26.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 288/56


Beroep ingesteld op 26 juni 2019 — DF en DG/EIB

(Zaak T-387/19)

(2019/C 288/69)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: DF en DG (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren,

dientengevolge:

nietig te verklaren de besluiten waarbij is geweigerd om aan DF en DG de inrichtingsvergoeding toe te kennen (besluiten van 6 maart 2018 respectievelijk 28 februari 2019);

voor zover nodig, nietig te verklaren de besluiten van 19 maart 2019 (voor DF) en van 27 maart 2019 (DG) waarbij de EIB zich op het standpunt heeft gesteld dat het, aangezien hun betwisting „manifestly unfounded” was, niet nodig was om de verzoeningsprocedure in te leiden;

voor zover nodig, nietig te verklaren de besluiten van 14 juni 2019 tot bevestiging van de weigering om de inrichtingsvergoeding toe te kennen;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van de inrichtingsvergoeding aan elke verzoeker, vermeerderd met vertragingsrente berekend volgens de rentevoet van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met 2 punten, tot aan de volledige betaling;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending, als gevolg van de uitlegging die de Europese Investeringsbank (EIB) daaraan heeft gegeven, van de artikelen 5 en 17 van bijlage VII bij het personeelsreglement van de EIB, aangezien de nieuwe uitlegging van de in die bepalingen opgenomen regel niet in overeenstemming is met het doel daarvan.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van verworven rechten en van het gewettigd vertrouwen, het ontbreken van een overgangsregeling alsmede schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en niet-nakoming van de zorgplicht.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van het discriminatieverbod.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van artikel 41 van het personeelsreglement van de EIB.