ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
64e jaargang |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
ADVIEZEN |
|
|
Europees Economisch en Sociaal Comité |
|
|
556e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 2.12.2020-3.12.2020 |
|
2021/C 56/01 |
||
2021/C 56/02 |
||
2021/C 56/03 |
||
2021/C 56/04 |
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
Europees Economisch en Sociaal Comité |
|
|
556e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 2.12.2020-3.12.2020 |
|
2021/C 56/05 |
||
2021/C 56/06 |
||
2021/C 56/07 |
||
2021/C 56/08 |
||
2021/C 56/09 |
||
2021/C 56/10 |
||
2021/C 56/11 |
||
2021/C 56/12 |
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
ADVIEZEN
Europees Economisch en Sociaal Comité
556e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 2.12.2020-3.12.2020
16.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56/1 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Naar een EU-strategie voor het verbeteren van groene vaardigheden en competenties voor iedereen
(initiatiefadvies)
(2021/C 56/01)
Rapporteur: |
Tatjana BABRAUSKIENĖ |
Besluit van de voltallige vergadering |
20.2.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde Initiatiefadvies |
|
|
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
Goedkeuring door de afdeling |
11.11.2020 |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
2.12.2020 |
Zitting nr. |
556 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
241/4/8 |
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) benadrukt dat eenieder de plicht heeft verantwoordelijkheid te nemen voor het milieu. Duurzame ecologische ontwikkeling vereist een sociale omslag, met inbegrip van individuele en collectieve veranderingen in onze mentaliteit, in ons gedrag en in onze levensstijl, alsook in de sociale, politieke en economische organisatie van onze landen en samenlevingen. |
1.2. |
Het EESC dringt er bij de lidstaten op aan om samen met de sociale partners en relevante belanghebbenden doeltreffende nationale strategieën op te stellen teneinde met spoed uitvoering te geven aan de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s). Met de SDG’s verplichten landen zich ertoe maatregelen te nemen om inclusief, gelijkwaardig en kwalitatief goed onderwijs te bieden (SDG 4) en om de klimaatverandering aan te pakken (SDG 13). Zo luidt doelstelling 13.3 als volgt: “De opvoeding, bewustwording en de menselijke en institutionele capaciteit verbeteren met betrekking tot mitigatie, adaptatie, impactvermindering en vroegtijdige waarschuwing inzake klimaatverandering”. Met doelstelling 4.7 wordt beoogd “[ervoor te] zorgen dat alle leerlingen kennis en vaardigheden verwerven die nodig zijn om duurzame ontwikkeling te bevorderen”, wat niet alleen wordt gezien als een manier om vaardigheden uit te breiden en de economie te stimuleren, maar tevens om de doelstellingen van wereldburgerschap en vrede te helpen verwezenlijken. Onderwijs speelt bij die verandering een cruciale rol, die meer inhoudt dan dat milieukwesties op het lesprogramma worden gezet. |
1.3. |
Het EESC roept de Europese Commissie en de lidstaten op uitvoering te geven aan het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), d.w.z. dat iedereen in Europa het recht moet hebben op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren. Dit moet dusdanig gebeuren dat iedereen betere mogelijkheden krijgt om groene vaardigheden, competenties inzake milieubescherming en beroepsvaardigheden te verwerven. Een en ander moet worden ondersteund met duurzame overheidsfinanciering, in overeenstemming met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld. |
1.4. |
Groene vaardigheden, milieuverantwoordelijkheid en duurzame ontwikkeling moeten over de hele linie worden verwerkt in de leerdoelen (kennis, vaardigheden, attitudes en waarden) van formeel, informeel en niet-formeel leren voor alle leeftijdsgroepen in iedere onderwijssector, bij iedere praktijkstage en bij iedere scholing voor werknemers binnen de groene sectoren en daarbuiten. |
1.5. |
Het EESC herinnert de Europese Commissie en de lidstaten eraan dat milieubeleidsmaatregelen beter moeten aansluiten op het beleid voor werkgelegenheid en onderwijs. Op die manier kan ook meer aandacht uitgaan naar het anticiperen op en ontwikkelen van vaardigheden van werklozen en werknemers. De desbetreffende scholing moet milieuverantwoordelijkheid en in het bijzonder groene vaardigheden omvatten. Het is dan ook van essentieel belang dat het leren over en onderwijzen in klimaatverandering in samenhang gebeurt met een democratische schoolcultuur en een leeromgeving waarin een “groene cultuur” centraal staat. In dat kader zijn inmiddels groene scholen opgezet, die, voorzien van een infrastructuur met de nodige aandacht voor klimaatbewustzijn en milieubescherming, op duurzame wijze en samen met alle belanghebbenden worden geleid. Op die scholen leren kinderen hoe zij als actieve burgers en later in hun werk de klimaatverandering kunnen bestrijden. |
1.6. |
Het EESC verzoekt de Europese Commissie om op EU-niveau onderzoek te doen naar de ontwikkeling van groene vaardigheden en competenties in de lidstaten en om haar beleidsstrategie op dit onderzoek te baseren. Scholen bieden leerlingen een cruciale informatiebron op het gebied van milieukwesties, met name in het tijdperk van internet — waarop alles te vinden is —, sociale media en nepnieuws. Wel bestaat behoefte aan nadere informatie over de maatregelen van de EU-lidstaten om klimaatbewustzijn, milieuverantwoordelijkheid en duurzame ontwikkeling, als groene vaardigheden en competenties, op te nemen in het onderwijsbeleid en in de lesprogramma’s van de voorschoolse en vroegschoolse educatie, het algemeen onderwijs en het hoger onderwijs. Dergelijk onderzoek zou ook gericht moeten zijn op groene vaardigheden en competenties op sociaal en beroepsgebied in het beroepsonderwijs — zowel op basisopleidingen als vervolgopleidingen — en in de bij- en omscholing van werklozen en werknemers. |
1.7. |
Het EESC wijst erop dat groene vaardigheden en competenties voor alle burgers, jong en oud, noodzakelijk zijn. Daarom moet er beter voor worden gezorgd dat de implementatie ervan voor alle soorten onderwijs parallel loopt met de uitvoering van het referentiekader voor sleutelcompetenties (1), en dat burgerschapscompetentie, nodig om verantwoordelijkheid te nemen voor het milieu, en wiskundige competentie en competentie in wetenschap, technologie en techniek, nodig voor de ondersteuning van ecologische duurzaamheid, in het bijzonder wat de wetenschappelijke en technologische vooruitgang betreft, worden vergroot. Daarnaast moeten groene vaardigheden en milieuverantwoordelijkheid in alle vakken, met name geografie, ethiek en filosofie, aan bod komen. |
1.8. |
Het EESC is verheugd dat de nieuwe Europese vaardighedenagenda van de Europese Commissie (2) (2020) in het bijzonder gericht is op groene vaardigheden, maar betreurt dat deze geen streefcijfers voor landen bevat wat betreft het aandeel van volwassenen die deelnemen aan hoogwaardige en inclusieve opleidingen op het gebied van groene basisvaardigheden en -competenties, terwijl er wel een streefcijfer voor deelname aan volwassenenonderricht in digitale basisvaardigheden wordt voorgesteld. |
1.9. |
Het EESC is verheugd over het feit dat de Europese Green Deal (3) (2019) een alomvattende EU-strategie biedt voor milieubescherming en de bestrijding van klimaatverandering teneinde tegen 2050 klimaatneutraliteit te verwezenlijken, en dat er verschillende strategieën in worden aangekondigd die zullen worden opgevolgd door aankomende regelgeving, fondsen en nationale hervormingen. Het EESC verzoekt de lidstaten met nationaal beleid te komen dat ook gericht is op onderwijs op het gebied van milieuverantwoordelijkheid en groene vaardigheden, en op proactieve bij- en omscholing om de rechtvaardige transitie naar een groene economie mogelijk te maken voor iedereen, en in het bijzonder voor werknemers in krimpende sectoren. Het EESC herinnert eraan dat bij dergelijke hervormingen sprake moet zijn van een doeltreffende sociale dialoog met vakbonden van leerkrachten en werknemers en met werkgevers en dat er overlegd moet worden met relevante maatschappelijke organisaties. |
1.10. |
Het EESC is verheugd over het voorstel in de Europese Green Deal om een Europees competentiekader op te zetten en raadt de Commissie aan dit kader zo te ontwikkelen dat het van toepassing is op formeel, informeel en niet-formeel leren binnen het kader van de open coördinatiemethode, waarbij vertegenwoordigers van de ministeries van Onderwijs, sociale partners uit de onderwijs- en opleidingssector en overige relevante belanghebbenden, zoals jongeren en ngo’s op het gebied van onderwijs, worden betrokken. |
1.11. |
Het Europees Parlement onderstreept in zijn resolutie over de Europese Green Deal (4) terecht dat in de industriële strategie aandacht moet worden besteed aan de gevolgen voor de werknemers, alsmede aan de opleiding, omscholing en bijscholing van werknemers (5). Aandachtspunten zijn de regionale dimensie van deze strategie en een sterke governance met sociale dialoog. Het EESC benadrukt dat ook bedrijven strategieën ter bescherming van het milieubescherming moeten uitwerken. Ook werkgevers moeten hun vaardigheden dus ontwikkelen. |
1.12. |
Het EESC roept toekomstige EU-voorzitterschappen en de Europese Commissie op de samenwerking tussen de Raad Onderwijs, de Raad Werkgelegenheid en de Raad Milieu te intensiveren om ervoor te zorgen dat beleidsmakers op het hoogste niveau verband leggen tussen het tegengaan van de klimaatverandering en het belang om mensen van alle leeftijden groene vaardigheden en competenties bij te brengen in alle soorten en vormen van onderwijs en opleiding. |
1.13. |
Het EESC pleit voor een alomvattende EU-strategie, zoals een aanbeveling van de Raad, die erop is gericht het aanleren van groene vaardigheden en competenties op school te verbeteren, strategieën voor groene scholen uit te werken en volwassenen bij- en omscholing te bieden, zowel op de werkplek als daarbuiten, in de vaardigheden die uit oogpunt van milieubescherming, de maatschappij en voor de vergroening van de economie nodig zijn. Ter aanvulling op de voorstellen in de nieuwe Europese vaardighedenagenda zou de Raad in een aanbeveling kunnen aangeven hoe bij iedereen een groene attitude kan worden ontwikkeld door van milieuverantwoordelijkheid een transversale competentie te maken binnen het (beroeps)onderwijs in de Europese onderwijsruimte. Daarbij zou de Raad ook moeten meenemen dat iedereen, ongeacht leeftijd, geslacht en zeker ook ongeacht sociaaleconomische positie, op voet van gelijkheid groene vaardigheden moet kunnen verwerven. Om de strategie op deze manier uit te voeren moet deze verbetering van onderwijs en opleiding geflankeerd worden door duurzame en toereikende technische, financiële en personele middelen en uit de overheidsbegroting worden gefinancierd. |
1.14. |
De lidstaten moeten uitvoerige beleids- en financieringsmaatregelen nemen om ervoor te helpen zorgen dat leerkrachten en opleiders de nodige (bij)scholing op het gebied van milieubescherming krijgen. Dit moet gebeuren door over de hele linie in het onderwijs, ongeacht het vak, het soort onderwijs of het onderwijsniveau, aandacht aan milieubescherming te schenken en door leerkrachten specifiek onderricht in groene vaardigheden en competenties te bieden. De lidstaten moeten ook zorgen voor adequate professionele ondersteuning van leerkrachten en opleiders en voor relevant, actueel lesmateriaal, -instrumenten, -methoden en instructiepraktijken. |
1.15. |
De verwerving van groene vaardigheden op de werkplek vergroot de veerkracht en het aanpassingsvermogen van werknemers, leidinggevenden en belanghebbenden en draagt bij aan groene groei. Bedrijven (met name kleine en middelgrote ondernemingen) die samenwerken en hun middelen bundelen om hun personeel de nodige zachte en harde groene vaardigheden en competenties bij te brengen, moeten gesteund worden. |
1.16. |
Er moet EU-financiering komen voor groene vaardigheden en competenties inzake milieubescherming; bijv. Erasmus+, het ESF+, het herstelpakket en het Fonds voor een rechtvaardige transitie moeten financiële ondersteuning bieden om iedereen, ongeacht leeftijd, groene vaardigheden bij te brengen. |
1.17. |
Het Europees Semester (6) moet groener worden; de Commissie zou samen met de ministeries van Onderwijs, de relevante sociale partners en maatschappelijke organisaties landspecifieke aanbevelingen voor de EU-lidstaten moeten uitwerken ter verbetering van het aanbod aan groene vaardigheden en competenties in alle soorten onderwijs en opleiding op alle niveaus, te beginnen met de voor- en vroegschoolse educatie tot aan het hoger onderwijs en het volwassenenonderwijs, waarbij aandacht wordt geschonken aan een doeltreffende ondersteuning van volwassenen op de werkplek en daarbuiten. |
2. Algemene opmerkingen
2.1. |
Maatregelen om de klimaatverandering te bestrijden hebben enorme gevolgen voor sociale omstandigheden, onderwijs, werkgelegenheid en de arbeidsmarkt. 2019 stond in Europa in het teken van grootschalige betogingen van burgers, met name scholieren, die de overheden opriepen met spoed ambitieuze maatregelen te nemen om de klimaatverandering tegen te gaan. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid voor het milieu nemen en zich groene vaardigheden eigen maken: beleidsmakers, ondernemers en werknemers, en consumenten en burgers in het algemeen. Dit moet in elke sector en bij elke activiteit gebeuren, zowel op het werk (van taken zoals strategische planning en innovatie tot doorsneewerkzaamheden in fabrieken en de dienstverlening) als in het dagelijks leven (bijv. wonen, vervoer en consumptie). Weliswaar zijn hier taken weggelegd voor milieudeskundigen, maar het is vooral ook de bedoeling dat milieuverantwoordelijkheid en groene vaardigheden binnen ieder beroep een vaste plaats krijgen. |
2.2. |
De ontwrichting van economieën door de COVID-19-pandemie mag er niet toe leiden dat regeringen en mensen in Europa klimaatbeleid minder belangrijk gaan vinden. Politici, bedrijven, wetgevers en activisten hebben hun leiders opgeroepen groene investeringen te doen om de groei na de coronapandemie weer aan te zwengelen. De achterliggende gedachte is dat we een sterkere economie kunnen opbouwen door de klimaatverandering te bestrijden en de biodiversiteit te vergroten. Met budgettaire stimuleringspakketten na de COVID-19-crisis kan een transformerend en groen herstel in gang worden gezet met de schepping van groene banen. |
2.3. |
Tegelijkertijd is in meerdere landen op grote schaal geprotesteerd tegen budgettaire en sociale hervormingen die door een deel van de bevolking als oneerlijk worden beschouwd. Het is dan ook niet alleen noodzakelijk dat er dringend ambitieuze en ingrijpende klimaatmaatregelen worden getroffen, maar ook dat niemand daarbij buiten de boot valt en de meest kwetsbare regio’s, sectoren, werknemers en overige burgers ondersteuning krijgen. Deze klimaatmaatregelen hebben natuurlijk gevolgen voor het formele, informele en niet-formele leren in alle leeftijdsgroepen. Groene vaardigheden, milieuverantwoordelijkheid en duurzame ontwikkeling moeten over de hele linie worden verwerkt in de leerdoelen (kennis, vaardigheden, attitudes en waarden) van iedere onderwijssector, praktijkstage en scholing voor werknemers binnen de groene sectoren en daarbuiten. Onder groene vaardigheden en competenties verstaan we de vaardigheden en competenties die in de maatschappij en de economie in verband met het milieu nodig zijn. De milieuproblematiek omvat een breed scala aan aspecten, van klimaatverandering en milieuverontreiniging tot natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit. |
2.4. |
Onderwijs speelt een cruciale rol bij de inspanningen om mensen bewust te maken van de milieuproblemen en bij het vormen van attitudes en gedragingen die een verschil kunnen maken. Uit studies van de OESO blijkt dat veel 15-jarigen hun toekomst vanuit milieuoogpunt somber inzien (7), maar ook dat onderwijsprogramma’s in tal van landen al aandacht besteden aan milieukwesties, zoals recycling, dagelijkse consumptiepatronen en gedrag dat duurzame ontwikkeling ten goede komt (8). Niet alleen vormen scholen een cruciale bron van informatie over milieukwesties, maar ook leiden zij leerlingen op tot verantwoordelijke en kritische burgers die zich bewust zijn van de milieuproblematiek, inzicht hebben in de oorzaken en gevolgen ervan en beschikken over de nodige kennis, vaardigheden en attitudes om duurzamere oplossingen te vinden. Wel bestaat behoefte aan nadere informatie over de maatregelen van de EU-lidstaten om klimaatbewustzijn, milieuverantwoordelijkheid en duurzame ontwikkeling, als groene vaardigheden en competenties, op te nemen in de lesprogramma’s van de voorschoolse en vroegschoolse educatie, het algemeen onderwijs en het hoger onderwijs. |
2.5. |
Groene vaardigheden en competenties zijn noodzakelijk voor alle burgers, jong en oud. Groene vaardigheden zijn “transversale” vaardigheden in die zin dat mensen met groene vaardigheden in staat zijn om milieuaspecten te integreren in andere vaardigheden. Dat betekent dat zij niet alleen voldoende moeten afweten van milieukwesties, maar ook moeten beschikken over een gedegen basis van algemene en werkgerelateerde vaardigheden. In het referentiekader voor sleutelcompetenties (9) wordt gesteld dat wiskundige competentie en competentie in wetenschap, technologie en techniek (STEM) ecologische duurzaamheid moeten ondersteunen, in het bijzonder wat de wetenschappelijke en technologische vooruitgang betreft, en dat burgerschapscompetentie onder meer inhoudt dat men verantwoordelijkheid neemt voor het milieu. STEM-competenties vormen een belangrijke basis voor het begrijpen van milieukwesties en het ontwikkelen van oplossingen voor problemen. Competenties zoals kritisch denken, creativiteit en samenwerking/teamwerk zijn ook van belang voor milieubewust en actief burgerschap. |
2.6. |
Uit onderzoek van de OESO blijkt dat aparte milieulessen meestal niet op het onderwijsprogramma staan, maar dat milieu vaak wel aan de orde komt bij de basisvakken en veel scholen buitenschoolse activiteiten op het gebied van het milieu aanbieden (10). Er is echter nog altijd geen gericht internationaal onderzoek gedaan naar nationale strategieën en onderwijsprogramma’s op het gebied van milieuwetenschap, attitudes ten aanzien van het milieu, het aanleren van groene vaardigheden en de evaluatie van dergelijke vaardigheden. Het EESC verzoekt de Europese Commissie dan ook onderzoek te laten verrichten naar de ontwikkeling van groene vaardigheden en competenties in de lidstaten en haar strategie op dit onderzoek te baseren. |
2.7. |
Vergroening van de economie betekent dat bij het maken van producten en het verlenen van diensten minder energie en grondstoffen worden verbruikt en minder CO2 wordt uitgestoten. Alle economische activiteiten in alle sectoren en zowel werknemers als consumenten krijgen daarmee te maken (11). De overgang naar een koolstofarme economie zal in allerlei sectoren en beroepen structurele veranderingen teweegbrengen; er zullen nieuwe “groene” beroepen ontstaan c.q. de vraag naar deze beroepen zal toenemen. Waar het echter vooral om gaat, is dat bestaande functies groener worden. Dit vergt nieuwe vaardigheden en daarmee aanpassing van onderwijsprogramma’s of zelfs nieuwe kwalificaties op de verschillende onderwijs- en opleidingsniveaus. |
2.8. |
Welke milieuaspecten relevant zijn, verschilt per beroep. Terwijl vergroening van de economie bepaalde vaardigheden vergt, met name op het vlak van bijv. energie- en hulpbronnenefficiëntie en in sectoren als de bouwnijverheid en de industrie, zijn groene vaardigheden in een breed scala aan sectoren nodig om de overgang naar een circulaire economie te kunnen maken. Deze nieuwe vaardigheden moeten ook aangeleerd worden in de verschillende sectoren van het onderwijs, waaronder het beroepsonderwijs — van basis- tot vervolgopleidingen en praktijkstages. Deze nieuwe groene vaardigheden kunnen variëren van zeer technische en functiespecifieke vaardigheden tot “zachtere” vaardigheden, zoals een verantwoord gebruik van hulpbronnen, die relevant kunnen zijn voor allerlei beroepen, functieniveaus en sectoren (12). |
2.9. |
Er is nog altijd geen alomvattende EU-strategie, zoals een aanbeveling van de Raad, die erop is gericht het aanleren van groene vaardigheden en competenties op school te verbeteren, strategieën voor groene scholen uit te werken en volwassenen bij- en omscholing te bieden, zowel op de werkplek als daarbuiten, in de vaardigheden die uit oogpunt van milieubescherming, de maatschappij en voor de vergroening van de economie nodig zijn. Het EESC is verheugd dat de nieuwe Europese vaardighedenagenda van de Europese Commissie (13) (2020) in het bijzonder gericht is op groene vaardigheden, maar betreurt dat deze geen streefcijfers voor landen bevat wat betreft het aandeel van volwassenen die minstens beschikken over groene basisvaardigheden en -competenties, terwijl er wel een streefcijfer voor deelname aan volwassenenonderricht in digitale basisvaardigheden wordt voorgesteld. Ter aanvulling op de voorstellen in de nieuwe Europese vaardighedenagenda zou de Raad in een aanbeveling kunnen aangeven hoe bij iedereen een groene attitude kan worden ontwikkeld door van milieuverantwoordelijkheid een transversale competentie te maken binnen het (beroeps)onderwijs in de Europese onderwijsruimte. Daarbij zou de Raad ook moeten meenemen dat iedereen, ongeacht leeftijd, geslacht of sociaaleconomische positie, op voet van gelijkheid groene vaardigheden moet kunnen verwerven. |
2.10. |
De overgang naar een circulaire en koolstofarme economie zal onvermijdelijk tot wijzigingen leiden in de structuur van sectoren en beroepsgroepen, en zal naast mogelijkheden ook uitdagingen met zich meebrengen, zoals sectoren die krimpen of met een tekort aan arbeidskrachten kampen. Vanuit dit oogpunt zouden benaderingen die speciaal zijn afgestemd op meer kwetsbare groepen volwassenen, zoals laaggeschoolden (14), aanvullende sociaaleconomische voordelen opleveren. |
2.11. |
Er moeten uitvoerige beleids- en financieringsmaatregelen komen om ervoor te helpen zorgen dat leerkrachten en opleiders de nodige (bij)scholing op het gebied van milieubescherming krijgen. Dit moet gebeuren door over de hele linie in het onderwijs, ongeacht het vak, het soort onderwijs of het onderwijsniveau, aandacht aan milieubescherming te schenken en door leerkrachten specifiek onderricht in groene vaardigheden en competenties te bieden. Er moet ook worden gezorgd voor adequate professionele ondersteuning van leerkrachten en opleiders en voor relevant, actueel lesmateriaal, -instrumenten, -methoden en instructiepraktijken. |
2.12. |
Uit recent onderzoek (15) is gebleken dat opleidingsprogramma’s om werklozen of werknemers vaardigheden bij te brengen, doorgaans maar zelden specifiek aandacht besteden aan groene vaardigheden, al zijn sectororganisaties en liefdadigheidsinstellingen/non-profitorganisaties soms wel actief op dat gebied. Dit zou een weerspiegeling kunnen zijn van de zwakke koppeling tussen milieugerelateerd beleid en het beleid dat is gericht op werkgelegenheid en vaardigheden, waaronder het anticiperen op vaardigheden. In de onderzochte landen vormen groene vaardigheden en banen zelden het enige aandachtspunt van regelingen, beleidslijnen en strategieën. Bovendien zijn er nauwelijks subsidies en stimuleringsmaatregelen voor bedrijven om hun groene vaardigheden te ontwikkelen. |
3. Specifieke opmerkingen
3.1. |
Het EESC wijst erop dat landen op grond van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s) maatregelen moeten nemen om inclusief, gelijkwaardig en kwalitatief goed onderwijs te bieden (SDG 4) en de klimaatverandering aan te pakken (SDG 13). Zo luidt doelstelling 13.3 als volgt: “De opvoeding, bewustwording en de menselijke en institutionele capaciteit verbeteren met betrekking tot mitigatie, adaptatie, impactvermindering en vroegtijdige waarschuwing inzake klimaatverandering”. Met doelstelling 4.7 wordt beoogd “[ervoor te] zorgen dat alle leerlingen kennis en vaardigheden verwerven die nodig zijn om duurzame ontwikkeling te bevorderen”, wat niet alleen wordt gezien als een manier om vaardigheden uit te breiden en de economie te stimuleren, maar tevens om de doelstellingen van actief democratisch en wereldburgerschap en vrede te helpen verwezenlijken. |
3.2. |
Het EESC benadrukt de noodzaak om het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) — iedereen in Europa het recht geven op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren — dusdanig ten uitvoer te leggen dat iedereen betere mogelijkheden krijgt om groene vaardigheden en competenties te verwerven. Bovendien moet dit worden ondersteund met duurzame overheidsfinanciering, in overeenstemming met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld. |
3.3. |
Het EESC is ermee ingenomen dat de op 11 december 2019 gepubliceerde Europese Green Deal (16) een alomvattende EU-strategie biedt voor milieubescherming en de bestrijding van klimaatverandering teneinde tegen 2050 klimaatneutraliteit te verwezenlijken, en dat er verschillende strategieën in worden aangekondigd die zullen worden opgevolgd door aankomende regelgeving, fondsen en nationale hervormingen. Het EESC is met name verheugd over de nadruk die in de Green Deal wordt gelegd op het feit dat: “[s]cholen, opleidingsinstellingen en universiteiten […] bij uitstek geschikt [zijn] om met studenten, ouders en de bredere gemeenschap het gesprek aan te gaan over de veranderingen die nodig zijn voor een geslaagde transitie”. In de Europese Green Deal wordt tevens het belang onderstreept van proactieve bij- en omscholing om de rechtvaardige transitie naar een groene economie mogelijk te maken voor iedereen, in het bijzonder voor werknemers in krimpende sectoren. |
3.4. |
In de Europese Green Deal wordt bekendgemaakt dat de Europese Commissie voornemens is om een “Europees competentiekader [uit te werken] dat moet helpen kennis, vaardigheden en attitudes inzake klimaatverandering en duurzame ontwikkeling te ontwikkelen en te beoordelen. Zij zal eveneens ondersteunend materiaal ter beschikking stellen en de uitwisseling van goede praktijken binnen de EU-netwerken van opleidingsprogramma’s voor leerkrachten faciliteren.” Het EESC is verheugd over dit voorstel en raadt de Commissie aan een competentiekader te ontwikkelen dat van toepassing is op formeel, informeel en niet-formeel leren binnen het kader van de open coördinatiemethode, waarbij vertegenwoordigers van de ministeries van Onderwijs, sociale partners uit de onderwijs- en opleidingssector en overige relevante belanghebbenden, zoals jongeren en ngo’s op het gebied van onderwijs, worden betrokken. |
3.5. |
Wat formeel leren betreft, gaan groene vaardigheden en aandacht voor klimaatverandering in het leren en het lesgeven hand in hand met een democratischere leiding van scholen en een leeromgeving waarin een “groene cultuur” centraal staat. In dat kader zijn inmiddels groene scholen opgezet, die, voorzien van een infrastructuur met de nodige aandacht voor klimaatbewustzijn en milieubescherming, op duurzame wijze en samen met de hele schoolgemeenschap worden geleid. Op die scholen leren kinderen hoe zij als actieve burgers en later in hun werk de klimaatverandering kunnen bestrijden. |
3.6. |
Groene vaardigheden moeten worden ontwikkeld binnen het kader van nationale actieve strategieën voor onderwijs/opleiding en vaardigheden in samenwerking met de betrokken actoren, als onderdeel van een doeltreffende sociale dialoog, en in overleg met de desbetreffende maatschappelijke organisaties — met inbegrip van organisaties die studenten, jongeren, leraren en ouders vertegenwoordigen — met als doel een koolstofarme, hulpbronnenefficiënte en sociaal inclusieve economie dichterbij te brengen. Deze strategieën moeten ook worden vormgegeven en geactualiseerd met behulp van een doeltreffend instrument voor het anticiperen op en matchen van vaardigheden (17), waartoe alle relevante belanghebbenden toegang hebben, in het bijzonder de sociale partners, jongeren en ngo’s die werkzaam zijn op het gebied van onderwijs, en waarbij rekening wordt gehouden met andere beleidsdoelen, zoals doelstellingen met betrekking tot onderwijs, werkgelegenheid, milieubescherming, de circulaire economie en migratie. Het onderricht in groene vaardigheden kan dan tijdig en gericht worden afgestemd op de maatschappelijke en economische behoeften. Uitgaande van de transitie naar een circulaire economie als strategisch doel voor de lidstaten moet het stimuleren van de verwerving van groene vaardigheden tevens worden afgestemd op de nationale groeistrategieën om ervoor te zorgen dat onderwijs- en opleidingsinitiatieven voldoen aan de nationale strategische doelen. |
3.7. |
Naast het formele onderwijs leveren ook niet-formele onderwijsomgevingen een bijdrage aan milieuburgerschap door jongeren de gelegenheid te bieden en in staat te stellen om zich zowel de kennis als de vaardigheden, waarden, attitudes en milieuvriendelijke gedragingen eigen te maken die nodig zijn om een milieubewuste burger te worden. Een milieubewuste burger is bovendien mondig en gemotiveerd om in de samenleving actief veranderingen in gang te zetten om bestaande milieuproblemen op te lossen, nieuwe milieuproblemen te voorkomen, duurzaamheid te bereiken en onze relatie (als mens) met de natuur te herstellen. Leermethoden als plaatsgericht leren, ecologisch gemeenschapsonderwijs, onderwijs in ecologische rechtvaardigheid, handelingscompetentie en sociaalwetenschappelijk onderzoekend leren kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van competenties die jongeren toerusten voor de diepgaande burgerparticipatie die nodig is om veranderingen op sociaal en milieugebied tot stand te brengen. (18) Het is dan ook van vitaal belang niet-formele onderwijsprogramma’s en organisaties die gebruikmaken van deze bijscholingsmethoden, te ondersteunen, aangezien deze een aanvulling vormen op het formele onderwijs in scholen. |
3.8. |
In navolging van de allereerste gecombineerde zitting van de Raad van de Europese ministers van Financiën en van Onderwijs in 2019 (19) roept het Comité toekomstige EU-voorzitterschappen en de Europese Commissie op de samenwerking tussen de Raad Onderwijs, de Raad Werkgelegenheid en de Raad Milieu te intensiveren om ervoor te zorgen dat beleidsmakers op het hoogste niveau verband leggen tussen het tegengaan van de klimaatverandering en het belang om mensen van alle leeftijden groene vaardigheden en competenties bij te brengen. |
3.9. |
Het EESC is er ook mee ingenomen dat het Europees Parlement in zijn resolutie over de Europese Green Deal (20) onderstreept “dat in de industriële strategie de nodige aandacht moet worden besteed aan de gevolgen voor de werknemers, alsmede aan opleiding, omscholing en bijscholing van werknemers (21); [het] roept de Commissie op om de regionale dimensie van deze strategie nader te onderzoeken en ervoor te zorgen dat geen enkele persoon en geen enkele regio achterblijft; [het] dringt erop aan dat de strategie een sociale dialoog omvat waarin de werknemers ten volle worden betrokken”. Het EESC benadrukt dat ook bedrijven strategieën ter bescherming van het milieubescherming moeten uitwerken. Ook werkgevers moeten hun vaardigheden dus ontwikkelen. |
3.10. |
Milieuverantwoordelijkheid begint met het verschaffen van informatie aan mensen over de technische oplossingen die er zijn om economie, privélevens en huishoudens groener te maken. Het is hiervoor van cruciaal belang dat er maatregelen worden genomen om bedrijven, overheidsinstanties en huishoudens de beschikking te geven over meer groene technologische oplossingen en dat zij begeleiding krijgen om deze oplossingen in de praktijk te leren toepassen. De strategie voor een rechtvaardige transitie (22) moet dan ook de ontwikkeling van competenties en vaardigheden van volwassenen van alle leeftijden ondersteunen, zowel op de werkplek als daarbuiten, en hun zo helpen bij het maken van keuzes en overstappen in hun loopbaan en bij het ontwikkelen van een op duurzaamheid gerichte mentaliteit. |
3.11. |
Het eerste beginsel van de EPSR moet ten uitvoer worden gelegd om ervoor te zorgen dat alle volwassenen gelijke toegang hebben tot hoogwaardig en inclusief onderwijs en een leven lang leren, zowel op de werkplek als daarbuiten, op het gebied van groene vaardigheden, competenties, groene technologieën, en de harde en zachte groene vaardigheden binnen bepaalde beroepen, wat leidt tot de erkenning van opleiding als middel om het niveau van kwalificaties te verhogen. Doeltreffende ondersteuning voor het verbeteren van het opleidingsaanbod op het gebied van groene vaardigheden en vaardigheden voor groene banen moet worden geboden aan alle werknemers, ongeacht hun vaardigheidsniveau, de omvang van hun bedrijf, of de sector of het geografische gebied waarin ze werken. Dergelijke ondersteuning moet worden gegoten in de vorm van een strategie op nationaal en sectoraal niveau, waarbij de raden voor sectorale vaardigheden en de sociale partners worden betrokken en extra aandacht uitgaat naar de kwaliteit van de opleiding van de aanbieders. |
3.12. |
De EU moet meer investeren in het verlagen van de CO2-uitstoot en het verkleinen van haar voetafdruk middels projecten die ook kwaliteitsbanen kunnen opleveren. Financiering voor het verwerven van groene vaardigheden en competenties inzake milieubescherming in het kader van Erasmus+ is van essentieel belang, zodat projecten voor jongeren en onderwijssamenwerking op het gebied van de bestrijding van klimaatverandering, mobiliteit en de uitwisseling van studenten, jongeren en personeel worden gesteund wat betreft leren, de ontwikkeling van groene scholen en de opleiding van leerkrachten. Het EESC merkt op dat de Commissie zich heeft ingespannen om lidstaten te voorzien van nieuwe financiële middelen voor het verduurzamen van schoolgebouwen en het dagelijks beheer, met als doel in 2020 3 miljard EUR aan investeringen in schoolinfrastructuur te mobiliseren. Het EESC is er voorstander van dat andere EU-fondsen, zoals het ESF+, het herstelpakket en het Fonds voor een rechtvaardige transitie, financiële ondersteuning bieden om iedereen, ongeacht leeftijd, groene vaardigheden bij te brengen. Tegelijkertijd moeten duurzame overheidsinvesteringen in onderwijs en opleiding worden gewaarborgd (23). |
3.13. |
Ondersteuning van de opleiding van volwassenen levert binnen de vooral door de klimaatverandering ingegeven ingrijpende verandering van de arbeidswereld veel voordeel op voor de desbetreffende persoon, de werkgever en de hele economie. Het is van het grootste belang dat de bijscholing en omscholing van de beroepsbevolking wordt gefinancierd met bijstand uit het ESF+ of andere Europese fondsen, ondersteuning door nationale arbeidsvoorzieningsdiensten en bijdragen van werkgevers, en dat een en ander wordt geschraagd door doeltreffende strategieën voor omscholing en bijscholing. Bedrijven die samenwerken en hun middelen bundelen om de nodige scholing te bieden, zouden gesteund moeten worden. Dit kan vooral zinvol zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen die zelf te weinig tijd en middelen hebben (24). De verwerving van groene vaardigheden op de werkplek vergroot de veerkracht en het aanpassingsvermogen van werknemers, leidinggevenden en belanghebbenden en draagt bij aan groene groei. |
3.14. |
Het EESC is verheugd over het feit dat de Raad Milieu op 5 maart 2020 is bijeengekomen en heeft gesproken over de Green Deal en vergroening van het Europees Semester (25), en het verzoekt de Commissie om samen met de ministeries van Onderwijs, de relevante sociale partners en maatschappelijke organisaties landspecifieke aanbevelingen voor de EU-lidstaten uit te werken ter verbetering van het aanbod aan groene vaardigheden en competenties in alle soorten onderwijs en opleiding op alle niveaus, te beginnen met de voor- en vroegschoolse educatie tot aan het hoger onderwijs en het volwassenenonderwijs, waarbij aandacht wordt geschonken aan een doeltreffende ondersteuning van volwassenen op de werkplek en daarbuiten. |
Brussel, 2 december 2020.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1.
