51999AG0037

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 37/1999 van 13 september 1999, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma (programma Daphne) (2000-2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen

Publicatieblad Nr. C 317 van 04/11/1999 blz. 0001


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 37/1999

door de Raad vastgesteld op 13 september 1999

met het oog op de aanneming van Besluit nr. .../1999/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma (programma Daphne) (2000-2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen

(1999/C 317/01)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 152,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Fysiek, seksueel en psychologisch geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen vormt een ernstige bedreiging voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van dergelijk geweld; de gevolgen van dit geweld zijn zo algemeen verspreid in de Gemeenschap dat zij een ernstige aantasting van de volksgezondheid vormen.

(2) Het is van belang te erkennen welke ernstige onmiddellijke en langetermijngevolgen geweld tegen individuen, gezinnen en gemeenschappen heeft voor de gezondheid, psychische en sociale ontwikkeling en voor de gelijke kansen van de betrokkenen, en welke hoge economische sociale kosten dit meebrengt voor de gehele samenleving.

(3) Deze beginselen worden erkend in het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind, de Verklaring van Wenen van 1993 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen, de verklaring en het actieprogramma van de in 1995 in Peking gehouden vierde Wereldvrouwenconferentie, de verklaring en het actieprogramma die zijn goedgekeurd op het in 1996 in Stockholm gehouden congres tegen de seksuele uitbuiting van kinderen om commerciële redenen, en de Verklaring van Lissabon van 1998 betreffende beleidsmaatregelen en programma's voor jongeren, aangenomen op de Wereldconferentie van ministers van Jeugdzaken.

(4) De Europese Unie heeft maatregelen genomen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, inzonderheid door het gemeenschappelijk optreden van 24 februari 1997 ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen(5). De lidstaten zijn bevoegd inzake de strafrechtelijke aspecten van geweld.

(5) Het Europees Parlement heeft in zijn resoluties van 18 januari 1996 over de mensenhandel(6), van 19 september 1996 over minderjarige slachtoffers van geweldmisdrijven(7), van 12 december 1996 over maatregelen ter bescherming van minderjarigen in de Europese Unie(8), van 16 september 1997 over de noodzaak van een campagne in de gehele Europese Unie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen(9) en van 16 december 1997 inzake vrouwenhandel voor seksuele exploitatie(10) de Commissie opgeroepen om actieprogramma's ter bestrijding van dergelijk geweld op te stellen en uit te voeren.

(6) De Commissie had in haar mededeling van 24 november 1993 betreffende het actiekader voor de volksgezondheid onder andere de voorkoming van het letsel aangeduid als een belangrijk actieterrein op het gebied van de volksgezondheid; in dit verband werd op 8 februari 1999 Besluit 372/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgesteld betreffende een programma voor optreden van de Gemeenschap inzake de voorkoming van letsel(11).

(7) Via steun voor een betere kennis en inzicht en voor een bredere voorlichting op het gebied van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en via acties die de bestaande communautaire programma's en acties aanvullen zonder overlapping, zal het programma bijdragen tot het beteugelen van uitbuiting en het verzekeren van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, rekening houdend met de lichamelijke, geestelijke en sociale aspecten, en van een hoge levenskwaliteit.

(8) Rechtstreekse maatregelen betreffende geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen behoren in wezen tot de activiteit van de lidstaten op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau.

(9) De Gemeenschap kan meerwaarde toevoegen aan de maatregelen van de lidstaten ter preventie van geweld - met inbegrip van geweld in de vorm van seksuele uitbuiting en misbruik van kinderen, jongeren en vrouwen -, door informatie en ervaringen te verspreiden en uit te wisselen, een innoverende aanpak te bevorderen, gezamenlijk prioriteiten vast te stellen, de nodige netwerken te ontwikkelen, projecten te selecteren die de gehele Gemeenschap bestrijken en alle betrokkenen te motiveren en in te schakelen.

