Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62023CJ0507

Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 4 oktober 2024.
A tegen Patērētāju tiesību aizsardzības centrs.
Verzoek van de Augstākā tiesa (Senāts) om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Bescherming van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 82, lid 1 – Recht op schadevergoeding en aansprakelijkheid – Onrechtmatige verwerking van gegevens – Inbreuk op het recht op bescherming van persoonsgegevens – Begrip ,schade’ – Vergoeding van immateriële schade middels het aanbieden van excuses – Toelaatbaarheid – Doeltreffendheidsbeginsel – Beoordeling van de vorm en omvang van de vergoeding – Eventueel meewegen van de houding en beweegredenen van de verwerkingsverantwoordelijke.
Zaak C-507/23.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2024:854

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

4 oktober 2024 (*)

„ Prejudiciële verwijzing – Bescherming van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 82, lid 1 – Recht op schadevergoeding en aansprakelijkheid – Onrechtmatige verwerking van gegevens – Inbreuk op het recht op bescherming van persoonsgegevens – Begrip ,schade’ – Vergoeding van immateriële schade middels het aanbieden van excuses – Toelaatbaarheid – Doeltreffendheidsbeginsel – Beoordeling van de vorm en omvang van de vergoeding – Eventueel meewegen van de houding en beweegredenen van de verwerkingsverantwoordelijke ”

In zaak C‑507/23,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) (hoogste rechterlijke instantie, Letland) bij beslissing van 7 augustus 2023, ingekomen bij het Hof op 8 augustus 2023, in de procedure

A

tegen

Patērētāju tiesību aizsardzības centrs,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: N. Piçarra, kamerpresident, N. Jääskinen (rapporteur) en M. Gavalec, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Letse regering, vertegenwoordigd door J. Davidoviča en K. Pommere als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouchagiar, H. Kranenborg en I. Naglis als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 82, lid 1, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1, met rectificaties in PB 2018, L 127, blz. 2, en PB 2021, L 74, blz. 35; hierna: „AVG”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen A en de Patērētāju tiesību aizsardzības centrs (autoriteit voor de bescherming van consumentenrechten, Letland; hierna: „PTAC”) over de vergoeding van de immateriële schade die verzoeker in het hoofgeding stelt te hebben geleden doordat PTAC zonder zijn toestemming bepaalde persoonsgegevens van hem heeft verwerkt.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 1, 75, 85, 146 en 148 AVG luiden als volgt:

„(1)      De bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens is een grondrecht. Krachtens artikel 8, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het ‚Handvest’) en artikel 16, lid 1, [VWEU] heeft eenieder recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.

[...]

(75)      Het qua waarschijnlijkheid en ernst uiteenlopende risico voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen kan voortvloeien uit persoonsgegevensverwerking die kan resulteren in ernstige lichamelijke, materiële of immateriële schade, met name: waar de verwerking kan leiden tot [...] reputatieschade, [...] of enig ander aanzienlijk economisch of maatschappelijk nadeel; wanneer de betrokkenen hun rechten en vrijheden niet kunnen uitoefenen of worden verhinderd controle over hun persoonsgegevens uit te oefenen; [...]

[...]

(85)      Een inbreuk in verband met persoonsgegevens kan, wanneer dit probleem niet tijdig en op passende wijze wordt aangepakt, resulteren in lichamelijke, materiële of immateriële schade voor natuurlijke personen, zoals verlies van controle over hun persoonsgegevens of de beperking van hun rechten, [...] reputatieschade, [...] of enig ander aanzienlijk economisch of maatschappelijk nadeel voor de natuurlijke persoon in kwestie. [...]

[...]