(2) COM(2020) 274 final.
(3) COM(2019) 640 final.
(4) Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal.
(5) Eigen nadruk.
(6) Raad Milieu, 5 maart 2019.
(7) OESO (2019), Avvisati, F., Is there a generational divide in environmental optimism?, PISA in Focus, nr. 95.
(8) OESO (2014), Trends shaping education 2014 Spotlight 4.
(9) PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1.
(10) OESO (2012), How “green” are today’s 15-year-olds? PISA in Focus, nr. 15.
(11) Eurofound (2011), Industrial relations and sustainability: the role of social partners in the transition towards a green economy.
(12) Cedefop (2019), Skills for green jobs: 2018 update. European synthesis report. Het onderzoek van Cedefop beschrijft ontwikkelingen in Duitsland, Denemarken, Spanje, Estland, Frankrijk en het VK.
(13) COM(2020) 274 final.
(14) Zie Cedefop (2020), Empowering adults through upskilling and reskilling pathways, Volume 1: adult population with potential for upskilling and reskilling, voor een uitgebreid overzicht van laaggeschoolde volwassenen in de EU-27 en het VK.
(15) Cedefop (2019), Skills for green jobs: 2018 update. European synthesis report. Dit onderzoek beschrijft ontwikkelingen in Duitsland, Denemarken, Spanje, Estland, Frankrijk en het VK.
(16) COM(2019) 640 final.
(17) Zie voor meer informatie over het anticiperen op en matchen van vaardigheden binnen een alomvattend vaardighedenbeheersinstrument de webpagina van Cedefop: Anticipating and matching skills. Zie voor het belang van anticiperen op vaardigheden Cedefop (2019), Skills for green jobs: 2018 update.
(18) Paraskeva-Hadjichambi D. et al. (2020) Educating for Environmental Citizenship in Non-formal Frameworks for Secondary Level Youth. In: Hadjichambis A. et al. (eds) Conceptualising Environmental Citizenship for 21st Century Education. Environmental Discourses in Science Education, vol. 4. Springer, Cham.
(19) Gezamenlijke zitting van de ministers van Onderwijs en van Financiën.
(20) Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal.
(21) Eigen nadruk.
(22) Het mechanisme voor een rechtvaardige transitie is onderdeel van het investeringsplan van de Europese Green Deal en maakt ten minste 100 miljard EUR aan investeringen beschikbaar voor aanvullende steun aan de regio’s die het hardst worden getroffen door de transitie naar een klimaatneutrale economie en minder mogelijkheden hebben om deze uitdaging het hoofd te bieden.
(23) PB C 262 van 25.7.2018, blz. 1.
(24) Cedefop (2019), Skills for green jobs: 2018 update. Het onderzoek gaat in op ontwikkelingen in Duitsland, Denemarken, Spanje, Estland, Frankrijk en het VK.
(25) Raad Milieu, 5 maart 2019.
16.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56/10 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over industriële transitie naar een groene en digitale Europese economie: regelgevingsvereisten en de rol van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld
(verkennend advies)
(2021/C 56/02)
Rapporteur: |
Lucie STUDNIČNÁ |
Raadpleging |
Europees Parlement, 15.9.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Bevoegde afdeling |
Interne Markt, Productie en Consumptie |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
2.12.2020 |
Zitting nr. |
556 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
148/89/19 |
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
Er moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan voordat de industriële transitie naar een groene en digitale Europese economie kan leiden tot een duurzame, billijke en maatschappelijk aanvaardbare toekomst in Europa. Door de COVID-19-pandemie is de behoefte aan een veel ruimere en sterkere participatie van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld in de beleidsvorming op alle niveaus en aan een sterk regelgevingskader en normen op Europees niveau, met name met betrekking tot de sociale agenda, nog urgenter geworden. Het actieplan dat werd aangekondigd voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), moet bij deze inspanningen een belangrijke rol spelen. |
1.2. |
Het is van essentieel belang om te erkennen dat beleidsmaatregelen inzake klimaatverandering, circulaire economie en maatschappelijk verantwoord ondernemerschap elkaar aanvullen en dat de nadruk wordt gelegd op het circulaire karakter van energie uit hernieuwbare bronnen. |
1.3. |
Werkgevers, ondernemers en betrokkenheid van de particuliere sector zijn een drijvende kracht voor structurele veranderingen en zijn aldus cruciaal voor de industriële transitie. Aangezien innovatie in Europa veelal voortspruit uit kleine entiteiten moet de nadruk worden gelegd op de totstandbrenging van een gunstig ondernemingsklimaat voor en de bevordering van het potentieel van kleine en middelgrote ondernemingen die hoogwaardige kennisdiensten leveren. Zij spelen vaak een pioniersrol bij de marktpositionering van desbetreffende sectoren en zijn betrouwbare en crisisbestendige werkgevers. De ervaring van sociale ondernemingen en organisaties moet ook benut worden, aangezien ze werkzaam zijn op gebieden waar de gevolgen van de groene en digitale transities zich doen gevoelen. Daarom moeten hun activiteiten en sociale-innovatieprocessen worden gestimuleerd. |
1.4. |
Er moet op coherente wijze een mechanisme worden ingesteld om financiële middelen van de particuliere sector te kanaliseren naar investeringen die voldoen aan de ESG-criteria (ecologische, sociale en governancecriteria). De strategieën voor de bankenunie, de kapitaalmarktenunie, duurzame financiering, digitale financiering en kleine en middelgrote ondernemingen versterken elkaar dus allemaal en rechtvaardigen het overhevelen van middelen naar de meer productieve projecten, in een economie die voor soms wel 80 % van de financieringsbehoeften afhankelijk is van de bankensector. |
1.5. |
Een veerkrachtig, duurzaam, billijk en welvarend Europa heeft een regelgevingskader nodig dat het proces voor een rechtvaardige transitie kan bevorderen, maar tegelijkertijd ook rekening houdt met de ethische gevolgen ervan en met publieke belangen zoals consumentenbescherming, gezondheid, veiligheid en kwaliteit. Het EESC beveelt aan dat Europese en nationale instellingen nieuwe governancestructuren introduceren die kunnen garanderen dat de lokale economie, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld op een actieve manier worden betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van billijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de transities sociaal rechtvaardig verlopen. Een van de belangrijkste governance-instrumenten om sociaal rechtvaardige transities door te voeren en de vorderingen ervan te monitoren, is het Europees Semester. Het EESC beveelt aan om nieuwe, betere, meetbare en aanvullende sociale, economische en milieu-indicatoren op te nemen in het Europees Semester om zo alle beginselen van de Europese pijler van sociale rechten te monitoren en in het oog te houden. |
1.6. |
De regio’s moeten een grotere rol krijgen in de Europese transitieagenda. De nadruk moet daarbij liggen op langetermijnplanning, een sterk plaatsgebonden benadering, slimme specialisatie en een agenda voor menselijk kapitaal, alsook op een goed evenwicht tussen de transitieambitie op lange termijn en de prioriteiten op korte termijn. |
1.7. |
Het EESC vindt dat de financierings- en steuninstrumenten voor transitiegerelateerde activiteiten op EU-niveau moeten worden aangevuld met nationale middelen, waarbij moet worden gezorgd voor de noodzakelijke coördinatie tussen de verschillende bestuursniveaus. Om te garanderen dat de financiering toereikend is, pleit het EESC ook voor een ruimer scala aan eigen middelen. |
1.8. |
Een agenda voor menselijk kapitaal is een van de voorwaarden voor een succesvolle transitie. Een aantal actoren, waaronder onderwijsinstellingen, werkgevers, vakbonden, openbare diensten voor arbeidsvoorziening, ngo’s en beroepsorganisaties, moeten samenwerken met het oog op de ontwikkeling van vaardigheden en het anticiperen op het volledige pakket van de toekomstige behoeften aan nieuwe en oude vaardigheden. |
1.9. |
Het EESC is ingenomen met het actieplan dat werd aangekondigd voor de implementatie van de EPSR. Het EU-acquis inzake arbeidsrecht moet worden versterkt om een rechtvaardige transitie voor werknemers beter te ondersteunen. In het kader van het actieplan moet een minimum aan basisrechten op EU-niveau worden vastgelegd, waaronder: het recht op gezondheid en veiligheid voor alle werknemers, ook in het geval van nieuwe arbeidsvormen; het recht op voorlichting, raadpleging, medezeggenschap en participatie, waarbij dat recht niet wordt beperkt tot transitiesituaties; het recht op de ontwikkeling van vaardigheden; minimumnormen voor werkloosheidsverzekering; minimumloon; en collectieve onderhandelingen. |
2. Algemene opmerkingen en toekomstgerichte aanpak
2.1. |
De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Europees Parlement heeft om dit verkennend advies verzocht als bijdrage aan het aangekondigde actieplan voor de implementatie van de EPSR en de volgende sociale top van de EU, die voor mei 2021 in Porto is gepland. |
2.2. |
Europese bedrijven en werknemers worden geconfronteerd met de immense sociale en economische gevolgen van de COVID-19-pandemie. Veel bedrijven staan op instorten, mensen raken hun baan kwijt en huishoudens verliezen hun inkomstenbron. Ondanks de nooit eerder geziene economische reddingsmaatregelen die bedoeld zijn om de effecten van de lockdown op de werkgelegenheid en bedrijven te beperken, schetsen de economische prognoses een zeer zorgwekkend beeld. Er wordt verwacht dat de economie van de EU met 8,3 % zal krimpen in 2020 en met 5,8 % zal groeien in 2021. De groei in 2021 zal bovendien iets minder sterk zijn dan in het voorjaar was voorspeld (1). Lidstaten hebben recordschulden en ook de EU heeft voor het eerst een gemeenschappelijke schuld. Ook weten we nog niet wat voor gevolgen de brexit zal hebben. |
2.3. |
Cruciale bedrijfstakken en sectoren moeten in kaart worden gebracht en worden ondersteund, zowel qua personeel als in termen van onderzoek, en dit moet resulteren in een Europees industriebeleid dat deze strategische sectoren beschermt tegen de markt en dat de voorzieningszekerheid van essentiële middelen waarborgt. Het industriebeleid van Europa moet een koepelfunctie vervullen zodat alle verschillende Europese beleidsmaatregelen breed en samenhangend worden gecoördineerd en synergie tot stand kan worden gebracht. De Europese Commissie zal de koers voor een dergelijke transformatie moeten uitstippelen en de lidstaten zullen hun beleid moeten afstemmen op dat van de EU. Dit betekent niet dat er aan micromanagement moet worden gedaan, maar wel dat het beleid in overeenstemming moet worden gebracht zodat het coherent is en transformatieve verandering bevordert. Dit proces zal alleen mogelijk zijn met de actieve participatie van maatschappelijke organisaties en sociale partners. Zonder een “social deal” die gebaseerd is op democratische en effectieve participatie van EU-burgers, zal een Green Deal die iedereen ten goede komt niet mogelijk zijn. |
2.4. |
Er moet op coherente wijze een mechanisme worden ingesteld om financiële middelen van de particuliere sector te kanaliseren naar investeringen die voldoen aan de ESG-criteria (ecologische, sociale en governancecriteria). De strategieën voor de bankenunie, de kapitaalmarktenunie, duurzame financiering, digitale financiering en kleine en middelgrote ondernemingen versterken elkaar dus allemaal en rechtvaardigen het overhevelen van middelen naar de meer productieve projecten, in een economie die voor soms wel 80 % van de financieringsbehoeften afhankelijk is van de bankensector. |
2.5. |
In deze context wordt met betrekking tot het proces van ecologische en technologische veranderingen steeds vaker gesproken van een “rechtvaardige transitie”. Het EESC is van mening dat de rechtvaardige transitie centraal moet staan in zowel de begroting als het herstelplan met het oog op een groenere Europese economie. Er moet daarom meer inzicht worden geboden in een rechtvaardige transitie (waarbij wordt afgestapt van op koolstof gebaseerde economieën) die volledig met de Europese pijler van sociale rechten (2) overeenstemt op basis van een nieuw sociaal contract en waarbij tegelijkertijd hervormingen met betrekking tot herverdelingsstelsels, evenwicht tussen werk en privéleven en gendergelijkheid worden gestimuleerd. Voor de implementatie van de Europese pijler van sociale rechten zijn de volgende aspecten bijzonder belangrijk: kwaliteitsvolle banen voor iedereen; toegang tot onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit, met inbegrip van het recht op een leven lang leren, in het bijzonder voor kwetsbare groepen; gelijke toegang tot gezondheidszorg en sociale diensten voor iedereen; sociale bescherming; en inclusie van kwetsbare groepen, zoals langdurig werklozen, vrouwen, jongeren, migranten en mensen met een beperking. Al deze belangrijke doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt op basis van een bloeiende economie, nieuwe, hooggekwalificeerde banen die door werkgevers worden aangeboden en de noodzakelijke investeringen in nieuwe technologieën. |
2.6. |
Het is voor landen en regio’s in industriële transitie doorgaans lastig om hun industriële basis te moderniseren, de vaardigheden van de beroepsbevolking te verbeteren, banenverlies in cruciale sectoren te compenseren en de lage productiviteit die een toename van het inkomen verhindert, te verhogen. In het algemeen zouden zij baat hebben bij vergroening en technologische vooruitgang en de ontwikkelingen die daarmee verband houden, maar het risico bestaat dat sommige plaatsen en bepaalde bevolkingsgroepen, met name kwetsbare groepen zoals mensen met een beperking, ouderen, Roma en migranten, achterblijven. Om de uitdagingen die gepaard gaan met langetermijntransformaties het hoofd te bieden, moeten de beleidsmakers, de sociale partners, de maatschappelijke organisaties en de cruciale belanghebbenden in deze landen en regio’s op de veranderingen anticiperen en actief met de transitie omgaan. Sociale dialoog, voorlichting, raadpleging en participatie van werknemers en de organisaties die hen vertegenwoordigen, ook in besluitvormingsorganen (raden en toezichtsraden), zijn van essentieel belang voor het tot stand brengen en beïnvloeden van de besluitvorming in het bedrijf zodat de transities op een toekomstgerichte manier worden aangepakt. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om de sociale dimensie in de toekomstige geactualiseerde industriële strategie te versterken en ontwikkelen. |
2.7. |
Alle belangengroepen hebben er baat bij dat de door de pandemie veroorzaakte crisis wordt aangepakt en een succesvolle industriële transitie mogelijk wordt gemaakt; hiervoor zijn niet alleen gezamenlijke inspanningen en gedeelde doelstellingen (zoals de langetermijnontwikkeling van ondernemingen) nodig, maar ook een effectieve sociale dialoog in een klimaat van vertrouwen en een positieve instelling. Het EESC vindt dat goede en dus duurzame bedrijfspraktijken in combinatie met gezamenlijke anticipatie op veranderingen gebaseerd moeten zijn op de beproefde wettelijke minimumnormen van de interne markt, waarbij werknemers via voorlichting, raadpleging en participatie in ondernemingsraden de kans krijgen hun stem te laten horen. |
2.8. |
De digitalisering en automatisering hebben zowel positieve als negatieve gevolgen voor de economie en de samenleving. Deze transitie vereist regelgeving die het ritme van de technologische transformatie volgt en op verandering anticipeert door onder meer de sociale partners erbij te betrekken. Europese ondernemingsraden (EOR) en SE-ondernemingsraden (Societas Europaea) kunnen dienstdoen als positief voorbeeld van verplichte grensoverschrijdende betrokkenheid van werknemers bij het tot stand brengen van een goed evenwicht tussen verschillende belangen en het verkennen van oplossingen in een sfeer van sociaal partnerschap. Dit houdt in dat training van werknemers wordt gegarandeerd en dat er over collectieve arbeidsovereenkomsten wordt onderhandeld om de werkautonomie te ondersteunen en een goed evenwicht tussen werk en privéleven te waarborgen. De digitalisering en de digitale economie hebben ook geleid tot de opkomst van nieuwe arbeidsvormen, zoals platformwerk, waarbij werknemers geen sociale of werkzekerheid genieten en vaak werken in zeer precaire omstandigheden en met een onduidelijke status. Hun arbeidsomstandigheden en -status moeten op Europees niveau worden geharmoniseerd om eerlijke mobiliteit en integratie in de interne markt te stimuleren (3). Het EESC acht het daarom zaak dat deze werknemers rechtszekerheid krijgen door de vastlegging van een wettelijke status voor arbeid in de digitale platformeconomie. Beperkte of geen toegang tot sociale bescherming gaat gepaard met kosten, niet alleen voor de werknemers zelf, maar ook voor de socialezekerheidsstelsels. |
2.9. |
De digitale transformatie brengt ook potentiële risico’s met zich mee op gebieden zoals financiële stabiliteit, financiële criminaliteit en consumentenbescherming. Deze risico’s kunnen nog toenemen door de versnippering van de regelgeving in de EU en de uiteenlopende ontwikkelingen wereldwijd met betrekking tot de regulering van de sector. Het is volgens het EESC dan ook zaak dat de EU op dit gebied een alomvattend en stabiel regelgevingskader tot stand brengt. Tevens beveelt het EESC aan dat de EU haar initiatief voor het belasten van grote digitale ondernemingen weer opneemt (4). |
2.10. |
Werknemers moeten de mogelijkheid krijgen zich terdege op de arbeidsmarkt voor te bereiden. De huidige economische veranderingen zullen cruciaal zijn voor de groei van de industrie en het ruimere economische succes van Europa. Nieuwe en meer gespecialiseerde vaardigheden, ook voor arbeiders, vormen een uitdaging voor het leerlingwezen. Meer gespecialiseerde vaardigheden vereisen meer beroepsopleiding in instellingen voor tertiair onderwijs. Er zijn initiële leerlingstelsels die zeer goed zijn ontworpen, maar het gebrek aan nationale kaders en kwaliteitscontrole is problematisch, net als de doorstroming van het leerlingwezen in het initieel onderwijs, naar het tertiair onderwijs. In de toekomst zal samenwerking en innovatie door zowel het maatschappelijk middenveld als de overheid op alle niveaus nodig zijn om het gelijk speelveld waar de in het EESC vertegenwoordigde organisaties om vragen, tot stand te brengen (5). |
2.11. |
Het EESC merkt op dat digitale technologie en toepassingen van artificiële intelligentie mensgericht moeten zijn en onze samenleving in haar geheel ten goede moeten komen. Het is voorstander van een regelgevingskader voor artificiële intelligentie. De groene en digitale transities mogen niet worden tegengehouden en de EU moet de ontwikkeling bevorderen van AI-systemen voor specifieke toepassingen om de ecologische en klimaattransitie te versnellen (6). |
3. Innovatie
3.1. |
De behoefte aan innovatie zal groot zijn: van de ontwikkeling en snellere toepassing van nieuwe koolstofarme productieprocessen (waarvan er veel een fundamentele wijziging van de ontwerp- en productiemethoden vergen, alsook nieuwe grondstoffen en/of essentiële industriële processen) tot innovatie in zowel de meer circulaire waardeketens van de grondstoffenindustrieën als de energievoorziening voor deze industrieën. Daarnaast zullen ook de meest veelbelovende koolstofarme technologieën hun nut moeten bewijzen op industriële schaal. Hiervoor zal een snelle beleidsondersteuning nodig zijn, zodat er uiterlijk in 2030 nieuwe koolstofarme productieprocessen en materialen kunnen worden geïntroduceerd en opgeschaald. |
3.2. |
De transformaties die nodig zijn om in de hele EU een rechtvaardige transitie tot stand te brengen, vergen een gemeenschappelijk kader om overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties te mobiliseren voor doelgerichte probleemoplossing. In dit proces is een belangrijke rol weggelegd voor sociale innovatie. Het zou dan ook een belangrijke stap kunnen zijn een intersectorale EU-strategie voor sociale innovatie te ontwikkelen, grotere erkenning te geven aan de spelers in de sociale economie en hun bedrijfsmodellen te testen en eventueel te gebruiken. Dit zou helpen bij de ontwikkeling van een ecosysteem voor gesubsidieerde experimenten op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau. |
4. Bevordering van ondernemerschap en betrokkenheid van de particuliere sector
4.1. |
Ondernemerschap en betrokkenheid van de particuliere sector zijn een drijvende kracht voor structurele veranderingen en zijn cruciaal voor de industriële transitie. Op plaatsen met een sterk industrieel erfgoed is er vaak sprake van een aantal obstakels voor innovatief ondernemerschap, met name beperkte start-up- en opschaalactiviteiten, een zwakke ondernemerscultuur en een gebrek aan innovatie en kennisnetwerken met effectieve connecties. |
4.2. |
Aangezien innovatie in Europa veelal voortspruit uit kleine entiteiten moet de nadruk, ook wat financiering betreft, gelegd worden op de bevordering van het potentieel van kleine en middelgrote ondernemingen die hoogwaardige kennisdiensten leveren, zoals die van de vrije beroepen. Zij spelen vaak een pioniersrol bij de marktpositionering van desbetreffende sectoren en zijn betrouwbare en crisisbestendige werkgevers. |
4.3. |
Sociale ondernemingen en organisaties zijn actoren in een sector die zeer veerkrachtig is gebleken en heeft bijgedragen om de effecten van de COVID-19-crisis te beperken, en zijn voornamelijk actief op gebieden die de gevolgen van de digitale en groene transitie ondervinden. Daarom moet de bevordering van hun activiteiten en sociale-innovatieprocessen worden gewaarborgd. |
5. Rol van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld
5.1. |
Het EESC heeft benadrukt dat “de veranderingen die nieuwe technologieën, kunstmatige intelligentie en big data teweegbrengen in de productieprocessen en in de economie in het algemeen […] ook de arbeidsmarkt ingrijpend [zullen] veranderen” en dat het belangrijk is dat “deze veranderingen plaatsvinden in het kader van een vruchtbare sociale dialoog en met inachtneming van de rechten en de levenskwaliteit van de werknemers” (7). |
