Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52019IE2059

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over externe hulp, investering en handel als instrumenten om de redenen voor economische migratie te beperken, met speciale aandacht voor Afrika (initiatiefadvies)

EESC 2019/02059

PB C 97 van 24.3.2020, p. 18–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

24.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/18


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over externe hulp, investering en handel als instrumenten om de redenen voor economische migratie te beperken, met speciale aandacht voor Afrika

(initiatiefadvies)

(2020/C 97/03)

Rapporteur:

Arno METZLER

Corapporteur:

Thomas WAGNSONNER

Besluit van de voltallige vergadering

23-24.1.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde

 

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Externe Betrekkingen

Goedkeuring door de afdeling

28.11.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

12.12.2019

Zitting nr.

548

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

152/0/9

1.   Algemene conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het ontwikkelingsbeleid van de EU is gericht op de ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden, met als hoofddoel armoede uit te roeien, duurzame groei te stimuleren, werkgelegenheid te scheppen, alsook vrede, veiligheid/stabiliteit, goed bestuur en de mensenrechten te bevorderen. Een en ander is een hoeksteen van de betrekkingen van de EU met de buitenwereld en draagt bij tot de doelstellingen van haar externe optreden — naast het buitenlands, veiligheids- en handelsbeleid (en de internationale aspecten van andere beleidsterreinen zoals milieu, landbouw en visserij). In het kader van de verwezenlijking van deze doelstellingen moet het beleid in ieder geval een “fatsoenlijk leven” garanderen, de rechtsstaat handhaven en goede arbeidsomstandigheden scheppen. In dit verband benadrukt het EESC uitdrukkelijk de noodzaak om gendergelijkheid te verzekeren en de positie van meisjes en vrouwen te versterken.

1.2.

In een steeds veranderende wereld is één ding zeker: Afrika en Europa zullen elkaars naaste buren blijven. De 54 Afrikaanse landen en de 28 lidstaten van de Europese Unie delen hun nabuurschap, geschiedenis en toekomst. Fouten uit het verleden moeten in de gezamenlijke toekomst van beide continenten absoluut worden vermeden.

1.3.

Zeventig jaar geleden, toen Europese burgers op de vlucht gingen voor oorlog, honger, armoede, werkloosheid, milieuvervuiling, onderdrukking en discriminatie, was Europa een continent met een emigratieoverschot. Daar de EU erin geslaagd is kansen voor haar bevolking te creëren, is Europa een continent van netto-immigratie geworden. Er moet worden samengewerkt met de Afrikaanse landen om voor hen dezelfde vooruitgang mogelijk te maken.

1.4.

Het is moeilijk om een samenhangende economische EU-strategie voor Afrika in zijn geheel vast te stellen. Het EESC wil benadrukken dat het zich als orgaan dat het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigt en als actieve partner bij alle EU-overeenkomsten wil inzetten voor een transparante en samenhangende aanpak. De Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) heeft aangekondigd dat de EU reeds een sterke politieke partner van Afrika is en dat de volgende stap moet zijn om echte economische partners te worden en onze betrekkingen op het gebied van handel en investeringen te verdiepen. Het EESC heeft een belangrijke rol gespeeld bij het vaststellen van betrekkingen met het maatschappelijk middenveld in het kader van de Overeenkomst van Cotonou. Het is nu van belang dat de voortdurende en nog grotere betrokkenheid van het EESC en zijn structuren een wezenlijk onderdeel van de post-Cotonou-overeenkomst wordt. Op die manier kan het Europese maatschappelijk middenveld het maatschappelijk middenveld in Afrikaanse landen helpen een betrouwbare en geloofwaardige partner voor investeerders te worden. Dit kan alleen worden verwezenlijkt door een partnerschap op voet van gelijkheid te bevorderen en door daadwerkelijk rekening te houden met de huidige asymmetrieën in de economische situatie.

1.5.

Om gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken, is het van cruciaal belang de economische samenwerking te versterken. De afgelopen jaren is een nieuw paradigma in de betrekkingen tussen de EU en Afrika (bijv. op het gebied van landbouw) ontstaan, waarbij de nadruk steeds meer komt te liggen op beleidssamenwerking en de bevordering van duurzame investeringen en een stabiel, verantwoordelijk en inclusief ondernemingsklimaat. Dit paradigma moet met succes verder worden ontwikkeld, zowel in de landbouwsector als in andere sectoren, en er moeten meer lokale mensen in het veld bij een en ander worden betrokken.

1.6.

Het EESC beveelt aan om op EU-niveau een éénloketbeleid uit te stippelen en een adequaat overlegmechanisme in te voeren voor het doorgeven van informatie en contacten aan degenen die willen investeren in en samenwerken met Afrika. Dit zou ook het doel van de monitoring dienen, als een soort politiek instrument. De invoering van een éénloketsysteem voor alle initiatieven in verband met Afrika zou overlapping van projecten voorkomen en transparantie en efficiëntie van de EU-steun waarborgen.

1.7.