(146)      De verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker [moet] alle schade vergoeden die iemand kan lijden ten gevolge van een verwerking die inbreuk maakt op deze verordening. [...] Het begrip ‚schade’ moet ruim worden uitgelegd in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie, op een wijze die ten volle recht doet aan de doelstellingen van deze verordening. Dit laat eventuele eisen tot schadeloosstelling wegens inbreuken op andere regels in het Unierecht of het lidstatelijke recht onverlet. [...] De betrokkenen dienen volledige en daadwerkelijke vergoeding van door hen geleden schade te ontvangen. [...]

[...]

(148)      Met het oog op een krachtiger handhaving van de regels van deze verordening dienen straffen, met inbegrip van administratieve geldboeten, te worden opgelegd voor elke inbreuk op de verordening, [...]. Er dient evenwel rekening te worden gehouden met de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, met het opzettelijke karakter van de inbreuk, met schadebeperkende maatregelen, met de mate van verantwoordelijkheid, [...] en met alle andere verzwarende of verzachtende factoren. [...]”

4        Artikel 1 van deze verordening heeft als opschrift „Onderwerp en doelstellingen” en bepaalt in lid 2:

„Deze verordening beschermt de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen en met name hun recht op bescherming van persoonsgegevens.”

5        Artikel 4 van die verordening draagt het opschrift „Definities” en bepaalt het volgende:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)      ‚persoonsgegevens’: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (‚de betrokkene’); [...]

[...]

7)      ‚verwerkingsverantwoordelijke’: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; [...]

[...]

12)      ‚inbreuk in verband met persoonsgegevens’: een inbreuk op de beveiliging die per ongeluk of op onrechtmatige wijze leidt tot de vernietiging, het verlies, de wijziging of de ongeoorloofde verstrekking van of de ongeoorloofde toegang tot doorgezonden, opgeslagen of anderszins verwerkte gegevens;

[...]”

6        Artikel 6 AVG heeft als opschrift „Rechtmatigheid van de verwerking” en bepaalt in lid 1 dat de verwerking van persoonsgegevens alleen rechtmatig is indien en voor zover aan ten minste één van de daarin genoemde voorwaarden is voldaan.

7        Hoofdstuk VIII AVG draagt het opschrift „Beroep, aansprakelijkheid en sancties” en omvat de artikelen 77 tot en met 84.

8        Artikel 82 van deze verordening heeft als opschrift „Recht op schadevergoeding en aansprakelijkheid” en bepaalt in de leden 1 en 2 het volgende:

„1.      Eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.

2.      Elke verwerkingsverantwoordelijke die bij verwerking is betrokken, is aansprakelijk voor de schade die wordt veroorzaakt door verwerking die inbreuk maakt op deze verordening. [...]”

9        Artikel 83 AVG heeft als opschrift „Algemene voorwaarden voor het opleggen van administratieve geldboeten” en bepaalt in lid 2:

„[...] Bij het besluit over de vraag of een administratieve geldboete wordt opgelegd en over de hoogte daarvan wordt voor elk concreet geval naar behoren rekening gehouden met het volgende:

a)      de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, rekening houdend met de aard, de omvang of het doel van de verwerking in kwestie alsmede het aantal getroffen betrokkenen en de omvang van de door hen geleden schade;

b)      de opzettelijke of nalatige aard van de inbreuk;

c)      de door de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker genomen maatregelen om de door betrokkenen geleden schade te beperken;

[...]

k)      elke andere op de omstandigheden van de zaak toepasselijke verzwarende of verzachtende factor, zoals gemaakte financiële winsten, of vermeden verliezen, die al dan niet rechtstreeks uit de inbreuk voortvloeien.”

10      Artikel 84 van die verordening heeft het opschrift „Sancties” en bepaalt in lid 1:

„De lidstaten stellen de regels inzake andere sancties vast die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening, in het bijzonder op inbreuken die niet aan administratieve geldboeten onderworpen zijn overeenkomstig artikel 83, en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. Die sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.”