5.2. |
Nauwe samenwerking tussen de voornaamste lokale/regionale belanghebbenden is van essentieel belang om de meest duurzame toepassingen te identificeren en de sociaal-economische ontwikkeling te maximaliseren. Goede praktijken van de sociale partners op alle niveaus op basis van collectieve arbeidsovereenkomsten die een gelijk speelveld scheppen voor economische concurrenten in een bepaalde sector of regio, bieden een ijkpunt voor het bevorderen van een strategie voor rechtvaardige transitie met betrekking tot het koolstofvrij maken en andere doelstellingen van het klimaatbeleid (8). |
6. Een rechtvaardige transitie waarborgen — vereisten inzake governance/regelgeving
6.1. |
De transitie maken naar een klimaatneutrale economie brengt voor beleidsvormers een aantal complexe uitdagingen op het gebied van governance met zich mee. Een daarvan is een evenwicht vinden tussen de strategische langetermijndimensie van de transitie en de behoefte aan actie op korte termijn. Bij de transitie is niet alleen strategisch denken en beleidsvorming op lange termijn vereist, maar moet ook rekening worden gehouden met de cyclus van verkiezingen en de daarmee verband houdende wens van regeringen en andere belanghebbenden om de resultaten van de uitgevoerde projecten te zien. |
6.2. |
Een van de belangrijkste governance-instrumenten om sociaal rechtvaardige transities uit te voeren en de vorderingen ervan te monitoren, is het Europees Semester. Het is van het allergrootste belang om ervoor te zorgen dat het Europees en nationaal sociaal, economisch en milieubeleid voortdurend wordt geëvalueerd. Het Europees Semester heeft geleidelijk aan een meer sociale dimensie gekregen, maar de macro-economische en begrotingsdimensie hebben nog steeds de overhand. Het EESC stelt daarom voor om nieuwe, betere, meetbare en aanvullende sociale, economische en milieu-indicatoren op te nemen in het Europees Semester om zo alle aspecten en beginselen van de Europese pijler van sociale rechten te monitoren en te volgen, evenals de 17 SDG’s (9), en synergieën tot stand te brengen met het sociaal scorebord door het concept van een duurzame welzijnsgerichte economie voor iedereen te introduceren (10), in combinatie met gerichte landspecifieke aanbevelingen voor het sociaal en milieubeleid (11). Het Semester is nu ook hervormd om meer maatregelen ter ondersteuning van het herstel mogelijk te maken en het EESC hoopt dat dit zal helpen om het volledige EU-governancemechanisme te vernieuwen waardoor het dienst kan doen als leidraad voor het voortbestaan van de democratie en opwaartse convergentie in de EU. |
6.3. |
Een alomvattende analyse van de synergieën en afwegingen tussen de doelstellingen, initiatieven en aanbevelingen die door de EU worden voorgesteld voor de verschillende beleidsdomeinen van het Semester, zou niet alleen een hoge mate van beleidsintegratie, coherentie en coördinatie tussen de verschillende institutionele actoren die bevoegd zijn voor het economisch, sociaal en milieubeleid, vergen, maar ook een verbetering van hun analytisch vermogen. |
6.4. |
Ter compensatie van de institutionele onevenwichtigheid bij de economische en sociale governance beveelt het EESC aan om bij de toepassing van de begrotingsregels van de EU gebruik te maken van een “gouden regel” (12), zodat overheidsinvesteringen niet worden meegenomen in de berekening van het tekort en rekening wordt gehouden met de houdbaarheid van de bestaande schuld, teneinde moderne gezondheidszorg-, ecologische, onderwijs- en technologische infrastructuur te waarborgen en een ongeziene recessie te voorkomen (13). |
6.5. |
Het EESC is ermee ingenomen dat de Europese Commissie het stabiliteits- en groeipact heeft opgeschort. Het vraagt om een herziening van het pact (14), zodat de stabiliteit en groei kunnen worden gegarandeerd ter ondersteuning van het herstel van de industrie in de EU en de transitie naar een klimaatneutrale circulaire en digitale economie. |
7. Regionale voorwaarden voor industriële transitie
7.1. |
De industriële transitie neemt verschillende vormen aan, waardoor er voor de ontwikkeling van nieuwe industriële trajecten moeilijk één uniforme benadering kan worden gehanteerd. Terwijl sommige economische sectoren zullen krimpen, met een “onomkeerbare” afname van de economische productie en werkgelegenheid, zullen andere moeten worden onderworpen aan een drastische herstructurering. Dit vereist een brede beleidsaanpak en grootschalige investeringen, zowel publieke als particuliere, en moet gepaard gaan met goed functionerende lokale en regionale arbeidsmarkten. |
7.2. |
Een goed evenwicht vinden tussen het streven naar transitie op lange termijn en de prioriteiten op korte termijn kan een lastige opdracht zijn, omdat het niet altijd meevalt maatschappelijk draagvlak te vinden voor beleidsmaatregelen met beperkte onmiddellijke resultaten. Hierdoor komen regio’s in industriële transitie in een moeilijke situatie. Enerzijds worden zij door de achteruitgang van de traditionele industrieën geconfronteerd met de onmiddellijke behoefte aan maatregelen om problemen aan te pakken zoals hogere werkloosheid, inkomensverlies en verslechtering van de levensomstandigheden voor delen van de bevolking, met name kansarme en kwetsbare groepen, zoals mensen met een beperking en ouderen. Anderzijds moeten zij maatregelen treffen om de kansen die gepaard gaan met de modernisering van de industrie te grijpen; zo moeten ze onder meer trachten industrie met een grotere toegevoegde waarde aan te trekken, moeten er nieuwe bedrijven en bedrijfsmodellen worden ontwikkeld en/of aangetrokken en moeten sleuteltechnologieën beter worden benut. Een foute aanpak heeft politieke gevolgen die ook de steun voor de klimaatactie kunnen ondermijnen. De opkomst van extreemrechtse groeperingen in Europa en elders kan deels worden toegeschreven aan de de-industrialisering en het feit dat hele regio’s achterop raken (15). |
8. Ontmoeting met de regio’s in industriële transitie: belangrijkste resultaten
8.1. |
In de Europese agenda moeten de regio’s een grotere rol krijgen in het transitieproces. De betrokkenheid van regionale besturen kan bijdragen tot de creatie van de ecosystemen die noodzakelijk zijn voor een succesvolle transitie. Als voorwaarde voor dit proces worden langetermijnplanning, een sterk op lokale leest geschoeide benadering, slimme specialisatie en een agenda voor menselijk kapitaal genoemd. |
8.2. |
Verschillende regio’s in Europa — met name de kolen- en staalregio’s — hebben al een transitie doorgemaakt om economische of klimaatredenen. De hoofdvoorwaarde voor een geslaagde transitie is een inclusieve, vooruitziende aanpak om mensen een waardige toekomst te garanderen. Hiervoor moet onder meer een realistische routekaart worden opgesteld, moet de nodige onderzoeksinfrastructuur worden ontwikkeld en moeten er technologische, academische, innovatie- en onderwijsvoorzieningen worden geboden, dit alles in combinatie met de noodzakelijke financiering. Om een adequate financiering te garanderen, mogen de geplande Europese instrumenten voor de ondersteuning van de regio’s (zoals het Europees Fonds voor een rechtvaardige transitie) niet in de plaats komen van de nationale inspanningen. |
9. Financiering en steun voor transitiegerelateerde activiteiten en projecten op EU-niveau
9.1. |
Het proces van industriële transitie kan enorme kansen bieden, maar om deze te kunnen grijpen, zijn forse investeringen nodig in geavanceerde productiemethoden en toegankelijke infrastructuur, alsook onderzoek en innovatie. In de beginfase moeten er ook kosten worden gemaakt, onder meer voor inkomensvervangende uitkeringen en voor bij- en omscholing van werknemers. |
9.2. |
Op zowel nationaal als EU-niveau zijn er al tal van instrumenten voorhanden om transitiegerelateerde activiteiten en projecten te ondersteunen. In het herstelplan van de EU is nogmaals gewezen op het beoogde doel, namelijk de verwezenlijking van een rechtvaardige transitie. Al te vaak worden beleidsondersteunende maatregelen echter los van elkaar ontworpen en uitgevoerd op verschillende bestuursniveaus, met weinig of geen coördinatie en beperkte monitoring en evaluatie. |
9.3. |
Het EESC roept de Raad en het Europees Parlement op om in het MFK 2021-2027 de financiering te verhogen en voldoende financiële middelen uit te trekken voor de investeringen die nodig zijn voor een echte en radicale groene en digitale transitie. Om voldoende financiële middelen te vergaren, pleit het EESC ook voor een uitbreiding van het scala aan eigen middelen, eventueel met een digitaledienstenbelasting, een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting en een heffing op financiële transacties (16). |
9.4. |
Voor de huidige programmeringsperiode is in de regels die van toepassing zijn op grote bedrijven die steun hebben gekregen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen, vastgelegd dat zij die bijdrage moeten terugbetalen wanneer de productieactiviteit binnen tien jaar na de eindbetaling van de ontvangen steun wordt verplaatst naar een locatie buiten de Unie (artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17)). Het EESC is van mening dat voor de toekomstige programmeringsperiode de bepalingen strenger moeten worden gemaakt om het terughalen van economische activiteiten naar de Unie te stimuleren, cohesie te garanderen, het productieapparaat en de productiecapaciteit te vrijwaren, de werkgelegenheid te verhogen en een duurzamere “territoriale ontwikkeling” te stimuleren. |
9.5. |
Verder ondersteunt het EESC de verbetering van de budgettaire governance van de EU met het oog op duurzaamheidsrisico’s, waarbij lessen worden getrokken uit de screening van goede praktijken voor groene budgettering en begrotingsplannen. Daarnaast zijn er ook fiscale stimulansen nodig om bedrijven en particulieren te overtuigen om in groene initiatieven met een maatschappelijke impact te investeren (18). |
9.6. |
De uitdagingen waarmee Europa wordt geconfronteerd bij de overgang naar een groene en digitale economie, vereisen massale investeringen, die met overheidsgeld en traditionele financiering door middel van bankleningen alleen niet kunnen worden gerealiseerd. Er zullen enorme bedragen uit de particuliere sector moeten komen. Er moet op coherente wijze een mechanisme worden ingesteld om financiële middelen van de particuliere sector te kanaliseren naar investeringen die voldoen aan de ESG-criteria (ecologische, sociale en governancecriteria). De strategieën voor de bankenunie, de kapitaalmarktenunie, duurzame financiering, digitale financiering en kleine en middelgrote ondernemingen versterken elkaar dus allemaal en rechtvaardigen het overhevelen van middelen naar de meer productieve projecten. Het EESC juicht de oprichting van het Platform voor duurzame financiering toe en verwacht dat de sociale taxonomie zich versneld zal ontwikkelen. |
10. Gevolgen voor de werkgelegenheid
10.1. |
Aangezien industriële transitie vaak een verschuiving vereist van de oude en traditionele maakindustrie naar toekomstgerichte activiteiten (zelfs in traditionele sectoren), kan deze leiden tot een werkloosheid die (minstens tijdelijk) hoger is dan gemiddeld, omdat de de-industrialisering op bepaalde plaatsen is geconcentreerd en de vaardigheden zijn afgestemd op krimpende sectoren. In deze context is het van essentieel belang dat er wordt geanticipeerd en dat vertegenwoordigers van de werknemers worden geraadpleegd op het niveau van de bedrijfstak en de onderneming vóór er beslissingen worden genomen. Het is cruciaal dat het beleid voor de industriële transitie werknemers en lokale gemeenschappen, met name werknemers met een beperking of uit andere kwetsbare groepen, helpt de transitie op een zodanige manier aan te pakken dat de ontwrichting tot een minimum wordt beperkt en de mogelijke voordelen optimaal worden benut. |
10.2. Vaardigheden
10.2.1. |
Om de transitie naar het werk van de toekomst te laten slagen, moeten het werkgelegenheidsbeleid en het beleid voor de ontwikkeling van vaardigheden worden afgestemd op de omstandigheden op de lokale arbeidsmarkt. Tegelijkertijd moet op het gebied van vaardigheden het aanbod worden afgestemd op de vraag. Beter anticiperen op de toekomstige behoefte aan vaardigheden en een passend aanbod door om- en bijscholing van werknemers, met inbegrip van het recht op de toegang tot de mogelijkheden voor een leven lang leren, moeten worden gecombineerd met beleid dat investeringen in nieuwe bronnen van werkgelegenheid en productiviteitstoename stimuleert. Bij O&O in de industrie moet specifiek worden gezocht naar mogelijkheden om technologisch leiderschap op te bouwen, hetgeen vervolgens weer kansen zal scheppen om het vaardighedenpeil te verhogen. Ook technische instituten, beroepsorganisaties, ngo’s en openbare diensten voor arbeidsvoorziening zullen hierbij een belangrijke rol spelen door ondersteuning te bieden in de vorm van omscholingsprogramma’s. |
10.2.2. |
Het EESC merkt op dat in rechtvaardige digitale en groene transities het ondersteunen van mensen met opleidingen begint met de validatie van niet-formeel en informeel leren en met het waarborgen van de erkenning en certificering van opleidingscursussen, zodat niet-formeel en informeel leren een volwaardig onderdeel worden van de kwalificaties van werknemers (19). |
10.3. |
In de vaardighedenagenda zou meer aandacht moeten worden besteed aan de ontwikkeling van sleutelcompetenties tijdens verplichte onderwijscycli/-curricula en aan jongeren- en volwasseneneducatie. |
10.4. |
De Commissie heeft een actieplan voor digitaal onderwijs (2021-2027) gepubliceerd (20). Dit zou een horizontale strategie moeten omvatten die ook het strategisch belang van onderwijs en opleiding in verschillende beleidsdomeinen op EU-niveau kan vergroten. |
10.5. Actieplan voor de uitvoering van de EPSR
Rechtvaardige transities vereisen een adequaat sociaal beleid ter ondersteuning van goede arbeidsomstandigheden, goed functionerende regelingen voor collectieve onderhandelingen en arbeidsverhoudingen en een degelijke sociale bescherming om werknemers die een transitie doormaken, te helpen. Het EESC wil enkele voorstellen doen voor het aangekondigde actieplan van de Commissie voor de uitvoering van de EPSR.
10.5.1. |
Zo stelt het voor dat de Commissie de toereikendheid van het EU-acquis inzake arbeidsrecht evalueert en dat ze dit acquis versterkt om een rechtvaardige transitie voor werknemers beter te ondersteunen. |
10.5.2. |
Het recht op veiligheid en gezondheid is een fundamenteel arbeidsrecht voor alle werknemers, wat voor dienstverband ze ook hebben en in wat voor soort bedrijfsmodel ze ook werken. Het EESC is zeer bezorgd dat sommige nieuwe arbeidsvormen die zijn ontstaan door de digitale en klimaattransities, mogelijk buiten het toepassingsgebied van de bepalingen inzake gezondheid en veiligheid op het werk vallen. Daarnaast is al aangetoond dat de digitalisering van de werkplek ernstige risico’s met zich meebrengt, zoals een hoger werktempo, stress en psychosociaal geweld (21), en kunnen we verwachten dat er zich in de toekomst door artificiële intelligentie veroorzaakte ongevallen zullen voordoen (22), ongevallen die we moeten vermijden. Het EESC vraagt daarom ervoor te zorgen dat alle werknemers in de EU de bescherming genieten van de wetgeving inzake veiligheid en gezondheid op het werk (23). |
10.5.3. |
Het EESC spoort de Europese Commissie aan om de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en aanverwante regelgeving regelmatig te herzien in het licht van de technologische ontwikkelingen (24). |
10.5.4. |
De sociale dialoog, zowel op nationaal als Europees niveau, speelt een belangrijke rol bij de vormgeving van het economisch, werkgelegenheids- en sociaal beleid. Het EESC is er voorstander van dat er in het kader van de sociale dialoog op het gepaste nationale, regionale en Europese niveau adequate maatregelen met betrekking tot “rechtvaardige transities” worden uitgewerkt om veranderingen in goede banen te leiden en te zorgen voor minimumbescherming bij reorganisaties of collectief ontslag naar aanleiding van transities (die voortvloeien uit ontwikkelingen op het gebied van technologie, demografie, mondialisering, klimaatverandering en circulaire economie), en waarbij ook plaats wordt ingeruimd voor het recht op collectieve onderhandelingen om te anticiperen op veranderingen en om de betrokken werknemers te ondersteunen (aanpassing van de richtlijn collectief ontslag) (25). |
10.5.5. |
Het EESC herhaalt dat werknemers en hun vertegenwoordigers moeten worden geraadpleegd en geïnformeerd wanneer er veranderingen, nieuwe technologieën of AI-systemen worden geïntroduceerd die kunnen leiden tot wijzigingen in de organisatie van het werk, het toezicht op en de controle van het werk en de regelingen voor de beoordeling en aanwerving van werknemers. Het recht op voorlichting en raadpleging, waarbij de EOR-richtlijn terdege in acht moet worden genomen, moet in alle ondernemingen worden gewaarborgd en er moet op EU-niveau een geharmoniseerd kader voor participatie in bestuursorganen worden ingevoerd. Het EESC pleit daarom voor een sterk en robuust Europees kader voor de voorlichting, raadpleging en participatie van werknemers (26) als een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van rechtvaardige en billijke wederopbouwtrajecten en voor de digitale en milieutransities. De Commissie moet de sociale dialoog stimuleren teneinde de werknemers te betrekken bij de digitale en klimaattransities in alle lidstaten, en moet de resultaten ervan monitoren via het Europees Semester. |
10.5.6. |
Er is behoefte aan een kader voor maatschappelijk verantwoord herstructureren en anticiperen op bedrijfsmatige veranderingen dat een aanvulling vormt op de bestaande rechten van werknemers met betrekking tot voorlichting, raadpleging en participatie en dat aansluit bij de kernelementen van het Europees sociaal model (27). Het EESC vindt dat de Europese Commissie het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering moet herzien en een rechtsgrondslag voor specifieke randvoorwaarden met betrekking tot werknemersparticipatie moet voorstellen om werknemers meer te betrekken bij het aanpakken van de uitdagingen in verband met de Green Deal en de digitale transformatie (28). |
10.5.7. |
In het kader van het actieplan moet een minimum aan basisrechten op EU-niveau worden vastgelegd: het EESC heeft gepleit voor maatregelen inzake de bescherming van het minimuminkomen (29) om armoede te bestrijden en een inclusieve arbeidsmarkt te stimuleren, en is daarom ingenomen met de plannen van de Commissie en het Duitse voorzitterschap van de Raad om een Europees kader voor minimuminkomensregelingen tot stand te brengen (30). Het EESC heeft aanbevolen de mogelijkheid te onderzoeken om gemeenschappelijke minimumnormen op het gebied van de werkloosheidsverzekering in de EU-lidstaten vast te stellen (31). Het Comité heeft eveneens verzocht om een Europees initiatief betreffende minimumlonen en collectieve onderhandelingen (32) en is dan ook ingenomen (33) met het initiatief van de Commissie over toereikende minimumlonen in de Europese Unie (34). |
10.6. Een nieuw sociaal contract
Om de weg naar herstel in te slaan, waarbij wordt geïnvesteerd in werkgelegenheid en rechten en een leefbaar loon worden beschermd, maar ook met het oog op de wederopbouw van sterke arbeidsmarktinstellingen voor alle werknemers overeenkomstig eerdere verbintenissen en de waarborging van de sociale bescherming, is het EESC van mening dat bij het herstel een rechtvaardige transitie centraal moet staan, en dit door middel van een sociale dialoog waarbij het maatschappelijk middenveld een actieve bijdrage levert aan de vormgeving van een sociale, rechtvaardige en inclusieve industriële transitie.
Brussel, 2 december 2020.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) EC Summer 2020 Economic Forecast: A deeper recession with wider divergences.
(2) PB C 364 van 28.10.2020, blz. 1.
(3) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 173.
(4) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 6.
(5) EESC-studie Finding a new consensus on European civil society values and their evaluation.
(6) PB C 47 van 11.2.2020, blz. 64.
(7) PB C 353 van 18.10.2019, blz. 6.
(8) Kaderovereenkomst voor een billijke transitie voor kolenmijnbouw en de duurzame ontwikkeling van de mijnbouwgemeenschappen voor de periode 2019-2027 (Spanje); Banen voor het klimaat (Portugal); Overeenkomst van de sociale partners over rechtvaardige transitie en klimaatverandering (Griekenland); “Thyssenkrupp Steel Europe: Future Pact for Steel 20-30” (Duitsland (maart 2020)).
(9) PB C 120 van 14.4.2020, blz. 1.
(10) Céline Charveriat en Eloïse Bodin, (2020), Delivering the Green Deal: the role of a reformed European Semester within a new sustainable economy strategy.
(11) PB C 14 van 15.1.2020, blz. 1.
(12) PB C 311 van 18.9.2020, blz. 1.
(13) PB C 311 van 18.9.2020, blz. 1.
(14) PB C 311 van 18.9.2020, blz. 1.
(15) Rodríguez-Pose, A. (2017), “The revenge of the places that don’t matter (and what to do about it)”, Cambridge Journal of Regions, Economy and Society, vol. 11, nr. 1, blz. 189-209.
(16) PB C 440 van 6.12.2018, blz. 106.
(17) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.
(18) PB C 311 van 18.9.2020, blz. 63.
(19) PB C 10 van 11.1.2021, blz. 40.
(20) https://ec.europa.eu/education/sites/default/files/document-library-docs/deap-factsheet-sept2020_en.pdf
(21) IAO (2019), The Threat of Physical and Psychosocial Violence and Harassment in Digitalized Work.
(22) PB C 47 van 11.2.2020, blz. 64.
(23) PB C 14 van 15.1.2020, blz. 52.
(24) PB C 47 van 11.2.2020, blz. 64.
(25) PB C 14 van 15.1.2020, blz. 1.
(26) PB C 10 van 11.1.2021, blz. 14.
(27) PB C 161 van 6.6.2013, blz. 35.
(28) PB C 364 van 28.10.2020, blz. 1.
(29) PB C 190 van 5.6.2019, blz. 1.
(30) Conclusies van de Raad over betere bescherming van het minimuminkomen, ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting tijdens de COVID-19-pandemie en erna.
(31) PB C 97 van 24.3.2020, blz. 32.
(32) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 159.
(33) PB C 364 van 28.10.2020, blz. 1.
(34) COM(2020) 682 final.