Het EESC zou tevens graag zien dat wordt voorzien in een passend platform voor betere informatie-uitwisseling tussen Europese en Afrikaanse kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) over goede praktijken inzake investeringen en samenwerking.

1.8.

Er moet een duidelijke en transparante institutionele structuur voor de ontwikkelingssamenwerking van de EU met Afrika komen, gebaseerd op de nieuwe consensus inzake ontwikkeling (1), die een realistischer analyse en verwezenlijking van de ontwikkelingsvooruitzichten mogelijk maakt. Het EESC hoopt dat de post-Cotonou-overeenkomst een pragmatisch platform zal voorstellen voor een hervorming van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, aansluitend bij de complexiteit van het ontwikkelingsproces. Dit platform zou gebaseerd moeten zijn op de gezamenlijke inspanningen van alle EU-lidstaten en EU-instellingen om alle programma’s, projecten en initiatieven op nationaal en EU-niveau te inventariseren. Dit zou overlappingen voorkomen en vermijden dat op bepaalde gebieden dubbel werk wordt verricht, terwijl op andere gebieden alle steun ontbreekt.

1.9.

Tegelijkertijd pleit het EESC voor een proces dat gericht is op een zo groot mogelijk effect van ander EU-beleid op de sociale en economische (2) ontwikkeling. Met name handel, investeringen, belastingen (3), externe hulp (4), de bestrijding van de internationale georganiseerde misdaad en het klimaatbeleid moeten in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking.

1.10.

Het EESC ijvert ten volle om de Europese ontwikkelingsfinanciering efficiënter en effectiever te maken. Naast de EU-investeringsfondsen die al in Afrika actief zijn, zou het EESC graag zien dat een investeringsfonds wordt opgericht dat, naar het voorbeeld van het ESF, fungeert als mede-investeerder voor particuliere en publieke investeringen. Dit fonds zou gebaseerd moeten zijn op de criteria en beginselen van Agenda 2030 en de erkenning van internationaal aanvaarde basisnormen (5). De gesteunde projecten moeten worden gemonitord en in centrale registers of platforms worden opgenomen. Maatschappelijke organisaties (met name het EESC) zouden voor alle projecten op het gebied van ethische waarden nog nauwer moeten samenwerken.

1.11.

Het EESC pleit voor een aanpak die verschuift “van hulp naar investeringen”, die m.a.w. niet langer gericht is op het toekennen van voordelen maar wel op interactie met en ondersteuning van zelfstandige, zelfvoorzienende economische actoren en intercontinentale economische projecten op basis van samenwerking onder gelijke concurrentievoorwaarden.

1.12.

Financiële structuren in Afrika zelf moet kracht worden bijgezet om de financiering voor zowel particuliere als overheidsinvesteringen op lange termijn te ondersteunen. Dit is een belangrijke voorwaarde voor blijvende, duurzame ontwikkeling. Europese ervaringen met coöperatief bankieren en nationale ontwikkelingsbanken, met name voor de financiering van gemeenten, kunnen wellicht als voorbeeld dienen. Met name microkrediet en micro-investeringen kunnen een belangrijke rol spelen in de toekomst van de Afrikaanse economie. Er kan alleen sprake zijn van duurzame ontwikkeling als regionale waardeketens en consumentenmarkten voor een middenklasse worden ondersteund (6).

1.13.

Het EESC is van mening dat de ontwikkelingssamenwerking van de EU vooral moet streven naar een partnerschap waarin de mens centraal staat, waarbij het maatschappelijk middenveld, de vakbonden en de particuliere sector een stem in het kapittel krijgen en de Afrikaanse en Europese burgers rechtstreeks baat hebben.

1.14.

Het maatschappelijk middenveld kan helpen een vertrouwensklimaat tot stand te brengen door, in samenwerking met de Afrikaanse structuren, het Afrikaanse maatschappelijk middenveld te versterken en te voorzien van instrumenten voor toegang tot de rechter, verzekering van de veiligheid en corruptiebestrijding. Dit zou de toegevoegde waarde moeten zijn die het Europese maatschappelijk middenveld voor de ontwikkeling van Afrika oplevert, op basis van gemeenschappelijke waarden als democratie, de rechtsstaat en politieke en burgerrechten.

1.15.

De vrijhandelsovereenkomsten en economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) van de EU met Afrikaanse landen bevatten geen enkel mechanisme voor dialoog met het maatschappelijk middenveld. De EU moet er in het kader van de herziening van deze overeenkomsten voor ijveren om dergelijke dialoogmechanismen voor niet-overheidsactoren in het leven te roepen.

1.16.

Voortbouwend op de aanpak en de eerste ervaringen van de platforms voor duurzaam ondernemerschap voor Afrika (SB4A), die voornamelijk streven naar betrokkenheid van de particuliere sector, moet de EU een groter deel van haar hulp daarvoor inzetten en een soortgelijk initiatief voor het maatschappelijk middenveld in het algemeen bevorderen — hetzij als onderdeel van het SB4A-kader, hetzij ter begeleiding ervan of parallel daaraan. Een en ander zou kunnen uitgroeien tot multistakeholderplatforms voor duurzame handel en investeringen in Afrika.

1.17.

Het EESC is van mening dat de EU een deel van de “Aid for Trade”-middelen zou moeten gebruiken ter ondersteuning van de participatie en capaciteitsopbouw van maatschappelijke organisaties in het kader van hun inspanningen voor duurzame handel en investeringen.

1.18.

Door middel van een multistakeholderaanpak, waarbij ook maatschappelijke organisaties worden betrokken, bevordert het EESC initiatieven en aanpassingen van de vrijhandelsovereenkomsten, EPO- en SAP-handelsbeleidsregelingen die bevorderlijk zijn voor een doeltreffende en duurzame tenuitvoerlegging van de Afrikaanse continentale vrijhandelszone (AfCFTA) en marktintegratie. Met name de intra-Afrikaanse handel en de regionale en continentale integratie alsook de ontwikkeling van belangrijke economische sectoren moeten in heel Afrika worden bevorderd.

1.19.

Investeringen in openbare infrastructuur, met name onderwijs, waren de hoeksteen van de verbetering van de levensomstandigheden in Europa. De verbetering van het onderwijsniveau in Afrika, met name onder economisch kwetsbare groepen, moet dan ook een kerndoelstelling van ons ontwikkelingsbeleid zijn.

1.20.

Het EESC is ingenomen met de door de EU geplande verhoging van de financiering voor Afrika tot 40 miljard EUR (46,5 miljard USD) in de volgende begrotingsperiode en hoopt op een aanzienlijke hefboomwerking bij particuliere investeerders.

2.   Achtergrond

2.1.

Als’s werelds grootste donor van officiële ontwikkelingshulp is Europa een wereldleider inzake ontwikkeling. Met meer dan 50 % van alle wereldwijde ontwikkelingshulp zijn de EU en haar lidstaten samen de grootste donor ter wereld.

2.2.

Volgens de Wereldbank (7) bedroegen de geldovermakingen door expats naar ontwikkelingslanden in 2016 ongeveer 426 miljard USD, wat ongeveer drie keer zoveel is als de officiële ontwikkelingshulp wereldwijd. De ontwikkeling van Afrika zal aanzienlijk worden bevorderd als aan Afrikaanse migranten in Europa legale werkgelegenheid wordt geboden en veilige mogelijkheden voor geldovermakingen worden gegarandeerd.

2.3.

Afrika en Europa zijn directe buren, verbonden door een gemeenschappelijke geschiedenis. Zij delen gemeenschappelijke waarden en belangen die richtinggevend zijn voor hun samenwerking in de toekomst. Vandaag de dag pakken zij mondiale gemeenschappelijke uitdagingen, zoals klimaatverandering en vrede en veiligheid, gezamenlijk aan. Afrika is met name kwetsbaar wat klimaatverandering betreft, ook al draagt het minder dan 4 % bij aan de wereldwijde uitstoot van gassen. 27 van de 33 landen die door de klimaatverandering het grootste risico lopen, bevinden zich in Afrika.

2.4.

De samenwerking op continentaal niveau tussen Afrika en de Europese Unie berust op een strategisch partnerschap, op basis van gemeenschappelijke waarden en belangen. In 2007 hebben de EU en de Afrikaanse Unie de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU (JAES) aangenomen om de banden tussen de twee continenten op belangrijke samenwerkingsgebieden aan te halen, de politieke dialoog te verdiepen en een concrete routekaart voor toekomstige gezamenlijke werkzaamheden op te stellen.

2.5.

De langstdurende samenwerkingsovereenkomst van de EU is die met de groep van landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die sinds 1975 is vastgelegd in de Overeenkomst van Lomé en in 2000 is bijgewerkt in de Overeenkomst van Cotonou. 48 staten van Afrika bezuiden de Sahara zijn partij bij de Overeenkomst van Cotonou.

2.6.

De EU onderhandelt momenteel met de ACS-landen over een opvolger voor de Overeenkomst van Cotonou, die de periode 2000-2020 bestrijkt. De politieke en economische context is de afgelopen twee decennia enorm veranderd: de handelsbetrekkingen tussen de EU en de ACS-landen zijn nu grotendeels geregeld in bilaterale en regionale economische partnerschapsovereenkomsten, en het kader van de Afrikaanse Unie (AU) is dermate prominent aanwezig dat samenhang, complementariteit en synergie tussen het ACS- en het AU-kader op de helling komen te staan.

2.7.

Een opvolger van Cotonou biedt de mogelijkheid om de regels bij te werken op het gebied van onder meer investeringen, diensten, eerlijke handel, mensenrechten, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en migratie. De samenwerking moet echter op een nieuwe grondslag worden gevestigd, nl. Agenda 2030, en de Afrikaanse staten zullen moeten beslissen of zij als continent samen willen onderhandelen.