(10) Dit programma kan toegevoegde waarde opleveren door degelijke werkmethoden te identificeren en te stimuleren, innovatie aan te moedigen en ervaringen betreffende de in de lidstaten uitgevoerde acties uit te wisselen, met inbegrip van de informatie-uitwisseling over de diverse wetten en de bereikte resultaten.

(11) Overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zoals vervat in artikel 5 van het Verdrag, kunnen de doelstellingen van de voorgestelde maatregel derhalve beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt; dit besluit blijft beperkt tot hetgeen minimaal vereist is om deze doelstellingen te verwezenlijken en gaat niet verder dan wat met het oog daarop nodig is.

(12) Actief partnerschap tussen de Commissie, de lidstaten en niet-gouvernementele organisaties (NGO's), in het bijzonder organisaties die zich inzetten voor het welzijn en de levenskwaliteit van kinderen, jongeren en vrouwen, dient op dit gebied te worden bevorderd en synergie tussen alle desbetreffende beleidssectoren en maatregelen dient te worden gestimuleerd door samenwerking te bevorderen tussen de NGO's, andere organisaties en de nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten.

(13) Teneinde de doelstellingen van het programma te verwezenlijken en zo doeltreffend mogelijk gebruik te maken van de beschikbare middelen, dienen de gebieden waarop zal worden opgetreden zorgvuldig te worden gekozen door projecten te selecteren die een zo groot mogelijke communautaire toegevoegde waarde opleveren en de mogelijkheid openen om, in het kader van een multidisciplinaire aanpak, innoverende ideeën op het gebied van de geweldpreventie uit te testen en te verspreiden.

(14) Samenwerking met internationale organisaties die op de onder dit programma vallende gebieden deskundig zijn, met derde landen en met alle andere partijen die bij geweldpreventie kunnen betrokken zijn, dient te worden ontwikkeld.

(15) Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid voor de kandidaat-landen om in de fase vóór de toetreding aan het programma deel te nemen overeenkomstig de in de desbetreffende overeenkomsten vastgestelde voorwaarden, met name de associatieovereenkomsten en de aanvullende protocollen bij deze overeenkomsten.

(16) Teneinde de waarde en het effect van het programma te vergroten, dient een voortdurende evaluatie van de ondernomen acties te worden uitgevoerd, met name met het oog op hun doelmatigheid en de mate waarin zij de gestelde doelen bereiken en om zo nodig aanpassingen te kunnen aanbrengen.

(17) De looptijd van dit programma dient vier jaar te bedragen, zodat er voldoende tijd beschikbaar is om acties uit te voeren en de doelstellingen te verwezenlijken.

(18) De Commissie dient bij de uitvoering van dit besluit te worden bijgestaan door een passend comité.

(19) Op 20 december 1994 is overeenstemming bereikt over een modus vivendi tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de uitvoeringsmaatregelen van besluiten die volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(12) worden vastgesteld.

(20) Bij dit besluit wordt voor de gehele duur van het programma een financieel kader vastgesteld dat voor de begrotingsautoriteit gedurende de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiepunt vormt in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(13),

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

1. Er wordt een communautair actieprogramma ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen vastgesteld voor de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003.

2. Dit programma heeft ten doel bij te dragen tot het verzekeren van een hoog niveau van bescherming van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, en dit door kinderen, jongeren en vrouwen te beschermen tegen geweld (met inbegrip van geweld in de vorm van seksuele uitbuiting en misbruik), door geweld te voorkomen en door slachtoffers van geweld bij te staan en vooral voor verdere blootstelling aan geweld te behoeden. Op die manier zal het programma aan het maatschappelijk welzijn bijdragen.

3. De in het kader van het programma uit te voeren en in de bijlage omschreven acties behelzen:

a) transnationale acties gericht op het opzetten van multidisciplinaire netwerken en het verzekeren van informatie-uitwisseling, beste praktijken en samenwerking op het niveau van de Gemeenschap;

b) transnationale acties gericht op opinievorming;

c) complementaire acties.

Artikel 2

Tenuitvoerlegging

1. De Commissie draagt in nauwe samenwerking met de lidstaten, overeenkomstig artikel 5, zorg voor de uitvoering van de in artikel 1, lid 3, vermelde acties.