BIJLAGE
De volgende wijzigingsvoorstellen, die minstens een kwart van het aantal uitgebrachte stemmen kregen, werden tijdens de beraadslagingen verworpen (artikel 59, lid 3, van het reglement van orde):
a) Paragraaf 2.1 (wijzigingsvoorstel 9)
Als volgt wijzigen:
2.1. |
De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Europees Parlement heeft om dit verkennend advies verzocht als bijdrage aan het aangekondigde actieplan voor de implementatie van de EPSR en de volgende sociale top van de EU, die voor mei 2021 in Porto is gepland. Dit verkennend advies is aangevraagd door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Europees Parlement. In de brief van het Europees Parlement staat dat het advies met name betrekking moet hebben op de volgende onderwerpen: rechtvaardige transitie, Green Deal, digitale transitie, industriële strategie, werkgelegenheid en sociale inclusie, allemaal onderwerpen die de kern vormen van een reeks lopende en toekomstige wetgevings- en niet-wetgevingsdossiers in verband met de groene en digitale transformatie. |
Stemuitslag:
Voor: |
99 |
Tegen: |
129 |
Onthoudingen: |
20 |
b) Paragraaf 2.2 (wijzigingsvoorstel 10)
Als volgt wijzigen:
2.2. |
Europese bedrijven en werknemers worden geconfronteerd met de immense economische en sociale en economische gevolgen van de COVID-19-pandemie. Veel bedrijven staan op instorten, mensen raken hun baan kwijt en huishoudens verliezen hun inkomstenbron. Ondanks de nooit eerder geziene economische reddingsmaatregelen die bedoeld zijn om de effecten van de lockdown op de werkgelegenheid en bedrijven te beperken, schetsen de economische prognoses een zeer zorgwekkend beeld. Er wordt verwacht dat de economie van de EU met 8,3 % zal krimpen in 2020 en met 5,8 % zal groeien in 2021. De groei in 2021 zal bovendien iets minder sterk zijn dan in het voorjaar was voorspeld (1) . Door de COVID-19-pandemie is de Europese economie hard getroffen: veel bedrijven staan op instorten, mensen raken hun baan kwijt, huishoudens verliezen hun inkomstenbron, de zorgsector wordt minder efficiënt. Lidstaten hebben recordschulden, geven meer uit dan volgens de afgesproken regels mag, en ook de EU heeft voor het eerst een gemeenschappelijke schuld. Ook weten we nog niet wat voor gevolgen de brexit zal hebben en wanneer de pandemie zal eindigen. |
Stemuitslag:
Voor: |
95 |
Tegen: |
140 |
Onthoudingen: |
22 |
c) Paragraaf 2.3 (wijzigingsvoorstel 11)
Als volgt wijzigen:
2.3. |
Cruciale bedrijfstakken en sectoren moeten in kaart worden gebracht en worden ondersteund, zowel qua personeel als in termen van onderzoek, en dit moet resulteren in een Europees industriebeleid dat deze strategische sectoren beschermt tegen de markt en dat de voorzieningszekerheid van essentiële middelen waarborgt. Het industriebeleid van Europa moet een koepelfunctie vervullen zodat alle verschillende Europese beleidsmaatregelen breed en samenhangend worden gecoördineerd en synergie tot stand kan worden gebracht. De Europese Commissie zal de koers voor een dergelijke transformatie moeten uitstippelen en de lidstaten zullen hun beleid moeten afstemmen op dat van de EU. Dit betekent niet dat er aan micromanagement moet worden gedaan, maar wel dat het beleid in overeenstemming moet worden gebracht zodat het coherent is en transformatieve verandering bevordert. Dit proces zal alleen mogelijk zijn met de actieve participatie van maatschappelijke organisaties en sociale partners. Zonder een “social deal” die gebaseerd is op democratische en effectieve participatie van EU-burgers, zal een Green Deal die iedereen ten goede komt niet mogelijk zijn. |
Stemuitslag:
Voor: |
91 |
Tegen: |
137 |
Onthoudingen: |
18 |
d) Nieuwe paragraaf 2.5 (wijzigingsvoorstel 13)
Nieuwe paragraaf invoegen:
2.5. |
De beste beleidsreactie is om de verwachtingen in te lossen van het plan NextGenerationEU, dat een unieke kans biedt op een snel en transformatief herstel. Topprioriteit moet zijn om dit proces in gang zetten en de handen ineen te slaan met de particuliere sector. |
Stemuitslag:
Voor: |
97 |
Tegen: |
136 |
Onthoudingen: |
22 |
e) Nieuwe paragraaf 2.6 (wijzigingsvoorstel 14)
Nieuwe paragraaf invoegen:
2.6. |
De uitdagingen die de brexit met zich meebrengt, moeten worden overwonnen door een krachtige impuls te geven aan de versterking van de eengemaakte markt, die een sterkere, gezonde en concurrerende omgeving voor bedrijven creëert. |
Stemuitslag:
Voor: |
93 |
Tegen: |
141 |
Onthoudingen: |
20 |
f) Paragraaf 2.4 (wijzigingsvoorstel 15)
Als volgt wijzigen:
2.4. |
In deze context wordt met betrekking tot het proces van ecologische en technologische veranderingen steeds vaker gesproken van een “rechtvaardige transitie”. Het EESC is van mening dat de rechtvaardige transitie centraal moet staan in zowel de begroting als het herstelplan met het oog op een groenere Europese economie. Er moet daarom meer inzicht worden geboden in een rechtvaardige transitie (waarbij wordt afgestapt van op koolstof gebaseerde economieën) die volledig met de Europese pijler van sociale rechten (2) overeenstemt op basis van een nieuw sociaal contract en waarbij tegelijkertijd hervormingen met betrekking tot herverdelingsstelsels, evenwicht tussen werk en privéleven en gendergelijkheid worden gestimuleerd., Voor de implementatie van de Europese pijler van sociale rechten zijn de volgende aspecten bijzonder belangrijk: kwaliteitsvolle banen voor iedereen;, toegang tot onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit, met inbegrip van het recht op de toegang tot de mogelijkheden voor een leven lang leren, in het bijzonder voor kwetsbare groepen;, gelijke toegang tot gezondheidszorg en sociale diensten voor iedereen;, sociale bescherming; en inclusie van kwetsbare groepen, zoals langdurig werklozen, vrouwen, jongeren, legale migranten en mensen met een beperking. Al deze belangrijke doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt op basis van een bloeiende economie, nieuwe, hooggekwalificeerde banen die door werkgevers worden aangeboden en de noodzakelijke investeringen in nieuwe technologieën. |
Stemuitslag:
Voor: |
82 |
Tegen: |
152 |
Onthoudingen: |
20 |
g) Paragraaf 2.5 (wijzigingsvoorstel 16)
Als volgt wijzigen:
2.5. |
Het is voor landen en regio’s in industriële transitie doorgaans lastig om hun industriële basis te moderniseren, de vaardigheden van de beroepsbevolking te verbeteren, banenverlies in cruciale sectoren te compenseren en de lage productiviteit, die een toename van het inkomen, opwaartse convergentie en het compenseren van ongunstige demografische trends beperkt, te verhogen. In het algemeen zouden zij baat hebben bij vergroening en technologische vooruitgang en de ontwikkelingen die daarmee verband houden, maar het risico bestaat dat sommige plaatsen en bepaalde bevolkingsgroepen, met name kwetsbare groepen zoals mensen met een beperking, ouderen, Roma en legale migranten, achterblijven. Om de uitdagingen die gepaard gaan met langetermijntransformaties het hoofd te bieden, moeten de beleidsmakers, de sociale partners, de maatschappelijke organisaties en de cruciale belanghebbenden in deze landen en regio’s op de veranderingen anticiperen en actief met de transitie omgaan. Sociale dialoog, voorlichting, raadpleging en participatie van werknemers en de organisaties die hen vertegenwoordigen, ook in besluitvormingsprocessen organen (raden en toezichtsraden), zijn van essentieel belang voor het tot stand brengen en beïnvloeden van de besluitvorming in het bedrijf zodat de transities op een toekomstgerichte manier worden aangepakt. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om de sociale dimensie in de toekomstige geactualiseerde industriële strategie te versterken en ontwikkelen. |
Stemuitslag:
Voor: |
92 |
Tegen: |
152 |
Onthoudingen: |
17 |
h) Paragraaf 2.6 (wijzigingsvoorstel 17)
Als volgt wijzigen:
2.6. |
Alle belangengroepen hebben er baat bij dat de door de pandemie veroorzaakte crisis wordt aangepakt en een succesvolle industriële transitie mogelijk wordt gemaakt; hiervoor zijn niet alleen gezamenlijke inspanningen en gedeelde doelstellingen (zoals de langetermijnontwikkeling van ondernemingen) nodig, maar ook een effectieve sociale dialoog in een klimaat van vertrouwen en een positieve instelling. Het EESC vindt dat goede en dus duurzame bedrijfspraktijken in combinatie met gezamenlijke anticipatie op veranderingen de sleutel vormen tot succes gebaseerd moeten zijn op de beproefde wettelijke minimumnormen van de interne markt, waarbij werknemers via voorlichting, raadpleging en participatie in ondernemingsraden de kans krijgen hun stem te laten horen. |
Stemuitslag:
Voor: |
90 |
Tegen: |
151 |
Onthoudingen: |
18 |
i) Paragraaf 2.7 (wijzigingsvoorstel 18)
Als volgt wijzigen:
2.7. |
De digitalisering en automatisering hebben zowel positieve als negatieve gevolgen voor de economie en de samenleving. Deze transitie vereist regelgeving benaderingen die het ritme van de technologische transformatie volgt volgen en op verandering anticipeert anticiperen door onder meer de sociale partners erbij te betrekken. Europese ondernemingsraden (EOR) en SE-ondernemingsraden (Societas Europaea) kunnen dienstdoen als positief voorbeeld van verplichte grensoverschrijdende betrokkenheid van werknemers bij het tot stand brengen van een goed evenwicht tussen verschillende belangen en het verkennen van oplossingen in een sfeer van sociaal partnerschap. Dit houdt in dat training van werknemers wordt gegarandeerd en dat er over collectieve arbeidsovereenkomsten of andere sociale afspraken wordt onderhandeld om de werkautonomie te ondersteunen en een goed evenwicht tussen werk en privéleven te waarborgen. De digitalisering en de digitale economie hebben ook geleid tot de opkomst van nieuwe arbeidsvormen, zoals platformwerk, waarbij werknemers geen sociale of werkzekerheid genieten en vaak werken in zeer precaire omstandigheden en met een onduidelijke status. Hun arbeidsomstandigheden en -status moeten op Europees niveau worden geharmoniseerd om eerlijke mobiliteit en integratie in de interne markt te stimuleren (3) . Het EESC acht het daarom zaak dat deze werknemers rechtszekerheid krijgen door de vastlegging van een wettelijke status voor arbeid in de digitale platformeconomie. Beperkte of geen toegang tot sociale bescherming gaat gepaard met kosten, niet alleen voor de werknemers zelf, maar ook voor de socialezekerheidsstelsels. |
Stemuitslag:
Voor: |
88 |
Tegen: |
149 |
Onthoudingen: |
24 |
j) Paragraaf 2.8 (wijzigingsvoorstel 19)
Als volgt wijzigen:
2.8. |
De digitale transformatie brengt ook potentiële risico’s met zich mee op gebieden zoals financiële stabiliteit, financiële criminaliteit en consumentenbescherming. Deze risico’s kunnen nog toenemen door de versnippering van de regelgeving in de EU en de uiteenlopende ontwikkelingen wereldwijd met betrekking tot de regulering van de sector. Het is volgens het EESC dan ook zaak dat de EU op dit gebied een alomvattend en stabiel regelgevingskader tot stand brengt. Tevens beveelt het EESC aan dat in 2021 op OESO-niveau een mondiale oplossing op belastinggebied wordt bereikt de EU haar initiatief voor het belasten van grote digitale ondernemingen weer opneemt (4). |
Stemuitslag:
Voor: |
89 |
Tegen: |
149 |
Onthoudingen: |
22 |
k) Paragraaf 5.2 (wijzigingsvoorstel 21)
Als volgt wijzigen:
5.2. |
Nauwe samenwerking tussen de voornaamste lokale/regionale belanghebbenden is van essentieel belang om de meest duurzame toepassingen te identificeren en de sociaal-economische ontwikkeling te maximaliseren. Goede praktijken van de sociale partners op alle niveaus op basis van collectieve arbeidsovereenkomsten of andere vormen van sociale dialoog die een gelijk speelveld scheppen voor economische concurrenten in een bepaalde sector of regio, bieden een ijkpunt voor het bevorderen van een strategie voor rechtvaardige transitie met betrekking tot het koolstofvrij maken en andere doelstellingen van het klimaatbeleid (5). |
Stemuitslag:
Voor: |
93 |
Tegen: |
146 |
Onthoudingen: |
19 |
l) Paragraaf 6.2 (wijzigingsvoorstel 22)
Als volgt wijzigen:
6.2. |
Een van de belangrijkste governance-instrumenten om sociaal rechtvaardige transities uit te voeren en de vorderingen ervan te monitoren, is het Europees Semester. Het is van het allergrootste belang om ervoor te zorgen dat het Europees en nationaal sociaal, economisch en milieubeleid voortdurend cyclisch wordt geëvalueerd. Het Europees Semester heeft geleidelijk aan een meer sociale dimensie gekregen, maar de macro-economische en begrotingsdimensie hebben nog steeds de overhand. Het EESC stelt daarom voor om nieuwe, betere, meetbare en aanvullende sociale, economische en milieu-indicatoren op te nemen in het Europees Semester om zo alle aspecten en beginselen van de Europese pijler van sociale rechten te monitoren en te volgen, evenals de 17 SDG’s (6) , en synergieën tot stand te brengen met het sociaal scorebord door het concept van een duurzame welzijnsgerichte economie voor iedereen te introduceren (7) , in combinatie met gerichte landspecifieke aanbevelingen voor het sociaal en milieubeleid (8) . Het Semester is nu ook hervormd om meer maatregelen ter ondersteuning van het herstel mogelijk te maken en het EESC hoopt dat dit zal helpen om het volledige EU-governancemechanisme te vernieuwen versterken waardoor het dienst kan doen als leidraad voor het voortbestaan bevorderen van de democratie en opwaartse convergentie in de EU. |
Stemuitslag:
Voor: |
87 |
Tegen: |
148 |
Onthoudingen: |
21 |
m) Paragraaf 6.4 (wijzigingsvoorstel 23)
Als volgt wijzigen:
6.4. |
Ter compensatie van de institutionele onevenwichtigheid bij de economische en sociale governance beveelt het EESC aan om bij de toepassing van de begrotingsregels van de EU, zonder de financiële stabiliteit op middellange termijn in gevaar te brengen, gebruik te maken van een evenwichtige“gouden regel” (9) , zodat gerechtvaardigde overheidsinvesteringen niet worden meegenomen in de berekening van het tekort en rekening wordt gehouden met de houdbaarheid van de bestaande en toekomstige schuld, teneinde moderne gezondheidszorg-, ecologische, onderwijs- en technologische infrastructuur te waarborgen en een ongeziene recessie te voorkomen (10). |
Stemuitslag:
Voor: |
87 |
Tegen: |
159 |
Onthoudingen: |
16 |
n) Paragraaf 9.3 (wijzigingsvoorstel 24)
Als volgt wijzigen:
9.3. |
Het EESC roept de Raad en het Europees Parlement op om het ondernemingsklimaat te verbeteren en om in het MFK 2021-2027 de financiering te verhogen en voldoende financiële middelen uit te trekken voor de investeringen die nodig zijn voor deeen echte en radicale groene en digitale transitie. Om voldoende financiële middelen te vergaren, pleit het EESC ook voor het analyseren van de effecten van een uitbreiding van het scala aan eigen middelen, eventueel met afkomstig uit het emissiehandelssysteem van de EU, een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM) en een heffing op digitale diensten een digitaledienstenbelasting, een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting en een heffing op financiële transacties (11). |
Stemuitslag:
Voor: |
91 |
Tegen: |
157 |
Onthoudingen: |
13 |
o) Paragraaf 9.4 (wijzigingsvoorstel 25)
Als volgt wijzigen:
9.4. |
Voor de huidige programmeringsperiode is in de regels die van toepassing zijn op grote bedrijven die steun hebben gekregen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen, vastgelegd dat zij die bijdrage moeten terugbetalen wanneer de productieactiviteit binnen tien jaar na de eindbetaling van de ontvangen steun wordt verplaatst naar een locatie buiten de Unie (artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad). Het EESC is van mening dat voor de toekomstige programmeringsperiode de bepalingen strenger moeten worden gemaakt om het terughalen van economische activiteiten naar de Unie te stimuleren, en cohesie te garanderen ter wille van de strategische autonomie, het productieapparaat en de productiecapaciteit te vrijwaren, de werkgelegenheid te verhogen en een duurzamere “territoriale ontwikkeling” te stimuleren. |
Stemuitslag:
Voor: |
89 |
Tegen: |
149 |
Onthoudingen: |
19 |
p) Paragraaf 9.5 (wijzigingsvoorstel 26)
Als volgt wijzigen:
9.5. |
Verder ondersteunt het EESC de verbetering van de budgettaire governance van de EU met het oog op duurzaamheidsrisico’s, waarbij lessen worden getrokken uit de screening van goede praktijken voor groene budgettering en begrotingsplannen. Daarnaast zijn zouden er ook fiscale stimulansen nodig kunnen zijn om bedrijven en particulieren te overtuigen motiveren om in groene initiatieven met een maatschappelijke impact te investeren (12). Dergelijke subsidies moeten zorgvuldig worden beoordeeld in een kosten-batenanalyse. |
Stemuitslag:
Voor: |
93 |
Tegen: |
154 |
Onthoudingen: |
16 |
q) Paragraaf 9.6 (wijzigingsvoorstel 27)
Als volgt wijzigen:
9.6. |
De uitdagingen waarmee Europa wordt geconfronteerd bij de overgang naar een groene en digitale economie vereisen massale investeringen, die met overheidsgeld en traditionele financiering door middel van bankleningen alleen niet kunnen worden gerealiseerd. Elk jaar worden er in de vele uiteenlopende industriële sectoren Er zullen enorme bedragen uit de allerlei particuliere sector moeten komen fondsen geïnvesteerd in schadelijke economische activiteiten, waardoor ze uiteindelijk “verzonken kosten” dreigen te worden. Er moet op coherente wijze een mechanisme worden ingesteld om financiële middelen van de particuliere sector te kanaliseren naar investeringen die voldoen aan de ESG-criteria (ecologische, sociale en governancecriteria). De strategieën voor de bankenunie, de kapitaalmarktenunie, duurzame financiering, digitale financiering en kleine en middelgrote ondernemingen versterken elkaar dus allemaal en rechtvaardigen het overhevelen van middelen naar de meer productieve projecten. Het EESC juicht de oprichting van het Platform voor duurzame financiering toe en verwacht dat de sociale taxonomie zich versneld zal ontwikkelen. |
Stemuitslag:
Voor: |
74 |
Tegen: |
154 |
Onthoudingen: |
31 |
r) Paragraaf 10.1 (wijzigingsvoorstel 28)
Als volgt wijzigen:
10.1. |
Aangezien industriële transitie vaak een verschuiving vereist van de oude en traditionele maakindustrie naar toekomstgerichte activiteiten (zelfs in traditionele sectoren), kan deze leiden tot een werkloosheid die (minstens tijdelijk) hoger is dan gemiddeld, omdat de de-industrialisering op bepaalde plaatsen is geconcentreerd en de vaardigheden zijn afgestemd op krimpende sectoren. In deze context is het van essentieel belang dat er wordt geanticipeerd en dat vertegenwoordigers van de werknemers worden geraadpleegd op het niveau van de bedrijfstak en de onderneming vóór er beslissingen worden genomen. Het is cruciaal dat het beleid voor de industriële transitie werknemers en lokale gemeenschappen, met name werknemers met een beperking of uit andere kwetsbare groepen, helpt de transitie op een zodanige manier aan te pakken dat de ontwrichting tot een minimum wordt beperkt en de mogelijke voordelen optimaal worden benut. |
Stemuitslag:
Voor: |
88 |
Tegen: |
149 |
Onthoudingen: |
17 |
s) Paragrafen 10.5, 10.5.1, 10.5.2, 10.5.3, 10.5.4, 10.5.5, 10.5.6 en 10.5.7 (wijzigingsvoorstel 30)
Paragrafen schrappen:
10.5. |
Actieplan voor de uitvoering van de EPSR
Rechtvaardige transities vereisen een adequaat sociaal beleid ter ondersteuning van goede arbeidsomstandigheden, goed functionerende regelingen voor collectieve onderhandelingen en arbeidsverhoudingen en een degelijke sociale bescherming om werknemers die een transitie doormaken, te helpen. Het EESC wil enkele voorstellen doen voor het aangekondigde actieplan van de Commissie voor de uitvoering van de EPSR. |
10.5.1. |
Zo stelt het voor dat de Commissie de toereikendheid van het EU-acquis inzake arbeidsrecht evalueert en dat ze dit acquis versterkt om een rechtvaardige transitie voor werknemers beter te ondersteunen. |
10.5.2. |
Het recht op veiligheid en gezondheid is een fundamenteel arbeidsrecht voor alle werknemers, wat voor dienstverband ze ook hebben en in wat voor soort bedrijfsmodel ze ook werken. Het EESC is zeer bezorgd dat sommige nieuwe arbeidsvormen die zijn ontstaan door de digitale en klimaattransities, mogelijk buiten het toepassingsgebied van de bepalingen inzake gezondheid en veiligheid op het werk vallen. Daarnaast is al aangetoond dat de digitalisering van de werkplek ernstige risico’s met zich meebrengt, zoals een hoger werktempo, stress en psychosociaal geweld (13) , en kunnen we verwachten dat er zich in de toekomst door artificiële intelligentie veroorzaakte ongevallen zullen voordoen (14) , ongevallen die we moeten vermijden. Het EESC vraagt daarom ervoor te zorgen dat alle werknemers in de EU de bescherming genieten van de wetgeving inzake veiligheid en gezondheid op het werk (15). |
10.5.3. |
Het EESC spoort de Europese Commissie aan om de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en aanverwante regelgeving regelmatig te herzien in het licht van de technologische ontwikkelingen (16). |
10.5.4. |
De sociale dialoog, zowel op nationaal als Europees niveau, speelt een belangrijke rol bij de vormgeving van het economisch, werkgelegenheids- en sociaal beleid. Het EESC is er voorstander van dat er in het kader van de sociale dialoog op het gepaste nationale, regionale en Europese niveau adequate maatregelen met betrekking tot “rechtvaardige transities” worden uitgewerkt om veranderingen in goede banen te leiden en te zorgen voor minimumbescherming bij reorganisaties of collectief ontslag naar aanleiding van transities (die voortvloeien uit ontwikkelingen op het gebied van technologie, demografie, mondialisering, klimaatverandering en circulaire economie), en waarbij ook plaats wordt ingeruimd voor het recht op collectieve onderhandelingen om te anticiperen op veranderingen en om de betrokken werknemers te ondersteunen (aanpassing van de richtlijn collectief ontslag) (17). |
10.5.5. |
Het EESC herhaalt dat werknemers en hun vertegenwoordigers moeten worden geraadpleegd en geïnformeerd wanneer er veranderingen, nieuwe technologieën of AI-systemen worden geïntroduceerd die kunnen leiden tot wijzigingen in de organisatie van het werk, het toezicht op en de controle van het werk en de regelingen voor de beoordeling en aanwerving van werknemers. Het recht op voorlichting en raadpleging, waarbij de EOR-richtlijn terdege in acht moet worden genomen, moet in alle ondernemingen worden gewaarborgd en er moet op EU-niveau een geharmoniseerd kader voor participatie in bestuursorganen worden ingevoerd. Het EESC pleit daarom voor een sterk en robuust Europees kader voor de voorlichting, raadpleging en participatie van werknemers (18) als een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van rechtvaardige en billijke wederopbouwtrajecten en voor de digitale en milieutransities. De Commissie moet de sociale dialoog stimuleren teneinde de werknemers te betrekken bij de digitale en klimaattransities in alle lidstaten, en moet de resultaten ervan monitoren via het Europees Semester. |
10.5.6. |
Er is behoefte aan een kader voor maatschappelijk verantwoord herstructureren en anticiperen op bedrijfsmatige veranderingen dat een aanvulling vormt op de bestaande rechten van werknemers met betrekking tot voorlichting, raadpleging en participatie en dat aansluit bij de kernelementen van het Europees sociaal model (19) . Het EESC vindt dat de Europese Commissie het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering moet herzien en een rechtsgrondslag voor specifieke randvoorwaarden met betrekking tot werknemersparticipatie moet voorstellen om werknemers meer te betrekken bij het aanpakken van de uitdagingen in verband met de Green Deal en de digitale transformatie (20). |
10.5.7. |
In het kader van het actieplan moet een minimum aan basisrechten op EU-niveau worden vastgelegd: het EESC heeft gepleit voor maatregelen inzake de bescherming van het minimuminkomen (21) om armoede te bestrijden en een inclusieve arbeidsmarkt te stimuleren, en is daarom ingenomen met de plannen van de Commissie en het Duitse voorzitterschap van de Raad om een Europees kader voor minimuminkomensregelingen tot stand te brengen (22) . Het EESC heeft aanbevolen de mogelijkheid te onderzoeken om gemeenschappelijke minimumnormen op het gebied van de werkloosheidsverzekering in de EU-lidstaten vast te stellen (23) . Het Comité heeft eveneens verzocht om een Europees initiatief betreffende minimumlonen en collectieve onderhandelingen (24) en is dan ook ingenomen (25) met het initiatief van de Commissie over toereikende minimumlonen in de Europese Unie (26). |
Stemuitslag:
Voor: |
93 |
Tegen: |
149 |
Onthoudingen: |
17 |
t) Paragraaf 10.6 (wijzigingsvoorstel 31)
Paragraaf schrappen:
10.6. |
Een nieuw sociaal contract
Om de weg naar herstel in te slaan, waarbij wordt geïnvesteerd in werkgelegenheid en rechten en een leefbaar loon worden beschermd, maar ook met het oog op de wederopbouw van sterke arbeidsmarktinstellingen voor alle werknemers overeenkomstig eerdere verbintenissen en de waarborging van de sociale bescherming, is het EESC van mening dat bij het herstel een rechtvaardige transitie centraal moet staan, en dit door middel van een sociale dialoog waarbij het maatschappelijk middenveld een actieve bijdrage levert aan de vormgeving van een sociale, rechtvaardige en inclusieve industriële transitie. |
Stemuitslag:
Voor: |
85 |
Tegen: |
146 |
Onthoudingen: |
19 |
u) Paragraaf 1.1 (wijzigingsvoorstel 1)
Als volgt wijzigen:
1.1. |
Er moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan voordat de industriële transitie naar een groene en digitale Europese economie kan leiden tot een duurzame, billijke en maatschappelijk aanvaardbare toekomst in Europa. Er dient echter rekening te worden gehouden met de nieuwe situatie. Door de COVID-19-pandemie is de Europese economie hard getroffen: veel bedrijven staan op instorten, mensen raken hun baan kwijt, huishoudens verliezen hun inkomstenbron, de zorgsector wordt minder efficiënt. Hierdoor is er nog dringender de behoefte aan een veel ruimere en sterkere participatie van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld in de beleidsvorming op alle niveaus en aan een realistisch sterk regelgevingskader en normen op Europees niveau, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de lidstaten, de bevoegdhedenverdeling tussen de EU en de lidstaten en het subsidiariteitsbeginsel, met name met betrekking tot de sociale agenda, nog urgenter geworden. Het actieplan dat werd aangekondigd voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), moet bij deze inspanningen een belangrijke rol spelen. |
Stemuitslag:
Voor: |
90 |
Tegen: |
146 |
Onthoudingen: |
18 |
v) Nieuwe paragraaf 1.5 (wijzigingsvoorstel 4)
Nieuwe paragraaf invoegen:
1.5. |
De beste beleidsreactie is om de verwachtingen in te lossen van het plan NextGenerationEU, dat een unieke kans biedt op een snel en transformatief herstel. Topprioriteit moet zijn om dit proces in gang zetten en de handen ineen te slaan met de particuliere sector. |
Stemuitslag:
Voor: |
97 |
Tegen: |
136 |
Onthoudingen: |
22 |
w) Nieuwe paragraaf 1.6 (wijzigingsvoorstel 5)
Nieuwe paragraaf invoegen:
1.6. |
De uitdagingen die de brexit met zich meebrengt, moeten worden overwonnen door een krachtige impuls te geven aan de versterking van de eengemaakte markt, die een sterkere, gezonde en concurrerende omgeving voor bedrijven creëert. |
Stemuitslag:
Voor: |
93 |
Tegen: |
141 |
Onthoudingen: |
20 |
x) Paragraaf 1.4 (wijzigingsvoorstel 6)
Als volgt wijzigen:
1.4. |
Een veerkrachtig, duurzaam, billijk en welvarend Europa heeft een regelgevings samenhangend kader nodig dat het proces voor een rechtvaardige transitie kan bevorderen, maar tegelijkertijd ook rekening houdt met de ethische gevolgen ervan en met publieke belangen zoals consumentenbescherming, gezondheid, veiligheid en kwaliteit. Het EESC beveelt aan dat Europese en nationale instellingen nieuwe governancestructuren introduceren die kunnen garanderen dat de lokale economie, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld op een actieve manier worden betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van billijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de transities sociaal rechtvaardig verlopen. Een van de belangrijkste governance-instrumenten om sociaal rechtvaardige transities door te voeren en de vorderingen ervan te monitoren, is het Europees Semester. Het EESC beveelt aan om nieuwe, betere, meetbare en aanvullende sociale, economische en milieu-indicatoren op te nemen in het Europees Semester om zo alle beginselen van de Europese pijler van sociale rechten te monitoren en in het oog te houden. |
Stemuitslag:
Voor: |
80 |
Tegen: |
145 |
Onthoudingen: |
16 |
y) Paragraaf 1.8 (wijzigingsvoorstel 8)
Als volgt wijzigen:
1.8. |
Het EESC is ingenomen met het actieplan dat werd aangekondigd voor de implementatie van de EPSR. Het arbeidsbeleid van de EU-acquis inzake arbeidsrecht moet worden versterkt om een rechtvaardige transitie voor werknemers beter te ondersteunen. In het kader van het actieplan moet een minimum aan basisrechten op EU-niveau worden vastgelegd, waaronder: het recht op Zo moet er gezorgd worden voor gezondheid en veiligheid voor alle werknemers, ook in het geval van nieuwe arbeidsvormen; het recht op voorlichting, raadpleging, medezeggenschap en participatie, waarbij dat recht niet wordt beperkt tot in transitiesituaties; het recht op de ontwikkeling van vaardigheden; minimumnormen voor werkloosheidsverzekering; minimumloon; en collectieve onderhandelingen of andere vormen van afspraken, overeenkomstig de bevoegdheden die lidstaten hebben. |
Stemuitslag:
Voor: |
98 |
Tegen: |
148 |
Onthoudingen: |
17 |
(1) EC Summer 2020 Economic Forecast: A deeper recession with wider divergences.
(2) De bijdrage van het Europees Economisch en Sociaal Comité aan het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2021.
(3) EESC-advies (SOC/645) over fatsoenlijk werk in de platformeconomie.
(4) EESC-advies over Bestrijding van belastingfraude, belastingontwijking en het witwassen van geld.
(5) Kaderovereenkomst voor een billijke transitie voor kolenmijnbouw en de duurzame ontwikkeling van de mijnbouwgemeenschappen voor de periode 2019-2027 (Spanje); Banen voor het klimaat (Portugal); Overeenkomst van de sociale partners over rechtvaardige transitie en klimaatverandering (Griekenland); “Thyssenkrupp Steel Europe: Future Pact for Steel 20-30” (Duitsland (maart 2020)).
(6) EESC-advies over De jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020 ( PB C 120 van 14.4.2020, blz. 1 ).
(7) Céline Charveriat en Eloïse Bodin (2020), Delivering the Green Deal: the role of a reformed European Semester within a new sustainable economy strategy.
(8) EESC-advies over de Europese pijler van sociale rechten — Evaluatie van de start van de tenuitvoerlegging en aanbevelingen voor de toekomst ( PB C 14 van 15.1.2020, blz. 1 ).
(9) PB C 311 van 18.9.2020, blz. 1 .
(10) PB C 311 van 18.9.2020, blz. 1 .
(11) PB C 440 van 6.12.2018, blz. 106 .
(12) PB C 311 van 18.9.2020, blz. 63 .
