikt als basis voor aanwervingsmaatregelen voor nieuwe lidstaten".

De mededeling hield een aanpak in drie stappen in:

a)ten eerste het bepalen van het aantal ambten dat moet worden toegewezen voor alle nieuwe lidstaten samen;

b)ten tweede het berekenen van de referentiewaarde voor elke nieuwe lidstaat, d.w.z. het indicatieve aandeel van posten toegewezen voor de betreffende lidstaat en uitgedrukt in een percentage van het totale aantal toegewezen ambten voor de nieuwe lidstaat;

c)ten derde het berekenen van de aanwervingsdoelstellingen voor elke nieuwe lidstaat, namelijk a x b.

Bepalen van het aantal ambten dat moet worden toegewezen voor alle nieuwe lidstaten samen

Dit aantal wordt bepaald in drie opeenvolgende fasen:

Eerst wordt het gewicht van alle nieuwe lidstaten ten opzichte van het geheel van de bestaande lidstaten berekend, aan de hand van drie criteria: bevolking, leden van het Europees Parlement en weging van de stemmen in de Raad (het mathematische gemiddelde van de drie wordt weerhouden).

Vervolgens wordt dit gewicht (percentage) toegepast op het aantal ambten van de personeelsformatie na uitbreiding.    
Tot slot wordt het aantal ambten dat moet worden bestemd voor de nieuwe lidstaten vastgelegd op twee derde van de bovenvermelde waarde.

De volgende tabel bevat een overzicht van de berekeningen die werden gemaakt voor de uitbreidingen van 2004 22 , 2007 23 en 2013 24 .

2004

2007

2013

Bevolking nieuwe lidstaten (1)

75,0 miljoen

29,5 miljoen

4,4 miljoen

Bevolking bestaande lidstaten(1)

378,7 miljoen

459,3 miljoen

502,5 miljoen

Leden Europees Parlement nieuwe lidstaat(lidstaten)

162

50

12

Leden Europees Parlement bestaande lidstaten

570

732

754

Stemmen in de Raad nieuwe lidstaat(lidstaten)

84

24

7

Stemmen in de Raad bestaande lidstaten

237

321

345

Gewicht nieuwe lidstaat(lidstaten)

21,6%

7%

1,5%

Gewicht bestaande lidstaten

78,4%

93%

98,5%

(1) de cijfers in de kolommen stemmen niet overeen omdat de Commissie voor de EU-10-uitbreidingen de gegevens van 2001 heeft gebruikt, voor de EU-2-uitbreiding die van 2005 en voor Kroatië die van 2011

Berekening van de referentiewaarde per lidstaat

De berekeningsmethode is dezelfde als deze voor het gewicht van het geheel van nieuwe lidstaten, behalve dan dat de nieuwe lidstaten niet worden vergeleken met de bestaande lidstaten, maar alleen onderling.



Praktische toepassing van de methode

Indicatieve referentie-waarde

Aanwervings-doelstelling AD

Aanwervings-doelstelling AST

Tsjechië

14,3%

318

184

Estland

3,4%

76

44

Cyprus

3,2%

71

41

Letland

4,5%

100

58

Litouwen

7,0%

156

90

Hongarije

14,2%

316

182

Malta

2,4%

53

31

Polen

39,0%

867

501

Slovenië

3,9%

87

50

Slowakije

8,1%

180

104

EU-10 (1)

100,0%

2 224

1284

Bulgarije

34,0%

225

135

Roemenië

66,0%

437

261

EU-2 (2)

100,0%

662

396

Kroatië (3)

n.v.t.

149

100

(1): EU-10 totaal: 21,6% - EU-15 totaal: 78,4%    
(2): EU-2 totaal: 6,5% - EU-25 totaal: 93,5%    
(3): Kroatië: 1,5% - EU-27 totaal: 98,5%

BIJLAGE 4: Evolutie van de bevolking van de lidstaten (zonder het Verenigd Koninkrijk)

 

2001

2015

2015 vs. 2001

Luxemburg

439 500

562 958

28,1%

Cyprus

697 500

847 008

21,4%

Ierland

3 832 783

4 628 949

20,8%

Spanje

40 665 542

46 449 565

14,2%

Zweden

8 882 792

9 747 355

9,7%

Malta

391 415

429 344

9,7%

België

10 263 414

11 208 956

9,2%

Frankrijk

61 357 400

66 415 161

8,2%

Oostenrijk

8 032 926

8 576 261

6,8%

Italië

56 960 692

60 795 612

6,7%

Denemarken

5 349 212

5 659 715

5,8%

Nederland

15 987 075

16 900 726

5,7%

Finland

5 181 115

5 471 753

5,6%

Slovenië

1 990 094

2 062 874

3,7%

Tsjechië

10 414 373

10 538 275

1,2%

Portugal

10 256 658

10 374 822

1,2%

Slowakije

5 402 547

5 421 349

0,3%

Polen

38 253 955

38 005 614

-0,6%

Griekenland

10 934 097

10 858 018

-0,7%

Duitsland

82 259 540

81 197 537

-1,3%

Hongarije

10 200 298

9 855 571

-3,4%

Kroatië

4 437 460

4 225 316

-4,8%

Estland

1 388 000

1 313 271

-5,4%

Bulgarije

7 928 901

7 202 198

-9,2%

Roemenië

22 132 000

19 870 647

-10,2%

Letland

2 364 254

1 986 096

-16,0%

Litouwen

3 483 972

2 921 262

-16,2%

Totaal

429 487 515

443 526 213

3,3%

Bron: Eurostat - datum van extractie 23 januari 2017

BIJLAGE 5: Voorstel voor nieuwe richtcijfers: toepassing van de rekenkundige methode

Lidstaat

Bevolking
2015

Rekenkundig aandeel

Zetels in het EP

Rekenkundig aandeel

Weging van de stemmen in de Raad

Rekenkundig aandeel

Richtcijfer

Malta

429 344

0,1%

6

0,9%

3

0,9%

0,6%

Luxemburg

562 958

0,1%

6

0,9%

4

1,2%

0,8%

Cyprus

847 008

0,2%

6

0,9%

4

1,2%

0,8%

Estland

1 313 271

0,3%

6

0,9%

4

1,2%

0,8%

Letland

1 986 096

0,4%

8

1,2%

4

1,2%

1,0%

Slovenië

2 062 874

0,5%

8

1,2%

4

1,2%

1,0%

Litouwen

2 921 262

0,7%

11

1,6%

7

2,2%

1,5%

Kroatië

4 225 316

1,0%

11

1,6%

7

2,2%

1,6%

Ierland

4 628 949

1,0%

11

1,6%

7

2,2%

1,6%

Slowakije

5 421 349

1,2%

13

1,9%

7

2,2%

1,8%

Finland

5 471 753

1,2%

13

1,9%

7

2,2%

1,8%

Denemarken

5 659 715

1,3%

13

1,9%

7

2,2%

1,8%

Bulgarije

7 202 198

1,6%

17

2,5%

10

3,1%

2,4%

Oostenrijk

8 576 261

1,9%

18

2,7%

10

3,1%

2,6%

Zweden

9 747 355

2,2%

20

2,9%

10

3,1%

2,7%

Hongarije

9 855 571

2,2%

21

3,1%

12

3,7%

3,0%

Portugal

10 374 822

2,3%

21

3,1%

12

3,7%

3,1%

Tsjechië

10 538 275

2,4%

21

3,1%

12

3,7%

3,1%

Griekenland

10 858 018

2,4%

21

3,1%

12

3,7%

3,1%

België

11 208 956

2,5%

21

3,1%

12

3,7%

3,1%

Nederland

16 900 726

3,8%

26

3,8%

13

4,0%

3,9%

Roemenië

19 870 647

4,5%

32

4,7%

14

4,3%

4,5%

Polen

38 005 614

8,6%

51

7,5%

27

8,4%

8,2%

Spanje

46 449 565

10,5%

54

8,0%

27

8,4%

8,9%

Italië

60 795 612

13,7%

73

10,8%

29

9,0%

11,2%

Frankrijk

66 415 161

15,0%

74

10,9%

29

9,0%

11,6%

Duitsland

81 197 537

18,3%

96

14,2%

29

9,0%

13,8%

Totaal

443 526 213

100,0%

678

100,0%

323

100,0%

100,0%



Bijlage 6: Spreiding van niet-leidinggevend AD-personeel in DGT of SCIC op 1.1.2017

Bevolking 2015 & leden EP & stemmen in Raad

Richtcijfer

Doelstellingen in koppen
(in 2017)

Feitelijke situatie op 1.1.2017

Teveel of tekort
vs. doelstelling

Significant onevenwicht vastgesteld?