2. De Commissie werkt, na overleg met de lidstaten, samen met de instellingen en organisaties die ijveren voor de preventie van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, de bescherming tegen dit geweld en de ondersteuning van de slachtoffers ervan. Zij moedigt inzonderheid transnationale samenwerking tussen niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten aan.

3. De Commissie houdt rekening met de activiteiten die in dezen op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau worden uitgevoerd. Zij zorgt tevens voor een evenwichtige aanpak ten aanzien van de doelgroepen.

4. Bij de acties moeten een significant aantal lidstaten betrokken zijn.

Artikel 3

Begroting

1. Het financieel kader voor de tenuitvoerlegging van het vierjarige programma (2000-2003) wordt vastgesteld op 20 miljoen EUR.

2. De jaarlijkse kredieten worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

3. De bijdrage van de Gemeenschap varieert met de aard van de maatregel. Zij mag niet meer dan 80 % van de totale kosten van de actie bedragen.

Artikel 4

Samenhang en complementariteit

De Commissie draagt er zorg voor dat er samenhang en complementariteit is tussen de communautaire acties die worden uitgevoerd in het kader van dit programma en de acties die worden uitgevoerd in het kader van andere communautaire programma's en maatregelen op dit gebied met inbegrip van toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de volksgezondheid.

Artikel 5

Het comité

1. Bij de uitvoering van dit programma wordt de Commissie bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de nemen maatregelen betreffende:

- het reglement van orde van het comité;

- de bepalingen voor de uitvoering van het programma;

- het jaarlijkse werkprogramma voor de uitvoering van de acties van het programma, inclusief de begrotingsconsequenties en selectiecriteria;

- het algemene evenwicht tussen de verschillende delen van het programma;

- de regelingen voor de coördinatie met de programma's en de initiatieven die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van de doelstelling van dit programma;

- de wijze waarop zal worden samengewerkt met de in artikel 7 bedoelde derde landen en internationale organisaties;

- de bepalingen voor het toezicht en de evaluatie van het programma.

Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 205, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn.

b) Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval:

- stelt de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten uit voor een periode van twee maanden, gerekend vanaf de datum van kennisgeving;

- kan de Raad binnen de in het eerste streepje genoemde termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

4. Voorts raadpleegt de Commissie het comité over andere passende vraagstukken in verband met de uitvoering van dit programma.

In dat geval legt de vertegenwoordiger van de Commissie het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

5. De Commissievertegenwoordiger informeert het comité regelmatig:

- over de financiële steun die in het kader van dit programma is verleend (bedrag, duur, verdeling en begunstigden);

- om de uit hoofde van artikel 4, vereiste samenhang en complementariteit te waarborgen, over de Commissievoorstellen of communautaire initiatieven en de uitvoering van programma's op andere terreinen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van de doelstelling van dit programma.

Artikel 6

Deelneming van de EVA/EER-landen, de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, Cyprus, Malta en Turkije

Dit programma staat open voor deelneming van:

- de EVA/EER-landen, overeenkomstig de voorwaarden van de EER-overeenkomst;

- de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europaovereenkomsten, in de aanvullende protocollen daarbij en in de besluiten van de onderscheiden associatieraden;

- Cyprus, op basis van aanvullende kredieten volgens met dit land overeen te komen procedures;

- Malta en Turkije, op basis van aanvullende kredieten overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag.

Artikel 7

Internationale samenwerking

Onverminderd artikel 300 van het Verdrag wordt tijdens de tenuitvoerlegging van het programma gestreefd naar samenwerking met derde landen, met internationale organisaties die op de onder het programma vallende gebieden deskundig zijn en met alle partijen die bij de preventie van en de bescherming tegen geweld in al zijn vormen betrokken kunnen zijn.

Artikel 8

Toezicht en evaluatie

1. Bij de uitvoering van dit besluit neemt de Commissie de nodige maatregelen om te zorgen voor toezicht op en doorlopende evaluatie van het programma, rekening houdend met de in artikel 1 en in de bijlage bedoelde algemene en specifieke doelstellingen.