(13) IAO (2019), The Threat of Physical and Psychosocial Violence and Harassment in Digitalized Work.
(14) PB C 47 van 11.2.2020, blz. 64.
(15) PB C 14 van 15.1.2020, blz. 52 .
(16) PB C 47 van 11.2.2020, blz. 64.
(17) PB C 14 van 15.1.2020, blz. 1 .
(18) EESC-advies SOC/644 over de sociale dialoog voor economische duurzaamheid en veerkracht (goedgekeurd op 29.10.2020, nog niet gepubliceerd).
(19) PB C 161 van 6.6.2013, blz. 35.
(20) EESC-resolutie over de bijdrage van het Europees Economisch en Sociaal Comité aan het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2021.
(21) PB C 190 van 5.6.2019, blz. 1.
(22) Conclusies van de Raad over betere bescherming van het minimuminkomen, ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting tijdens de COVID-19-pandemie en erna.
(23) PB C 97 van 24.3.2020, blz. 32.
(24) EESC-advies over Fatsoenlijke minimumlonen in heel Europa.
(25) EESC-resolutie over de bijdrage van het Europees Economisch en Sociaal Comité aan het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2021.
(26) COM(2020) 682 final.
16.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56/29 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de beginselen van openbare dienstverlening voor de stabiliteit van de democratie
(verkennend advies op verzoek van het Duitse voorzitterschap)
(2021/C 56/03)
Rapporteur: |
Christian MOOS (DE-III) |
Corapporteur: |
Philip VON BROCKDORFF (MT-II) |
Verzoek van het Duitse voorzitterschap van de Raad |
Brief van 18.2.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Besluit van het bureau |
17.3.2020 |
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
Goedkeuring door de afdeling |
11.11.2020 |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
2.12.2020 |
Zitting nr. |
556 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
220/0/15 |
1. Samenvatting
1.1. |
Het Duitse voorzitterschap van de Raad van de EU heeft het EESC gevraagd een advies uit te brengen over de beginselen van openbare dienstverlening van de lidstaten die moeten worden toegepast om de belangrijkste kernwaarden van de democratie en de rechtsstaat te waarborgen, en over de voorwaarden onder welke deze beginselen in tijden van crisis fungeren als automatische stabilisator voor de democratie en de rechtsstaat. |
1.2. |
De EU wordt al meer dan tien jaar geconfronteerd met ernstige crises, waaronder de strijd tegen het terrorisme, de wereldwijde financiële en economische crisis, de crisis in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, de milieu- en klimaatcrisis en de COVID-19-pandemie. Doeltreffende openbare diensten spelen een cruciale rol bij het beheersen van crises, het garanderen van de openbare veiligheid en de voorzieningszekerheid door toegang te verlenen tot hun diensten op basis van het beginsel van gelijke toegang en gegarandeerde universaliteit. |
1.3. |
Als gevolg van de noodtoestand was het tijdelijk noodzakelijk om de grondrechten in een aantal van deze uitzonderlijke crisissituaties aan banden te leggen. Om te garanderen dat deze maatregelen gerechtvaardigd en proportioneel zijn, moeten overheidsdiensten een evenwicht zien te vinden tussen inmenging in de grondrechten, handhaving van de rechtsstaat en waarborging van de wettigheid van alle administratieve maatregelen. |
1.4. |
Wat betreft bedreigingen voor de democratie en de rechtsstaat in de hele wereld en ook in de EU, hebben de openbare diensten een beschermende functie: zij kunnen immers weigeren om onwettige instructies op te volgen en zo de Europese waarden en de rechtsstaat handhaven. Met inachtneming van de grondbeginselen van objectiviteit, integriteit, transparantie, respect voor anderen en inzet voor de Europese Unie en haar burgers vormen openbare diensten pijlers van de democratie en een bolwerk tegen het populisme. |
1.5. |
Om te garanderen dat de openbare diensten in Europa in alle crisissituaties fungeren als een automatische stabilisator, moeten de Europese waarden die zijn vastgelegd in de EU-Verdragen, het Handvest van de grondrechten van de EU en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, de door de lidstaten in hun nationale grondwetten gewaarborgde grondrechten en mensenrechten en de gemeenschappelijke waarden van de Unie met betrekking tot diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 14 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), Protocol nr. 26 betreffende de diensten van algemeen belang, toonaangevend zijn voor het bestuur op Europees niveau en, overeenkomstig hun grondwetten, in alle lidstaten van de EU. |
1.6. |
Het EESC benadrukt verder dat goed werkende openbare diensten op alle niveaus in de EU de nodige vaardigheden en personele, technische, materiële en financiële middelen vereisen, evenals goede arbeidsomstandigheden, voldoende salaris en een sociale dialoog met de ambtenaren om de hun toegewezen taken uit te voeren en als automatische stabilisator te kunnen fungeren. |
1.7. |
De lidstaten zijn als enige verantwoordelijk voor hun openbare diensten, die zij volgens hun traditionele beginselen en overeenkomstig hun constitutionele recht vormgeven. Dit laat onverlet dat het EESC pleit voor een doeltreffend Europees rechtskader (met inbegrip van sancties) dat de volledige naleving van de democratie en de rechtsstaat door alle lidstaten garandeert volgens de “criteria van Kopenhagen”, die een noodzakelijke basis vormen voor een goed gedrag van de overheden in de EU en haar lidstaten. |
2. Vragen, definities en doelstellingen van het advies
2.1. |
In de Europese Unie bestaat geen eenduidige definitie van “openbare dienstverlening”. Voor onderhavig advies verstaat het EESC onder openbare dienstverlening de verschillende bestuurlijke, soevereine openbare diensten, waaronder de nationale, territoriale en gemeentelijke diensten van industriële en commerciële aard die het algemeen belang dienen. |
2.2. |
Openbare diensten waarborgen de belangrijkste kernwaarden van de democratie, waaronder eerbiediging van de grondrechten en de rechten van de mens, de grondwetgevende macht van het volk, de scheiding der machten, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, overheidsaansprakelijkheid, het meerpartijenstelsel en de vrijheid van meningsuiting en het recht van bezwaar, mediavrijheid, non-discriminatie, rechten van minderheden en de legaliteit van bestuursmaatregelen. Voor de Unie worden deze waarden met name in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) gedefinieerd als Europese waarden. |
2.3. |
Het begrip “automatische stabilisator” is ontleend aan de economische theorie. Naar analogie van de economische definitie van het begrip worden de beginselen van openbare dienstverlening beschouwd als automatische stabilisatoren die de kernwaarden van de democratie waarborgen, met name in tijden van crisis. |
2.4. |
Dit advies heeft tot doel Europese aanbevelingen op te stellen om ervoor te zorgen dat de onder nationale wetgeving vallende openbare diensten kunnen functioneren als stabiliserend element voor de democratie en de rechtsstaat. Het is zaak de essentiële waarde te erkennen van openbare diensten die doeltreffend zijn met het oog op de bescherming van de kernwaarden van de democratie en de rechtsstaat. |
2.5. |
Doeltreffende openbare diensten die bevorderlijk zijn voor een dynamische samenleving, een productieve economie en samenwerking op basis van vertrouwen tussen de sociale partners zijn zowel voor rechtspersonen als natuurlijke personen onmisbaar. Openbare diensten moeten alle burgers gelijk behandelen, zonder discriminatie, en waarborgen dat zij ongehinderd toegang hebben tot bijv. hoogwaardig onderwijs, sociale diensten, gezondheidszorg, huisvesting, water- en energievoorziening, en postdiensten, ongeacht geslacht, etnische afkomst, godsdienst, overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. |
2.6. |
Openbare diensten vervullen een sleutelrol in de handhaving van de democratische orde, maar kunnen dit niet doen zonder politiek pluralisme, vrijheid van meningsuiting, democratie, rechten voor het maatschappelijk middenveld en intermediaire organen, zoals vakbonden. Zij maken integraal deel uit van democratieën. Samen met andere democratische actoren garanderen zij sociale vooruitgang. |
3. Tijden van crisis: een uitdaging voor de democratie en de rechtsstaat
3.1. Democratie en crisisbeleid
3.1.1. |
Juist in tijden van crisis is het bijvoorbeeld belangrijk om mensen te helpen die kwetsbaar zijn geworden, zowel rechtspersonen als natuurlijke personen, op basis van duidelijke criteria die gelijkheid voor de wet ten doel hebben, en om kansarme personen en groepen in staat te stellen ook toegang tot hulp te krijgen. |
3.1.2. |
Elke eventuele beperking van de grondrechten op basis van een noodtoestand als gevolg van een uitzonderlijke crisissituatie moet gerechtvaardigd, tijdelijk en proportioneel zijn en binnen een specifiek kader door een democratisch gekozen parlement worden goedgekeurd. Ofschoon een onafhankelijk justitieel apparaat bescherming biedt tegen ongerechtvaardigde bestuursrechtelijke handelingen kan de democratie op lange termijn alleen functioneren als de burgers hun rechten ten volle genieten. De wetgevende macht, regeringen en openbare diensten moeten niet alleen in overeenstemming met de grondrechten handelen, maar daar ook de hoeders van zijn. |
3.1.3. |
De verplichting tot neutraliteit van ambtenaren is een van de voorwaarden voor gelijke behandeling van alle gebruikers en het voorkomen van discriminatie. Waarborging van deze verplichting in alle lidstaten is noodzakelijk om ambtenaren tegen populisme te beschermen. |
3.2. Terrorisme en terrorismebestrijdingsmaatregelen van de overheid
3.2.1. |
Sinds 11 september 2001, en misschien al eerder, is een precair evenwicht gevonden tussen bescherming van de vrijheden en doeltreffende risicopreventie. Dit is ook voor overheidsdiensten een grote uitdaging, vanwege de moeilijkheid om bescherming van de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat met nieuwe uitvoerende bevoegdheden te verenigen. |
3.2.2. |
Juist in de praktische toepassing van het geweldsmonopolie door de overheid wordt gestreefd naar een evenwicht tussen schending van de grondrechten en risicopreventie, niet alleen in abstracte zin, maar ook in het kader van de rechtstreekse dagelijkse toepassing. Dit vereist openbare diensten die beschikken over naar behoren opgeleid personeel en de middelen die nodig zijn om hun activiteiten met inachtneming van de vrijheden te verrichten. Er moeten waarborgen zijn om elk misbruik van het openbaar gezag te voorkomen en het recht van verhaal te waarborgen tegen handelingen die de opdracht van de openbare dienst te buiten gaan, hetzij door middel van een wetsbesluit, hetzij door individuele personen. |
3.2.3. |
Openbare diensten waarborgen de handhaving van de openbare orde. In dat opzicht moeten zij een evenwicht zien te vinden tussen risicopreventie en bescherming van de grondrechten, binnen het kader dat aan hen is toegewezen op grond van het beginsel van passende uitoefening van de beoordelingsbevoegdheid. |
3.2.4. |
Naast maatschappelijke organisaties en diverse particuliere sociale diensten leveren openbare diensten een essentiële bijdrage aan de voorkoming van extreme radicalisering, geweld en onverdraagzaamheid, de ondersteuning van de democratie en sociale cohesie, en de verdediging van de Europese waarden. Dat geldt onder meer voor het openbaar onderwijs. |
3.3. Wereldwijde financiële crisis en schuldencrisis
3.3.1. |
De bezuinigingsmaatregelen die meerdere jaren zijn toegepast in de nasleep van de wereldwijde financiële crisis en de schuldencrisis hebben de openbare diensten geraakt en nadelige gevolgen gehad voor de doeltreffendheid van hun activiteiten. |
3.3.2. |
Deze periode heeft ons geleerd dat schuldvermindering op de korte termijn niet noodzakelijkerwijs via de privatisering van diensten van algemeen belang hoeft te verlopen. |
3.3.3. |
De permanente en adequate garantie van vrije toegang tot hoogwaardige diensten van algemeen belang moet op Europees niveau worden gewaarborgd; met name in tijden van crisis maken deze diensten dankzij die continuïteit hun rol als sterke sociale vangnetten waar. |
3.3.4. |
Doeltreffende en sterke openbare diensten dragen in hoge mate bij tot de handhaving van een adequaat niveau van de overheidsuitgaven. Doeltreffend wil niet zeggen dat de rol van de staat wordt beperkt, aangezien slecht functioneren leidt tot een algemene stijging van de sociale en economische kosten. |
3.3.5. |
Openbare diensten die over opgeleid personeel en de noodzakelijke materiële middelen beschikken, leveren dankzij een doeltreffende toepassing van de regels een bijdrage aan het voorkomen van toekomstige crises. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een overheid met succes de strijd aanbindt met belastingontwijking en -fraude en daarmee de inning van overheidsinkomsten garandeert, of wanneer op doeltreffende wijze toezicht op de financiële sector wordt gehouden. |
3.4. Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel in crisis
3.4.1. |
Europa heeft sinds 2015 te maken met een forse stijging van het aantal vluchtelingen. Sterke openbare diensten en de participatie van het maatschappelijk middenveld zijn essentieel om dit vraagstuk op te lossen. Het EESC dringt erop aan dat het asielrecht en het daarmee samenhangende internationale recht in alle lidstaten worden gewaarborgd en dat het gemeenschappelijk Europees asielstelsel wordt voltooid. |
3.4.2. |
Er moet een pan-Europese oplossing komen wanneer het vermogen van de openbare diensten van een of meer lidstaten ontoereikend is om een passende bescherming van de grondrechten en de rechten van de mens van vluchtelingen te waarborgen, bijvoorbeeld aan de toegangspoorten tot de EU. Er moet voor gezorgd worden dat de openbare diensten van de gehele Unie de Europese waarden kunnen naleven in de uitvoering van hun taken. |
3.4.3. |
Als de openbare diensten van een lidstaat namens alle lidstaten optreden, moeten de daaruit voortvloeiende lasten rechtvaardig worden verdeeld. Tegelijkertijd is het in dat opzicht belangrijk om maximale bescherming van de grondrechten en de rechten van de mens en inachtneming van de Europese waarden te waarborgen. |
3.4.4. |
De digitale interoperabiliteit van controlesystemen aan de grens moet voldoen aan de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens. De EU moet zorgen voor eerbiediging van de bescherming van persoonsgegevens door alle overheden in alle lidstaten. |
3.5. Milieu- en klimaatcrisis
3.5.1. |
Openbare diensten spelen een grote rol in de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en de uitvoering van de Europese Green Deal. Openbare diensten kunnen veranderingen aanjagen door middel van milieuvriendelijke initiatieven en beleid in verband met overheidsopdrachten en stages. |
3.5.2. |
Milieutransformatie wordt ook een kwestie van sociale rechtvaardigheid. Om ervoor te zorgen dat de lastenverdeling wordt aanvaard, moeten de verplichtingen op billijke wijze worden verdeeld en op niet-discriminerende wijze worden toegepast. |
3.5.3. |
Openbare diensten kunnen stimuleringsregelingen toepassen en nieuwe diensten voorstellen, met name op het gebied van mobiliteit, energievoorziening en -zekerheid. Duurzaamheid en koolstofneutraliteit behoren eveneens tot de fundamentele beginselen waarvan de Unie eerbiediging door alle openbare diensten in Europa moet waarborgen. |
3.6. De COVID-19-pandemie
3.6.1. |
Het conflict tussen vrijheid en veiligheid, tussen rechten en de noodtoestand, heeft zich tijdens de COVID-19-crisis opnieuw voorgedaan. De risico’s en de beperking van vrijheden zijn in gelijke mate van toepassing op iedereen. |
3.6.2. |
Openbare diensten en hun personeelsleden bevinden zich in de frontlinie in de strijd tegen het virus. Zij moeten onder alle omstandigheden de volksgezondheid, risicopreventie en voorzieningszekerheid waarborgen. |
3.6.3. |
De crisis als gevolg van COVID-19 laat zien hoezeer de lidstaten en hun burgers adequaat reagerende, sterke, goed gefinancierde en moderne openbare diensten nodig hebben. Tijdens een ernstige crisis moeten soms snel besluiten worden genomen. Deze besluiten moeten naar behoren gerechtvaardigd zijn en mogen niet aan de democratische controle worden onttrokken. Als dat niet het geval is, zouden deze besluiten de democratie kunnen aantasten. De bereidheid om de regels na te leven wordt kleiner naarmate de legitimiteit afneemt. Regeringen moeten profiteren van het vertrouwen van de samenleving om snel te reageren in tijden van crisis en een beroep doen op de doeltreffendheid van de openbare diensten. Als administratieve tak van de uitvoerende macht hebben openbare diensten zelf ook vertrouwen nodig om de besluiten op doeltreffende wijze te kunnen uitvoeren. |
3.6.4. |
De pandemie heeft duidelijk gemaakt dat het voor de openbare diensten van essentieel belang is om over opgeleid en bevoegd personeel en voldoende materiële middelen en voorraden te beschikken. De erkenning van het fundamentele karakter van overheidstaken rechtvaardigt dat ambtenaren naar behoren worden betaald en dat er in heel Europa sociale minimumnormen voor hen gelden. Veel EU-landen hebben demografische problemen waar rekening mee moet worden gehouden om ervoor te zorgen dat de openbare diensten financieel aantrekkelijk blijven of worden in de “strijd om de knapste koppen”. |
3.6.5. |
De kwaliteit van de beginselen van de openbare dienstverlening en goede arbeidsomstandigheden voor ambtenaren, waaronder een goede sociale dialoog en een democratisch klimaat, vergroten het vertrouwen van de burgers in hun overheid. |
3.6.6. |
In het streven om hun vermogen om het recht op leven en het recht op lichamelijke integriteit te waarborgen in evenwicht te brengen, hebben alle EU-landen de laatste tijd andere grondrechten ingeperkt in een mate die in democratieën ongezien is. Deze ongekende maatregelen mogen slechts tijdelijk zijn en moeten regelmatig worden herzien door gekozen parlementen. |
3.6.7. |
Openbare diensten zijn afhankelijk van duidelijke overheidsbesluiten, juridische duidelijkheid en rechtszekerheid. Het beginsel van transparantie en goed bestuur dat de EU op zichzelf toepast, leidt ertoe dat de EU ervoor zorgt dat alle openbare diensten in Europa deze beginselen in acht nemen. |
3.6.8. |
Veel openbare diensten houden zich bezig met de economische en sociale gevolgen van de crisis. Samen tonen zij in concreto de cruciale waarde van een doeltreffend beheer in tijden van crisis. |
4. De openbare diensten als automatische stabilisator
4.1. |
Om ervoor te zorgen dat een overheidsadministratie de rol van automatische stabilisator kan spelen, moet het doeltreffend zijn, op Europees, nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau aanwezig zijn in de hele EU, en beschikken over de noodzakelijke vaardigheden en personele, technische, materiële en financiële middelen om de toevertrouwde taken te vervullen. |
4.2. |
Behalve op Europees niveau is het niet zozeer zaak om de verdeling van taken tussen de verschillende niveaus in de gehele Unie op uniforme wijze te regelen, maar eerder om rekening te houden met de omstandigheden in de desbetreffende lidstaat om doeltreffende administratieve praktijken te waarborgen. |
4.3. |
De lidstaten mogen zelf beslissen over het openbare of particuliere karakter van hun verschillende diensten. Hiertoe moeten zij erop toezien dat het tekort aan particuliere dienstverleners in tijden van crisis geen gevaar vormt voor de openbare veiligheid of de voorzieningszekerheid. |
4.4. |
Wanneer alle openbare diensten zich consequent houden aan de beginselen van wettigheid, evenredigheid en gelijkheid van behandeling en het recht op behoorlijk bestuur toepassen, dan versterken zij het vertrouwen in de rechtsstaat en de democratie en de terughoudendheid ten aanzien van populistische toezeggingen. |
4.5. |
Openbare diensten die transparantie betrachten, dragen in hoge mate bij aan de bestrijding van corruptie en daardoor aan de betrouwbaarheid en financiële toegankelijkheid van diensten. Het vertrouwen wordt verder versterkt door inachtneming van de fundamentele beginselen van openbare dienstverlening in Europa, de beschikbaarheid en bevoegdheid van deze diensten, en door vlotte toegang tot onafhankelijke controleorganen. |
4.6. |
Als openbare diensten de beginselen op passende wijze toepassen, vervullen zij een beschermende en herverdelende functie, met name wat betreft de eerbiediging van de grondrechten en de rechten van de mens door regeringen en de wetgevende macht op alle niveaus, in die zin dat ze onwettige instructies kunnen weigeren en op die manier de democratie en de rechtsstaat beschermen. |
4.7. |
Het openbaar onderwijs moet een grote bijdrage leveren door de Europese waarden over te brengen en een democratische burgercultuur te bevorderen. Formeel onderwijs is een belangrijke openbare dienst op zich, vooral om de burgers van morgen voor te bereiden. |
4.8. |
De huidige pandemie maakt duidelijk hoe een overbelast zorgstelsel kan leiden tot aantasting van de menselijke waardigheid en hoe cruciaal het is om over voldoende personeel en medische hulpmiddelen te beschikken. |
4.9. |
Een doeltreffende sociale administratie die vrije en niet-discriminerende toegang tot het socialezekerheidsstelsel biedt, versterkt het vertrouwen in de rechtsstaat. Openbare diensten zijn in deze context een afspiegeling van de sociale solidariteit. |
5. Beginselen van openbare dienstverlening in de Europese Unie
5.1. |
De lidstaten zijn en blijven als enige verantwoordelijk voor hun respectieve openbare diensten, die zij volgens hun traditionele beginselen en overeenkomstig hun constitutionele recht vormgeven. Zonder hieraan afbreuk te doen en gezien de bedreigingen voor de democratie en de rechtsstaat in de hele wereld, en helaas ook in Europa, zijn gemeenschappelijke Europese beginselen en garanties nodig om ervoor te zorgen dat het overheidsapparaat en de openbare diensten garant blijven staan voor de democratie en de rechtsstaat. |
5.2. |
Het EESC pleit voor een doeltreffend Europees rechtskader dat garandeert dat de “criteria van Kopenhagen”, die sinds 1993 voor alle lidstaten de criteria voor toetreding tot de EU zijn, volledig worden nageleefd. Het kader moet voorzien in de mogelijkheid van sancties. |
5.3. |
Voor alle openbare diensten van de Unie en de lidstaten fungeren de Europese waarden, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de waarborgen van de lidstaten met betrekking tot grondrechten en rechten van de mens zoals die zijn opgenomen in de nationale grondwetten, als richtsnoeren voor administratieve praktijken. |
5.4. |
De gedeelde waarden van de Unie met betrekking tot diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 14 VWEU, zoals vastgelegd in het VEU, Protocol nr. 26 betreffende diensten van algemeen belang, vormen de richtsnoeren voor de activering van de beginselen van de openbare dienst in alle lidstaten. |
5.5. |
Overheidsdiensten in de lidstaten moeten ondanks al hun diversiteit drie beginselen in acht nemen: neutraliteit, de toepassing van recht en orde en transparantie. Tekortkomingen in de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en grondwetswijzigingen die bovengenoemde beginselen van de openbare dienst ondermijnen en daarmee ook de traditionele beginselen van de openbare diensten, moeten tot doeltreffende sancties leiden. |
5.6. |
Overeenkomstig het neutraliteitsbeginsel moeten openbare diensten de toegang tot hun diensten garanderen op basis van het beginsel van gelijke toegang en gegarandeerde universaliteit. De toegankelijkheid van deze diensten moet ook volledig worden gegarandeerd voor sociale groepen waarvoor die toegang problemen oplevert, zoals mensen met een handicap, minderheden en mensen op het platteland. |
5.7. |
De wettigheid van alle administratieve praktijken is van essentieel belang; wetten en richtlijnen mogen niet tegen het constitutioneel bestel of de Europese waarden indruisen. Ze moeten bovendien de beginselen van evenredigheid, gelijkheid van behandeling en passende uitoefening van de beoordelingsbevoegdheid eerbiedigen. |
5.8. |
Overheden brengen het recht op behoorlijk bestuur in de praktijk en gaan op transparante wijze te werk om publiek toezicht op de uitvoerende macht toe te staan. Zij waarborgen vrije toegang tot bestuurlijke informatie en gaan zonder voorbehoud in op verzoeken om inlichtingen. Uitzonderingen moeten op restrictieve wijze worden geïnterpreteerd. |
5.9. |
Openbare diensten zijn gebonden aan het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie en nemen alle noodzakelijke maatregelen om corruptie te bestrijden. Tevens geven zij gevolg aan alle aanbevelingen uit de verslagen over corruptiebestrijding van de Unie. |
5.10. |
Uitsluitend een democratisch burgerbeginsel dient voor openbare diensten leidend te zijn. De rol van een doeltreffend en gestructureerd maatschappelijk middenveld en politieke oppositie is van het grootste belang om dit beginsel te handhaven. |
5.11. |
De arbeidssituatie van personeelsleden van openbare diensten moet hun de mogelijkheid bieden om onwettige instructies te weigeren en naar behoren klachten in te dienen. Dit draagt bij aan de goede werking van de openbare diensten en vormt een garantie voor de democratie en voor de verdediging van het algemeen belang tegen corruptie, fraude of misbruik. |
5.12. |
De klokkenluidersrichtlijn is van toepassing op overheidspersoneel. Zoals gesteld in EESC-advies SOC/593, Versterking van de bescherming van klokkenluiders op EU-niveau (1), heeft het betrokken personeelslid de keuze of hij zich eerst tot interne kanalen of tot de bevoegde autoriteiten richt (en daarna pas tot de media of het publiek). |
5.13. |
Er moet ook op worden toegezien dat de mogelijkheden voor rechtstreeks contact ondanks de digitalisering van diensten in de toekomst gehandhaafd blijven: dit geldt voor alle openbare, territoriale, regionale en nationale diensten waarvoor de begeleiding van kwetsbare personen (ouderen, armen, migranten enz.) ad personam wordt uitgevoerd, en dat de digitalisering niet een extra factor van uitsluiting voor deze hele bevolkingsgroep wordt. |
5.14. |
Het is heel belangrijk dat de openbare diensten op één lijn met het huidige niveau van de digitalisering liggen, echter zonder dat de grondrechten in gevaar worden gebracht. Zo moeten zij met name instaan voor de bescherming van gegevens en het recht op zelfbeschikking met betrekking tot informatie in het kader van de digitale administratie. |
5.15. |
Openbare diensten moeten over de vereiste vaardigheden en menselijke, technische, materiële en financiële middelen beschikken die nodig zijn om de aan hen toevertrouwde taken te vervullen. Om ervoor te zorgen dat zij ook goed blijven functioneren in geval van een noodtoestand in verband met een crisis, is het noodzakelijk dat zij op al deze gebieden over voldoende reserves beschikken. |
5.16. |
De organisatie van nationale openbare diensten valt onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de lidstaten, omdat deze diensten van groot belang zijn voor hun nationale identiteit. Het is echter noodzakelijk dat deze diensten binnen het Europese systeem van multilevel governance interoperabel zijn. |
5.17. |
De Europese samenwerking en de praktische toepassing van de beginselen van openbare dienstverlening moeten deel uitmaken van de opleiding van alle personeelsleden die publieke taken uitvoeren. |
5.18. |
Er moeten meer uitwisselingen van personeel plaatsvinden tussen de Unie en de lidstaten, alsook tussen de lidstaten onderling, om de band tussen de bestuursniveaus binnen het Europese multilevel governance-systeem te versterken. Binnen de lidstaten moet het voor personeelsleden van openbare diensten mogelijk zijn om van werkplek te veranderen zonder dat dit nadelen voor hen oplevert. |
5.19. |
De Europese instellingen die bij- en nascholing en beroepsopleidingen aanbieden, moeten cursussen opzetten voor de personeelsleden van openbare diensten op alle niveaus over de beginselen van openbare dienstverlening en hoe zij de rol van automatische stabilisator van die diensten op zich kunnen nemen. |
5.20. |
Het is van essentieel belang dat alle openbare diensten die deelnemen aan de verstrekking van EU-middelen de beginselen van openbare dienstverlening in acht nemen en uitvoeren. |
Brussel, 2 december 2020.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
16.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56/36 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de noodzaak om te garanderen dat personen met een handicap daadwerkelijk kunnen stemmen bij verkiezingen voor het Europees Parlement
(aanvullend initiatiefadvies)
(2021/C 56/04)
Rapporteur: |
Krzysztof PATER |
Besluit van de voltallige vergadering |
20.2.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde |
|
Aanvullend initiatiefadvies |
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
Goedkeuring door de afdeling |
11.11.2020 |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
2.12.2020 |
Zitting nr. |
556 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
246/0/0 |
1. Inleiding
1.1. |
Dit advies is een samenvatting van de tweede fase van de werkzaamheden van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC), die tot doel hebben te verzekeren dat alle burgers van de Europese Unie (EU) met een handicap daadwerkelijk kunnen stemmen bij verkiezingen voor het Europees Parlement (EP). |
1.2. |