 Lets recht

11      Artikel 14 van de Valsts pārvaldes iestāžu nodarīto zaudējumu atlīdzināšanas likums (wet inzake vergoeding van door overheidsinstanties veroorzaakte schade) van 2 juni 2005 (Latvijas Vēstnesis, 2005, nr. 96), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „wet van 2005”), heeft als opschrift „Bepaling van de vergoeding voor immateriële schade” en luidt als volgt:

„(1)      De vergoeding voor immateriële schade wordt bepaald op basis van het gewicht van de rechten en wettelijk beschermde belangen waarop inbreuk is gemaakt en de ernst van de inbreuk in kwestie, waarbij er rekening wordt gehouden met de feitelijke en juridische onderbouwing van het handelen van de autoriteit, het gedrag en de medeverantwoordelijkheid van het slachtoffer, alsmede de overige omstandigheden die relevant zijn voor de zaak in kwestie.

(2)      Immateriële schade wordt vergoed door de toestand te herstellen zoals die was voordat de schade werd veroorzaakt of, indien dit niet of niet volledig mogelijk is of indien deze oplossing ontoereikend is, door het aanbieden van excuses of de betaling van een passende vergoeding.

(3)      Indien de autoriteit of de rechterlijke instantie na een beoordeling van de omstandigheden van de zaak in kwestie tot de conclusie komt dat de inbreuk op de rechten of wettelijk beschermde belangen van de betrokkene niet ernstig is, kunnen schriftelijke of openbare excuses een opzichzelfstaande of aanvullende schadevergoeding voor immateriële schade vormen.

(4)      De schadevergoeding voor immateriële schade wordt vastgesteld op een bedrag van maximaal 7 000 EUR. In het geval van ernstige immateriële schade kan de vergoeding worden vastgesteld op een bedrag van maximaal 10 000 EUR; in het geval van schade aan mensenlevens of bijzonder ernstige gezondheidsschade kan het schadevergoedingsbedrag echter worden vastgesteld op maximaal 30 000 EUR.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12      Verzoeker in het hoofdgeding is in Letland bekend als een journalist die gespecialiseerd is in de automobielsector.

13      In het kader van een campagne om consumenten bewust te maken van de risico’s die verbonden zijn aan de aankoop van een tweedehands voertuig, heeft de PTAC op verschillende websites een video verspreid waarin onder meer een personage voorkomt dat verzoeker in het hoofdgeding imiteert. Hij had daarvoor geen toestemming gegeven.

14      Ondanks zijn verzet tegen het maken en verspreiden van die video is deze online beschikbaar gebleven. Bovendien heeft de PTAC geen gehoor gegeven aan zijn expliciete verzoeken om de verspreiding van de video te staken en zijn reputatieschade te vergoeden.

15      Verzoeker in het hoofdgeding heeft daarop bij de administratīvā rajona tiesa (bestuursrechter in eerste aanleg, Letland) beroep ingesteld teneinde, ten eerste, te doen vaststellen dat de PTAC onrechtmatig heeft gehandeld door zijn persoonsgegevens zonder zijn toestemming te gebruiken en te verspreiden, en, ten tweede, zijn immateriële schade vergoed te krijgen in de vorm van het aanbieden van excuses en een bedrag van 2 000 EUR. Na de handelwijze van de PTAC onrechtmatig te hebben verklaard, heeft deze rechter gelast dat deze zou worden gestaakt en dat aan verzoeker in het hoofdgeding openbare excuses zouden worden aangeboden en een bedrag van 100 EUR zou worden betaald ter vergoeding van de geleden immateriële schade.

16      Bij arrest van 20 mei 2023 heeft de Administratīvā apgabaltiesa (bestuursrechter in tweede aanleg, Letland) bevestigd dat de verwerking van persoonsgegevens door de PTAC op grond van artikel 6 AVG onrechtmatig was, en overeenkomstig artikel 14 van de wet van 2005 gelast dat de gelaakte handelwijze zou worden gestaakt en dat er excuses zouden worden gepubliceerd op de websites waarop de video was verspreid. Deze rechter heeft daarentegen de vordering tot financiële vergoeding van de door verzoeker in het hoofdgeding geleden immateriële schade afgewezen. In dit verband was hij met name van oordeel dat de gemaakte inbreuk niet ernstig was omdat met de video niet werd beoogd om de reputatie, eer en waardigheid van die verzoeker te schaden, maar wel om een taak van algemeen belang uit te voeren. Bovendien was de inbreuk het gevolg van het feit dat de PTAC ingewikkelde wettelijke bepalingen onjuist had geïnterpreteerd, aldus die rechter.

17      In zijn cassatieberoep bij de Augstākā tiesa (Senāts) (hoogste rechterlijke instantie, Letland), de verwijzende rechter in de onderhavige zaak, komt verzoeker in het hoofdgeding op tegen dat arrest voor zover daarbij de financiële vergoeding voor zijn immateriële schade is geweigerd. Hij voert in wezen aan dat de rechter in tweede aanleg fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van zowel de ernst van de inbreuk op zijn rechten als de uit die inbreuk voortvloeiende schade. Hij betoogt tevens dat een vergoeding in de vorm van het aanbieden van excuses noch billijk noch passend is in het licht van artikel 82 AVG.

18      In de eerste plaats is de verwijzende rechter onder verwijzing naar het arrest van 4 mei 2023, Österreichische Post (Immateriële schade in verband met de verwerking van persoonsgegevens) (C‑300/21, EU:C:2023:370), van oordeel dat op grond van artikel 82 AVG geen schadevergoeding wegens inbreuk op die verordening kan worden gelast zonder eerst te hebben vastgesteld dat deze inbreuk schade heeft veroorzaakt. Volgens deze rechter heeft de rechter in tweede aanleg in casu dat artikel geschonden door een dergelijke vergoeding te gelasten zonder te hebben vastgesteld dat de reputatie, eer en waardigheid van verzoeker in het hoofdgeding zijn aangetast. In deze context wenst de verwijzende rechter te vernemen of, gelet op artikel 1, lid 2, AVG en de overwegingen 75, 85 en 146 van die verordening, een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens op zichzelf een inbreuk kan vormen op het in artikel 8, lid 1, van het Handvest neergelegde grondrecht op bescherming van die gegevens en bijgevolg „schade” in de zin van artikel 82 AVG kan opleveren, ook al is er geen aantasting van de reputatie, eer of waardigheid van de betrokkene vastgesteld.

19      In de tweede plaats heeft de verwijzende rechter een vraag omtrent wat passend is als vergoeding voor immateriële schade op grond van artikel 82, lid 1, AVG, zoals dat is uitgelegd in het arrest van 4 mei 2023, Österreichische Post (Immateriële schade in verband met de verwerking van persoonsgegevens) (C‑300/21, EU:C:2023:370). Hij wenst te vernemen of de verplichting om excuses aan te bieden, die naar Lets recht een opzichzelfstaande of aanvullende vorm van vergoeding kan vormen, in bepaalde gevallen kan worden geacht te volstaan als schadevergoeding volgens artikel 82, lid 1, AVG.

20      In de derde en laatste plaats vraagt deze rechter zich, gelet op punt 58 van het genoemde arrest, af of artikel 82, lid 1, AVG het mogelijk maakt om bij de beoordeling van de vorm en omvang van de verschuldigde schadevergoeding rekening te houden met de omstandigheden waaronder inbreuk is gemaakt op die verordening, welke omstandigheden mogelijkerwijs een rechtvaardigingsgrond opleveren.

21      Tegen deze achtergrond heeft de Augstākā tiesa (Senāts) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 82, lid 1, [AVG] aldus worden uitgelegd dat de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens, die een inbreuk vormt [op deze verordening], op zichzelf een ongerechtvaardigde inbreuk op het subjectieve recht van een persoon op gegevensbescherming kan vormen en voor die persoon schade kan opleveren?