2. In het tweede programmajaar dient de Commissie een evaluatieverslag in bij het Europees Parlement en de Raad.

3. De Commissie legt bij voltooiing van het programma een eindverslag voor aan het Europees Parlement en de Raad.

4. In de in de leden 2 en 3 bedoelde verslagen verwerkt de Commissie informatie over de communautaire financiering op de verschillende werkterreinen en over de complementariteit met de in artikel 4 bedoelde andere acties en neemt zij de resultaten van de evaluaties op. Zij doet verslagen ook toekomen aan het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter

(1) PB C 259 van 18.8.1998, blz. 2, PB C 89 van 30.3.1999, blz. 42 en PB C 162 van 9.6.1999, blz. 11.

(2) PB C 169 van 16.6.1999, blz. 35.

(3) PB C 198 van 14.7.1999, blz. 61.

(4) Advies van het Europees Parlement van 16 april 1999 (PB C 219 van 30.7.1999, blz. 497), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 13 september 1999 en besluit van het Europees Parlement van ... (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(5) PB L 63 van 4.3.1997, blz. 2.

(6) PB C 32 van 5.2.1996, blz. 88.

(7) PB C 320 van 28.10.1996, blz. 190.

(8) PB C 20 van 20.1.1997, blz. 170.

(9) PB C 304 van 6.10.1997, blz. 55.

(10) PB C 14 van 19.1.1998, blz. 39.

(11) PB L 46 van 20.2.1999, blz. 1.

(12) PB C 102 van 4.4.1996, blz. 1.

(13) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

BIJLAGE

SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN EN ACTIES

I. TRANSNATIONALE ACTIES GERICHT OP HET OPZETTEN VAN MULTIDISCIPLINAIRE NETWERKEN EN HET VERZEKEREN VAN INFORMATIE-UITWISSELING, BESTE PRAKTIJKEN EN SAMENWERKING OP HET NIVEAU VAN DE GEMEENSCHAP

Doelstelling:

zowel niet-gouvernementele organisaties (NGO's) als andere organisaties, met inbegrip van overheden, die op het gebied van geweldbestrijding actief zijn, steunen en aanmoedigen om samen te werken.

1. Steun voor het opzetten en versterken van multidisciplinaire netwerken en aanmoediging en ondersteuning van samenwerking tussen NGO's en de diverse organisaties en overheidsorganen op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, om de kennis van en het inzicht in elkaars rol te verbeteren en de uitwisseling van relevante informatie te vergemakkelijken.

2. Aanmoediging en uitwisseling van beste praktijken, met inbegrip van proefprojecten, op het niveau van de Gemeenschap met betrekking tot geweldpreventie en steun aan en bescherming van kinderen, jongeren en vrouwen.

Via de netwerken dienen met name activiteiten te worden uitgevoerd die verband houden met de problematiek van het geweld en die ertoe strekken:

1) een communautair kader voor geweldanalyse tot stand te brengen, met inbegrip van de definitie van de verschillende typen van geweld, de oorzaken van geweld en alle gevolgen ervan;

2) de daadwerkelijke gevolgen van de diverse typen geweld in Europa voor de slachtoffers en de samenleving meten, om er een passend antwoord op te vinden;

3) een overzicht te geven van de typen maatregelen en praktijken ter preventie en opsporing van geweld, met inbegrip van geweld in de vorm van seksuele uitbuiting en misbruik, en steun te verlenen aan de slachtoffers van geweld, vooral om nieuwe blootstelling aan geweld te voorkomen.

II. TRANSNATIONALE ACTIES GERICHT OP DE OPINIEVORMING

Doelstelling:

ondersteuning van de opinievorming inzake geweld en de preventie van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, met inbegrip van slachtoffers van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, commerciële seksuele uitbuiting en ander seksueel misbruik.