In de eerste fase, die werd afgerond in maart 2019, stelde het EESC het informatief rapport Werkelijk stemrecht van personen met een handicap bij de EP-verkiezingen (1) op. In het rapport wordt uitvoerig beschreven welke wettelijke en technische hindernissen verhinderen dat deze rechten in alle lidstaten van de EU kunnen worden uitgeoefend. In dit advies komen slechts enkele van de bevindingen en conclusies van dat rapport aan bod. Om de situatie volledig te begrijpen, moet men het hele rapport lezen. |
2. Conclusies en aanbevelingen
2.1. |
In elk van de 27 EU-landen gelden er regels of organisatorische regelingen waardoor sommige kiezers met een handicap de mogelijkheid wordt ontnomen om deel te nemen aan de verkiezingen voor het EP. |
2.2. |
Als er geen grote wettelijke veranderingen komen, zal, in combinatie met de vergrijzing van de bevolking, het aantal mensen dat door een handicap niet daadwerkelijk het recht heeft om te stemmen, blijven toenemen — dit geldt zowel voor mensen die thuis wonen als voor mensen in instellingen voor langdurige zorg. Dit gebrek aan mogelijkheden om te stemmen treft ook vele andere mensen, zoals personen die kort in het ziekenhuis verblijven, personen die thuis een behandeling volgen of revalideren en personen die in isolatie of quarantaine zitten door epidemiologische risico’s. |
2.3. |
Het EESC acht dit onaanvaardbaar en in strijd met de fundamentele waarden van de EU en de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Het is ook in strijd met vele internationale wettelijke en politieke handelingen, onder meer het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de aanbevelingen van het Comité van ministers van de Raad van Europa. |
2.4. |
Het EESC roept het EP, de Europese Raad en de lidstaten op om de Verkiezingsakte van 1976 (2) dringend te wijzigen door het beginsel dat verkiezingen algemeen, rechtstreeks en geheim moeten zijn, te verduidelijken, wat het mogelijk zou maken om in de hele EU normen in te voeren om te garanderen dat personen met een handicap daadwerkelijk kunnen stemmen, overeenkomstig artikel 29 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De normen moeten ten minste het volgende omvatten:
|
2.5. |
De invoering van deze regels zal de lidstaten nog steeds ruime discretionaire bevoegdheden geven, maar zal toch waarborgen dat elke EU-burger vanaf 2024 daadwerkelijk het recht heeft om voor zijn of haar vertegenwoordiger voor het EP te stemmen, ongeacht de nationaliteit of het land waar hij of zij woont. |
3. Stand van zaken
3.1. Hindernissen die personen met een handicap ervaren bij de uitoefening van hun stemrecht
3.1.1. |
Politici in heel Europa zijn zich ervan bewust dat veel mensen met een handicap hun stemrecht niet kunnen uitoefenen, want al vele jaren vragen vertegenwoordigers van organisaties die zich inzetten voor de rechten van personen met een handicap en mensenrechten, evenals personen met een handicap zelf en hun gezinnen, een daadwerkelijk recht om te stemmen, zonder enige beperkingen. De voorzitter van het Europees Parlement, Antonio Tajani, wees ook op dit probleem in de brief die hij in 2017 naar de eerste ministers van alle lidstaten stuurde en waarin hij hen vroeg om alle gepaste maatregelen te nemen om te verzekeren dat personen met een handicap hun stemrecht tijdens de verkiezingen van 2019 konden uitoefenen. De verwachte resultaten bleven echter uit. |
3.1.2. |
Op 20 maart 2019 heeft het EESC zijn informatief rapport Werkelijk stemrecht van personen met een handicap bij de EP-verkiezingen naar de instellingen van de EU en de lidstaten gestuurd. |
3.1.2.1. |
Het rapport bevat een uitvoerige beschrijving van de wettelijke en technische hindernissen die personen met een handicap in alle lidstaten ervaren wanneer zij hun stemrecht willen uitoefenen. Er zijn in het rapport ook meer dan 200 voorbeelden van goede praktijken terug te vinden, met name oplossingen die het deze mensen gemakkelijker maken om aan verkiezingen deel te nemen. |
3.1.2.2. |
Het rapport bevat een analyse van de rechten van personen met een handicap om volledig aan het politieke leven deel te nemen, met inbegrip van het recht om te stemmen, die voortvloeien uit de belangrijkste internationale wettelijke en politieke handelingen. |
3.1.2.3. |
Daarnaast bevat het rapport een gedetailleerde beschrijving van de in de EU geldende regels die vaststellen hoe verkiezingen voor het EP verlopen en hoe deze regels kunnen worden gewijzigd. |
3.1.3. |
De in het rapport beschreven beperkingen werden bevestigd door verslagen van Europese media en maatschappelijke organisaties van de meest recente EP-verkiezingen (23 — 26 mei 2019). |
3.1.4. |
Tijdens de twee maanden tussen de publicatie van het rapport in maart en de verkiezingen voor het EP in mei werd in Duitsland (3) en Frankrijk (4) over wetswijzigingen beslist, waardoor mensen die eerder niet konden gaan stemmen, dat nu wel konden doen. Desondanks kunnen in totaal zo’n 400 000 EU-burgers door nationale wetten van 14 lidstaten nog steeds niet stemmen bij verkiezingen voor het EP wegens een verstandelijke handicap of geestelijke gezondheidsproblemen — meestal als gevolg van de beslissing om hen onder volledige of gedeeltelijke voogdij te plaatsen. |
3.1.5. |
Door organisatorische regelingen (technische beperkingen) die voortvloeien uit regels of praktijken in de lidstaten kunnen miljoenen EU-burgers niet stemmen bij verkiezingen voor het EP. Enkele voorbeelden:
|
3.1.6. |
In elk van de 27 EU-landen gelden er regels of organisatorische regelingen waardoor sommige kiezers met een handicap de mogelijkheid wordt ontnomen om deel te nemen aan de verkiezingen voor het EP. Als de beste praktijken van alle landen werden uitgevoerd, zou er evenwel een ideaal systeem ontstaan waarin elke EU-burger met een handicap niet alleen de volledige mogelijkheid zou hebben om te stemmen, maar ook uit meerdere opties de voor hem of haar meest handige methode van stemmen zou kunnen kiezen. |
3.1.7. |
De COVID-19-pandemie heeft de landen die in 2020 verkiezingen hielden of houden ertoe verplicht om nieuwe, vaak innovatieve oplossingen in te voeren, die de mogelijkheid bieden om te stemmen zonder naar het stemlokaal te hoeven komen. Hierdoor is het aantal positieve oplossingen in de lidstaten aanzienlijk toegenomen, en dat is niet alleen nuttig voor personen met een handicap. |
3.1.8. |
Het Europees Parlement heeft op 26 november 2020 een resolutie aangenomen over de stand van zaken met betrekking tot het Europese verkiezingsproces (5). Daarin wees het, met vermelding van eerder genoemd rapport van het EESC, op de ernstige beperkingen die personen met een handicap ondervinden bij de uitoefening van het kiesrecht. |
3.2. Demografische en gezondheidsbepalende factoren
3.2.1. |
Volgens voorspellingen van Eurostat (6) zal het aandeel 65-plussers in de totale bevolking toenemen van 19,8 % in 2018 tot 31,3 % in 2100. |
3.2.2. |
Volgens Eurostat zal een meisje dat in 2015 is geboren, naar verwachting 63,3 jaar gezond leven, vrij van enige vorm van handicap, terwijl een pasgeboren jongen naar verwachting 62,6 jaar vrij van handicap zal leven (7). Aangezien de gemiddelde levensverwachting voor dit meisje 83,3 jaar is en voor de jongen 77,9 jaar, zal de gemiddelde vrouw die is geboren in 2015 20 jaar met een handicap leven, terwijl dit voor mannen die in datzelfde jaar geboren zijn ongeveer 15 jaar is. |
3.2.3. |
Volgens ramingen van Eurostat (8) ligt het percentage personen met een handicap in de leeftijdscategorie 15 tot en met 64 jaar tussen 11 en 14 %, afhankelijk van de toegepaste definitie. Als de definitie van artikel 1 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat door de EU en alle lidstaten is geratificeerd, als referentie wordt gebruikt, ligt het percentage hoger dan 15 %. |
3.2.4. |
Naar schatting 20 % van de volwassen EU-burgers, ongeveer 80 miljoen mensen, heeft momenteel dus een of andere vorm van handicap die het moeilijk maakt om in het dagelijkse leven te functioneren, en dit percentage zal gemiddeld elke zes jaar met 1 % toenemen. |
3.2.5. |
Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van de VN is van toepassing op personen “met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen”. Het EESC benadrukt echter dat andere personen die niet formeel als personen met een handicap worden beschouwd omdat hun beperking tijdelijk is, dezelfde hindernissen ervaren wanneer het gaat om de mogelijkheid om te stemmen. |
3.2.5.1. |
Het gaat dan bijvoorbeeld om personen die kort in het ziekenhuis verblijven of personen die thuis een behandeling volgen of revalideren en die door hun huidige gezondheidstoestand niet in een stemlokaal kunnen gaan stemmen. Dit zou het geval zijn voor honderdduizenden patiënten in de EU. |
3.2.5.2. |
Dit kan ook belangrijk zijn voor mensen die door een epidemiologisch risico onderworpen zijn aan verplaatsingsbeperkingen, die geïsoleerd zijn in een gesloten instelling of die hun huis niet kunnen verlaten. Uit ervaring met de COVID-19-pandemie blijkt dat vele miljoenen EU-burgers tegelijk kunnen worden getroffen. |
4. Het belangrijkste internationale wettelijke en beleidskader voor het stemrecht van personen met een handicap
4.1. |
In artikel 21 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties, die op 10 december 1948 is goedgekeurd, wordt bepaald: “Een ieder heeft het recht om deel te nemen aan het bestuur van zijn land, rechtstreeks of door middel van vrij gekozen vertegenwoordigers.”. |
4.2. |
In artikel 25 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, op 16 december 1966 aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, wordt bepaald: “Elke burger heeft het recht en dient in de gelegenheid te worden gesteld, zonder dat het onderscheid bedoeld in artikel 2 wordt gemaakt en zonder onredelijke beperkingen: […] te stemmen […].”. |
4.3. |
In het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat op 3 mei 2008 in werking trad,
|
4.4. |
Het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap merkte in 2015 op “dat personen met een handicap in de Europese Unie, vooral zij die niet handelingsbekwaam zijn of in een instelling verblijven, hun recht om hun stem uit te brengen bij verkiezingen niet kunnen uitoefenen en dat deelname aan verkiezingen niet volledig toegankelijk is” en beval aan om “de nodige maatregelen te nemen om alle personen met alle soorten handicaps in staat te stellen hun recht om hun stem uit te brengen uit te oefenen” (9). |
4.5. |
In het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt duidelijk gesteld, in artikel 20, lid 2, onder b): “De burgers van de Unie […] hebben, onder andere, […] kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement […] in de lidstaat waar zij verblijf houden, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat”. |
4.6. |
In artikel 39 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt bevestigd dat alle EU-burgers het recht hebben om bij verkiezingen voor het EP hun stem uit te brengen. Bovendien wordt in artikel 21, lid 1, het volgende benadrukt: “Elke discriminatie, met name op grond van […] een handicap […] is verboden”. Artikel 26 behelst dat “de Unie […] het recht van personen met een handicap [erkent en eerbiedigt] op maatregelen die beogen hun […] deelname aan het gemeenschapsleven te bewerkstelligen”. |
4.7. |
In de op 16 november 2011 aangenomen aanbeveling van het Comité van ministers van de Raad van Europa (10) wordt opnieuw bevestigd dat alle personen met een handicap het recht hebben om op voet van gelijkheid met anderen deel te nemen aan het politieke en openbare leven en dat ten tijde van het stemmen toegankelijke stembiljetten en voorzieningen beschikbaar moeten zijn. |
5. Te nemen maatregelen
5.1. |
Het EESC benadrukt dat, overeenkomstig artikel 10, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (geconsolideerde versie), “de burgers […] op het niveau van de Unie rechtstreeks [worden] vertegenwoordigd in het Europees Parlement”. Volgens artikel 14, lid 3, worden “de leden van het Europees Parlement […] gekozen door middel van rechtstreekse, vrije en geheime algemene verkiezingen”. Deze bepalingen bieden geen basis om in het kader van het recht om bij verkiezingen voor het EP te stemmen, onderscheid te maken tussen personen met een handicap afhankelijk van hun burgerschap of het land waar zij wonen. |
5.2. |
Er zijn momenteel veel voorbeelden in de EU van onredelijke differentiatie in de rechten van personen met een handicap en dus van discriminatie tegen hen. Enkele voorbeelden:
Het EESC acht dergelijke situaties onaanvaardbaar en in strijd met de fundamentele waarden van de EU en de bepalingen van het VEU. |
5.3. |
De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de verkiezingen voor het EP en voor de vaststelling van de regels ervan. Hun discretionaire bevoegdheden zijn evenwel door het EU-recht beperkt. De Verkiezingsakte van 1976, die de wettelijke basis voor de verkiezingen voor het EP vormt, bevat vereisten die soms afwijken van de regels van lidstaten voor lokale of nationale verkiezingen (11). Het EESC is van mening dat een wijziging van deze akte door van lidstaten te eisen dat zij normen invoeren die waarborgen dat personen met een handicap daadwerkelijk kunnen stemmen bij verkiezingen, een gepaste en snelle manier is om de bestaande praktijken die deze EU-burgers discrimineren weg te werken. |
5.3.1. |
Het EESC is van mening dat het beginsel van algemene verkiezingen zoals vermeld in artikel 1, lid 3, van deze akte moet worden verduidelijkt door te stellen dat EU-burgers niet het recht mag worden ontnomen om te stemmen bij verkiezingen voor het EP vanwege een handicap of gezondheidstoestand op basis van nationale regelgeving. |
5.3.2. |
Het EESC acht het essentieel om het beginsel dat verkiezingen rechtstreeks en geheim moeten zijn, zoals vermeld in artikel 1, lid 3, van deze akte, te verduidelijken door te stellen dat lidstaten bij de opstelling van gedetailleerde verkiezingsbeginselen:
|
5.4. |
Het EESC is van mening dat het mogelijk is de waaier aan positieve ervaringen van veel landen te gebruiken om de voorgestelde oplossingen snel in te voeren, rekening houdend met de specifieke kenmerken en verkiezingstradities van elke lidstaat. |
5.4.1. |
17 EU-landen hebben voor bepaalde groepen kiezers al regelingen om te stemmen via de mobiele stembus. In acht landen kunnen mensen stemmen per post. In één land kan men online stemmen. Sommige EU-landen zetten gesloten stemlokalen op in instellingen voor permanente zorg. Dankzij deze oplossingen krijgen mensen die niet naar hun aangewezen stemlokaal kunnen gaan, toch de kans om hun stem uit te brengen. |
5.4.2. |
Negen lidstaten hebben oplossingen voor blinden ingevoerd, zodat zij zelfstandig kunnen stemmen. Het gaat dan om speciale hoezen voor stembiljetten waarop een eenvoudig grafisch symbool wordt aangebracht bij het stemmen of om enveloppen voor stembiljetten met een opschrift in braille, zodat de kiezer gemakkelijk de juiste kaart kan vinden om in de stembus te stoppen. Speciale hoezen zijn ook erg nuttig voor visueel gehandicapten en voor mensen met een beperkte handvaardigheid. Landen waar kiezers momenteel het volgnummer of de naam van de kandidaat op het stembiljet moeten schrijven, kunnen hun voordeel doen met deze expertise, als zij besluiten over te stappen op een handigere regeling. |
5.4.3. |
15 landen boden kiezers de mogelijkheid om van stemlokaal te veranderen, althans wanneer dit was gerechtvaardigd door een handicap. In 10 landen kunnen minstens bepaalde groepen mensen op voorhand stemmen, meestal dankzij voorzieningen die goed zijn aangepast aan de behoeften van personen met verschillende soorten handicaps. Aangezien in geen enkel EU-land alle stemlokalen zijn aangepast voor personen met alle soorten handicaps, bestaat de enige gepaste oplossing erin kiezers vrij te laten kiezen in welk stemlokaal zij zullen gaan stemmen. |
5.4.4. |
In veel landen kan een kiezer met een handicap zelf kiezen wie hem of haar zal bijstaan als assistent tijdens verkiezingen. In een grote groep landen is het recht om vrij een assistent te kiezen evenwel beperkt. Dit kan alleen als gerechtvaardigd worden beschouwd wanneer het een persoon moet zijn die ook tegelijk andere taken uitvoert (bijv. een lid van de kiescommissie of een waarnemer). In andere gevallen zijn de beperkingen niet gerechtvaardigd en is de procedure voor de keuze van een assistent die in sommige landen van toepassing is, schadelijk voor de waardigheid van kiezers met een handicap. |
5.5. |
De naleving van deze beginselen beperkt geenszins de discretionaire bevoegdheden van de lidstaten, en zou waarborgen dat elke EU-burger met een handicap daadwerkelijk het recht heeft om voor zijn of haar vertegenwoordiger voor het EP te stemmen, ongeacht de nationaliteit of het land waar hij of zij woont. Het EESC is van mening dat het essentieel is om deze beginselen goed te keuren, zodat de volgende verkiezingen voor het EP als echt universeel kunnen worden beschouwd. |
5.5.1. |
In artikel 223, lid 1, VWEU, wordt het volgende gesteld: “Het Europees Parlement stelt een ontwerp op met het oog op de vaststelling van de nodige bepalingen voor de rechtstreekse algemene verkiezing van zijn leden volgens een in alle lidstaten eenvormige procedure of volgens beginselen die alle lidstaten gemeen hebben. De Raad stelt met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure en na goedkeuring van het Europees Parlement, dat met meerderheid van stemmen van zijn leden een besluit neemt, de nodige bepalingen vast. Deze bepalingen treden pas in werking nadat zij door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn goedgekeurd.”. |
5.5.2. |
In het licht hiervan en om te waarborgen dat alle EU-burgers met een handicap het recht hebben om hun stem uit te brengen bij de verkiezingen voor het EP in 2024, verzoekt het EESC:
|
5.5.2.1. |
Het EESC is zich ervan bewust dat de voorbije jaren veel, vaak controversiële voorstellen om de regels voor het verloop van verkiezingen voor het EP te wijzigen, werden besproken. Het is evenwel van mening dat de voorstellen over de rechten van personen met een handicap om hun stem uit te brengen, moeten worden losgekoppeld van dit algemene debat en naar voren moeten worden geschoven als een afzonderlijk project, aangezien alleen een dergelijke benadering het vooruitzicht biedt om een ruime consensus te bereiken en de voorgestelde wijzigingen snel in te voeren. De invoering van normen voor de uitoefening van het kiesrecht door personen met een handicap zou ook een goed uitgangspunt kunnen vormen voor toekomstige soortgelijke initiatieven met betrekking tot de andere kwesties die het Europees Parlement in zijn resolutie van 26 november 2020 noemt (12). |
Brussel, 2 december 2020.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) https://www.eesc.europa.eu/nl/node/68473
(2) PB L 278 van 8.10 1976, PB C 340 van 10.11 1997, PB L 283 van 21.10.2002.
(3) https://www.bundesverfassungsgericht.de/SharedDocs/Entscheidungen/EN/2019/04/qs20190415_2bvq002219en.html
(4) https://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do?cidTexte=JORFTEXT000038261631&categorieLien=id
(5) P9_TA(2020)0327.
(6) https://ec.europa.eu/eurostat/statisticsexplained/index.php/Population_structure_and_ageing#The_share_of_elderly_people_continues_to_increase
(7) https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=People_in_the_EU_-_statistics_on_an_ageing_society&oldid=458862
(8) https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/pdfscache/34409.pdf
(9) Afsluitende opmerkingen over het eerste verslag van de Europese Unie.
(10) Aanbeveling CM/Rec(2011)14.
(11) https://www.eesc.europa.eu/nl/node/68473 — deel 4.
(12) Punt 23 uit de resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2020 over de stand van zaken met betrekking tot het Europees verkiezingsproces (2020/2088(INI)); P9_TA(2020)0327.
III Voorbereidende handelingen
Europees Economisch en Sociaal Comité
556e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 2.12.2020-3.12.2020
16.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56/43 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Unie (codificatie)
[COM(2020) 323 final — 2020/0145 (COD)]
(2021/C 56/05)
Rapporteur: |
Gonçalo LOBO XAVIER |
Raadpleging |
Europees Parlement, 23.7.2020 Raad van de Europese Unie, 15.10.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 114, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Bevoegde afdeling |
Interne Markt, Productie en Consumptie |
Goedkeuring door de afdeling |
10.11.2020 |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
3.12.2020 |
Zitting nr. |
556 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
242/2/5 |
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het voorstel van de Commissie inzake grensoverschrijdende betalingen in de Unie, dat bedoeld is om de kosten voor grensoverschrijdende betalingen in euro te verlagen en de valutawisselkosten transparanter te maken. |
1.2. |
Het EESC onderschrijft dat de Commissie nader onderzoek moet doen naar de mogelijkheden — en naar de technische haalbaarheid van die mogelijkheden — om de regel van gelijke kosten uit te breiden tot alle valuta’s van de Unie en om de transparantie en de vergelijkbaarheid van valutawisselkosten verder te verbeteren. Door de regel van gelijke kosten uit te breiden tot alle EU-valuta’s zou de interne markt nog verder worden verdiept en zou worden voorkomen dat burgers die buiten de eurozone wonen en die bijvoorbeeld een grensoverschrijdende transactie in een andere valuta dan de euro initiëren, worden gediscrimineerd. |
1.3. |
De Commissie moet een verslag indienen waarin verschillende aspecten van de impact van het voorstel voor een verordening worden geëvalueerd. Het EESC is het ermee eens dat dit verslag uiterlijk op 19 april 2022 moet worden ingediend en dat het ten minste de periode van 15 december 2019 tot 19 oktober 2021 moet bestrijken. |
1.4. |
In de geest van codificatie en aangezien het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bij interinstitutioneel akkoord van 20 december 1994 zijn overeengekomen dat voor de codificatie van wetteksten een versnelde procedure kan worden gevolgd (aangezien bij codificatie geen inhoudelijke wijzigingen in de betrokken wetteksten mogen worden aangebracht), stemt het EESC volledig in met 20 april 2021 als datum van inwerkingtreding van de huidige verordening. |
2. Het Commissievoorstel
2.1. |
In de context van een Europa van de burgers legt de Commissie de nadruk op het vereenvoudigen en verduidelijken van het Unierecht, zodat dit voor de burgers duidelijker en toegankelijker wordt. Dit doel kan niet worden verwezenlijkt zolang talloze bepalingen die meermaals en vaak ingrijpend zijn gewijzigd, gedeeltelijk in de oorspronkelijke handeling en gedeeltelijk in de latere wijzigingshandelingen te vinden zijn. Om dan na te gaan wat de geldende regels zijn, is veel zoekwerk vereist, waarbij een groot aantal handelingen moet worden vergeleken. Codificatie van meermaals gewijzigde regels is dan ook van essentieel belang om het recht duidelijk en doorzichtig te maken (1). |
2.2. |
Met onderhavig Commissievoorstel, COM(2020) 323 final, wordt een codificatie beoogd van Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2). Verordening (EG) nr. 924/2009 is gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3) en vervolgens bij Verordening (EU) 2019/518 van het Europees Parlement en de Raad (4). |
2.3. |
De nieuwe verordening vervangt de verschillende handelingen die erin zijn verwerkt; dit voorstel laat de inhoud van de handelingen die worden gecodificeerd onverlet en beperkt zich er derhalve toe deze samen te voegen en daarin slechts de formele wijzigingen aan te brengen die voor de codificatie zelf vereist zijn (5). |
3. Algemene opmerkingen
3.1. |
Grensoverschrijdende betalingen zijn van cruciaal belang voor de integratie van de EU-economie en spelen een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat burgers en ondernemingen uit alle EU-lidstaten gebruik kunnen maken van dezelfde rechten die de interne markt biedt (6). Betalingen vormen immers een sleutelelement van de interne markt, die het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal omvat. In het werkdocument van de diensten van de Commissie met de effectbeoordeling bij het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 wat bepaalde kosten van grensoverschrijdende betalingen in de Unie en valutawisselkosten betreft (7) wordt opgemerkt dat hoge kosten voor grensoverschrijdende betalingen de eengemaakte markt belemmeren en daadwerkelijke obstakels vormen voor grensoverschrijdende activiteiten van huishoudens (die goederen of diensten aanschaffen in een andere monetaire zone) en bedrijven (die met leveranciers in het buitenland werken, klanten in een andere monetaire zone hebben) […]. Door de hoge kosten van grensoverschrijdende betalingen ontstaan er ook twee categorieën gebruikers van betalingsdiensten: enerzijds gebruikers in de eurozone, die met hun betalingen de meeste burgers en ondernemingen in de EU tegen zeer lage kosten kunnen bereiken, en anderzijds gebruikers in niet-eurolanden, die met goedkope betalingen slechts een klein aantal mensen en ondernemingen kunnen bereiken. Om deze twee problemen te verhelpen, is wetgevend optreden op het niveau van de EU het meest doeltreffende antwoord, en het is in overeenstemming met de doelstellingen van de Verdragen. |
3.2. |
Sinds de invoering van de euro heeft de EU verschillende initiatieven ontplooid om de kosten van grensoverschrijdende transacties te verminderen (8). In de loop der jaren is de wetgeving betreffende grensoverschrijdende betalingen verder ontwikkeld om de kosten voor burgers en ondernemingen in de eurozone te verlagen. Zoals in het bovengenoemde werkdocument van de diensten van de Commissie wordt gesteld (9), hebben grensoverschrijdende betalingen in euro vanuit niet-euro-landen en grensoverschrijdende betalingen in een andere valuta dan de euro, ongeacht het land van oorsprong of bestemming, niet dezelfde trend gevolgd wat betreft de hoogte van de kosten die door gebruikers van betalingsdiensten worden betaald. |
3.3. |
Het huidige voorstel van de Commissie is weer een nieuwe stap in de richting van lagere operationele kosten. Het wijzigt Verordening (EG) nr. 924/2009 met als doel:
|
3.4. |
Beide door de Commissie voorgestelde acties zouden een stap vooruit betekenen bij het bieden van gelijke kansen voor kleine en middelgrote ondernemingen overal in Europa, waardoor het potentieel van de eengemaakte markt zou worden ontsloten (11). Kleine en middelgrote ondernemingen die in de eurozone zijn gevestigd, zouden een potentieel grotere vraag krijgen van consumenten en ondernemingen die in niet-euro-lidstaten zijn gevestigd (waar hoge kosten voor grensoverschrijdende betalingen een aanzienlijke belemmering vormen). Op hun beurt zouden kleine en middelgrote ondernemingen in lidstaten buiten de eurozone tegen lagere kosten toegang hebben tot 360 miljoen burgers (potentiële klanten) en 16 miljoen ondernemingen in het eurogebied (klanten en leveranciers). Zij zouden dus beter kunnen concurreren op de EU-markt (12). Een ander verwacht effect is de bevordering van meer gelijkheid tussen Europese burgers wat de toegang tot goedkope grensoverschrijdende betalingen betreft. |
4. Specifieke opmerkingen
4.1. |
Bij Verordening (EG) nr. 924/2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen zijn de kosten voor grensoverschrijdende betalingen in euro binnen de EU gelijkgetrokken met de kosten voor binnenlandse betalingen in euro (d.w.z. voor transacties binnen dezelfde lidstaat). EU-lidstaten buiten de eurozone kunnen besluiten de toepassing van de huidige verordening uit te breiden tot hun nationale valuta, mits zij de Commissie daarvan in kennis stellen. |
4.2. |
Het voorstel voor een verordening vormt een belangrijke stap in de richting van een verdieping van de interne markt. Wel zou het de moeite waard zijn om na te denken over de mogelijkheid om de regel van gelijke kosten uit te breiden tot alle valuta’s van de Unie, zoals vermeld in overweging 12. Er zijn namelijk situaties waarin sommige banken die in lidstaten buiten de eurozone zijn gevestigd, voor een grensoverschrijdende transactie van een bedrag van 100 euro tussen 15 en 30 euro kosten in rekening brengen. |
4.3. |
Uitbreiding van de regel van gelijke kosten tot alle valuta’s van de Unie zou consumenten van financiële diensten ten goede komen, omdat ze dan gelijk worden behandeld, ongeacht de lidstaat of de valuta waarin zij een grensoverschrijdende transactie verrichten. Het uitbreiden van de regel van gelijke kosten tot alle valuta’s van de Unie zou een nog ambitieuzere stap zijn, aangezien dit zou betekenen dat betalingsdienstaanbieders hun kosten voor alle grensoverschrijdende transacties tussen EU-landen in welke EU-valuta dan ook in overeenstemming brengen met de kosten voor binnenlandse transacties, met inbegrip van transacties in valuta’s die niet die van het verzendende of het ontvangende land zijn. Gebruikers van betalingsdiensten zouden zeker baat hebben bij een dergelijke optie, die echter aanzienlijke kosten met zich zou meebrengen voor betalingsdienstaanbieders, onder meer op het gebied van infrastructuur (13). |
4.4. |
De Europese Commissie zou zeker verder moeten nadenken over deze mogelijkheid, waarbij de voordelen en kosten voor alle belanghebbenden moeten worden geanalyseerd. |
4.5. |
Het EESC acht het van belang om bij een toekomstige herziening van de verordening de situatie rond tarieven voor inkomsten uit rekeningen te verduidelijken, verder na te denken over de informatie die aan klanten moet worden verstrekt voordat een betaalopdracht wordt geïnitieerd, en uitdrukkelijk te vermelden wanneer en hoe vaak een elektronische kennisgeving moet worden verstuurd. |
Brussel, 3 december 2020.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) COM(2020) 323 final.