2.8.

Dit alles maakt dat het EESC aandringt op een samenhangende sociaal-economische strategie voor de betrekkingen tussen de EU en Afrika, waarbij in de post-Cotonou-onderhandelingen de nodige plaats wordt ingeruimd voor betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners.

2.9.

Het EESC heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een centraal toezicht op of een centrale registratie van alle initiatieven, programma’s en partnerschappen op EU- of nationaal niveau. Voorts is evenmin volledig duidelijk hoeveel middelen naar Afrika gaan.

3.   Knelpunten

3.1.

De groeiende heterogeniteit van het Afrikaanse continent moet absoluut worden beklemtoond en de EU moet haar beleid dan ook aanpassen aan de realiteit. Voor de ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en Afrika is een veel pragmatischere en realistischere aanpak nodig.

3.2.

De directe relatie tussen de EU en de Afrikaanse Unie is sinds de bekendmaking van de gemeenschappelijke Afrika-EU-strategie in 2007 belangrijker geworden. De EU heeft ook andere initiatieven gestimuleerd, zoals het noodtrustfonds, de investeringsfaciliteit voor Afrika, het plan voor externe investeringen en een aantal subregionale overeenkomsten. De vele modaliteiten in de betrekkingen tussen de EU en Afrika leiden tot een complexe en soms onsamenhangende architectuur, waarbij elementen van andere beleidsterreinen zich vermengen met ontwikkelingssamenwerking. De verwarring wordt nog groter wanneer de uiteenlopende belangen van de lidstaten daaraan worden toegevoegd.

3.3.

Bevordering van particuliere investeringen vereist vrede, veiligheid en stabiliteit, alsook een gunstig investerings- en ondernemingsklimaat. Uit enquêtes bij investeerders (8) blijkt duidelijk dat er op dit gebied veel meer nodig is om ervoor te zorgen dat Afrika wereldwijd beter kan concurreren om investeringskapitaal aan te trekken. De rechtsstaat, bestrijding van corruptie, een onafhankelijke rechterlijke macht, voorspelbaarheid van de belastingheffing en vrede en stabiliteit zijn allemaal belangrijke factoren die van invloed zijn op de beslissingen van zowel binnenlandse als buitenlandse investeerders. De kosten voor het opzetten van een bedrijf zouden in kwetsbare landen ongeveer drie keer zo hoog zijn, waardoor particuliere investeringen aanzienlijk worden ontmoedigd (9).

3.4.

In zijn advies over de centrale rol van de handel bij de tenuitvoerlegging van de SDG’s (10) heeft het EESC verklaard: “Het maatschappelijk middenveld dient rechtstreeks bij de uitvoering van de SDG’s te worden betrokken, niet in de laatste plaats omdat dat de rechtsstaat ten goede komt en corruptie tegengaat.” In dat advies wordt ook benadrukt dat in Afrika ontwikkeling van infrastructuur geboden is, hetgeen thans door de Chinezen wordt nagestreefd. De interne handel binnen Afrika is beperkt, vooral wat landbouwproducten betreft; deze is goed voor 10 à 15 % van de totale Afrikaanse handel, die hopelijk zal opveren met de tenuitvoerlegging van de WTO-overeenkomst van 2017 inzake handelsfacilitatie.

3.5.

Volgens de prognoses zijn er jaarlijks ongeveer 600 miljard USD nodig om de SDG’s in Afrika ten uitvoer te leggen (11). Zelfs met inzet van buitenlandse investeringen en officiële ontwikkelingshulp zal duurzame ontwikkeling in Afrika afhankelijk zijn van de activering en het genereren van binnenlandse middelen. Dergelijke middelen zijn gebaseerd op langetermijninvesteringen en waardecreatie op lange termijn, ter verzekering van hoogwaardige werkgelegenheid en lokale en regionale waardeketens. Beter onderwijs en particuliere consumptie vormen een belangrijke drijvende kracht achter de groei, wat betekent dat het creëren van markten — consumenten — voor eigen producten een belangrijke rol speelt voor de ontwikkeling in Afrika. Ook openbare infrastructuur is van cruciaal belang om particuliere investeringen op lange termijn mogelijk te maken.

3.6.

Het EESC wijst op het belang van het Erasmus+-programma om meer Afrikaanse jongeren toegang te geven tot hoger onderwijs.

3.7.

Het verband tussen economische ontwikkeling en migratie mag niet over het hoofd worden gezien. Studies hebben aangetoond (12) dat de behoefte aan migratie afneemt zodra een bepaald inkomen per hoofd is bereikt (afhankelijk van de studie worden cijfers tussen 6 000 en 10 000 USD per hoofd per jaar vermeld). Afgezien van het feit dat de meeste migratie in Afrika binnen het continent plaatsvindt, wijzen deze cijfers op de noodzaak van een ontwikkelingsbeleid dat erop gericht is mensen in hun eigen land een fatsoenlijk leven, werk en vooruitzichten te bieden. Het is een enorme uitdaging om dit voor elkaar te krijgen, want volgens de demografische prognoses zullen er in 2050 2,5 miljard mensen in Afrika wonen (13).

3.8.

In de SDG’s is aangegeven dat gendergelijkheid moet worden verzekerd en dat de zelfredzaamheid van meisjes en vrouwen moet worden vergroot. De ontwikkelingsuitdagingen waarmee we vandaag worden geconfronteerd, hebben een duidelijk genderaspect dat bij de uitstippeling van maatregelen moet worden beoordeeld en via de uitvoering ervan moet worden aangepakt.

3.9.

Corruptie is een groot probleem, niet alleen in Afrika. Er is behoefte aan een goede economische en financiële governance door een transparant beheer van de overheidsfinanciën kracht bij te zetten, een geloofwaardig systeem te creëren om corruptie te bestrijden op basis van een onafhankelijke rechterlijke macht, alsook door het ondernemingsklimaat te verbeteren en de nodige voorwaarden voor sociale verbetering te scheppen.

3.10.

Het maatschappelijk middenveld kan een belangrijke waakhondfunctie vervullen. Een sterkere rol voor ngo’s, vakbonden en bedrijfsorganisaties en steun voor dergelijke initiatieven in de partnerlanden draagt bij tot goed bestuur, justitie en democratisering.

3.11.

Europa verliest in Afrika terrein in vergelijking met andere mondiale spelers zoals China, dat miljarden investeert in het continent. De EU-lidstaten vrezen dat ze naar de tweede klasse zullen worden verwezen. Als de betrokkenheid van Europa, alsook die van China, niet alleen gericht zou zijn op winst maar ook op duurzame ontwikkeling in Afrika en het bevorderen van een fatsoenlijke levensstandaard, zou er minder noodzaak zijn om te migreren.

3.12.

Het EESC pleit voor een aanpak die verschuift “van hulp naar investeringen”, die m.a.w. niet langer gericht is op het toekennen van voordelen maar wel op interactie met en ondersteuning van zelfstandige, zelfvoorzienende economische actoren en intercontinentale economische projecten op basis van samenwerking onder gelijke concurrentievoorwaarden.

3.13.

De terughoudendheid van conservatieve structuren (bijv. kerken) om de bevolkingsgroei te beheersen verkleint de kans op de ontwikkeling van een strategie voor duurzame economische en sociale groei.

4.   Investeringen

4.1.

Het Afrikabeleid van de EU wordt al jaren gekenmerkt door goede bedoelingen en onvervulde beloften. Sinds de vluchtelingencrisis is de belangstelling voor een nieuwe strategie voor samenwerking met het continent echter sterk toegenomen. De EU is van plan meer in Afrika te investeren en wil de handelsbetrekkingen intensiveren, omdat bij de volgende stap die wordt gezet, de twee partijen echte economische partners moeten worden. Voor een dergelijk partnerschap is een goed begrip van gelijke kansen nodig, gelet op de duidelijke asymmetrieën tussen Afrika en Europa.

4.2.

Investeringen in Afrika laten een ongelijk beeld zien dat een weerspiegeling is van de wereldwijde onzekerheid, waarbij directe buitenlandse investeringen in Afrika fluctueren en niet de vereiste sterk stijgende tendens vertonen. Zuid-Afrika, Nigeria, Kenia, Egypte en Marokko trokken in 2016 samen 58 % van de totale directe buitenlandse investeringen aan, terwijl minder ontwikkelde en kwetsbaardere landen systemische problemen ondervinden bij het aantrekken van particuliere investeringen.

4.3.

De EU is de grootste investeerder in Afrika: de EU-lidstaten waren in 2016 goed voor ongeveer 40 % van de directe buitenlandse investeringen ter waarde van 291 miljard EUR (14). De sterke economische vooruitgang die Afrika de afgelopen twee decennia heeft geboekt en het inherente potentieel voor de toekomst wijzen erop dat er aanzienlijke mogelijkheden zijn om meer te doen. Demografische prognoses voor Afrika maken duidelijk dat het ook noodzakelijk is om miljoenen nieuwe, hoogwaardige banen te creëren, vooral voor jongeren die de arbeidsmarkt betreden. Macro-economische indicatoren alleen vertalen zich niet in een betere levensstandaard voor iedereen. Het beleid moet ervoor zorgen dat de economische ontwikkeling ten goede komt aan de levensstandaard van de bevolking in het algemeen.

4.4.

Om duurzame ontwikkeling te verwezenlijken en kwalitatief hoogwaardige banen te creëren voor de Afrikaanse bevolking — die tegen 2050 zal verdubbelen — moeten publieke en met name particuliere investeringen toenemen.

4.5.