2)      Moet artikel 82, lid 1, [AVG] aldus worden uitgelegd dat het, wanneer het niet mogelijk is om de toestand te herstellen zoals die was voordat de schade werd veroorzaakt, er niet aan in de weg staat dat als enige schadevergoeding voor immateriële schade de verplichting wordt opgelegd om excuses aan te bieden?

3)      Moet artikel 82, lid 1, [AVG] aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat omstandigheden die tekenend zijn voor de houding en beweegredenen van de verwerkingsverantwoordelijke (bijvoorbeeld de noodzaak om een taak van algemeen belang te vervullen, het ontbreken van de bedoeling om schade te berokkenen of moeilijkheden om het rechtskader te begrijpen), worden aangewend als rechtvaardiging om een lagere vergoeding voor de schade vast te stellen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

22      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 82, lid 1, AVG, gelezen in het licht van artikel 8, lid 1, van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat een inbreuk op bepalingen van die verordening op zichzelf voldoende is om te kunnen spreken van „schade” in de zin van dat artikel van de verordening.

23      Artikel 82, lid 1, AVG bepaalt dat „[e]enieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, [...] het recht [heeft] om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade”.

24      Het Hof heeft artikel 82, lid 1, AVG herhaaldelijk aldus uitgelegd dat de enkele schending van die verordening niet volstaat om op die grond een recht op schadevergoeding toe te kennen, aangezien het bestaan van „geleden” materiële of immateriële „schade” een van de voorwaarden is voor het in die bepaling bedoelde recht op schadevergoeding, net zoals het bestaan van een schending van bepalingen van die verordening en een causaal verband tussen die schade en die schending, waarbij deze drie voorwaarden cumulatief vervuld moeten zijn. De persoon die krachtens artikel 82, lid 1, AVG verzoekt om vergoeding van immateriële schade, moet dus niet alleen aantonen dat die verordening is geschonden, maar ook dat hij door die schending daadwerkelijk dergelijke schade heeft geleden [zie in die zin arresten van 4 mei 2023, Österreichische Post (Immateriële schade in verband met de verwerking van persoonsgegevens), C‑300/21, EU:C:2023:370, punten 32, 33, 42 en 50; 20 juni 2024, Scalable Capital, C‑182/22 en C‑189/22, EU:C:2024:531, punten 41 en 42, en 20 juni 2024, PS (Verkeerd adres), C‑590/22, EU:C:2024:536, punten 22, 24, 25 en 27].

25      Aangezien deze drie cumulatieve voorwaarden noodzakelijk en voldoende zijn om recht te hebben op schadevergoeding in de zin van artikel 82, lid 1, AVG (arrest van 14 december 2023, Gemeinde Ummendorf, C‑456/22, EU:C:2023:988, punt 14), kan dit recht niet afhankelijk worden gesteld van het aanvullende bewijs dat er jegens de betrokkene als bedoeld in artikel 4, punt 1, van die verordening, een ongerechtvaardigde inbreuk is gemaakt op het rechtsbelang dat de verordening beoogt te beschermen, namelijk het recht van die persoon op bescherming van zijn persoonsgegevens.

26      Bovendien heeft het Hof erop gewezen dat, ook al kent de geschonden bepaling van de AVG rechten toe aan natuurlijke personen, een dergelijke schending op zichzelf geen „immateriële schade” in de zin van die verordening kan vormen en geen recht op schadevergoeding kan doen ontstaan, aangezien daarvoor vereist is dat ook aan de twee andere in punt 24 van het onderhavige arrest genoemde voorwaarden is voldaan (zie in die zin arrest van 11 april 2024, juris, C‑741/21, EU:C:2024:288, punt 40).

27      Deze uitlegging van artikel 82, lid 1, AVG vindt steun in de overwegingen 75, 85 en 146 van die verordening. Uit deze overwegingen volgt namelijk, ten eerste, dat het intreden van schade in het kader van een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens slechts een potentieel – en niet een automatisch – gevolg is van die verwerking, ten tweede, dat een inbreuk op de AVG niet noodzakelijkerwijs tot schade leidt en, ten derde, dat er een causaal verband moet bestaan tussen de betrokken inbreuk en de door de betrokkene geleden schade om een recht op schadevergoeding te kunnen doen ontstaan [zie in die zin arrest van 4 mei 2023, Österreichische Post (Immateriële schade in verband met de verwerking van persoonsgegevens), C‑300/21, EU:C:2023:370, punt 37].

28      Met de gehanteerde uitlegging kan de bescherming van persoonsgegevens – een grondrecht dat is neergelegd in artikel 8, lid 1, van het Handvest, waarnaar in overweging 1 AVG wordt verwezen – dus worden gegarandeerd.

29      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 82, lid 1, AVG, gelezen in het licht van artikel 8, lid 1, van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat een inbreuk op bepalingen van die verordening op zichzelf niet voldoende is om te kunnen spreken van „schade” in de zin van dat artikel van de verordening.

 Tweede vraag

30      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 82, lid 1, AVG aldus moet worden uitgelegd dat het aanbieden van excuses een passende vergoeding voor immateriële schade kan vormen op grond van deze bepaling, met name wanneer het onmogelijk is om de toestand te herstellen die vóór het ontstaan van die schade bestond.

31      Volgens vaste rechtspraak is het krachtens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van de interne rechtsorde van de lidstaten om de procedureregels vast te stellen voor vorderingen in rechte die worden ingediend ter bescherming van de rechten van de justitiabelen, op voorwaarde evenwel dat die regels – in situaties die onder het Unierecht vallen – niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke situaties naar nationaal recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) [arresten van 4 mei 2023, Österreichische Post (Immateriële schade in verband met de verwerking van persoonsgegevens) , C‑300/21, EU:C:2023:370, punt 53, en 20 juni 2024, Scalable Capital, C‑182/22 en C‑189/22, EU:C:2024:531, punt 32].

32      Aangezien de AVG geen bepaling bevat die tot doel heeft regels vast te stellen voor de beoordeling van de schadevergoeding die op grond van het in artikel 82 van die verordening verankerde recht op schadevergoeding verschuldigd is, moeten de nationale rechters de interne regels van elke lidstaat inzake de omvang van de financiële schadevergoeding toepassen; daarbij geldt wel als voorwaarde dat de Unierechtelijke beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid in acht worden genomen [zie in die zin arresten van 4 mei 2023, Österreichische Post (Immateriële schade in verband met de verwerking van persoonsgegevens), C‑300/21, EU:C:2023:370, punten 54 en 59; 20 juni 2024, Scalable Capital, C‑182/22 en C‑189/22, EU:C:2024:531, punten 27 en 33, en 20 juni 2024, PS (Verkeerd adres), C‑590/22, EU:C:2024:536, punt 40].

33      Wat de eerbiediging van het gelijkwaardigheidsbeginsel betreft, heeft het Hof geen gegevens die erop wijzen dat dit beginsel concreet van invloed kan zijn op het hoofdgeding in de onderhavige zaak.

34      Wat de eerbiediging van het doeltreffendheidsbeginsel betreft, impliceert de uitsluitend compenserende functie van het recht op schadevergoeding waarin artikel 82 AVG voorziet, dat het een zaak van de rechtsorde van elke lidstaat is om de criteria vast te stellen voor de beoordeling van de op grond van dat artikel verschuldigde schadevergoeding, waarbij wel als voorwaarde geldt dat die vergoeding volledig en daadwerkelijk is, en dat er voor een dergelijke volledige vergoeding geen punitieve schadevergoeding hoeft te worden opgelegd [zie in die zin arresten van 4 mei 2023, Österreichische Post (Immateriële schade in verband met de verwerking van persoonsgegevens), C‑300/21, EU:C:2023:370, punten 57 en 58; 20 juni 2024, Scalable Capital, C‑182/22 en C‑189/22, EU:C:2024:531, punten 23, 24, 35, 36 en 43, en 20 juni 2024, PS (Verkeerd adres), C‑590/22, EU:C:2024:536, punt 42].

35      Bovendien heeft het Hof erkend dat, wanneer de door de betrokkene geleden schade niet ernstig is, de nationale rechter ter compensatie van die schade een geringe schadevergoeding aan die persoon kan toekennen, mits het lage bedrag daarvan de schade volledig kan vergoeden; het staat aan die rechter om na te gaan of dat het geval is (zie in die zin arrest van 20 juni 2024, Scalable Capital, C‑182/22 en C‑189/22, EU:C:2024:531, punt 46).

36      Artikel 82, lid 1, AVG staat er ook niet aan in de weg dat – zoals in casu is bepaald in artikel 14 van de wet van 2005 – het aanbieden van excuses een opzichzelfstaande of aanvullende vergoeding voor immateriële schade vormt, maar als voorwaarde geldt wel dat een dergelijke vorm van vergoeding zich verdraagt met de genoemde beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. In het bijzonder moet deze vorm van vergoeding het mogelijk maken om de immateriële schade die daadwerkelijk is geleden als gevolg van de inbreuk op die verordening, volledig te vergoeden. Het staat aan de aangezochte nationale rechter om dit na te gaan in het licht van de omstandigheden van het specifieke geval.

37      Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 82, lid 1, AVG aldus moet worden uitgelegd dat het aanbieden van excuses een passende vergoeding voor immateriële schade kan vormen op grond van deze bepaling, met name wanneer het onmogelijk is om de toestand te herstellen die vóór het ontstaan van die schade bestond, mits met deze vorm van vergoeding de door de betrokkene geleden schade volledig wordt vergoed.

 Derde vraag

38      Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 82, lid 1, AVG aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat rekening wordt gehouden met de houding en beweegredenen van de verwerkingsverantwoordelijke om de betrokkene eventueel een vergoeding toe te kennen die lager is dan de schade die hij daadwerkelijk heeft geleden.

39      In de eerste plaats blijkt uit artikel 83 AVG, gelezen in het licht van overweging 148 van die verordening, dat bij het besluit over de vraag of een administratieve geldboete wordt opgelegd en over de hoogte daarvan als „verzwarende of verzachtende factor” onder meer rekening moet worden gehouden met criteria betreffende de houding en beweegredenen van de verwerkingsverantwoordelijke. Deze criteria worden daarentegen niet vermeld in artikel 82 van de verordening en overigens ook niet in overweging 146 ervan, die specifiek betrekking heeft op het in dat artikel neergelegde recht op schadevergoeding.

40      Het ontbreken van een verwijzing naar dergelijke criteria vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat artikel 82 AVG een uitsluitend compenserende functie vervult. Een op dat artikel gebaseerde – met name financiële – vergoeding moet het mogelijk maken om de geleden schade volledig te vergoeden. Dat is niet zo bij andere ook in hoofdstuk VIII van die verordening opgenomen bepalingen, te weten de artikelen 83 en 84 AVG, die in wezen een punitief doel hebben, aangezien zij respectievelijk de mogelijkheid bieden om administratieve geldboeten en andere sancties op te leggen [zie in die zin arresten van 4 mei 2023, Österreichische Post (Immateriële schade in verband met de verwerking van persoonsgegevens), C‑300/21, EU:C:2023:370, punten 38 en 40, en 20 juni 2024, Scalable Capital, C‑182/22 en C‑189/22, EU:C:2024:531, punt 22].

41      Gelet op de verschillen qua bewoordingen en doelstellingen tussen artikel 82 AVG, gelezen in het licht van overweging 146 ervan, en artikel 83 AVG, gelezen in het licht van overweging 148 ervan, kan dus niet worden aangenomen dat de specifiek in artikel 83 genoemde beoordelingscriteria mutatis mutandis kunnen worden toegepast in het kader van artikel 82 [arrest van 20 juni 2024, PS (Verkeerd adres), C‑590/22, EU:C:2024:536, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Deze vaststelling geldt in het bijzonder ook voor de bepaling van het bedrag van de schadevergoeding die verschuldigd is op grond van artikel 82 AVG [zie in die zin arrest van 20 juni 2024, PS (Verkeerd adres), C‑590/22, EU:C:2024:536, punten 39 en 44] en, meer in het algemeen, voor de bepaling van de – financiële of andere – vorm en de omvang van een dergelijke vergoeding.

42      In de tweede plaats staat de uitsluitend compenserende functie van het recht op schadevergoeding als bedoeld in artikel 82, lid 1, AVG eraan in de weg dat bij de vergoeding van schade op grond van die bepaling rekening wordt gehouden met de ernst en de eventuele opzettelijke aard van de door de verwerkingsverantwoordelijke gemaakte inbreuk op die verordening (zie in die zin arrest van 20 juni 2024, Scalable Capital, C‑182/22 en C‑189/22, EU:C:2024:531, punten 28‑30).

43      Gelet op de uitsluitend compenserende – en niet punitieve – functie die dat recht op schadevergoeding vervult, kan de ernst van een dergelijke inbreuk geen invloed hebben op het bedrag van de op grond van artikel 82, lid 1, AVG toegekende schadevergoeding en kan dit bedrag niet worden vastgesteld op een niveau dat hoger ligt dan de volledige vergoeding van de schade [zie in die zin arrest van 20 juni 2024, PS (Verkeerd adres), C‑590/22, EU:C:2024:536, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Om het bedrag van een dergelijke financiële vergoeding vast te stellen, mag alleen rekening worden gehouden met de door de betrokkene daadwerkelijk geleden schade (zie in die zin arrest van 11 april 2024, juris, C‑741/21, EU:C:2024:288, punt 64).

44      Evenzo zou het zich niet verdragen met de uitsluitend compenserende functie van artikel 82, lid 1, AVG indien de houding en beweegredenen van de verwerkingsverantwoordelijke in aanmerking zouden worden genomen om de vorm van de op grond van dat artikel toegekende schadevergoeding te bepalen of een schadevergoeding toe te kennen die „lager uitvalt” dan de volledige vergoeding van de door de betrokkene geleden schade, zoals de verwijzende rechter in de onderhavige zaak overweegt te doen.

45      Gelet op een en ander dient op de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 82, lid 1, AVG aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat rekening wordt gehouden met de houding en beweegredenen van de verwerkingsverantwoordelijke om de betrokkene eventueel een vergoeding toe te kennen die lager is dan de schade die hij daadwerkelijk heeft geleden.

 Kosten

46      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 82, lid 1, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), gelezen in het licht van artikel 8, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

moet aldus worden uitgelegd dat

een inbreuk op bepalingen van die verordening op zichzelf niet voldoende is om te kunnen spreken van „schade” in de zin van dat artikel van de verordening.

2)      Artikel 82, lid 1, van verordening 2016/679

moet aldus worden uitgelegd dat

het aanbieden van excuses een passende vergoeding voor immateriële schade kan vormen op grond van deze bepaling, met name wanneer het onmogelijk is om de toestand te herstellen die vóór het ontstaan van die schade bestond, mits met deze vorm van vergoeding de door de betrokkene geleden schade volledig wordt vergoed.

3)      Artikel 82, lid 1, van verordening 2016/679

moet aldus worden uitgelegd dat

het eraan in de weg staat dat rekening wordt gehouden met de houding en beweegredenen van de verwerkingsverantwoordelijke om de betrokkene eventueel een vergoeding toe te kennen die lager is dan de schade die hij daadwerkelijk heeft geleden.

ondertekeningen


*      Procestaal: Lets.

Top