(2) Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001 (PB L 266 van 9.10.2009, blz. 11).
(3) PB L 94 van 30.3.2012, blz. 22.
(4) PB L 91 van 29.3.2019, blz. 36.
(5) COM(2020) 323 final.
(6) Zie EP-briefing Cross-border euro transfers and currency conversions — A step forward in favour of the single market, https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/BRIE/2018/628291/EPRS_BRI(2018)628291_EN.pdf
(7) Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CONSIL%3AST_7844_2018_ADD_1&from=FR
(8) Zie bijvoorbeeld SEPA-verordening (EU) nr. 260/2012, waarmee een aantal normen voor transacties in euro (SEPA-overmakingen, SEPA-automatische afschrijvingen) zijn ingevoerd, of de Richtlijnen betalingsdiensten, waarmee de kosten transparanter zijn geworden en nieuwe spelers tot de markt konden toetreden.
(9) Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CONSIL%3AST_7844_2018_ADD_1&from=FR
(10) Zie https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/BRIE/2018/628291/EPRS_BRI(2018)628291_EN.pdf
(11) Zie https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/BRIE/2018/628291/EPRS_BRI(2018)628291_EN.pdf
(12) Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CONSIL%3AST_7844_2018_ADD_1&from=FR
(13) Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CONSIL%3AST_7844_2018_ADD_1&from=FR
16.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56/47 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — EU-agenda en -actieplan inzake drugs voor 2021-2025
[COM(2020) 606 final]
(2021/C 56/06)
Algemeen rapporteur: |
Ákos TOPOLÁNSZKY |
Raadpleging |
Europese Commissie, 23.9.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
Besluit van het bureau |
15.9.2020 |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
3.12.2020 |
Zitting nr. |
556 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
246/1/3 |
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
De aflopende EU-drugsstrategie heeft de rol en het belang van een evenwichtige en op feiten gebaseerde planning, monitoring en evaluatie van het drugsbeleid benadrukt en aangetoond. |
1.2. |
In het externe evaluatieverslag over de EU-drugsstrategie werd echter geconcludeerd dat de strategie haar doelstellingen ten aanzien van de terugdringing van vraag en aanbod slechts gedeeltelijk heeft bereikt, terwijl er aanzienlijke vooruitgang is geboekt op het gebied van internationale samenwerking en monitoring, evaluatie en onderzoek. In het verslag wordt gewezen op het onevenwichtig gebruik van de financiële middelen, met name ten nadele van maatregelen die gericht zijn op het terugdringen van de vraag. |
1.3. |
De evaluatie van het door de Europese Commissie opgerichte drugsforum van het maatschappelijk middenveld heeft aanzienlijke lacunes aan het licht gebracht in de uitvoering van de gezondheids- en sociale maatregelen op nationaal en lokaal niveau. In de meeste lidstaten ontbreken veel op feiten gebaseerde preventie- of schadebeperkende maatregelen volledig of hebben deze een beperkt bereik. |
1.4. |
Op 24 juli 2020 publiceerde de Europese Commissie haar nieuwe 2020-2025-strategie voor de veiligheidsunie, waarvan de drugsagenda een onderdeel is. Volgens het EESC is de agenda in zijn huidige vorm een duidelijke stap terug is en verlaat deze de op consensus gebaseerde, evenwichtige en op feiten gebaseerde aanpak van de drugsbestrijding tot nu toe, die positief is beoordeeld. |
1.5. |
Het EESC is ingenomen met het besluit dat de Horizontale Groep Drugs van de Europese Raad op 28 september heeft genomen en dat het Duitse voorzitterschap van de Raad oproept om het document van de Europese Commissie vóór december te herzien. Het EESC is er stellig van overtuigd dat de technische aanpak en het overheidsbeleid die de consensuele basis van de vorige drugsstrategie vormden in het kader van de tiende EU-drugsstrategie moeten worden voortgezet en verder uitgebreid. |
1.6. |
De EU moet de fundamentele waarden die in haar huidige strategie zijn uiteengezet, eerbiedigen en krachtig verdedigen en zich daarvoor in haar strategiedocument inzetten. |
1.7. |
Het EESC beveelt aan dat de nieuwe EU-drugsstrategie en het (de) actieplan(nen) de vraag- en schadebeperkende maatregelen aanzienlijk beter op elkaar afstemmen, zowel wat het aantal strategische maatregelen als wat de inzet van middelen betreft. |
1.8. |
Het is belangrijk dat de agenda de drugsproblematiek daadwerkelijk evenwichtig aanpakt, op een geïntegreerde en multidisciplinaire manier, binnen een kader dat gebaseerd is op de mensenrechten en internationale samenwerking, waarbij rekening wordt gehouden met de volksgezondheidsaspecten en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis, en dat voorziet in een voortdurende evaluatie. De drugsstrategie van de EU moet de fundamentele rechten van drugsgebruikers op behandeling en zorg erkennen, net als voor elke andere categorie van ziekten. |
1.9. |
Volgens het EESC moet ook op dit gebied op langere termijn de samenhang van de rechtshandhavingspraktijken van de lidstaten worden verbeterd conform de harmonisatievoorschriften, aangezien momenteel de praktijken in de lidstaten zó uiteenlopen dat de mensenrechten er onloochenbaar door worden ondermijnd. |
1.10. |
De COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat in het bijzonder kwetsbare groepen drugsgebruikers worden blootgesteld aan de negatieve gevolgen van de epidemiologische situatie, wat kan leiden tot een forse toename van de risico’s in verband met drugsgebruik. |
1.11. |
Er moeten zo snel mogelijk indicatoren worden vastgesteld om de effecten van aanbodbeperkende maatregelen en kwaliteitsnormen te beoordelen, op basis van het model dat al wordt gebruikt voor het beperken van de vraag. |
2. Achtergrond
2.1. |
Het eerste gezamenlijke actieplan van de Europese Unie op het gebied van drugsbestrijding is in 1990 opgesteld door het Europees Comité Drugsbestrijding (CELAD), dat is opgericht op initiatief van de Franse president François Mitterrand. Sinds 1995 heeft de Europese Commissie de taak op zich genomen om Europese drugsstrategieën vast te stellen. De meest recente drugsstrategie van de EU, die op 7 december 2012 door de Europese Raad is aangenomen voor een periode van zeven jaar (2013-2020), was gebaseerd op een “evenwichtige en geïntegreerde, op feiten gebaseerde aanpak”.- In deze periode zijn de verantwoordelijkheden en de kortetermijndoelen in twee actieplannen vastgelegd (2013-2016 en 2017-2020). |
2.2. |
Hoewel de EU-drugsstrategie niet juridisch bindend is, vertolkt zij het gemeenschappelijke politieke engagement en de gemeenschappelijke politieke aspiraties van de Unie en de lidstaten. Zij bepaalt het optreden van de Europese instellingen en agentschappen, beïnvloedt de beleidsaanpak van de lidstaten op dit gebied, stelt gemeenschappelijke richtsnoeren en prioriteiten vast en maakt het mogelijk om op het internationale toneel een eensgezind standpunt in te nemen. De EU heeft dit overtuigend aangetoond, bijvoorbeeld tijdens de speciale zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (UNGASS) in 2016 of tijdens de zitting van de VN-commissie voor verdovende middelen in 2019 (1). |
2.3. |
De EU-drugsstrategie heeft de rol en het belang van een evenwichtige en op feiten gebaseerde planning, monitoring en evaluatie van het drugsbeleid benadrukt en aangetoond. |
2.4. |
In het externe evaluatieverslag over de EU-drugsstrategie (2) werd echter geconcludeerd dat de strategie haar doelstellingen ten aanzien van de terugdringing van vraag en aanbod slechts gedeeltelijk heeft bereikt, terwijl er aanzienlijke vooruitgang is geboekt op het gebied van internationale samenwerking en monitoring, evaluatie en onderzoek In het verslag wordt gewezen op het onevenwichtig gebruik van de financiële middelen, met name ten nadele van maatregelen die gericht zijn op het terugdringen van de vraag. De conclusie luidde dat het met het oog op een efficiënter gebruik van de beperkte middelen noodzakelijk was om de actieprioriteiten te bepalen en de periode van uitvoering van de strategie, die momenteel acht jaar bedraagt, te verkorten. |
2.5. |
Het door de Europese Commissie opgerichte drugsforum van het maatschappelijk middenveld heeft, met steun van 169 maatschappelijke organisaties uit 32 landen, de uitvoering van de doelstellingen van het actieplan op nationaal en lokaal niveau onderzocht voor de periode 2017-2020 (3). Uit het verslag komen aanzienlijke lacunes naar voren in de uitvoering van de gezondheids- en sociale maatregelen op nationaal en lokaal niveau. In de meeste lidstaten ontbreken veel op feiten gebaseerde preventie- of schadebeperkende maatregelen volledig of hebben deze een beperkt bereik. Dit is voornamelijk een gevolg van ontoereikende financiering en een gebrek aan politiek draagvlak. |
2.6. |
De strategie heeft voor het eerst een gemeenschappelijk interpretatief kader voor vraagbeperkende maatregelen gecreëerd, bestaande uit “een reeks van even belangrijke en elkaar versterkende maatregelen, waaronder preventie (omgevingsgerichte, universele, selectieve en geïndiceerde preventie), vroegtijdige opsporing en interventie, risico- en schadebeperking, behandeling, rehabilitatie en sociale integratie, waaronder herstel”. |
2.7. |
Het actieplan van de strategie en de laatste evaluatie ervan benadrukken de noodzaak van wetenschappelijk onderbouwde monitoring van aanbodbeperkende maatregelen en het gebruik van alternatieve straffen voor drugsgebruikers, maar ook de rol van het maatschappelijk middenveld bij de ontwikkeling, uitvoering, monitoring en evaluatie van strategieën, zowel op Europees als op nationaal niveau. |
3. De Mededeling van de Europese Commissie
3.1. |
Op 24 juli 2020 heeft de Europese Commissie haar nieuwe strategie voor de veiligheidsunie voor 2020-2025 gepubliceerd, die drie onderdelen omvat: de strategie tegen seksueel misbruik van kinderen, de drugsagenda (hierna “de agenda” genoemd) en de strategie tegen illegale wapenhandel. De inleiding van de agenda wijst uitdrukkelijk op de noodzaak van een paradigmaverschuiving in het Europese drugsbeleid, waarvan de aanbodbeperkende maatregelen meer gewicht moeten krijgen en moeten worden uitgebreid. Van de drie pijlers van de agenda (veiligheidsbeleid, preventie en schadebeperking) krijgt de eerste pijler de meeste aandacht. |
3.2. |
De bijlage bij het programma bevat het ontwerp-actieplan inzake drugs. Zesentwintig van de daarin opgenomen acties vallen onder de pijler “beperking van het aanbod”, terwijl slechts vijf onder de pijler “preventie” vallen en dertien onder de pijler “schadebeperking”. Deze laatste pijler omvat echter vier acties waarvan de indeling hier twijfelachtig is: (acties 40 en 41: gedrag onder invloed; actie 42: alternatieven voor repressieve bestraffing, en actie 43: uitwisseling van gegevens over criminaliteitsdeskundigheid). Over het geheel genomen is de indeling van het actieplan dus zeer onevenwichtig, ten gunste van de pijler “beperking van het aanbod”. |
3.3. |
Volgens het EESC is deze agenda een duidelijke stap terug en verlaat deze de op consensus gebaseerde, evenwichtige en op feiten gebaseerde aanpak van de drugsbestrijding tot nu toe, die positief is beoordeeld. |
3.4. |
Tijdens de vergadering van de Horizontale Groep Drugs van de Europese Raad van 28 september hebben ook de meeste lidstaten de agenda sterk bekritiseerd. Zij hadden kritiek op de omstandigheden waaronder het is opgesteld, de strekking en de inhoud ervan, en hebben daarom besloten dat het Duitse voorzitterschap van de Raad het door de Europese Commissie opgestelde document vóór december zou herzien. |
3.5. |
Het adviesorgaan van het maatschappelijk middenveld van de Europese Commissie (het Drugsforum van het maatschappelijk middenveld) bekritiseerde tal van aspecten van de agenda en vond hem onaanvaardbaar.
|
3.6. |
De opinievormende maatschappelijke organisaties op dit gebied hebben de algemene strekking en de details van het project unaniem bekritiseerd en hebben opgeroepen tot een grondige herziening ervan. |
4. Beleidsoverwegingen
4.1. |
Het EESC is er stellig van overtuigd dat de technische aanpak en het overheidsbeleid die de consensuele basis van de vorige drugsstrategie vormden in het kader van de tiende EU-drugsstrategie moeten worden voortgezet en verder uitgebreid. Het is dan ook ingenomen met de toezegging van de Europese Raad om een evenwichtige, geïntegreerde en empirisch onderbouwde Europese drugsstrategie uit te stippelen. Het verzoekt de Duitse regering, die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt, bij de voorbereiding van de strategie rekening te houden met de volgende aspecten. |
4.2. |
Het EESC beveelt aan de taal die in het programma wordt gebruikt; en ook de professionele en wetenschappelijke terminologie, te handhaven en de tot nu toe gevolgde strategische aanpak verder uit te werken. Daarbij is het zaak deze af te stemmen op administratief gebruik en ervoor te zorgen dat de uitvoering voortdurend kan worden gemonitord en kritisch kan worden geëvalueerd. |
4.3. |
De EU moet de fundamentele waarden (4) die in haar huidige strategie (5) zijn uiteengezet, eerbiedigen en krachtig verdedigen en zich daarvoor in haar strategiedocument inzetten. |
4.4. |
Het Comité stelt voor om in het goed te keuren document expliciet te verwijzen naar en voort te bouwen op de internationale verdragen en beleidsaanbevelingen die ten grondslag liggen aan de materiële en juridische geldigheid ervan (6). De besluitvormingsorganen van de EU zouden ervoor moeten zorgen dat de EU een voortrekkersrol blijft spelen en het goede voorbeeld blijft geven in de internationale fora voor drugsbeleid. |
4.5. |
De nieuwe agenda zou dezelfde kernelementen als de vorige strategie moeten bevatten en op basis van de nieuwste wetenschappelijke bevindingen het kader voor preventie, behandeling, schadebeperking, therapeutische regelingen en herstel verder moeten uitwerken. |
4.6. |
Bij de evaluatie van de vorige drugsstrategie en het vorige drugsactieplan is gebleken dat er in het drugsbeleid onevenredig veel prioriteit wordt gegeven en veel middelen worden toegewezen aan strafrechtelijke maatregelen. Gezondheidsmaatregelen en sociaal getinte maatregelen vormen slechts een fractie van de pogingen van de lidstaten om het aanbod te verkleinen. Hierdoor hebben in een aantal landen de betrokken diensten hun werkzaamheden tijdelijk moeten staken of konden zij slechts op een zeer laag pitje actief zijn, met soms ernstige gevolgen in de vorm van meer doden en zieken. Het EESC beveelt aan dat de nieuwe EU-drugsstrategie en het (de) actieplan(nen) in het kader van het drugsbeleid het aandeel van de vraagbeperkende maatregelen aanzienlijk verbeteren, zowel wat het aantal strategische maatregelen als wat de inzet van middelen betreft Hopelijk zal de Commissie haar uiterste beste doen om ervoor te zorgen dat de lidstaten de dekking en kwaliteit aanzienlijk vergroten. |
4.7. |
Ook het mandaat en de instrumenten van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) moeten worden versterkt en wetenschappelijke conclusies moeten rechtstreeks van invloed zijn op de besluitvorming. |
4.8. |
Het is belangrijk dat de agenda de drugsproblematiek daadwerkelijk evenwichtig aanpakt, op een geïntegreerde en multidisciplinaire manier, binnen een kader dat gebaseerd is op de mensenrechten en internationale samenwerking, waarbij rekening wordt gehouden met de volksgezondheidsaspecten en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis, en dat voorziet in een voortdurende evaluatie. |
4.9. |
Aangezien drugsgebruik een complex biopsychosociaal fenomeen is, kunnen incorrecte maatregelen ter bestrijding hiervan, zoals de eenzijdige criminalisering van drugsgebruikers, aanzienlijke schade opleveren voor de volksgezondheid en de samenleving en daardoor de maatschappelijke veiligheidsproblemen juist verergeren in plaats van ze op te lossen. Daarom zou de Europese Raad:
|
4.10. |
In de afgelopen decennia zijn de monitoring en evaluatie van maatregelen om de vraag en de risico’s terug te dringen aanzienlijk verbeterd. Met het oog op een empirisch onderbouwd drugsbeleid beveelt het EESC aan om:
|
4.11. |
Ook op dit gebied moet op de langere termijn de samenhang van de rechtshandhavingspraktijken van de lidstaten worden verbeterd conform de harmonisatievoorschriften, aangezien momenteel de praktijken in de lidstaten zó uiteenlopen dat de mensenrechten er onloochenbaar door worden ondermijnd (7). |
4.12. |
De Europese Unie zou daarom moeten nagaan hoe zij de lidstaten ertoe kan aanzetten om hun drugsbeleid in de toekomst veel meer op dezelfde leest te schoeien, en niet alleen door middel van beleidsaanbevelingen. |
4.13. |
Het is ook belangrijk dat innovatieve, op wetenschappelijke bevindingen gebaseerde maatregelen worden erkend, gewaarborgd en ondersteund in de strategische programma’s van de EU en haar lidstaten. |
4.14. |
Aangezien de sociale realiteit is dat legale verslavingen (zoals alcohol, roken en de meeste gedragsverslavingen) en illegale verslavingen een interpersoonlijk systeem vormen binnen gezinnen en gemeenschappen, doen de EU en haar lidstaten er goed aan om deze risico’s niet langer los van elkaar, maar juist als in elkaar grijpende onderdelen van één systeem te beoordelen en aan te pakken, en zouden zij daarom in toenemende mate gemeenschappelijke maatregelen moeten voorstellen. |
4.15. |
De stelregel “primum nil nocere” (“in ieder geval geen kwaad doen”) indachtig zijn een openhartige en vastberaden evaluatie en discussie nodig om de negatieve gevolgen van beleid en regelgeving, de gevolgen van sociale stigmatisering en ongerechtvaardigde criminalisering, sociale uitsluiting en een moeizame toegang tot behandelingen te kunnen aanpakken. Het EESC beveelt aan om ook rekening te houden met de inhoudelijke beoordeling van het Gemeenschappelijk Standpunt dat in 2019 door 32 VN-agentschappen is aangenomen (8). |
4.16. |
De drugsstrategie van de EU moet de fundamentele rechten van drugsgebruikers op behandeling en zorg erkennen, net als voor elke andere categorie van ziekten. |
4.17. |
De toewijzing van begrotingsmiddelen van de lidstaten moet worden beoordeeld op basis van de beschikbaarheid en capaciteit van erkende en aanbevolen diensten op dit gebied. |
4.18. |
Een grotere professionele inbreng van het maatschappelijk middenveld is essentieel voor de toepassing van de grondbeginselen. Het drugsforum van het maatschappelijk middenveld moet daarom een sterker Europees mandaat krijgen, en de participatie van professionals uit het maatschappelijk middenveld van de lidstaten moet worden opgevoerd. Daartoe is het zaak om regelmatig de open houding van de lidstaten en hun bereidheid om samen te werken te beoordelen, alsook hun praktijk om beroepsorganisaties bij de besluitvorming te betrekken. |
4.19. |
Maatregelen om het aanbod te beperken zijn belangrijk, maar moeten wel altijd worden afgestemd op maatregelen om de vraag terug te dringen. Hoewel doeltreffende rechtshandhavings- en gerechtelijke instrumenten essentieel zijn om de illegale drugshandel aan te pakken, is de afgelopen decennia duidelijk gebleken dat eenzijdige criminalisering slecht is voor de gezondheid van mensen en gemeenschappen en voor de sociale integratie van drugsgebruikers. |
4.20. |
De COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat in het bijzonder kwetsbare groepen drugsgebruikers worden blootgesteld aan de negatieve gevolgen van de epidemiologische situatie, wat kan leiden tot een forse toename van de risico’s in verband met drugsgebruik (minder goede toegang tot behandelingen, meer risico nemen bij de aankoop van drugs, er worden risicovollere drugs gekocht, meer criminalisering en stigmatisering, negatieve gevolgen voor de volksgezondheid, nog minder basismiddelen van bestaan enz.). Als gevolg van de pandemie zijn diensten in veel landen de enige schakel tussen deze groepen en het behandelcircuit, en zij zouden weleens het meest te lijden kunnen hebben onder de situatie en zich genoodzaakt kunnen zien om hun capaciteit terug te schroeven. |
Brussel, 3 december 2020.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Verklaring van de EU tijdens de 62e zitting van de Commissie Verdovende Middelen, Wenen, 14-22 maart 2019. “De Europese Unie en haar lidstaten steunen krachtig de concrete uitvoering van het slotdocument van de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de VN (UNGASS) ten gunste van een werkelijk evenwichtig internationaal drugsbeleid dat meer nadruk legt op preventie, volksgezondheid en mensenrechten, teneinde onze gemeenschappelijke inzet voor een doeltreffende aanpak van de drugsproblematiek wereldwijd te bespoedigen. […] de vraag naar drugs in al zijn aspecten aanpakken: preventie, schade- en risicovermindering, behandeling, alsook sociale integratie en rehabilitatie.”.
(2) SWD(2020) 150.
(3) https://drogriporter.hu/wp-content/uploads/2018/12/2018_CSF-report_final.pdf
(4) …“is in de allereerste plaats gebaseerd op de fundamentele beginselen van het Unierecht en huldigt in alle opzichten de fundamentele waarden van de Unie: eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, solidariteit, rechtsstatelijkheid en de mensenrechten. Doel is het welzijn van de maatschappij en van het individu te beschermen en te verbeteren, de volksgezondheid te beschermen, het grote publiek een hoge graad van veiligheid te bieden, en een evenwichtige, geïntegreerde en empirisch onderbouwde aanpak van het drugsfenomeen te bewerkstelligen.”.
(5) https://www.consilium.europa.eu/media/30727/drugs-strategy-2013_content.pdf
(6) https://www.unodc.org/documents/postungass2016//outcome/V1603301-E.pdf
https://www.unodc.org/documents/ungass2016/Contributions/IO/EU_COMMON_POSITION_ON_UNGASS.pdf
(7) Eenzelfde soort gedrag zal in sommige landen leiden tot strafrechtelijke vervolging en rigoureuze rechtshandhaving en in andere tot gezondheidszorg en sociale zorg, een verschil in behandeling dat louter en alleen afhangt van de nationaliteit of de verblijfplaats van de drugsgebruiker. Ook wordt de verlening van bepaalde diensten in sommige lidstaten beschouwd als een grondrecht, terwijl andere lidstaten zich daar niet in kunnen vinden.
(8) CEB/2018/2, blz. 12-14.