1. Stimulering van voorlichtingscampagnes in samenwerking met de lidstaten, modelprojecten met een Europese toegevoegde waarde en opinievorming, in het bijzonder bij kinderen en jongeren, opvoeders en andere betrokken groepen, betreffende de potentiële gevaren van geweld en de manieren om eraan te ontkomen, met inbegrip van de kennis van wetgeving, gezondheidsopvoeding en opleiding in het kader van geweldbestrijding.

2. Ontwikkeling van een voorlichtingscentrum voor de gehele Gemeenschap ten behoeve van NGO's en overheidsorganen om deze op de hoogte te brengen van algemeen beschikbare informatie die door overheidsinstanties, NGO's en de universitaire wereld is bijeengebracht met betrekking tot geweld, de preventie ervan en de slachtofferhulp, alsmede de middelen om geweld te voorkomen, en de verstrekking van informatie betreffende alle onder auspiciën van de Gemeenschap genomen maatregelen en opgezette programma's op dit gebied. Op deze wijze kan de informatie worden geïntegreerd in alle relevante informatiesystemen.

3. Studies op het gebied van geweld en seksueel misbruik en de middelen om dit voorkomen, onder andere met het oog op het identificeren van de meest doeltreffende procedures en beleidsmaatregelen om geweld te voorkomen, slachtoffers van geweld te ondersteunen, vooral om herhaalde blootstelling aan geweld te voorkomen, en om de sociale en economische kosten daarvan te onderzoeken, teneinde een passend antwoord op dit fenomeen te vinden.

4. Verbetering van de herkenning, de rapportage en het beheer van de gevolgen van geweld.

III. COMPLEMENTAIRE ACTIES

Bij de uitvoering van het programma kan de Commissie overeenkomstig de artikelen 2 en 5 van het besluit organisaties voor technische bijstand inschakelen die uit het totaalbedrag aan financiële middelen van het programma worden gefinancierd. Onder dezelfde voorwaarden kan zij de hulp van deskundigen inroepen. Verder kan de Commissie seminars, symposia of andere bijeenkomsten van deskundigen organiseren die de uitvoering van het programma kunnen vergemakkelijken en de activiteiten op het gebied van voorlichting, publiciteit en verspreiding kunnen bevorderen.

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

1. Op 9 juli 1998 heeft de Commissie bij de Raad een op artikel 308 (ex artikel 235) van het EG-Verdrag gebaseerd voorstel ingediend voor een besluit tot vaststelling van een communautair actieprogramma (programma Daphne) betreffende maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen.

2. Op 17 februari 1999 heeft de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een op artikel 152 (ex artikel 129) van het EG-Verdrag gebaseerd gewijzigd voorstel ingediend.

3. Het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hebben respectievelijk op 28 april 1999 en 11 maart 1999 advies uitgebracht.

4. Het Europees Parlement heeft op 16 april 1999 advies uitgebracht.

5. In het licht van het advies van het Europees Parlement heeft de Commissie op 11 mei 1999 een gewijzigd voorstel ingediend.

6. De Raad heeft op 13 september 1999 overeenkomstig artikel 251 van het EG-Verdrag zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

II. DOEL VAN HET VOORSTEL

Dit voorstel heeft de vorm van een meerjarenprogramma dat ten doel heeft bij te dragen tot een hoog niveau van bescherming van de lichamelijke en geestelijke gezondheid door kinderen, jongeren en vrouwen te beschermen tegen geweld (met inbegrip van geweld in de vorm van seksuele uitbuiting en misbruik), door geweldpreventie en door te voorzien in steun voor slachtoffers van geweld. Teneinde op communautair niveau een meerwaarde toe te voegen aan het optreden van de lidstaten op dit gebied, behelzen de in het kader van het programma uit te voeren projecten transnationale acties om netwerken op te zetten, informatie en beste praktijken uit te wisselen, samenwerking tot stand te brengen, en acties om het publiek bewuster te maken.

1. Algemene opmerkingen

De Raad heeft in zijn gemeenschappelijk standpunt het Commissievoorstel in grote lijnen goedgekeurd, zij het met enkele door hem wenselijk geachte wijzigingen.

2. Specifieke opmerkingen

2.1. Rechtsgrond

Volgens de Raad sluit de door de Commissie in haar gewijzigde voorstel van 17 februari 1999 gekozen rechtsgrond - artikel 152 (ex artikel 129) van het EG-Vedrag - het beste aan bij het doel en de inhoud van het Daphne-programma, te weten het bevorderen van coördinatie en uitwisseling van informatie, alsook van onderwijs en onderzoek met betrekking tot de oorzaken en de preventie van geweld dat een bron van gevaar is of kan zijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers.

2.2. Wijzigingen van de Raad op het voorstel van de Commissie

2.2.1. Duur van het programma

Gezien het experimentele karakter van het programma, heeft de Raad gekozen voor een vierjarig programma (2000-2003). Het evaluatieverslag van de Commissie zal derhalve niet in het derde jaar maar in het tweede jaar worden uitgebracht, zoals bepaald in artikel 8, lid 2.

2.2.2. Financiering

Ten gevolge van de verkorting van het programma tot vier jaar, is het financieel kader vastgesteld op 20 miljoen EUR, zijnde een evenredig deel van de door de Commissie voorgestelde 25 miljoen EUR voor een vijfjarig programma.

2.2.3. Comitéprocedures (artikel 5)

De Raad heeft vastgehouden aan een comitéprocedure waarbij de bevoegdheden van het comité naar gelang van de materie worden uitgeoefend via de beheersprocedure of via de raadplegingsprocedure, zoals bepaald in het besluit van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

2.2.4. De rol die in het programma is weggelegd voor niet-gouvernementele organisaties en overheden (bijlage, deel I)

Hoewel de Raad zich ervan bewust is dat de niet-gouvernementele organisaties bij de transnationale acties (zoals geschetst in deel I van de bijlage) een sleutelrol zullen spelen, stelt hij vast dat ook andere organisaties, inclusief overheden, met de samenwerking van doen zullen hebben.

2.2.5. Overige aangelegenheden

- Verwijzing naar het optreden van de Europese Unie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (overweging 4)

Overweging 4 is toegevoegd om expliciet te verwijzen naar het optreden van de EU op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, alsmede naar het optreden van de lidstaten op strafrechtelijk gebied; beide vallen buiten de reikwijdte van het onderhavige programma.

- Internationale samenwerking

Duidelijkheidshalve zijn er nu afzonderlijke artikelen voor de deelneming van de EVA/EER-landen, de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa en Cyprus, Malta en Turkije (artikel 6), en voor de internationale samenwerking in het algemeen (artikel 7).

- Hoogte van de bijdrage van de Gemeenschap (artikel 3, lid 3)

De Raad heeft het van belang geacht te stipuleren dat de bijdrage van de Gemeenschap varieert naar gelang van de aard van de actie, en dat deze niet meer dan 80 % van de totale kosten van de actie mag bedragen.

- Samenwerking tussen de Commissie en instellingen en organisaties die actief zijn op het betrokken gebied (artikel 2, lid 2)

Naar het oordeel van de Raad wordt bedoelde samenwerking noodzakelijkerwijs voorafgegaan door overleg met de lidstaten, en dient dit als zodanig te worden vastgelegd.

- Betrokkenheid van de lidstaten bij de acties (artikel 2, lid 4)

Er is een nieuw lid toegevoegd om te preciseren dat "een significant aantal lidstaten" bij de acties betrokken moet zijn.

- Uitwisseling van beste praktijken

Om de samenhang van de bijlage te verbeteren is het punt "aanmoediging en uitwisseling van beste praktijken" overgebracht van deel II (bewustmaking van het publiek) naar deel I, waarin thans de acties betreffende netwerken, informatie-uitwisseling, beste praktijken en samenwerking op het niveau van de Gemeenschap bijeen zijn gebracht.

- Complementaire acties (bijlage, deel III)

De nieuwe tekst van deel III van de bijlage (complementaire acties) is overgenomen uit het programma Leonardo II (bijlage I, punt II, maatregel 7, punt 3).

2.3. Amendementen van het Europees Parlement

2.3.1. Door de Commissie overgenomen amendementen van het Parlement

De Commissie heeft 26 van de 36 amendementen van het Parlement volledig, gedeeltelijk of in hoofdzaak overgenomen.

2.3.2. Door de Raad overgenomen amendementen van het Parlement

De Raad heeft 19 van de door het Parlement voorgestelde en door de Commissie overgenomen amendementen volledig, gedeeltelijk of in hoofdzaak overgenomen, te weten nrs. 1, 3, 4, 5, 8, 9, 10, 12, 13, 16, 17, 18, 19, 28, 29, 30, 31, 33 en 36.

2.3.3. Niet door de Raad overgenomen amendementen van het Parlement

Afgezien van de niet door de Commissie overgenomen amendementen, waarover de Raad niet de vereiste unanimiteit heeft kunnen bereiken, heeft de Raad de volgende amendementen om de daarbij vermelde redenen niet overgenomen.

- Amendement nr. 2

Uitbreiding van de omschrijving van de gevolgen van daden van geweld (overweging 1)

De Raad meent dat dit amendement niets toevoegt aan de wezenlijke bezorgdheid voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van geweld, die in overweging 1 duidelijk wordt uitgesproken.

- Amendement nr. 6

Verwijzing naar de definitie van het begrip gezondheid die door de Wereldgezondheidsorganisatie wordt gehanteerd (voorgestelde nieuwe overweging)

De Raad oordeelt het niet nodig naar deze definitie te verwijzen, aangezien daarin alleen de bestaande opvatting van het begrip gezondheid nog eens onder woorden wordt gebracht.

- Amendement nr. 14

Samenwerking met internationale organisaties (overweging 14)

De aanvullende verwijzing in amendement nr. 14 naar "organisaties die actief zijn op het gebied van onderwijs en ontwikkeling", alsook naar "partijen die betrokken zijn bij de bescherming tegen geweld in al zijn vormen", is volgens de Raad beperkend. De Raad is voorstander van samenwerking met een zo breed mogelijk scala aan organisaties die op dit gebied actief zijn.

- Amendement nr. 21

Samenhang en complementariteit (artikel 4)

Aangezien de Raad voorstander is van samenhang en complementariteit tussen de uit hoofde van dit programma uit te voeren communautaire acties en alle andere in dit opzicht relevante programma's en maatregelen van de Gemeenschap, is het volgens hem niet passend om afzonderlijke programma's te specificeren. De Raad heeft daarentegen de tekst wel in dier voege gewijzigd, dat de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de volksgezondheid in aanmerking worden genomen.

- Amendement nr. 26

Internationale samenwerking (artikel 7)

De Raad gaat niet akkoord met het amendement op artikel 7, en wel om dezelfde reden als die welke bij amendement nr. 14 betreffende overweging 14 is genoemd.

- Amendement nr. 34

Onderzoeksprogramma's op het gebied van geweld en seksueel misbruik (bijlage, deel II)

Naar het oordeel van de Raad is het overbodig om de zinsnede "om geweld te voorkomen" overeenkomstig dit amendement aan te vullen met de woorden "en hiertegen te beschermen"; het tweede aspect ligt immers reeds in het eerste besloten.

- Amendement nr. 35

Specificatie van gebieden die zich lenen voor de uitwisseling van beste praktijken (bijlage, deel I)

De Raad heeft besloten om de verwijzing naar de uitwisseling van beste praktijken in deel I van de bijlage op te nemen (zie streepje "Uitwisseling van beste praktijken" onder punt 2.2.5 hierboven). De Raad acht het niet passend in het geherstructureerde deel I te specificeren op welke gebieden beste praktijken uitgewisseld dienen te worden.

III. CONCLUSIES

De Raad is van oordeel dat het gemeenschappelijk standpunt een evenwichtig karakter draagt. Hierin komt tot uiting dat op het niveau van de Gemeenschap stappen moeten worden ondernomen om te komen tot preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, waarbij de reeds opgedane ervaring met bestaande modelprojecten op dit gebied benut en verder uitgebouwd moet worden.