Investeringen zijn een sleutelkwestie geworden voor de toekomstige ontwikkeling van Afrika en zullen een thema zijn in de onderhandelingen over een opvolger van Cotonou. Gezien de veelheid aan bestaande instrumenten wordt een bijzonder grote toegevoegde waarde in het vooruitzicht gesteld door de onderhandelingen over een investeringsregeling die passende bescherming van investeerders op gelijke voet combineert met duurzaamheidsverbintenissen, met name op het gebied van de mensenrechten, de bescherming van het milieu en het scheppen van een fatsoenlijke levensstandaard.

4.6.

In de volgende begrotingsperiode is de EU van plan de financiering voor Afrika te verhogen tot 40 miljard EUR (46,5 miljard USD). Gehoopt wordt dat dit geld dan door particuliere investeerders zal worden verveelvoudigd. Als stimulans wil de EU risicogaranties bieden om de particuliere sector aan te moedigen toezeggingen te doen en te investeren in Afrikaanse landen. Investeringen die duidelijk voldoen aan en gericht zijn op de duurzaamheidsdoelstellingen van Agenda 2030, moeten voorrang krijgen bij de steunverlening. Naast het systeem van risicogaranties is ook een adequaat systeem van controles en toezicht nodig om ervoor te zorgen dat aan de SDG’s wordt tegemoetgekomen. Het EESC beveelt met klem aan dat maatschappelijke organisaties bijdragen aan de bestrijding van misbruik van Europese fondsen.

4.7.

Potentiële investeerders, met name kmo’s, geven aan dat er onvoldoende vertrouwen is in het investeringsklimaat wat betreft politieke stabiliteit, justitie, intellectuele-eigendomsrechten, toegang tot markten en de stand van uitvoering van handelsovereenkomsten.

4.8.

Het EESC beveelt aan om een investeringsfonds op te richten, naar het voorbeeld van het ESF, om als co-investeerder samen te werken met particuliere en publieke investeerders. Dit fonds zou gebaseerd moeten zijn op de criteria en beginselen van Agenda 2030 en de erkenning van internationaal aanvaarde basisnormen (15). De gesteunde projecten moeten worden gemonitord en in centrale registers of platforms worden opgenomen. Maatschappelijke organisaties (en met name het EESC) zouden voor alle projecten op het gebied van ethische waarden nog intensiever moeten samenwerken.

4.9.

Het EESC pleit ervoor een klimaat te scheppen waarin de toegang tot financiering wordt vergemakkelijkt voor zowel Afrikaanse als Europese micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, waarin het rechtskader voor zowel publieke als particuliere investeringen wordt verbeterd, waarin de systemen voor openbare aanbestedingen efficiënter worden, waarin investeringen ten goede komen aan de mensen in de lokale economieën, waarin het creëren van banen van goede kwaliteit in eigen land wordt bevorderd, en waarin zo nodig internationale normen worden bevorderd.

4.10.

De financiële structuren in Afrika moeten ook worden versterkt om langetermijnfinanciering te ondersteunen. Dit is een belangrijke voorwaarde voor blijvende duurzame ontwikkeling. Voorts kan worden gedacht aan het voorbeeld van het coöperatief bankieren dat een hoeksteen van de ontwikkeling in tal van Europese landen is geweest, terwijl nationale ontwikkelingsbanken, die zich in het bijzonder ook richten op gemeenten, investeringen in Europa hebben gestimuleerd. Met deze maatregelen financierden Europese landen met name sociale en lokale openbare infrastructuur, die niet alleen een belangrijke basis vormde voor particuliere investeringen en duurzame economische groei, maar ook voor de ontwikkeling van de Europese welvaartsstaten.

4.11.

De EU en haar lidstaten moeten hun financiële instrumenten concentreren op specifieke doelstellingen en instellingen om destructieve concurrentie te voorkomen. De concurrentie tussen verschillende Europese en internationale instellingen heeft geleid tot misverstanden en moeilijkheden bij de toegang tot Afrikaanse markten. Er is behoefte aan meer gezamenlijke en directe betrokkenheid, controle en transparantie. Het maatschappelijk middenveld zou hier een institutionele rol kunnen spelen als onafhankelijk toezichthouder.

4.12.

Een investeringsbeleid dat Europese particuliere investeringen in Afrika stimuleert, moet met name gericht zijn op het creëren van regionale waardeketens die goederen produceren die voornamelijk in Afrika kunnen worden verbruikt, waarbij aldus thuismarkten worden gecreëerd. Inspiratie hiervoor kan worden gehaald uit het Europese groeimodel in de decennia na de Tweede Wereldoorlog, dat voor de ontwikkeling van zijn industrie sterk afhankelijk was van zijn thuismarkten.

4.13.

Afrikaanse en Europese ngo’s, met name die met Afrikaanse wortels, kunnen als bruggenbouwers voor economische ontwikkeling fungeren en een rol spelen bij de ondersteuning van duurzame economische ontwikkeling in hun landen van herkomst.

5.   Handel

5.1.

De EU is nog steeds de grootste handelspartner van Afrika, met een aandeel van 36 % in de totale export, vóór China en de VS. Doel van de Europese Commissie is deze samenwerking te intensiveren en haar een nieuwe contractuele basis te verschaffen.