16.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56/53 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (herschikking)
(COM(2020) 579)
en
over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1139 met betrekking tot het vermogen van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart om op te treden als prestatiebeoordelingsorgaan van het gemeenschappelijk Europees luchtruim
(COM(2020) 577)
(2021/C 56/07)
Algemeen rapporteur: |
Dumitru FORNEA |
Raadpleging |
Raad van de Europese Unie, 26-27.10.2020 Europees Parlement, 22.10.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikelen 100, lid 2, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Bevoegde afdeling |
Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij |
Besluit van het bureau |
28.10.2020 |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
2.12.2020 |
Zitting nr. |
556 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
198/21/34 |
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) waardeert de inspanningen van de Europese Commissie, het Europees Parlement en de gespecialiseerde EU-instellingen om nieuwe juridische en administratieve oplossingen te vinden die kunnen zorgen voor een duurzame ontwikkeling van het luchtvervoerssysteem ten behoeve van alle burgers, gebruikers van het luchtruim en het milieu. Allen zijn het erover eens dat de veiligheid van het luchtverkeer moet worden gewaarborgd en dat de algemene prestaties, de schaalbaarheid en de veerkracht van het luchtverkeersbeheer en de luchtvaartnavigatiediensten (ATM en ANS) moeten worden verbeterd; ook steunen wij de doelstelling van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (SES) voor een coherent pan-Europees netwerk en een geleidelijk aan meer geïntegreerde en technologisch gemoderniseerde ATM en ANS. |
1.2. |
Het gewijzigde herschikkingsvoorstel van de Europese Commissie voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (SES) wordt over het algemeen door veel belanghebbenden verwelkomd en het wordt noodzakelijk geacht om de doelstellingen van de Commissie te bereiken, namelijk: vermindering van de CO2-uitstoot, minder vertragingen op de grond (luchthavens) en meer kostenefficiëntie bij het verlenen van ATM-diensten. Deze doelstellingen worden ook gesteund door andere verslagen, zoals het verslag van de groep van wijzen over het toekomstige gemeenschappelijke Europese luchtruim vanaf 2019 (1). |
1.3. |
Het ingediende gewijzigde herschikkingsvoorstel voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim is een geactualiseerd regelgevingskader dat gericht is op de verwezenlijking van de oorspronkelijke SES-doelstellingen inzake vermindering van de CO2-uitstoot, beperking van de vertragingen en verbetering van de kostenefficiëntie van de ATM-dienstverlening. Maar ook al is het voorstel van de Commissie een verbetering ten opzichte van de bestaande verordening, het blijft onduidelijk of het ontwerp voldoende is om de oorspronkelijke SES-doelstellingen te bereiken. Daarom wordt voorgesteld een discussie op gang te brengen om de ambitie van de nieuwe SES-verordening te verduidelijken. |
1.4. |
De functie van de netwerkbeheerder moet worden verduidelijkt. Dit geldt met name ook voor het algemene toepassingsgebied van de verordening en het effect ervan op de planning van de luchtvaartmaatschappijen, het capaciteitsbeheer, het ontwerp van het luchtruim, het milieu en de prioritering van de eisen. |
1.5. |
Alle belanghebbenden in de luchtvaart moeten worden betrokken bij het nemen van belangrijke beslissingen. Het beginsel van zinvol overleg moet deel uitmaken van het kadervoorstel. |
1.6. |
Er bestaat bezorgdheid over het feit dat de ambitie van dit voorstel te groot is, en daarom moeten milieumaatregelen buiten dit voorstel om verder worden overwogen en ontwikkeld. Bij een dergelijk aanvullend beleid moet rekening worden gehouden met alle relevante duurzaamheidsmaatregelen in de luchtvaart, met inbegrip van de invoering en integratie van duurzame vliegtuigbrandstoffen (SAF’s). In deze debatten moet de doeltreffendheid van differentiëring van heffingen om het milieugedrag van luchtvaartmaatschappijen te stimuleren, worden geëvalueerd. |
1.7. |
Hoewel wordt erkend dat de ATM-sector kan bijdragen tot de algemene vermindering van de CO2-uitstoot, kan effectief en duurzaam gebruik van technologie de CO2-uitstoot in de luchtvaart beperken. Deze aanpak moet worden beschouwd als een middel om de voetafdruk van de luchtvaartsector verder te verkleinen. Erkend wordt dat technologieën zoals duurzame vliegtuigbrandstoffen (SAF’s) de CO2-uitstoot aanzienlijk kunnen verminderen, aanzienlijk meer dan met dit voorstel kan worden bereikt. |
1.8. |
In het voorstel wordt geen rekening gehouden met de dramatische gevolgen van COVID-19 voor de sector. Met name het feit dat het voorstel structurele veranderingen aanmoedigt, kan leiden tot verdere versnippering en grotere complexiteit in een tijd waarin de sector behoefte heeft aan stabiliteit om zich te herstellen. Daarom moeten de sociale en economische gevolgen van de COVID-19-pandemie voor zowel werknemers als gebruikers van luchtvaartdiensten verder worden bestudeerd en in overweging worden genomen. Bovendien is de door het voorstel beoogde verbetering van de capaciteit in de ATM-sector minder relevant geworden, aangezien het verkeer sinds het begin van de COVID-19-pandemie drastisch is afgenomen. Volgens de huidige ramingen van Eurocontrol zal een terugkeer van het verkeer naar het niveau van 2019 waarschijnlijk pas in 2024 plaatsvinden (2). |
1.9. |
Met betrekking tot de prestatieregeling moet er bij een door het EASA geleide top-downbenadering van de prestatiebeoordeling op zinvolle wijze rekening worden gehouden met de lokale omstandigheden. Bij een gestructureerd proces van sociale dialoog rond prestaties moet rekening worden gehouden met lokale omstandigheden en factoren. |
1.10. |
De onafhankelijkheid van een nieuwe economische regulator moet worden gewaarborgd en er moet een duidelijke afbakening blijven bestaan tussen enerzijds de regulering en anderzijds de levering van diensten. Daarom zijn de volgende wijzigingen in de prestatieregeling geboden:
|
1.11. |
Er moet voor worden gezorgd dat een structurele scheiding tussen nationale toezichthoudende autoriteiten (NSA’s) en nationale bevoegde autoriteiten (NCA’s) aanzienlijke belangenconflicten voorkomt, die gevolgen kunnen hebben voor de efficiëntie en kosteneffectiviteit van de sector, het leven van de werknemers en de veiligheid van de sector. De NSA’s en NCA’s moeten onafhankelijk van enige industriële, economische, sociale of politieke druk optreden en moeten daarom, overeenkomstig de normen in de lidstaten, onder de bevoegdheid van de publieke sector blijven vallen. De regels voor de selectieprocedures van NSA- en NCA-personeel mogen niet in strijd zijn met de gebruikelijke selectieprocedures voor ambtenaren van de lidstaten. |
1.12. |
De functionele luchtruimblokken (FAB’s), die met dit voorstel worden opgeheven, hebben bijgedragen tot de totstandkoming van een gemeenschappelijke cultuur bij alle sociale partners en hebben een verbetering van de prestaties mogelijk gemaakt. |
1.13. |
Met betrekking tot de levering van ondersteunende diensten (communicatie-, navigatie- en plaatsbepalingsdiensten (CNS), luchtvaartinlichtingendiensten (AIS), meteorologische diensten (MET)) bestaat de vrees dat het voorstel hetzelfde beoogt als de eerdere voorstellen, SES I en SES II, en er met name op gericht is de sector te privatiseren en te fragmenteren. Al vanaf de publicatie van het oorspronkelijke Commissievoorstel en tot de goedkeuring van de verschillende teksten werd dit echter ontkend. Hoewel er in het SES2-proces een compromis is bereikt, is deze huidige aanpak niet evenwichtig, en wordt er de voorkeur aan gegeven ondersteunende diensten te scheiden en de marktbeginselen toe te passen. In het voorstel moet een evenwichtig standpunt worden ingenomen, rekening houdend met de negatieve sociaal-economische gevolgen van een dergelijke aanpak, de doelstelling om een efficiënte en effectieve dienst te creëren en het gebrek aan politieke wil waarvan eerdere voorstellen voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim hebben getuigd. |
1.14. |
Tijdens de wetgevingsprocedure moet terdege aandacht worden besteed aan bepaalde aspecten van dit voorstel, met name voorstellen om diensten te scheiden of te liberaliseren. Erkend wordt dat deze factoren nadelige gevolgen kunnen hebben voor de werknemers en daarom moeten de sociale partners bij dit proces worden betrokken. |
2. Achtergrond en algemene opmerkingen
2.1. Doel dat de Europese Commissie met de goedkeuring van dit wetgevingspakket zegt na te streven
De Commissie wil de algemene efficiëntie van de organisatie en het beheer van het Europese luchtruim verbeteren door een eind te maken aan het monopolie van de verleners van luchtverkeersdiensten. Het pakket had er al veel eerder moeten komen en de SES-wetgeving is al meer dan tien jaar niet meer bijgewerkt. Er is rekening gehouden met de veranderingen in de ontwikkeling van het luchtverkeersbeheer maar het Europees netwerk voor luchtverkeersbeheer moet worden hervormd om het hoofd te kunnen bieden aan zowel de aanhoudende groei van het luchtverkeer in het afgelopen decennium als aan aanzienlijke onvoorziene verkeersschommelingen, zoals die ten gevolge van de huidige COVID-19-pandemie. Veranderingen zijn geboden om de activiteiten onder de meest veilige, kosteneffectieve, vluchtefficiënte en milieuvriendelijke omstandigheden te laten plaatsvinden, alsook maatregelen die bijdragen tot de vermindering van de luchtvaartemissies, overeenkomstig de doelstellingen van de Europese Green Deal. Dit betekent dat de defragmentatie van het Europese luchtruim moet worden voortgezet, dat vertragingen moeten worden beperkt, dat de veiligheidsnormen en de vluchtefficiëntie moeten worden verhoogd om de ecologische voetafdruk van de luchtvaart te verkleinen en dat tarieven i.v.m. monopolistische dienstverlening moeten worden gereguleerd.
De efficiëntie van de vliegroutes kan worden verhoogd door gebruik te maken van nieuwe digitale technologische oplossingen. Dit kan worden gerealiseerd door samen te werken en vertrouwen op te bouwen tussen de EU-lidstaten en de belanghebbenden in de sector.
2.2. Maatschappelijke exploitatievergunning en betrekkingen met het maatschappelijk middenveld
2.2.1. |
Dit SES2+-voorstel is ten dele een herschikking van een eerder SES2+-voorstel waarover de besprekingen zijn vastgelopen door een meningsverschil tussen twee lidstaten. Aangezien de inhoud vergelijkbaar is met eerdere niet-succesvolle SES-voorstellen, blijft de mogelijkheid bestaan dat er geen politieke consensus wordt bereikt. De lidstaten maken zich van oudsher zorgen over politieke kwesties, soevereiniteit, sociaal-economische factoren, de liberalisering van het nationale luchtruim en gedwongen privatiseringen. Tijdens de wetgevingsprocedure dient terdege rekening te worden gehouden met deze punten van zorg. |
2.2.2. |
De Europese Commissie beweert dat in de effectbeoordeling van 2013 over het oorspronkelijke SES2+-voorstel rekening is gehouden met sociale kwesties. Er loopt een studie over de arbeidsomstandigheden van ATCO en ATSEP, waarmee rekening zal worden gehouden bij de ontwikkeling van secundaire wetgeving zodra het SES-voorstel is goedgekeurd. De sociale context is sindsdien echter sterk veranderd. De studie over de ATCO- en ATSEP-arbeidsomstandigheden is vooral gericht op de huidige situatie en de feedback van de sociale partners is niet zo positief wat de toekomstscenario’s betreft. |
2.2.3. |
Met een aantal punten uit de feedback van de belanghebbenden in eerdere discussies is geen rekening gehouden. Het gaat onder meer om de reeks rondetafelgesprekken die hebben geleid tot de verklaring op hoog niveau over het digitale Europese luchtruim, en om bestaande raadplegingsinstrumenten, zoals de sectorale sociale dialoog inzake luchtverkeersbeheer, de groep van wijzen en de deskundigengroep inzake de menselijke dimensie van het gemeenschappelijk Europees luchtruim. In dit verband zijn er nog een aantal onopgeloste sociaal-economische problemen, waaronder de toepassing van nieuwe technologieën en een initiatief van de sociale partners in de ATM-sector om een stappenplan voor de sociale en menselijke dimensie van het gemeenschappelijk Europees luchtruim op te stellen. |
2.2.4. |
Toonaangevende belanghebbenden in de luchtvaartsector steunen de voortzetting van de samenwerking tussen de lidstaten, de verleners van luchtvaartnavigatiediensten en de netwerkbeheerder. Het SES-initiatief ondersteunt een dergelijke grensoverschrijdende samenwerking en moet middelen blijven ontwikkelen om de operationele veiligheid, efficiëntie en kosteneffectiviteit te verbeteren, onder meer door toegang tot opleidingsprogramma’s voor personeel, waarvan de verwezenlijking van het “gemeenschappelijk Europees luchtruim” afhangt. |
2.2.5. |
Frequentere werkvergaderingen tussen militaire luchtverkeersadministraties in de lidstaten en een permanente dialoog tussen civiele en militaire luchtverkeersadministraties kunnen leiden tot efficiëntere vliegroutes, zowel vanuit economisch oogpunt als vooral vanuit het oogpunt van het milieu en de voordelen voor de passagiers/consumenten. |
2.2.6. |
De vaststelling van de milieuprestaties moet meer worden aangestuurd door concrete parameters dan door de kosten zelf. Een hervorming is geboden zodat er meer belang wordt gehecht aan de vergroening van de vluchten en dus van de door de ANSP’s en de netwerkbeheerder aangeboden diensten, alsook aan een optimaal gebruik van het netwerk door de gebruikers van het luchtruim. |
2.3. Inachtneming van de COVID-19-pandemie
2.3.1. |
Met name de luchtvaartindustrie heeft erg geleden onder de economische ineenstorting ten gevolge van de COVID-19-crisis. Volgens internationale schattingen zal het verkeer ten vroegste in 2024 weer op het niveau van 2019 komen, op voorwaarde dat in de eerste helft van 2021 een COVID-19-vaccin met succes wordt ingevoerd. In het licht van de toenemende druk die op de sector wordt uitgeoefend om een of andere vorm van normale activiteit te herstellen, is een goed begrip van de impact van dit voorstel absoluut geboden, gezien de belangrijke structurele wijzigingen die in de Europese ATM-sector worden voorgesteld. Het voorstel mag geen belemmering vormen voor de ATM-sector of andere luchtvaartsectoren om de normale activiteiten weer op te starten. |
2.3.2. |
Vastgesteld wordt dat er in het voorstel geen aanpassingen zijn aangebracht in het licht van de COVID-19-crisis, wat de bezorgdheid voedt dat er geen rekening is gehouden met de factoren die van invloed zullen zijn op de luchtvaartsector in de wereld na de COVID-19. Het lijkt erop dat alle beoordelingen van de impact van het voorstel vóór COVID-19 zijn verricht en dan ook niet langer relevant zijn. |
2.3.3. |
De COVID-19-crisis heeft dramatische gevolgen gehad voor de werkgelegenheid in de luchtvaart, waar tienduizenden werknemers in Europa al hun baan hebben verloren. De “ondersteunende functies” van de ATM-sector, zoals CNS, AIS en MET, zouden tot nog meer negatieve sociale gevolgen kunnen leiden als gevolg van de in dit voorstel bepleite inspanningen om diensten te scheiden. Dit moet worden erkend en in het voorstel moet rekening worden gehouden met de sociaal-economische gevolgen van de pandemie voor de betrokken werknemers, en met de volatiliteit van de sector in het huidige klimaat. |
2.3.4. |
Aangezien de toekomst van de sector onduidelijk blijft, is het moeilijk om wetgeving voor te bereiden die een doeltreffende oplossing biedt voor de bezorgdheden die het voorstel beoogt aan te pakken. Bovendien zijn de sociale en economische gevolgen van de crisis nog niet volledig duidelijk en is het voorbarig om beoordelingen te formuleren of conclusies te trekken op basis van de huidige prognoses, die snel veranderen naarmate de pandemie zich ontwikkelt. |
2.4. Toepassing van marktbeginselen
2.4.1. |
De Commissie roept op tot financiële robuustheid, maar de verleners van luchtvaartnavigatiediensten zouden de nieuw voorgestelde institutionele architectuur als vrij bureaucratisch kunnen beschouwen, met nieuwe kosten die niet noodzakelijkerwijs verband houden met de operationele werkzaamheden. Een ander aspect dat vragen kan doen rijzen, is de beroepsinstantie, die in de voorgestelde vorm mogelijk niet volledig onafhankelijk is van het prestatiebeoordelingsorgaan, ook al is de bedoeling van de Commissie in dit verband vrij duidelijk, namelijk de oprichting van een orgaan dat zaken kan oplossen via een niet-gerechtelijke procedure, en niet alleen via het Europees Hof van Justitie. |
2.4.2. |
In tegenstelling tot andere segmenten van de luchtvaartindustrie moet de ATM-sector een hoog niveau van operationele capaciteit blijven behouden, ongeacht de vraag in het commerciële luchtverkeer. De sector en het betrokken personeel zijn ongeacht de pandemie blijven werken en hebben de nodige diensten verleend aan essentieel verkeer zoals luchtvracht-, medische en militaire vluchten. |
2.4.3. |
Vanuit sociaal-economisch oogpunt bestaat de vrees dat de toepassing van marktbeginselen op luchtverkeersdiensten tot arbeidsinstabiliteit kan leiden en de arbeidsnormen in de sector kan verlagen ten nadele van de betrokken werknemers en de gemeenschap in haar geheel. Dit zou de doelstelling om de operationele efficiëntie te verhogen, in de weg staan en de kosten van de diensten dus waarschijnlijk evenmin doen dalen. Het zou ook het aantal vliegvelden waar luchtverkeersdiensten worden geleverd, kunnen verminderen en een directe invloed hebben op de veiligheid op dergelijke vliegvelden. |
2.4.4. |
Eerdere pogingen om de ATM-sector te liberaliseren hebben steevast tot grote onrust in de sector geleid. Een groot deel van deze onrust hield specifiek verband met eerdere SES-voorstellen. Aangezien wordt gestreefd naar meer liberalisering en verdere privatisering en fragmentering van de ATM-sector, met name in de zogenaamde “ondersteunende functies”, zal dit voorstel in zijn huidige vorm mogelijk tot verdere sociale opschudding en arbeidsconflicten leiden. |
2.5. Scheiding tussen de toezichthoudende autoriteit en de dienstverlener
De SES I-verordening verplicht toezichthoudende en dienstverlenende taken, althans op functieniveau, te scheiden. Deze wijziging moet in het SES2+-voorstel in overweging worden genomen, aangezien de ervaring met functionele scheidingsprocessen heeft geleerd dat de prestaties op hetzelfde niveau kunnen worden gehandhaafd als in een structureel gescheiden sector. Ook zou er in dit verband meer duidelijkheid moeten worden verstrekt over het algemene toepassingsgebied van het voorstel.
Brussel, 2 december 2020.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) https://www.sesarju.eu/node/3330
(2) Eurocontrol, Marktupdate [10 november 2020]. Zie de presentatie van Eamonn Brennan op https://www.youtube.com/watch?v=-VSQe97wDmc
BIJLAGE
De volgende paragrafen van het ontwerpadvies werden gewijzigd omdat de desbetreffende wijzigingsvoorstellen door de voltallige vergadering werden goedgekeurd; toch werd meer dan een kwart van de stemmen vóór handhaving van deze teksten uitgebracht (artikel 54, lid 4, rvo):
a) Par. 1.14
1.14. |
Tijdens de wetgevingsprocedure moet terdege aandacht worden besteed aan bepaalde aspecten van dit voorstel, met name voorstellen om diensten te scheiden of te liberaliseren. Erkend wordt dat deze factoren nadelige gevolgen kunnen hebben voor de werknemers en daarom moeten de sociale partners bij dit proces worden betrokken. |
Stemuitslag:
Vóór: |
119 |
Tegen: |
104 |
Onthoudingen: |
26 |
b) Paragraaf 2.2.1
2.2.1. |
Dit SES2+-voorstel is ten dele een herschikking van een eerder SES2+-voorstel waarover de besprekingen zijn vastgelopen door een meningsverschil tussen twee lidstaten. Aangezien de inhoud vergelijkbaar is met eerdere niet-succesvolle SES-voorstellen, blijft de mogelijkheid bestaan dat er geen politieke consensus wordt bereikt. De lidstaten maken zich van oudsher zorgen over politieke kwesties, soevereiniteit, sociaal-economische factoren, de liberalisering van het nationale luchtruim en gedwongen privatiseringen. Tijdens de wetgevingsprocedure dient terdege rekening te worden gehouden met deze punten van zorg. |
Stemuitslag:
Vóór: |
113 |
Tegen: |
113 |
Onthoudingen: |
23 |
Aangezien er evenveel stemmen voor als tegen waren (staking van stemmen), gaf de stem van de voorzitter vóór het voorstel de doorslag, overeenkomstig artikel 61 van het reglement van orde.
16.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56/59 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad
(COM(2020) 308 final — 2020/0139 (COD))
(2021/C 56/08)
Afdelingsrapporteur:
Javier GARAT PÉREZ
Raadpleging |
Europees Parlement, 23.7.2020 Raad, 20.7.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 43, lid 2, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Bevoegde afdeling |
Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu |
Goedkeuring door de afdeling |
12.11.2020 |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
2.12.2020 |
Zitting nr. |
556 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
228/0/9 |
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
Het EESC acht het noodzakelijk om de door de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn (IATTC) vastgestelde controle-, instandhoudings- en beheersmaatregelen om te zetten in het recht van de Unie om tot een gelijke en efficiënte toepassing van die maatregelen binnen de EU te komen. Deze omzetting moet stroken met de door de IATTC vastgestelde normen, zonder dat er nieuwe verplichtingen voor Europese vaartuigen worden ingevoerd. Het Comité staat dan ook achter het voorstel voor een verordening. |
1.2. |
Wel dringt het erop aan dat rekening wordt gehouden met de overwegingen uit zijn advies over de instandhoudings- en controlemaatregelen die van toepassing zijn in het gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) (1). |
1.3. |
Zo wijst het EESC erop dat in het voorstel niet wordt voorzien in een flexibel mechanisme voor de omzetting van de door de IATTC vastgestelde normen en dat het geen oplossing biedt voor de noodzaak om die normen jaarlijks bij te werken. |
1.4. |
Het Comité is voorstander van een flexibeler en eenvoudiger mechanisme en stelt dus een verordening voor die bestaat uit één enkel artikel waarin is bepaald dat de Europese Unie de door de IATTC vastgestelde normen op haar vloot moet toepassen. |
1.5. |
Het EESC benadrukt dat de invoering van het systeem van gedelegeerde handelingen waarmee aan de Commissie de bevoegdheid wordt toegekend om regelgeving op te stellen buiten de gewone procedures om, een risico inhoudt. |
2. Samenvatting van het Commissievoorstel
2.1. |
Het voorstel (2) beoogt de omzetting in EU-recht van de controle-, instandhoudings- en beheersmaatregelen die zijn vastgesteld door de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn (IATTC), waarbij de Europese Unie (EU) sinds 2006 verdragsluitende partij is. |
2.2. |
In het IATTC-verdrag is bepaald dat de IATTC-resoluties bindend zijn en dat de verdragsluitende partijen de nodige maatregelen moeten nemen voor de uitvoering en naleving van het verdrag en de op grond daarvan vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen. |
2.3. |
Het is dus aan de Europese Unie om toe te zien op de naleving van alle door de IATTC goedgekeurde maatregelen; de in dit voorstel vastgestelde maatregelen verwijzen naar de maatregelen die de IATTC sinds 2008 heeft goedgekeurd. Ook bevat het voorstel een mechanisme om de uitvoering van de IATTC-maatregelen in de toekomst te vergemakkelijken. |
2.4. |
Het voorstel voorziet in de verlening van gedelegeerde bevoegdheden aan de Commissie uit hoofde van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zodat uitvoering kan worden gegeven aan eventuele wijzigingen van de maatregelen die tijdens de jaarvergaderingen van de IATTC worden goedgekeurd, en de vissersvaartuigen van de Unie op gelijke voet worden gesteld met vaartuigen van andere verdragsluitende partijen bij de IATTC. |
2.5. |
De voorgestelde maatregelen betreffen de technische specificaties voor haaienlijnen en meer in het algemeen de bescherming van bepaalde soorten haaien, de sluitingsperioden, de bepalingen betreffende het ontwerp en het gebruik van visaantrekkende voorzieningen, de gegevensverzameling, de bescherming van zeevogels, de aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers, het regionale vaartuigenregister, de statistische en gegevensprogramma’s en de richtsnoeren inzake schildpaddensterfte. |
3. Algemene opmerkingen
3.1. |
Het EESC acht het noodzakelijk om de door de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn (IATTC) vastgestelde controle-, instandhoudings- en beheersmaatregelen om te zetten in het recht van de Unie om tot een gelijke en efficiënte toepassing van die maatregelen binnen de EU te komen. Deze omzetting moet stroken met de door de IATTC vastgestelde normen, zonder dat er nieuwe verplichtingen voor Europese vaartuigen worden ingevoerd. |
3.2. |
In het licht van het feit dat de IATTC haar instandhoudings- en controlemaatregelen tijdens haar jaarvergaderingen vaak wijzigt, wil het Comité er echter wel op wijzen dat in het voorstel niet wordt voorzien in een flexibel mechanisme voor de omzetting van de door de IATTC vastgestelde maatregelen noch voor de bijwerking daarvan. |
3.3. |
Volgens het EESC zou het meest flexibele mechanisme om rekening te houden met de periodieke bijwerkingen van de door de IATTC vastgestelde normen, bestaan in de uitwerking van een eenvoudige verordening, waarin de verbintenis van de Europese Unie inzake de verplichte toepassing op haar vloot van de door de IATTC jaarlijks vastgestelde normen in één enkel artikel wordt verankerd, juist omdat ten minste de maatregelen inzake de gebieden waarop de machtiging betrekking heeft regelmatig moeten worden bijgewerkt. |
3.4. |
Blijft een dergelijk mechanisme uit, dan bestaat het gevaar dat de door de IATTC vastgestelde normen permanent vooruitlopen op de door de EU gepubliceerde wetgeving, wat tot een zekere mate van rechtsonzekerheid kan leiden. |
Brussel, 2 december 2020.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Advies van het EESC over instandhoudings- en handhavingsmaatregelen — NAFO (PB C 429 van 11.12.2020, blz. 279).
(2) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 520/2007 van de Raad (COM(2020) 308 final): https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52020PC0308&qid=1603701098515
16.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56/61 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft tijdelijke maatregelen inzake de belasting over de toegevoegde waarde voor COVID-19-vaccins en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek in reactie op de COVID-19-pandemie
(COM(2020) 688 final — 2020/0311 (CNS))
(2021/C 56/09)
Raadpleging |
Raad van de Europese Unie, 6.11.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Bevoegde afdeling |
Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
2.12.2020 |
Zitting nr. |
556 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
195/0/3 |
Het Comité heeft zijn steun voor belastingregels in verband met de COVID-19-crisis al uitgesproken in zijn advies over het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU om te voorzien in de dringende behoefte aan uitstel van bepaalde termijnen voor de verstrekking en uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied als gevolg van de COVID-19-pandemie (COM(2020) 197 final — 2020/0081 (CNS)), het Voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/2455 en Richtlijn (EU) 2019/1995 wat betreft de data van omzetting en toepassing als gevolg van de COVID-19-crisis (COM(2020) 198 final — 2020/0082 (CNS)) en het Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2454 wat betreft de toepassingsdata als gevolg van de COVID-19-crisis (COM(2020) 201 final — 2020/0084 (CNS)) (1), dat op 10 juni 2020 is goedgekeurd. Bovendien bevat onderhavig voorstel tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG geen inhoud waarover het EESC opmerkingen heeft. Daarom heeft het EESC tijdens zijn op 2 en 3 december 2020 gehouden 556e zitting (vergadering van 2 december 2020) met 195 stemmen vóór en 0 tegen, bij 3 onthoudingen, besloten een positief advies over de voorgestelde tekst uit te brengen en daarin te verwijzen naar zijn eerder geformuleerde standpunt ter zake.
Brussel, 2 december 2020.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
16.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56/62 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad waarbij de Commissie wordt gemachtigd om voor de kapitaalverhoging van het Europees Investeringsfonds te stemmen
(COM(2020) 774 final — 2020/0343 (COD))
(2021/C 56/10)
Raadplegingen |
Europees Parlement, 26.11.2020 Raad van de Europese Unie, 30.11.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 173, lid 3, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Bevoegde afdeling |
Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
2.12.2020 |
Zitting nr. |
556 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
207/1/8 |
Aangezien het Comité instemt met het voorstel en zich al heeft uitgesproken over dit thema in zijn op 17 oktober 2018 goedgekeurde advies over het Voorstel voor een verordening tot vaststelling van het InvestEU-programma (1) en in zijn op 15 juli 2020 goedgekeurde advies over de herziening daarvan (2), heeft het tijdens zijn op 2 en 3 december 2020 gehouden 556e zitting (vergadering van 2 december 2020) met 207 stemmen voor en 1 stem tegen, bij 8 onthoudingen, besloten een positief advies uit te brengen en te verwijzen naar het standpunt dat het in bovengenoemde adviezen heeft ingenomen.
Brussel, 2 december 2020.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
16.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56/63 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk
(COM(2020) 0571 — 2020/0262 (COD))
(2021/C 56/11)
Raadpleging |
Raad van de Europese Unie, 21.10.2020 Europees Parlement, 5.10.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 153, lid 2, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Bevoegde afdeling |
Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap |
Goedgekeurd door de voltallige vergadering |
2.12.2020 |
Zitting nr. |
556 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
224/0/6 |
Het Comité stemt volledig met het voorstel in en heeft zich over dit thema reeds uitgesproken in eerdere adviezen, namelijk SOC/545 — Bescherming tegen kankerverwekkende chemische stoffen, goedgekeurd op 21 september 2016; SOC/559 — Bescherming van werknemers tegen carcinogene of mutagene agentia op het werk, goedgekeurd op 31 mei 2017; SOC/591 — Bescherming van werknemers tegen carcinogene of mutagene agentia op het werk, goedgekeurd op 19 september 2018, en CCMI/130 — Een asbestvrije EU, goedgekeurd op 18 februari 2015 (1). Daarom heeft het tijdens zijn op 2 en 3 december 2020 gehouden 556e zitting met 224 stemmen vóór, bij 6 onthoudingen, besloten een positief advies over de voorgestelde tekst uit te brengen en te verwijzen naar het standpunt dat het in bovengenoemde adviezen heeft ingenomen.
Brussel, 2 december 2020.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) PB C 487 van 28.12.2016, blz. 113; PB C 288 van 31.8.2017, blz. 56; PB C 440 van 6.12.2018, blz. 145; PB C 251 van 31.7.2015, blz. 13.
16.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 56/64 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde aspecten van spoorwegveiligheid en spoorverbindingen met betrekking tot de grensoverschrijdende infrastructuur die de Unie en het Verenigd Koninkrijk verbindt via de vaste kanaalverbinding
(COM(2020) 782 final — 2020/0347 (COD))
(2021/C 56/12)
Raadpleging |
Raad van de Europese Unie, 2.12.2020 |
|
Europees Parlement, 14.12.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikelen 91, lid 1, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Bevoegde afdeling |
Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
2.12.2020 |
Zitting nr. |
556 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
210/1/4 |
Aangezien het Comité volledig met het voorstel instemt en er geen commentaar op heeft, heeft het tijdens zijn op 2 en 3 december 2020 gehouden 556e zitting (vergadering van 2 december 2020) met 210 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 4 onthoudingen, besloten om hierover een positief advies uit te brengen.
Brussel, 2 december 2020.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG