Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CN0132

Zaak C-132/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 3 maart 2021 — BE / Nemzeti Adatvédelmi és Információszabadság Hatóság

PB C 206 van 31.5.2021, p. 13–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

31.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 206/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 3 maart 2021 — BE / Nemzeti Adatvédelmi és Információszabadság Hatóság

(Zaak C-132/21)

(2021/C 206/17)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BE

Verwerende partij: Nemzeti Adatvédelmi és Információszabadság Hatóság (nationale autoriteit voor gegevensbescherming en vrijheid van informatie, Hongarije)

Beavatkozó: Budapesti Elektromos Művek Zrt.

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 77, lid 1, en artikel 79, lid 1, van [verordening 2016/679 (1)] aldus worden uitgelegd dat het in artikel 77 bedoelde administratief beroep een instrument is voor de uitoefening van publiekrechtelijke rechten, terwijl de in artikel 79 genoemde voorziening in rechte een instrument is voor de uitoefening van privaatrechtelijke rechten? Zo ja, volgt hieruit dan dat de toezichthoudende autoriteit die bevoegd is om kennis te nemen van administratieve beroepen bij voorrang bevoegd is om de inbreuk vast te stellen?

2)

Indien de betrokkene die meent dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens inbreuk heeft gemaakt op verordening 2016/679, zowel gebruik maakt van zijn recht om bezwaar aan te tekenen op grond van artikel 77, lid 1, van die verordening, als van zijn recht om een voorziening in rechte in te stellen op grond van artikel 79, lid 1, van diezelfde verordening, brengt een uitlegging in overeenstemming met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”), dan met zich mee dat:

a)

de toezichthoudende autoriteit en de rechter onafhankelijk van elkaar bevoegd zijn om te onderzoeken of er sprake is van een inbreuk, en aldus tot uiteenlopende conclusies kunnen komen; dan wel dat

b)

het besluit van de toezichthoudende autoriteit inzake de vaststelling van de inbreuk, gelet op de gedelegeerde bevoegdheid van artikel 51, lid 1, van verordening 2016/679 en de bij artikel 58, lid 2, onder b) en d), van diezelfde verordening toegekende bevoegdheden, voorrang heeft?

3)

Moet de onafhankelijke status die artikel 51, lid 1, en artikel 52, lid 1, van verordening 2016/679 aan de toezichthoudende autoriteit verlenen aldus worden uitgelegd dat de toezichthoudende autoriteit bij de behandeling van en het nemen van een besluit op een overeenkomstig artikel 77 van die verordening aangetekend bezwaar niet gebonden is door de definitieve beslissing van de krachtens artikel 79 van diezelfde verordening bevoegde rechter, en aldus ter zake van dezelfde vermeende inbreuk een andersluidend besluit kan nemen?


(1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 314, blz. 72).


Top