5.2.

Als belangrijkste handelspartner van Afrika wil de EU voor Afrikaanse landen haar meest genereuze handelspreferenties laten gelden, hetzij via het SAP (en EBA voor de minst ontwikkelde landen, waarvan vele zich in Afrika bevinden), hetzij via vrijhandelsovereenkomsten, met name economische partnerschapsovereenkomsten, die in de eerste plaats gericht zijn op ontwikkeling.

5.3.

In tegenstelling tot de bepalingen in de nieuwe generatie EU-vrijhandelsovereenkomsten en in de Caribische EPO bevatten de vrijhandelsovereenkomsten en EPO’s van de EU met Afrikaanse landen echter geen mechanisme voor een dialoog met maatschappelijke organisaties. De vrijhandelsovereenkomsten met Noord-Afrikaanse landen bevatten nog geen bepalingen over interne adviesgroepen of een hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling. En de EPO’s, die over ontwikkeling gaan, voorzien niet in een clausule van het Raadgevend Comité om de dialoog met niet-overheidsactoren over de duurzame uitvoering en impact van de EPO te bevorderen.

5.4.

Betrokkenheid bij en dialoog met maatschappelijke organisaties kan ook buiten (of parallel aan) handelsovereenkomsten plaatsvinden. Aangezien handels- en investeringsbetrekkingen tussen de EU en Afrika bedoeld zijn om duurzame ontwikkeling te bevorderen, moeten alle belanghebbenden, en niet alleen de overheid, hierbij worden betrokken.

5.5.

De huidige structuur van de handel tussen Afrika en Europa stelt de ontwikkeling voor uitdagingen. Zelfs wanneer de EPO’s geratificeerd zijn, worden ze niet allemaal daadwerkelijk door de partnerlanden ten uitvoer gelegd. Dit is ook niet geheel ten onrechte, aangezien er talrijke gevallen zijn gemeld waarbij Europese uitvoer de ontwikkeling van lokale industrieën en sectoren ondermijnt (16). Uitgebreide vrijhandel vormt een duidelijke structurele verschuiving voor de partnerlanden, die voorheen in staat waren om hun economische sectoren te reguleren door middel van preferentiële systemen. Ook wordt over EPO’s onderhandeld met economische blokken, waarvan de leden zich vaak in verschillende situaties bevinden, en dit kan een gedifferentieerde benadering van het handelsbeleid vergen. Tot slot, maar daarom niet minder belangrijk, kunnen onderhandelingen over alomvattende handelsovereenkomsten op zich al een organisatorische uitdaging vormen voor ontwikkelingslanden en pas geïndustrialiseerde landen.

5.6.

Een grotere samenwerking met het maatschappelijk middenveld heeft een aantal implicaties op het vlak van capaciteitsopbouw en kosten, die moeten worden aangepakt om doeltreffende mechanismen voor betrokkenheid in te voeren. De EU zou een deel van haar “Aid for Trade”-middelen (een percentage zou kunnen worden vastgesteld) moeten richten op ondersteuning van de participatie van het maatschappelijk middenveld, sociale dialoog en capaciteitsopbouw, in het kader van de inspanningen voor duurzame handel en investeringen.

5.7.

Afrika werkt ook aan de totstandkoming van de Afrikaanse continentale vrijhandelsovereenkomst (AfCFTA), die moet leiden tot een eengemaakte Afrikaanse markt. Tot op heden werd de overeenkomst door meer dan veertig partijen ondertekend en wordt ze door tal van overheids- en niet-overheidsactoren in Afrika als uiterst belangrijk beschouwd. Ze moet de intra-Afrikaanse handel en de regionale en continentale integratie versterken en belangrijke economische sectoren in heel Afrika helpen ontwikkelen. De EU kan dit streven doeltreffend ondersteunen en ervoor zorgen dat haar preferentiële handelsregelingen met Afrikaanse landen en regio’s (EU-vrijhandelsovereenkomsten met Noord-Afrika, EPO’s en SAP-regelingen) bijdragen tot de ondersteuning van de integratie van de continentale handel en tot de totstandkoming van een handelsovereenkomst tussen de twee continenten.

6.   Naar een nieuwe “Afrikaans-Europese alliantie”

6.1.

Afrika heeft geen behoefte aan liefdadigheid maar wel aan een echt en eerlijk partnerschap volgens de in september 2018 voorgestelde Afrikaans-Europese alliantie voor duurzame investeringen en banen. In het voorstel wordt verklaard dat dit alleen al in de komende vijf jaar tot tien miljoen banen in Afrika zou helpen creëren. Impliciet moeten deze banen een inkomen garanderen dat een fatsoenlijke levensstandaard mogelijk maakt. De alliantie is gericht op het ontsluiten van particuliere investeringen en het verkennen van de enorme mogelijkheden die voordelen kunnen opleveren voor zowel de Afrikaanse als de Europese bevolking en economieën. De EU moet overwegen de talrijke handelsovereenkomsten tussen de EU en Afrika te ontwikkelen tot een vrijhandelsovereenkomst tussen beide continenten, als een economisch partnerschap tussen gelijken. Als zodanig vormt de alliantie een belangrijk politiek signaal. Een dergelijk partnerschap moet op voet van gelijkheid gebaseerd zijn, rekening houdend met de asymmetrieën en de respectieve mogelijkheden.

6.2.

Om een echte alliantie te worden, moet er aan beide zijden worden nagedacht. Er is behoefte aan meer begrip, coördinatie en samenwerking van beide partijen en het is het zaak dat:

Afrika zelf verantwoordelijkheid opneemt;

verder wordt gegaan dan regeringen nu doen;

alle niet-overheidsactoren worden betrokken;

ernaar wordt gestreefd voor iedereen in Afrika een fatsoenlijk leven te garanderen.

7.   Post-Cotonou en de rol van het maatschappelijk middenveld

7.1.

De Europese Commissie is onderhandelingen begonnen voor een nieuw ambitieus partnerschap met 79 ACS-landen. Zowel de ACS-landen als de EU waarderen de “politieke dimensie” als een verwezenlijking van de Overeenkomst van Cotonou en wensen deze te behouden. De nadruk ligt op de politieke dialoog over nationale, regionale en mondiale vraagstukken van wederzijds belang en op de inzet voor mensenrechten, goed bestuur en vrede en stabiliteit.

7.2.

Een dergelijke nieuwe eerlijke handelsrelatie met de Afrikaanse landen moet fatsoenlijk werk bevorderen en de openbare diensten in stand houden. Het handelsbeleid moet ervoor zorgen dat de mensenrechten, kwaliteitsvolle werkgelegenheid en het milieu volledig in acht worden genomen en beschermd worden, en moet ook rekening houden met de ontwikkelingsbehoeften van minder ontwikkelde landen. Handel kan alleen een grote kans bieden als kwalitatief goede banen worden geschapen en duurzame groei wordt gestimuleerd. Elke handelsovereenkomst moet ervoor zorgen dat ook aandacht wordt besteed aan maatschappelijke organisaties, goed bestuur en transparantie.

7.3.

Het EESC heeft een belangrijke rol gespeeld bij de bevordering van de betrekkingen met het maatschappelijk middenveld in het kader van de Overeenkomst van Cotonou. Het is nu van belang dat de voortdurende en nog grotere betrokkenheid van het EESC en zijn structuren een wezenlijk onderdeel van de post-Cotonou-overeenkomst wordt. Op die manier kan het maatschappelijk middenveld in de EU het maatschappelijk middenveld in Afrikaanse landen helpen om een betrouwbare partner voor investeerders te worden.

Brussel, 12 december 2019.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 246 van 28.7.2017, blz. 71.

(2)  https://www.africa-eu-partnership.org//sites/default/files/documents/eas2007_joint_strategy_en.pdf

(3)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 29.

(4)  Waaronder wordt verstaan: rampen- en humanitaire hulp, conflictpreventie, democratisering, ontwikkelingssamenwerking, maar geen ondersteuning door of samenwerking met militaire en grenspolitie.

(5)  Zoals de tripartiete beginselverklaring inzake multinationale ondernemingen en sociaal beleid.

(6)  Studies tonen aan dat een bepaald minimuminkomen leidt tot een vermindering van de migratiedruk, zie bijv. Clemens, Does Development Reduce Migration? (2014) (http://ftp.iza.org/dp8592.pdf).

(7)  http://pubdocs.worldbank.org/en/992371492706371662/MigrationandDevelopmentBrief27.pdf

(8)  Zie o.a. het verslag van de Wereldbank, Doing Business 2017.

(9)  Strategische nota van het European Political Strategy Centre, The Makings of an African Century (2017).

(10)  PB C 129 van 11.4.2018, blz. 27.

(11)  Duits Ministerie van Ontwikkeling, “Afrika und Europa — Neue Partnerschaft für Entwicklung, Frieden und Zukunft — Eckpunkte für einen Marshallplan mit Afrika” en Unctad-verslag “Economic Development in Africa 2016”.

(12)  Zie o.a. Clemens, Does Development Reduce Migration? (2014) (http://ftp.iza.org/dp8592.pdf).

(13)  Africa's Development Dynamics 2018: Growth, Jobs and Inequalities, AUC/OESO 2018.

(14)  Eurostat 2018.

(15)  Zoals de tripartiete beginselverklaring inzake multinationale ondernemingen en sociaal beleid.

(16)  Bijv. https://www.deutschlandfunk.de/das-globale-huhn-ghanas-bauern-leiden-unter-gefluegel.766.de.html?dram:article_id=433177; https://www.wienerzeitung.at/nachrichten/wirtschaft/international/835163_Was-Altkleider-fuer-Afrikas-Wirtschaft-bedeuten.html; https://www.dialog-milch.de/im-fokus-eu-milchpulver-und-der-milchmarkt-in-afrika/


Top