AD5-AD14
niet-leidinggevenden
DGT & SCIC

Absoluut

Significant onevenwicht als lager

Absoluut

Significant onevenwicht als lager

Koppen

%

Koppen
(in 2017)

% van
doelstelling

België

3,1%

2,5%

63

50

147

7,3%

84

233%

 

Bulgarije

2,4%

1,9%

49

39

75

3,7%

26

154%

 

Tsjechië

3,1%

2,5%

62

50

80

3,9%

18

129%

 

Denemarken

1,8%

1,4%

36

29

65

3,2%

29

180%

 

Duitsland

13,8%

11,1%

280

224

165

8,1%

-115

59%

JA

Estland

0,8%

0,6%

16

13

67

3,3%

51

410%

 

Ierland

1,6%

1,3%

33

26

40

2,0%

7

123%

 

Griekenland

3,1%

2,5%

63

50

84

4,1%

21

134%

 

Spanje

8,9%

7,1%

181

145

124

6,1%

-57

69%

JA

Frankrijk

11,6%

9,3%

235

188

98

4,8%

-137

42%

JA

Kroatië

1,6%

1,3%

32

26

59

2,9%

27

184%

 

Italië

11,2%

8,9%

226

181

129

6,4%

-97

57%

JA

Cyprus

0,8%

0,6%

16

13

4

0,2%

-12

26%

JA

Letland

1,0%

0,8%

19

15

70

3,5%

51

362%

 

Litouwen

1,5%

1,2%

30

24

71

3,5%

41

236%

 

Luxemburg

0,8%

0,6%

15

12

3

0,1%

-12

20%

JA

Hongarije

3,0%

2,4%

61

49

74

3,7%

13

121%

 

Malta

0,6%

0,5%

13

10

58

2,9%

45

450%

 

Nederland

3,9%

3,1%

79

63

41

2,0%

-38

52%

JA

Oostenrijk

2,6%

2,0%

52

42

13

0,6%

-39

25%

JA

Polen

8,2%

6,5%

165

132

86

4,2%

-79

52%

JA

Portugal

3,1%

2,4%

62

49

89

4,4%

27

144%

 

Roemenië

4,5%

3,6%

91

73

80

3,9%

-11

88%

 

Slovenië

1,0%

0,8%

19

16

72

3,6%

53

370%

 

Slowakije

1,8%

1,4%

36

29

70

3,5%

34

195%

 

Finland

1,8%

1,4%

36

29

94

4,6%

58

262%

 

Zweden

2,7%

2,2%

56

45

68

3,4%

12

122%

 



Bijlage 7a: Spreiding van personeel van rangen AD5-AD8 toegewezen aan andere diensten dan DGT of SCIC op 1.1.2017

Bevolking 2015 & leden EP & stemmen in Raad

Richtcijfer

Doelstellingen in koppen
(in 2017)

Feitelijke situatie op 1.1.2017

Teveel of tekort
vs. doelstelling

Significant onevenwicht vastgesteld?

AD5-AD8 buiten
DGT & SCIC

Absoluut

Significant onevenwicht als lager

Absoluut

Significant onevenwicht als lager

Koppen

%

Koppen
(in 2017)

% van
doelstelling

België

3,1%

2,5%

131

105

300

7,1%

169

229%

 

Bulgarije

2,4%

1,9%

102

81

259

6,1%

157

255%

 

Tsjechië

3,1%

2,5%

129

103

135

3,2%

6

105%

 

Denemarken

1,8%

1,4%

75

60

25

0,6%

-50

33%

JA

Duitsland

13,8%

11,1%

582

466

354

8,4%

-228

61%

JA

Estland

0,8%

0,6%

34

27

39

0,9%

5

115%

 

Ierland

1,6%

1,3%

68

54

28

0,7%

-40

41%

JA

Griekenland

3,1%

2,5%

130

104

145

3,4%

15

111%

 

Spanje

8,9%

7,1%

377

301

318

7,5%

-59

84%

 

Frankrijk

11,6%

9,3%

490

392

353

8,4%

-137

72%

JA

Kroatië

1,6%

1,3%

67

53

93

2,2%

26

140%

 

Italië

11,2%

8,9%

470

376

441

10,5%

-29

94%

 

Cyprus

0,8%

0,6%

33

26

34

0,8%

1

105%

 

Letland

1,0%

0,8%

40

32

48

1,1%

8

119%

 

Litouwen

1,5%

1,2%

63

50

77

1,8%

14

123%

 

Luxemburg

0,8%

0,6%

32

25

0

0,0%

-32

0%

JA

Hongarije

3,0%

2,4%

127

102

218

5,2%

91

172%

 

Malta

0,6%

0,5%

27

21

30

0,7%

3

112%

 

Nederland

3,9%

3,1%

164

131

82

1,9%

-82

50%

JA

Oostenrijk

2,6%

2,0%

108

86

65

1,5%

-43

60%

JA

Polen

8,2%

6,5%

344

275

462

11,0%

118

134%

 

Portugal

3,1%

2,4%

129

103

61

1,4%

-68

47%

JA

Roemenië

4,5%

3,6%

190

152

453

10,7%

263

238%

 

Slovenië

1,0%

0,8%

41

32

50

1,2%

9

123%

 

Slowakije

1,8%

1,4%

75

60

80

1,9%

5

107%

 

Finland

1,8%

1,4%

75

60

30

0,7%

-45

40%

JA

Zweden

2,7%

2,2%

116

93

36

0,9%

-80

31%

JA



Bijlage 7b: Spreiding van niet-leidinggevend personeel van rangen AD9-AD12 toegewezen aan andere diensten dan DGT of SCIC op 1.1.2017

Bevolking 2015 & leden EP & stemmen in Raad

Richtcijfer

Doelstellingen in koppen
(in 2017)

Feitelijke situatie op 1.1.2017

Teveel of tekort
vs. doelstelling

Significant onevenwicht vastgesteld?

Niet-leidinggevenden
AD9-AD12 buiten
DGT & SCIC

Absoluut

Significant onevenwicht als lager

Absoluut

Significant onevenwicht als lager

Koppen

%

Koppen
(in 2017)

% van
doelstelling

België

3,1%

2,5%

123

98

571

14,4%

448

464%

 

Bulgarije

2,4%

1,9%

95

76

8

0,2%

-87

8%

JA

Tsjechië

3,1%

2,5%

121

97

68

1,7%

-53

56%

JA

Denemarken

1,8%

1,4%

71

56

71

1,8%

0

101%

 

Duitsland

13,8%

11,1%

546

437

503

12,7%

-43

92%

 

Estland

0,8%

0,6%

32

25

22

0,6%

-10

69%

JA

Ierland

1,6%

1,3%

64

51

74

1,9%

10

116%

 

Griekenland

3,1%

2,5%

122

98

164

4,1%

42

134%

 

Spanje

8,9%

7,1%

353

282

376

9,5%

23

107%

 

Frankrijk

11,6%

9,3%

459

367

505

12,8%

46

110%

 

Kroatië

1,6%

1,3%

62

50

3

0,1%

-59

5%

JA

Italië

11,2%

8,9%

441

353

481

12,2%

40

109%

 

Cyprus

0,8%

0,6%

30

24

21

0,5%

-9

69%

JA

Letland

1,0%

0,8%

38

30

21

0,5%

-17

56%

JA

Litouwen

1,5%

1,2%

59

47

41

1,0%

-18

70%

JA

Luxemburg

0,8%

0,6%

30

24

20

0,5%

-10

67%

JA

Hongarije

3,0%

2,4%

119

95

82

2,1%

-37

69%

JA

Malta

0,6%

0,5%

25

20

17

0,4%

-8

68%

JA

Nederland

3,9%

3,1%

154

123

160

4,0%

6

104%

 

Oostenrijk

2,6%

2,0%

101

81

121

3,1%

20

120%

 

Polen

8,2%

6,5%

322

258

162

4,1%

-160

50%

JA

Portugal

3,1%

2,4%

121

96

107

2,7%

-14

89%

 

Roemenië

4,5%

3,6%

178

143

23

0,6%

-155

13%

JA

Slovenië

1,0%

0,8%

38

30

29

0,7%

-9

76%

JA

Slowakije

1,8%

1,4%

70

56

36

0,9%

-34

51%

JA

Finland

1,8%

1,4%

70

56

129

3,3%

59

184%

 

Zweden

2,7%

2,2%

109

87

137

3,5%

28

126%

 

Bijlage 7c: Brits niet-leidinggevend AD-personeel op 1.1.2017

Spreiding per rang

Britse onderdanen toegewezen aan niet-leidinggevende taken...

AD5-AD8

AD9-AD12

AD13-AD14

Totaal

…buiten DGT & SCIC

81

170

110

361

…in DGT of SCIC

50

56

41

147

Totaal

131

226

151

508

Spreiding per leeftijd



Bijlage 7d: Dubbele nationaliteiten op 1.1.2018 bij ambtenaren en tijdelijke functionarissen van de Commissie

Tweede nationaliteit

 

AUT

BEL

BGR

CYP

CZE

DEU

DNK

ESP

EST

FIN

FRA

GBR

GRC

HRV

HUN

IRL

ITA

LTU

LUX

LVA

MLT

NLD

POL

PRT

ROU

SVK

SVN

SWE

Totaal

Eerste nationaliteit

AUT

1

3

2

1

7

BEL

2

2

2

4

7

1

26

15

12

2

2

3

13

5

2

6

3

4

1

1

1

114

BGR

1

17

6

1

14

3

1

1

2

46

CYP

3

1

4

6

9

1

24

CZE

1

3

1

3

5

1

1

15

DEU

2

7

1

4

12

12

4

1

2

1

2

1

2

3

1

1

2

1

59

DNK

3

4

1

1

9

ESP

7

3

16

5

1

1

1

34

EST

1

1

FIN

1

1

FRA

2

28

1

1

14

8

2

31

2

14

2

7

7

3

5

1

128

GBR

12

3

4

1

25

4

1

1

27

7

15

1

4

2

4

111

GRC

2

20

3

3

11

4

2

1

1

1

48

HRV

2

2

3

1

4

1

1

14

HUN

1

5

7

13

1

2

1

4

34

IRL

4

1

2

57

1

1

1

1

68

ITA

1

13

1

10

1

13

17

1

3

1

1

1

2

2

67

LTU

1

1

1

1

1

5

LUX

1

2

2

1

6

LVA

1

1

MLT

1

1

2

NLD

2

1

5

1

1

10

POL

22

9

1

2

22

4

1

4

1

2

1

2

71

PRT

8

1

1

2

1

2

1

1

17

ROU

56

6

20

2

1

8

6

3

2

2

1

1

108

SVK

5

4

3

4

2

2

20

SVN

1

1

1

1

3

1

8

SWE

2

3

3

1

1

2

1

13

 

Totaal

11

220

4

6

9

83

3

25

1

3

203

173

36

10

19

33

72

2

30

1

0

25

21

13

15

5

3

15

1041

Bijlage 8a: Statistieken van de vergelijkende AD5-onderzoeken van EPSO (zonder linguïsten) over de periode 2010 - midden 2017

Vergelijkende AD5-onderzoeken van EPSO 2010 - midden 2017

Gecumuleerde inschrijvingen

Gecumuleerde geslaagde kandidaten

Bevolking [miljoen]

Richtcijfers

Spreiding geslaagde kandidaten

Teveel of tekort vs. richtcijfer

Geslaagde kandidaten als % van het richtcijfer

Significant onevenwicht in EPSO-lijsten*?

Deelnemers
/miljoen inwoners

Slaagpercentage

België

19795

171

11,2

3,1%

11,1%

8,0%

357%

 

1766

0,9%

Bulgarije

11275

38

7,2

2,4%

2,5%

0,1%

103%

 

1565

0,3%

Tsjechië

3452

15

10,5

3,1%

1,0%

-2,1%

32%

JA

328

0,4%

Denemarken

1966

10

5,7

1,8%

0,7%

-1,1%

36%

JA

347

0,5%

Duitsland

17583

205

81,2

13,8%

13,3%

-0,5%

97%

 

217

1,2%

Estland

1789

2

1,3

0,8%

0,1%

-0,7%

16%

JA

1362

0,1%

Ierland

2028

11

4,6

1,6%

0,7%

-0,9%

44%

JA

438

0,5%

Griekenland

18787

49

10,9

3,1%

3,2%

0,1%

103%

 

1730

0,3%

Spanje

27569

177

46,4

8,9%

11,5%

2,6%

129%

 

594

0,6%

Frankrijk

19208

163

66,4

11,6%

10,6%

-1,0%

91%

 

289

0,8%

Kroatië

4239

26

4,2

1,6%

1,7%

0,1%

109%

 

1003

0,6%

Italië

49325

261

60,8

11,2%

17,0%

5,8%

152%

 

811

0,5%

Cyprus

1077

0

0,8

0,8%

0,0%

-0,8%

0%

JA

1272

0,0%

Letland

2172

7

2,0

1,0%

0,5%

-0,5%

48%

JA

1094

0,3%

Litouwen

4339

9

2,9

1,5%

0,6%

-0,9%

39%

JA

1485

0,2%

Luxemburg

526

0

0,6

0,8%

0,0%

-0,8%

0%

JA

934

0,0%

Hongarije

6435

56

9,9

3,0%

3,6%

0,6%

121%

 

653

0,9%

Malta

930

5

0,4

0,6%

0,3%

-0,3%

51%

 

2166

0,5%

Nederland

4532

71

16,9

3,9%

4,6%

0,7%

119%

 

268

1,6%

Oostenrijk

3779

38

8,6

2,6%

2,5%

-0,1%

96%

 

441

1,0%

Polen

11452

30

38,0

8,2%

2,0%

-6,2%

24%

JA

301

0,3%

Portugal

10322

32

10,4

3,1%

2,1%

-1,0%

68%

 

995

0,3%

Roemenië

25933

91

19,9

4,5%

5,9%

1,4%

131%

 

1305

0,4%

Slovenië

2475

6

2,1

1,0%

0,4%

-0,6%

41%

JA

1200

0,2%

Slowakije

4144

17

5,4

1,8%

1,1%

-0,7%

63%

 

764

0,4%

Finland

3208

23

5,5

1,8%

1,5%

-0,3%

84%

 

586

0,7%

Zweden

3132

24

9,7

2,7%

1,6%

-1,2%

57%

 

321

0,8%

EU27

261472

1537

443,5

100,0%

100,0%

0,0%

100%

 

590

0,6%

NB: De cijfers van Kroatië zijn gecorrigeerd om rekening te kunnen houden met de vergelijkende onderzoeken die tijdens de periode werden georganiseerd in het kader van de uitbreiding    
*: Aandeel geslaagde kandidaten is kleiner dan 50% van het richtcijfer

Bijlage 8b: Statistieken van de vergelijkende AD5-onderzoeken voor specialisten van EPSO (zonder linguïsten) over de periode 2010 - 2016

Vergelijkende AD-onderzoeken voor specialisten van EPSO 2010 - 2016

Gecumu-leerde inschrijvingen

Gecumu-leerde geslaagde kandidaten

Bevolking [miljoen]

Richtcijfers

Spreiding geslaagde kandidaten

Teveel of tekort vs. richtcijfer

Geslaagde kandidaten als % van het richtcijfer

Significant onevenwicht in EPSO-lijsten*?

Deelnemers

Slaag-percentage

/miljoen inwoners

België

4862

122

11,2

3,1%

10,0%

6,9%

322%

 

434

2,5%

Bulgarije

2172

21

7,2

2,4%

1,7%

-0,7%

72%

 

302

1,0%

Tsjechië

451

8

10,5

3,1%

0,7%

-2,4%

21%

JA

43

1,8%

Denemarken

219

10

5,7

1,8%

0,8%

-1,0%

46%

JA

39

4,6%

Duitsland

2886

132

81,2

13,8%

10,9%

-3,0%

79%

 

36

4,6%

Estland

313

6

1,3

0,8%

0,5%

-0,3%

61%

 

238

1,9%

Ierland

571

11

4,6

1,6%

0,9%

-0,7%

56%

 

123

1,9%

Griekenland

3955

78

10,9

3,1%

6,4%

3,3%

208%

 

364

2,0%

Spanje

7493

157

46,4

8,9%

12,9%

4,0%

145%

 

161

2,1%

Frankrijk

5324

106

66,4

11,6%

8,7%

-2,9%

75%

 

80

2,0%

Kroatië

875

19

4,2

1,6%

1,6%

0,0%

100%

 

207

2,2%

Italië

10420

245

60,8

11,2%

20,2%

9,0%

181%

 

171

2,4%

Cyprus

238

3

0,8

0,8%

0,2%

-0,5%

32%

JA

281

1,3%

Letland

327

6

2,0

1,0%

0,5%

-0,5%

52%

 

165

1,8%

Litouwen

767

13

2,9

1,5%

1,1%

-0,4%

72%

 

263

1,7%

Luxemburg

117

3

0,6

0,8%

0,2%

-0,5%

33%

JA

208

2,6%

Hongarije

1019

32

9,9

3,0%

2,6%

-0,4%

87%

 

103

3,1%

Malta

147

2

0,4

0,6%

0,2%

-0,5%

26%

JA

342

1,4%

Nederland

954

35

16,9

3,9%

2,9%

-1,0%

74%

 

56

3,7%

Oostenrijk

636

27

8,6

2,6%

2,2%

-0,3%

87%

 

74

4,2%

Polen

2093

44

38,0

8,2%

3,6%

-4,5%

44%

JA

55

2,1%

Portugal

2515

34

10,4

3,1%

2,8%

-0,3%

92%

 

242

1,4%

Roemenië

424

47

19,9

4,5%

3,9%

-0,6%

86%

 

21

11,1%

Slovenië

526

11

2,1

1,0%

0,9%

-0,1%

94%

 

255

2,1%

Slowakije

744

16

5,4

1,8%

1,3%

-0,5%

74%

 

137

2,2%

Finland

501

12

5,5

1,8%

1,0%

-0,8%

56%

 

92

2,4%

Zweden

476

15

9,7

2,7%

1,2%

-1,5%

45%

JA

49

3,2%

EU27

51025

1215

443,5

100,0%

100,0%

0,0%

100%

 

115

2,4%

NB: De cijfers van Kroatië zijn gecorrigeerd om rekening te kunnen houden met de vergelijkende onderzoeken die tijdens de periode werden georganiseerd in het kader van de uitbreiding    
*: Aandeel geslaagde kandidaten is kleiner dan 50% van het richtcijfer

Bijlage 8c: Gevalideerde inschrijvingen bij de recentste (lopende) vergelijkende onderzoeken voor AD

EPSO AD/338/17

Inschrijvingen

Bevolking [miljoen]

Deelnemers
/miljoen inwoners*

Als % van het EU-gemiddelde

België

2073

11,2

185

274%

Bulgarije

913

7,2

127

188%

Tsjechië

264

10,5

25

37%

Denemarken

197

5,7

35

52%

Duitsland

1867

81,2

23

34%

Estland

152

1,3

116

171%

Ierland

245

4,6

53

78%

Griekenland

3306

10,9

304

451%

Spanje

3731

46,4

80

119%

Frankrijk

2184

66,4

33

49%

Kroatië

525

4,2

124

184%

Italië

6341

60,8

104

155%

Cyprus

163

0,8

192

285%

Letland

156

2,0

79

116%

Litouwen

370

2,9

127

188%

Luxemburg

71

0,6

126

187%

Hongarije

533

9,9

54

80%

Malta

103

0,4

240

355%

Nederland

1072

16,9

63

94%

Oostenrijk

507

8,6

59

88%

Polen

1025

38,0

27

40%

Portugal

1028

10,4

99

147%

Roemenië

1875

19,9

94

140%

Slovenië

248

2,1

120

178%

Slowakije

297

5,4

55

81%

Finland

399

5,5

73

108%

Zweden

288

9,7

30

44%

EU

29933

443,5

67

100%

*: Niet vergelijkbaar met de tabel 2010 - 17 die meerdere vergelijkende onderzoeken betreft.

Bijlage 9:    Overzicht van de bijdragen van andere instellingen    
       NB: Alle formuleringen zijn een weergave van de verklaringen van de desbetreffende instelling

Instelling

Methode en criteria voor het beoordelen van het geografische evenwicht

Indicator(en) van (significant) onevenwicht

Door de lidstaat waargenomen (significant) onevenwicht

Objectieve rechtvaardiging van het onevenwicht

Verwacht toekomstig onevenwicht

Passende maatregelen krachtens art. 27 genomen/gepland

Europees Parlement

Het Europees Parlement heeft nog geen debat of discussie over het onderwerp gevoerd. De rechterkolommen zijn dus opgebouwd in de veronderstelling dat:

·het geografische evenwicht kan worden beoordeeld op geaggregeerd niveau (alle functiegroepen samen);

·het aandeel van elke nationale cohort binnen het secretariaat van het EP kan worden vergeleken met het aandeel van de respectievelijke lidstaat in de totale EU-bevolking.

Ondervertegenwoordigd: UK en in mindere mate DE

Oververtegenwoordigd: BE, EE, FI, HR, LT, LU, LV, MT, SL en SK

Alle onevenwichten worden objectief gerechtvaardigd door

·UK, DE: beperkte aantrekkelijkheid van de EU-instellingen en/of een EU-loopbaan; aantal geslaagde kandidaten op de EPSO-reservelijsten

·BE, LU: effect standplaatsen + effect grensoverschrijdend pendelen

·EE, FI, HR, LT, LV, MT, SL en SK: taalkundige diensten (vertalers, tolken, juristen-vertalers) geleverd in alle officiële talen; de minimale kritische massa taalkundig personeel heeft een grotere impact voor kleinere lidstaten.

NEE

NEE/NEE

SG Raad

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld op geaggregeerd niveau (alle functiegroepen samen).

IJkpunt: het gemiddelde van het aandeel van de desbetreffende lidstaat in

-EU-bevolking;

-leden Europees Parlement;

-stemmen in de Raad vóór de regels van het Verdrag van Lissabon.

Er is sprake van een onevenwicht als het werkelijke aandeel van onderdanen meer dan +/-20% afwijkt van het ijkpunt.

Er is sprake van een significant onevenwicht als het aandeel van een bepaalde nationaliteit onder 40% of boven 400% van dat ijkpunt ligt.

Beduidend ondervertegenwoordigd: CY, DE en UK

Beduidend oververtegenwoordigd: BE

Alle onevenwichten worden objectief gerechtvaardigd door...

CY, DE, UK: laag aantal geslaagde kandidaten op de EPSO-reservelijsten

BE: zeteleffect

Het evenwicht wordt ook beïnvloed door het relatief hoge gewicht van de taalkundige diensten.

Heel moeilijk te voorspellen door een hoge mate van onzekerheid

NEE/NEE

Hof van Justitie

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld op geaggregeerd niveau (alle functiegroepen samen).

IJkpunt: het aandeel van de bevolking van de desbetreffende lidstaat in de EU-bevolking.

Er is sprake van een onevenwicht bij overduidelijke onder- of oververtegenwoordiging.
Significant onevenwicht is niet gedefinieerd

Ondervertegenwoordigd: UK

Oververtegenwoordigd: FR, BE

Alle onevenwichten worden objectief gerechtvaardigd door...

·FR, BE: de werktaal van het Hof is Frans (gematigd door uitgebreid taallessenprogramma).

·UK: Het is moeilijk om UK-onderdanen aan te werven

NEE

NEE/NEE (ook in het licht van de Brexit)

Rekenkamer

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld op geaggregeerd niveau (alle functiegroepen samen).

IJkpunt: het aandeel van de bevolking van de desbetreffende lidstaat in de EU-bevolking.

Er is sprake van een onevenwicht als het werkelijke aandeel van onderdanen meer dan +/-20% afwijkt van het ijkpunt.

Er is sprake van een significant onevenwicht als deze afwijking meer bedraagt dan +/-50%.

Ondervertegenwoordigd: UK

Oververtegenwoordigd: BE, PT

Alle onevenwichten worden objectief gerechtvaardigd door...

de bijzondere omstandigheden van Luxemburg, zowel wat betreft de omvang als de aantrekkelijkheid, het groot aantal grensoverschrijdende medewerkers en een groot aantal PT-ingezetenen.

NEE, behalve mogelijk in de functiegroep AST-SC

NEE/NEE

Europese Dienst voor extern optreden

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld op het niveau van de functiegroepen, met focus op AD.

IJkpunt: het aandeel van de bevolking van de desbetreffende lidstaat in de EU-bevolking.

Er is sprake van een significant onevenwicht als er totaal geen onderdanen van een lidstaat aanwezig zijn (of als deze beduidend ondervertegenwoordigd zijn).

Geen waargenomen onevenwicht.

n.v.t.

NEE

NEE/NEE

Europees Economisch en Sociaal Comité

Bij gebrek aan een formele definitie gebruikt het EESC geen specifieke methode voor het beoordelen van het geografische evenwicht.

Het gebrek aan onderdanen van een of meerdere lidstaten kan een teken van onevenwicht zijn.

Ondervertegenwoordigd: CY
NB: het EESC is er evenwel in geslaagd een onderdaan aan te werven na de afsluitdatum

Groot aantal uit BE, IT, EE, LV, SL enz.

Alle onevenwichten worden objectief gerechtvaardigd door...

het beperkt aantal CY-onderdanen op de EPSO-lijsten;
het beperkt aantal vacatures als gevolg van bezuinigingen;
het zeteleffect en
andere historische redenen (IT).

Het relatieve gewicht van de taalkundige diensten heeft ook een invloed op het evenwicht.

NEE, behalve mogelijk in de functiegroep AST-SC

NEE/NEE

Comité van de Regio's

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld op geaggregeerd niveau (alle functiegroepen samen).

IJkpunt: het gemiddelde van het aandeel van de desbetreffende lidstaat in

-EU-bevolking;

-leden Europees Parlement;

-stemmen in de Raad vóór de regels van het Verdrag van Lissabon.

Er is sprake van een onevenwicht als de afwijking van het werkelijke aandeel van onderdanen minder dan 50% of meer dan 200% van het ijkpunt bedraagt.

Er is sprake van een significant onevenwicht als het aandeel beduidend afwijkt van deze marge.

Beduidend ondervertegenwoordigd: LU en UK

Beduidend oververtegenwoordigd: BE

Alle onevenwichten worden objectief gerechtvaardigd door...

de omvang van de instelling;

het effect van de hoofdzetel;

beperkte aantrekkelijkheid van EU-instellingen voor onderdanen van bepaalde lidstaten;

kleine omvang van bepaalde lidstaten.

Gelet op de kleine omvang van het CvdR, moeten de cijfers met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

NEE. De BREXIT of een verslechtering van de voorwaarden kan evenwel een invloed hebben.

NEE/NEE

De Europese Ombudsman

Gezien de omvang van de instelling, heeft deze nooit geografisch (on)evenwicht gedefinieerd.

De aanwezigheid van onderdanen uit alle lidstaten gewogen met bevolkingsomvang kan een indicator zijn.

Er is sprake van een onevenwicht bij onder- of oververtegenwoordiging zonder objectieve rechtvaardiging.

Significante oververtegenwoordiging: FR, in de AST-functiegroep

Alle onevenwichten worden objectief gerechtvaardigd door...

·het zeteleffect in Frankrijk;

·de moeilijkheid om aan te werven in Straatsburg;

·historische redenen (groot aantal tijdelijke posten).

NEE

NEE/NEE

Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

De EDPS is een kleine instelling die zich bezighoudt met een heel specifiek onderwerp. De aanwervingen gebeuren dus op basis van specifieke profielen en EPSO-reservelijsten voor gegevensbescherming, en ook uit de kleine groep van sollicitanten. Gezien de specificiteit van de profielen en de moeilijkheden die met het aanwerven gepaard gaan, is er tot dusver nog niet gesproken over de kwestie van een evenwichtige vertegenwoordiging.

n.v.t.

NEE

n.v.t.

NEE

NEE/NEE

Bijlage 10: Spreiding van het AD-personeel per nationaliteit in de EU-instellingen (personeelsbestand)

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen AD, situatie op 1.1.2017    
Bron: Bijdrage van de instellingen

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen AD

EP

SG Raad

HvJ

ERK

EDEO

EESC

CvdR

EO

EDPS

Totaal

België

182

116

108

42

72

30

16

0

6

572

Bulgarije

75

41

33

22

9

8

12

0

0

200

Tsjechië

69

44

34

21

19

8

12

2

1

210

Denemarken

60

44

35

8

32

14

3

2

1

199

Duitsland

218

91

69

46

87

26

26

5

3

571

Estland

55

41

30

10

22

8

5

0

0

171

Ierland

27

28

14

9

26

3

5

6

0

118

Griekenland

100

50

47

29

37

17

10

3

0

293

Spanje

175

86

70

44

77

20

12

2

4

490

Frankrijk

217

92

185

52

100

18

19

5

4

692

Kroatië

68

31

29

7

9

6

7

0

0

157

Italië

201

77

78

40

105

30

24

0

4

559

Cyprus

6

2

2

2

3

0

0

0

1

16

Letland

55

35

32

10

7

5

11

0

0

155

Litouwen

56

38

33

12

19

9

9

0

0

176

Luxemburg

13

6

9

3

4

1

0

0

0

36

Hongarije

89

42

39

23

16

10

8

1

1

229

Malta

45

32

24

8

10

5

4

1

0

129

Nederland

63

32

22

14

32

10

6

1

1

181

Oostenrijk

32

18

13

10

24

9

2

2

0

110

Polen

111

61

43

43

39

11

20

2

2

332

Portugal

84

62

38

32

31

10

7

1

0

265

Roemenië

97

57

37

33

24

15

14

1

1

279

Slovenië

58

40

32

9

13

4

10

0

1

167

Slowakije

64

37

32

11

5

7

12

0

0

168

Finland

91

58

31

18

19

11

10

1

0

239

Zweden

70

40

36

11

34

8

8

1

1

209

Verenigd Koninkrijk

118

50

50

27

72

15

10

1

0

343

Totaal

2 499

1 351

1.205

596

947

318

282

37

31

7 266

Bijlage 11: Spreiding van het AD-personeel per nationaliteit in de EU-instellingen (percentage van AD-personeel)

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen AD, situatie op 1.1.2017 - Spreiding    
Bron: Bijdrage van de instellingen

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen AD

EP

SG Raad

HvJ

ERK

EDEO

EESC

CvdR

EO

EDPS

Totaal

België

7%

9%

9%

7%

8%

9%

6%

0%

19%

8%

Bulgarije

3%

3%

3%

4%

1%

3%

4%

0%

0%

3%

Tsjechië

3%

3%

3%

4%

2%

3%

4%

5%

3%

3%

Denemarken

2%

3%

3%

1%

3%

4%

1%

5%

3%

3%

Duitsland

9%

7%

6%

8%

9%

8%

9%

14%

10%

8%

Estland

2%

3%

2%

2%

2%

3%

2%

0%

0%

2%

Ierland

1%

2%

1%

2%

3%

1%

2%

16%

0%

2%

Griekenland

4%

4%

4%

5%

4%

5%

4%

8%

0%

4%

Spanje

7%

6%

6%

7%

8%

6%

4%

5%

13%

7%

Frankrijk

9%

7%

15%

9%

11%

6%

7%

14%

13%

10%

Kroatië

3%

2%

2%

1%

1%

2%

2%

0%

0%

2%

Italië

8%

6%

6%

7%

11%

9%

9%

0%

13%

8%

Cyprus

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

3%

0%

Letland

2%

3%

3%

2%

1%

2%

4%

0%

0%

2%

Litouwen

2%

3%

3%

2%

2%

3%

3%

0%

0%

2%

Luxemburg

1%

0%

1%

1%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

Hongarije

4%

3%

3%

4%

2%

3%

3%

3%

3%

3%

Malta

2%

2%

2%

1%

1%

2%

1%

3%

0%

2%

Nederland

3%

2%

2%

2%

3%

3%

2%

3%

3%

2%

Oostenrijk

1%

1%

1%

2%

3%

3%

1%

5%

0%

2%

Polen

4%

5%

4%

7%

4%

3%

7%

5%

6%

5%

Portugal

3%

5%

3%

5%

3%

3%

2%

3%

0%

4%

Roemenië

4%

4%

3%

6%

3%

5%

5%

3%

3%

4%

Slovenië

2%

3%

3%

2%

1%

1%

4%

0%

3%

2%

Slowakije

3%

3%

3%

2%

1%

2%

4%

0%

0%

2%

Finland

4%

4%

3%

3%

2%

3%

4%

3%

0%

3%

Zweden

3%

3%

3%

2%

4%

3%

3%

3%

3%

3%

Verenigd Koninkrijk

5%

4%

4%

5%

8%

5%

4%

3%

0%

5%

Totaal

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

Bijlage 12: Overzicht van de bijdragen van de agentschappen    
NB: Alle aanduidingen en formuleringen zijn een weergave van de verklaringen van het relevante agentschap.

AGENTSCHAP

Methode en criteria voor het beoordelen van het geografische evenwicht

Indicator(en) van (significant) onevenwicht

Door de lidstaat waargenomen (significant) onevenwicht

Objectieve rechtvaardiging van het onevenwicht

Verwacht toekomstig onevenwicht

Passende maatregelen krachtens art. 27 genomen/gepland

ACER

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld aan de hand van de vertegenwoordiging van elke nationaliteit bij het personeel.

Er is sprake van een onevenwicht als minder dan 50% van de lidstaten vertegenwoordigd zijn bij het personeel of als het personeel van een bepaalde nationaliteit meer dan 50% van het totale personeelsbestand uitmaakt.

Nee

N.V.T.

Nee, maar de aanpassings-coëfficiënt vormt een probleem

NEE/NEE

CEDEFOP

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld aan de hand van de vertegenwoordiging van elke nationaliteit bij het personeel.

Er is sprake van een significant onevenwicht als een bepaalde nationaliteit meer dan 40% uitmaakt van de personeelsformatie.

Nee

N.V.T.

Nee

NEE/NEE

CEPOL

Het agentschap CEPOL heeft geen definitie van wat een "evenwichtige vertegenwoordiging" van elke nationaliteit bij zijn personeel betekent. Het geografische evenwicht is opgenomen in de maandelijkse interne rapportage en ook in het jaarverslag.

Volgens CEPOL is er sprake van een "significant onevenwicht" als één nationaliteit meer dan 50% van het personeelsbestand (TF, AC & GND) uitmaakt.

In de periode 2014 – 2016, na de verplaatsing van het agentschap van het Verenigd Koninkrijk naar Hongarije, was er een sterke stijging van het aantal Hongaarse onderdanen waar te nemen. Maar er is nog geen significant onevenwicht bereikt.

N.V.T.

Ja (op basis van huidige tendensen)

Nee/in beraad

CPVO

Er werd geen methode bepaald.

Algemeen administratief personeel buiten het toepassingsgebied.

Er is sprake van een onevenwicht als meer dan 2 managers of meer dan 40% van de AD-personeelsleden dezelfde nationaliteit hebben.

Nee

N.V.T.

Nee

NEE/NEE

EASA

Het geografische evenwicht wordt opgevolgd en vergeleken met de bevolking van de lidstaten.

N.V.T.

Nee, rekening houdend met de specificiteit van het agentschap (zie rechtvaardiging)

De spreiding van het personeel klopt met de opvatting van het agentschap over de spreiding van luchtvaartspecialisten over de lidstaten.

Nee

NEE/NEE

ECDC

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld op geaggregeerd niveau (alle functiegroepen samen).

IJkpunt: alle lidstaten zouden vertegenwoordigd moeten zijn.

Een tweede beoordeling wordt uitgevoerd aan de hand van de bevolking en de zetels in het Europees Parlement.

Er is sprake van een significant onevenwicht als een groot aantal lidstaten niet is vertegenwoordigd of beduidend onder/oververtegenwoordigd is.

Zweden is oververtegenwoordigd

Zeteleffect

Nee

NEE/NEE

EIOPA

Aantal nationaliteiten vertegenwoordigd

Er zou sprake zijn van een significant onevenwicht als het agentschap er niet in slaagde om personeel aan te trekken van diverse nationaliteiten.

Nee

EIOPA erfde personeel over van het CETVB

Zeteleffect

Nee

NEE/NEE

EEA

Verwacht wordt dat grotere en oudere lidstaten een grotere vertegenwoordiging hebben.

Er is sprake van een onevenwicht als het aandeel van de grotere/oudere lidstaten afneemt.

Nee

N.V.T.

Nee

NEE/NEE

EFSA

Methode noch criteria opgesteld. Bij het bepalen van een methode (indien deze wordt goedgekeurd) zou er rekening moeten worden gehouden met elementen zoals het zeteleffect of de gevolgen van een gedecentraliseerde ligging.

N.V.T.

Eén nationaliteit maakt 40% van het personeel uit.

N.V.T.

Nee

NEE/NEE (sociale maatregelen beoogd)

EMA

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld op geaggregeerd niveau (alle functiegroepen samen, tijdelijk en contractueel personeel).
IJkpunt: het aandeel van de bevolking van de relevante lidstaat in de EU/EER-bevolking.

Er is sprake van een onevenwicht als het werkelijke aandeel van onderdanen meer dan 100% hoger of meer dan 50% lager ligt dan het ijkpunt.

Ondervertegenwoordigd: NL, DE, LU (en Noorwegen)

Oververtegenwoordigd: EE, GR, IE, LV, LT, PT en SK

De graden van de functies bij EMA (lager dan bij andere agentschappen) maken het agentschap minder aantrekkelijk voor bepaalde nationaliteiten. De situatie kan worden verbeterd door follow-up van de inventarisatie van de functies.

Wacht op verhuizing

NEE/NEE

EWDD

Alle lidstaten zouden vertegenwoordigd moeten zijn.

Er is sprake van een significant onevenwicht als het personeel van een bepaalde nationaliteit meer dan 30% van de personeelsformatie uitmaakt.

Nee

N.V.T.

Nee

NEE/NEE

EMSA

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld op geaggregeerd niveau (alle functiegroepen samen).

IJkpunt: het aandeel van de bevolking van de relevante lidstaat in de EU-bevolking.

Er is sprake van een significant onevenwicht als het werkelijke aandeel van onderdanen meer dan 100% hoger of meer dan 50% lager ligt dan het ijkpunt.

Beduidend ondervertegenwoordigd: FR, IT, UK

Beduidend oververtegenwoordigd: PT, GR, BE

Aanpassingscoëfficiënt neemt gestaag af.

Echtgenoot/echtgenote ondervindt problemen bij het zoeken naar werk.

Ja

NEE/JA: sociale maatregel

ENISA

Het geografische evenwicht wordt opgevolgd en vergeleken met de bevolking van de lidstaten.

Er is sprake van een onevenwicht als het personeel van een bepaalde nationaliteit meer dan 50% van de totale personeelsformatie uitmaakt.

NEE

N.V.T., maar de Griekse economische crisis en de daling/lage aanpassingscoëfficiënt leiden ertoe dat de meeste sollicitanten afkomstig zijn uit de lidstaten.

Nee

NEE/NEE

ETF

Telt het aantal vertegenwoordigde nationaliteiten

Er is sprake van een onevenwicht als minder dan 60% van de nationaliteiten vertegenwoordigd zijn.

Er is sprake van een significant onevenwicht als één nationaliteit meer dan 40% van de personeelsformatie uitmaakt.

Nee

N.V.T.

Nee

NEE/NEE

EUIPO

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld op geaggregeerd niveau (alle functiegroepen samen).

Alle lidstaten zouden vertegenwoordigd moeten zijn.

Er is sprake van een onevenwicht als een bepaalde lidstaat oververtegenwoordigd is in vergelijking met andere lidstaten, wel rekening houdend met de grootte ervan.

Spanje is oververtegenwoordigd

Zeteleffect

Nee

NEE/NEE

eu-LISA

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld op geaggregeerd niveau (alle functiegroepen samen).

IJkpunt: het aandeel van de bevolking van de relevante lidstaat in de EU-bevolking.

Niet gedefinieerd in het antwoord

Ondervertegenwoordigd: DE, UK, SWE, DK, MT, SL

Geen significante ondervertegenwoordiging

Zeteleffect: bij het personeel mag max. 30% de nationaliteit hebben van de zetel.

Afstand ten opzichte van het hoofdkantoor

Lage aanpassingscoëfficiënt

Echtgenoot/echtgenote ondervindt problemen bij het zoeken naar werk

Eurofound

Aantal vertegenwoordigde lidstaten

Niet gedefinieerd

Nee

N.V.T.

Nee

NEE/NEE

Eurojust

N.V.T.

N.V.T.

Geen onevenwicht vastgesteld, maar de NL-groep is de grootste

Zeteleffect

Nee

NEE/NEE

Frontex

Het geografische evenwicht wordt beoordeeld op geaggregeerd niveau (alle functiegroepen samen).

IJkpunt: een combinatie van "gelijke spreiding" (alle lidstaten met eenzelfde gewicht) en het aandeel van de bevolking van de desbetreffende lidstaat in de EU-bevolking.

Er is sprake van een significant onevenwicht als:

-een bepaalde nationaliteit niet vertegenwoordigd is bij het personeel;

-het werkelijke aandeel van nationaliteiten meer dan +/- 50% afwijkt van het bevolkingsaandeel.

Ja (zowel onder- als oververtegenwoordiging)

Geen objectieve rechtvaardiging

De lage aanpassingscoëfficiënt die van toepassing is op Polen maakt het agentschap wel minder aantrekkelijk.

Ja (gekoppeld aan de aanpassings-coëfficiënt)

NEE/NEE (wacht op initiatief van de Commissie)



Bijlage 13: Spreiding van het AD-personeel per nationaliteit in de gedecentraliseerde EU-agentschappen (personeelsbestand)

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen, situatie op 1.1.2017 (enkel EU-onderdanen)    
Bron: Bijdrage van de agentschappen

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen AD

ACER

CEDEFOP

CEPOL

CPVO

ECDC

EASA

EEA

EIOPA

EFSA

EMA

EWDD

EMSA (**)

ENISA

ETF

EUIPO

eu-LISA

Eurofound

Eurojust
(*)

Frontex

Totaal

België

3

7

1

0

6

18

4

4

23

15

4

5

1

4

13

4

3

5

4

124

Bulgarije

2

1

0

0

5

6

0

4

0

5

3

3

0

2

1

3

0

2

5

42

Tsjechië

1

2

0

0

1

5

0

2

1

2

0

1

1

0

6

1

0

0

2

25

Denemarken

0

2

1

0

1

5

7

2

1

5

0

1

0

1

2

0

0

0

1

29

Duitsland

2

10

2

2

14

95

10

10

15

28

4

7

2

5

36

4

4

3

9

262

Estland

0

0

1

0

0

1

1

0

0

0

0

2

0

0

0

4

0

1

0

10

Ierland

1

0

0

1

0

5

3

2

2

13

3

3

2

2

6

1

6

1

1

52

Griekenland

4

28

2

0

3

10

1

3

8

20

0

10

8

2

4

5

2

6

10

126

Spanje

3

3

0

2

2

51

3

9

18

40

4

15

1

4

48

3

6

8

8

228

Frankrijk

4

11

0

2

15

125

6

2

17

56

5

11

2

3

26

17

3

3

6

314

Kroatië

0

0

0

0

0

1

0

0

0

2

0

0

0

0

1

0

0

1

5

Italië

6

7

1

1

10

74

0

4

78

43

5

10

1

7

20

8

3

7

10

295

Cyprus

2

0

0

0

0

2

0

0

0

0

0

1

0

1

0

0

0

0

0

6

Letland

0

2

1

0

2

3

0

1

1

2

1

1

0

1

0

0

0

2

1

18

Litouwen

0

0

0

0

0

3

0

0

0

1

0

0

0

0

4

2

1

1

5

17

Luxemburg

0

1

0

0

0

0

0

0

3

0

1

0

0

0

0

0

1

0

1

7

Hongarije

4

0

3

0

3

5

1

2

6

4

0

1

0

0

5

4

2

1

8

49

Malta

0

1

0

0

2

0

0

0

0

1

0

3

0

0

0

0

0

0

0

7

Nederland

2

2

2

0

2

26

3

7

6

1

1

4

0

4

8

0

4

8

4

84

Oostenrijk

1

2

1

0

1

8

1

4

9

7

0

1

0

2

6

0

4

2

3

52

Polen

0

1

0

1

1

5

1

2

0

8

1

10

1

0

11

4

1

2

23

72

Portugal

1

1

0

2

4

11

4

8

8

20

6

28

2

2

13

1

1

2

7

121

Roemenië

1

3

1

0

3

20

2

0

1

8

1

3

4

2

2

8

0

4

13

76

Slovenië

10

1

0

0

1

4

1

2

0

0

0

0

0

0

1

0

0

2

2

24

Slowakije

1

1

1

0

1

7

1

0

1

3

0

0

0

0

2

2

0

1

2

23

Finland

0

1

0

0

7

7

1

1

1

4

0

2

0

2

3

0

1

0

4

34

Zweden

0

0

0

1

15

4

3

0

0

6

0

1

0

1

1

0

2

4

0

38

Verenigd Koninkrijk

0

3

0

0

7

43

6

5

13

36

8

9

1

7

12

0

3

6

5

164

Totaal

48

90

17

12

106

544

59

74

212

330

47

132

26

52

230

72

47

71

135

2 304

*: 0,5 vte omgezet in 1 **: Enkel TF

Bijlage 14: Spreiding van het AD-personeel per nationaliteit in de gedecentraliseerde EU-agentschappen (percentage van AD-personeel)

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen, situatie op 1.1.2017 - Spreiding (enkel EU-onderdanen)    
Bron: Bijdrage van de agentschappen

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen AD

ACER

CEDEFOP

EPA

CPVO

ECDC

EASA

EEA

EIOPA

EFSA

EMA

EWDD

EMSA (*)

ENISA

ETF

EUIPO

eu-LISA

Eurofound

Eurojust

Frontex

Totaal

België

6%

8%

6%

0%

6%

3%

7%

5%

11%

5%

9%

4%

4%

8%

6%

6%

6%

7%

3%

5%

Bulgarije

4%

1%

0%

0%

5%

1%

0%

5%

0%

2%

6%

2%

0%

4%

0%

4%

0%

3%

4%

2%

Tsjechië

2%

2%

0%

0%

1%

1%

0%

3%

0%

1%

0%

1%

4%

0%

3%

1%

0%

0%

1%

1%

Denemarken

0%

2%

6%

0%

1%

1%

12%

3%

0%

2%

0%

1%

0%

2%

1%

0%

0%

0%

1%

1%

Duitsland

4%

11%

12%

17%

13%

17%

17%

14%

7%

8%

9%

5%

8%

10%

16%

6%

9%

4%

7%

11%

Estland

0%

0%

6%

0%

0%

0%

2%

0%

0%

0%

0%

2%

0%

0%

0%

6%

0%

1%

0%

0%

Ierland

2%

0%

0%

8%

0%

1%

5%

3%

1%

4%

6%

2%

8%

4%

3%

1%

13%

1%

1%

2%

Griekenland

8%

31%

12%

0%

3%

2%

2%

4%

4%

6%

0%

8%

31%

4%

2%

7%

4%

8%

7%

5%

Spanje

6%

3%

0%

17%

2%

9%

5%

12%

8%

12%

9%

11%

4%

8%

21%

4%

13%

11%

6%

10%

Frankrijk

8%

12%

0%

17%

14%

23%

10%

3%

8%

17%

11%

8%

8%

6%

11%

24%

6%

4%

4%

14%

Kroatië

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

1%

0%

0%

0%

0%

0%

1%

0%

0%

1%

0%

Italië

13%

8%

6%

8%

9%

14%

0%

5%

37%

13%

11%

8%

4%

13%

9%

11%

6%

10%

7%

13%

Cyprus

4%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

1%

0%

2%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

Letland

0%

2%

6%

0%

2%

1%

0%

1%

0%

1%

2%

1%

0%

2%

0%

0%

0%

3%

1%

1%

Litouwen

0%

0%

0%

0%

0%

1%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

2%

3%

2%

1%

4%

1%

Luxemburg

0%

1%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

1%

0%

2%

0%

0%

0%

0%

0%

2%

0%

1%

0%

Hongarije

8%

0%

18%

0%

3%

1%

2%

3%

3%

1%

0%

1%

0%

0%

2%

6%

4%

1%

6%

2%

Malta

0%

1%

0%

0%

2%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

2%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

Nederland

4%

2%

12%

0%

2%

5%

5%

9%

3%

0%

2%

3%

0%

8%

3%

0%

9%

11%

3%

4%

Oostenrijk

2%

2%

6%

0%

1%

1%

2%

5%

4%

2%

0%

1%

0%

4%

3%

0%

9%

3%

2%

2%

Polen

0%

1%

0%

8%

1%

1%

2%

3%

0%

2%

2%

8%

4%

0%

5%

6%

2%

3%

17%

3%

Portugal

2%

1%

0%

17%

4%

2%

7%

11%

4%

6%

13%

21%

8%

4%

6%

1%

2%

3%

5%

5%

Roemenië

2%

3%

6%

0%

3%

4%

3%

0%

0%

2%

2%

2%

15%

4%

1%

11%

0%

6%

10%

3%

Slovenië

21%

1%

0%

0%

1%

1%

2%

3%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

3%

1%

1%

Slowakije

2%

1%

6%

0%

1%

1%

2%

0%

0%

1%

0%

0%

0%

0%

1%

3%

0%

1%

1%

1%

Finland

0%

1%

0%

0%

7%

1%

2%

1%

0%

1%

0%

2%

0%

4%

1%

0%

2%

0%

3%

1%

Zweden

0%

0%

0%

8%

14%

1%

5%

0%

0%

2%

0%

1%

0%

2%

0%

0%

4%

6%

0%

2%

Verenigd Koninkrijk

0%

3%

0%

0%

7%

8%

10%

7%

6%

11%

17%

7%

4%

13%

5%

0%

6%

8%

4%

7%

Totaal

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

*: Enkel TF

(1)      Artikel 9 van het EU-Verdrag schrijft voor dat "de Unie in al haar activiteiten het beginsel van gelijkheid van haar burgers eerbiedigt". Evenzo verbiedt artikel 1d van het Statuut "elke vorm van discriminatie op welke grond dan ook". Daarnaast verbiedt artikel 27 van het Statuut het voorbehouden van individuele functies aan onderdanen van een bepaalde lidstaat. Zie bijlage 1 voor een meer gedetailleerde beschrijving van het rechtskader.
(2)      In deze context heeft de wetgever in het verleden specifieke regels opgesteld om het aanwerven te beperken en ook het reserveren van posten voor onderdanen van bepaalde lidstaten; dit was typisch het geval bij uitbreidingen.
(3)      Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van 30.6.1983 in de Zaak 85/82 Schloh vs. Raad, punt 26.
(4)      Zie de Commissiemededeling van de heer Van Miert SEC(1994)844 van 17 mei 1994 bij de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.
(5)      Zie de mededeling van de heer Kinnock over de aanwerving van ambtenaren voor de Commissie uit de nieuwe lidstaten, van 14 februari 2003 C(2003)436/5, aangenomen op 19 februari 2003; mededeling van de heer Kallas C(2006)5778 over de aanwerving van ambtenaren en tijdelijke functionarissen voor de Commissie uit Bulgarije en Roemenië, van 24 november 2006, aangenomen bij schriftelijke procedure op 1 december 2006 (SEC(2006)1574/5); mededeling van vicevoorzitter Šefčovič over de aanwerving van ambtenaren en tijdelijke functionarissen voor de Commissie uit Kroatië, van 12 juli 2012, (SEC(2012)436 definitief).
(6)      De personeelsleden moeten evenwel aangeven of ze onderdaan zijn of geweest zijn van de lidstaat waarin hun tewerkstellingsplaats zich bevindt.
(7)      Tenzij ze bewijzen dat ze onherroepelijk afstand hebben gedaan van de nationaliteit van het Verenigd Koninkrijk.
(8)      Deze benadering gaat uit van de vorige aanpak met gelijke weging van de drie grootste oprichtende lidstaten (Duitsland, Frankrijk, Italië) en biedt geen garantie op stabiliteit op lange termijn. Van de drie objectieve criteria is inderdaad één criterium volatiel (de bevolking, zoals getoond in bijlage 4) en wordt het tweede sinds april 2017 (de weging van de stemmen in de Raad) niet meer gebruikt, ook al wordt dit criterium nog steeds vermeld in het Verdrag. Niettemin wegen de voordelen van deze oplossing ruimschoots op tegen de nadelen ervan.
(9)      Voor de hogere managers bepaalde de Commissie bijvoorbeeld als "wenselijke doelstelling dat elke nationaliteit minstens één functie vervult die overeenkomt met de standaardfunctie van generaal-directeur. Tweemaal per jaar zal de Commissaris voor Personeelszaken en Administratie (…) het College (…) informeren over het geografische evenwicht van de hogere ambtenaren" (Beknopt document over het beleid betreffende leidinggevende ambtenaren SEC(2004)1352/2 goedgekeurd op 26.10.2004, PV 1676)
(10)      Voor promotie van AD5 (de meest gebruikelijke aanwervingsrang) naar AD9 is gemiddeld 12 jaar nodig, terwijl 8 jaar de snelst mogelijke tijd is die volgens het Statuut toelaatbaar is.
(11)      D.w.z. alle lidstaten die vóór 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.
(12)      D.w.z. alle lidstaten van vóór 2004, behalve het Verenigd Koninkrijk.
(13)      Ook de vergelijkende onderzoeken voor breed inzetbaar AD5- personeel lijken dezelfde tendens te vertonen, waarbij de onvoldoende vertegenwoordigde nationaliteiten nog worden aangevuld met Nederlanders, Hongaren en Roemenen.
(14)      Rekening houdend met de vereiste van het Statuut dat de lijsten van geslaagde kandidaten minstens tweemaal zoveel namen moeten bevatten als er in te vullen functies zijn, zouden de onderdanen van alle lidstaten idealiter minstens 50% van het relevante richtcijfer moeten vertegenwoordigen.
(15)      Maar geen enkele instelling heeft daarvan een gedetailleerde beschrijving gegeven.
(16)      In de versie 1962 van het Statuut werd het verbod op discriminatie behandeld in het artikel over de aanwerving (artikel 27) en was dit verbod beperkt tot "ras, geloof of geslacht". In de versie van 1998 voorzag het Statuut in een algemeen verbod op discriminatie op basis van "ras, politieke, filosofische of godsdienstige overtuiging, geslacht of seksuele geaardheid".
(17)      Zie bijvoorbeeld het arrest van 30.6.1983, in de zaak 85/82 Schloch vs. Raad, punt 26 of het arrest van 6 juli 1999 in gevoegde zaken T-112/96 en T-115/96 Séché vs. Commissie.
(18)      Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen.
(19)      Bijlage 2 van het huidige verslag is ontleend aan Mededeling C(2003)436 van 28 januari 2003. Meer bepaald komt dit overeen met de bijlagen 1, 1a en 1b van die mededeling.
(20)      Zie de mededeling van de heer Kinnock over de aanwerving van ambtenaren voor de Commissie uit de nieuwe lidstaten, van 14 februari 2003, C(2003)436/5, aangenomen op 19 februari 2003
(21)      Meer bepaald stelde de mededeling het volgende: "De voorgestelde aanpak wordt toegepast op 10 nieuwe lidstaten die op 1 mei 2004 de Unie vervoegen. Deze kan evenwel voor elk aantal nieuwe lidstaten worden gebruikt."
(22)      C(2003)436/5 van 14 februari 2003, vergadering van de Commissie 1601
(23)      C(2006)5778, geschreven procedure van 24 november 2006
(24)      SEC(2012)436final, Procédure écrite de finalisation van 11 juli 2012
Top