ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 19

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
21 januari 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 83/2005 van de Raad van 18 januari 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2604/2000 inzake de invoer van polyethyleentereftalaat uit onder andere de Republiek Korea en Taiwan

1

 

*

Verordening (EG) nr. 84/2005 van de Raad van 18 januari 2005 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2042/2000 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op televisiecamerasystemen uit Japan

9

 

 

Verordening (EG) nr. 85/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

15

 

 

Verordening (EG) nr. 86/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 tot vaststelling, voor de sector suiker, van de vanaf 21 januari 2005 geldende representatieve prijzen en de bedragen van de aanvullende invoerrechten voor melasse

17

 

 

Verordening (EG) nr. 87/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

19

 

 

Verordening (EG) nr. 88/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat voor stropen en bepaalde andere producten van de suikersector

21

 

 

Verordening (EG) nr. 89/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 tot vaststelling van het maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer naar bepaalde derde landen van witte suiker voor de 17e deelinschrijving in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1327/2004

24

 

 

Verordening (EG) nr. 90/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

25

 

 

Verordening (EG) nr. 91/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 tot vaststelling van een verlagingscoëfficiënt voor de afgifte van restitutiecertificaten voor goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, zoals bedoeld in artikel 8, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1520/2000

26

 

*

Verordening (EG) nr. 92/2005 van de Commissie van 19 januari 2005 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft de methoden voor de verwijdering of het gebruik van dierlijke bijproducten en tot wijziging van bijlage VI daarbij voor wat betreft de omzetting in biogas en de verwerking van gesmolten vet ( 1 )

27

 

*

Verordening (EG) nr. 93/2005 van de Commissie van 19 januari 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verwerking van dierlijke bijproducten van vis en handelsdocumenten voor het vervoer van dierlijke bijproducten ( 1 )

34

 

 

Verordening (EG) nr. 94/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 betreffende de afgifte van invoercertificaten van rijst van oorsprong uit de ACS-staten en de LGO, die in de eerste vijf werkdagen van januari 2005 op grond van Verordening (EG) nr. 638/2003 zijn aangevraagd

40

 

 

Verordening (EG) nr. 95/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 houdende vaststelling van de restituties die worden toegepast voor bepaalde producten van de sector suiker die worden uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag vermelde goederen

42

 

 

Verordening (EG) nr. 96/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van gerst in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1757/2004

45

 

 

Verordening (EG) nr. 97/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 betreffende de offertes voor de uitvoer van haver, die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1565/2004

46

 

 

Verordening (EG) nr. 98/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 betreffende de offertes voor de invoer van sorgho die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2275/2004

47

 

 

Verordening (EG) nr. 99/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 tot vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2277/2004

48

 

 

Verordening (EG) nr. 100/2005 van de Commissie van 20 januari 2005 tot vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2276/2004

49

 

*

Richtlijn 2005/4/EG van de Commissie van 19 januari 2005 tot wijziging van Richtlijn 2001/22/EG tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de maximumgehalten aan lood, cadmium, kwik en 3-MCPD in levensmiddelen ( 1 )

50

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

2005/35/EG:Besluit van de Raad van 7 december 2004 betreffende de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, alsmede de goedkeuring en ondertekening van de bijbehorende intentieverklaring

53

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad

55

 

 

Commissie

 

*

2005/36/EG:Besluit van de Commissie van 8 september 2004 tot wijziging van Beschikking 2004/166/EG betreffende herstructureringssteun die Frankrijk voornemens is te verlenen aan de Société Nationale Maritime Corse-Méditerranée (SNCM) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3359)  ( 1 )

70

 

*

2005/37/EG:Besluit van de Commissie van 29 oktober 2004 tot oprichting van het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum (ETWC) en tot coördinatie van de technische maatregelen ter bescherming van de euromunten tegen namaak

73

 

*

2005/38/EG:Besluit van de Commissie van 27 december 2004 tot toekenning van een extra aantal buitengaats door te brengen dagen aan Nederland overeenkomstig bijlage V bij Verordening (EG) nr. 2287/2003 van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 5269)

75

 

*

2005/39/EG:Besluit van de Commissie van 30 december 2004 met betrekking tot de financiering van een externe evaluatie van het Gemeenschapsbeleid voor diergezondheid en van een studie over de kosten en voorwaarden voor een financieringsinstrument ter dekking van de risico’s van epidemieën in de veestapel van de EU

76

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/1


VERORDENING (EG) Nr. 83/2005 VAN DE RAAD

van 18 januari 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2604/2000 inzake de invoer van polyethyleentereftalaat uit onder andere de Republiek Korea en Taiwan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna de „basisverordening” genoemd), en met name op artikel 11, lid 3,

Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2604/2000 (2) (hierna de „definitieve verordening” genoemd) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaat (PET) uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand.

2.   Onderhavig onderzoek

(2)

Op 22 mei 2003 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3), de inleiding aangekondigd van een tussentijdse herzieningsprocedure betreffende de antidumpingmaatregelen ten aanzien van PET uit de Republiek Korea en Taiwan (hierna „de betrokken landen” genoemd).

(3)

De procedure is ingeleid naar aanleiding van een verzoek dat in april 2003 is ingediend door de Association of Plastic Manufacturers in Europe namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 80 %, van de totale productie van PET in de Gemeenschap. Het verzoek bevatte bewijsmateriaal inzake dumping, schade en het feit dat de geldende maatregelen niet meer toereikend zijn om de schadelijke gevolgen van dumping weg te nemen. Dit bewijsmateriaal werd toereikend geacht om over te gaan tot de inleiding van een tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de geldende maatregelen op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

(4)

Op 30 juni 2004 heeft de indiener van het verzoek zijn verzoek ingetrokken.

(5)

Gezien het bewijsmateriaal en de bij het onderzoek reeds verkregen gegevens was de Commissie echter van oordeel dat het onderzoek naar dumping moest worden voortgezet. Het onderzoek naar de andere aspecten kon volgens de Commissie worden beëindigd. Zij heeft dit aan alle belanghebbenden meegedeeld die hierover geen opmerkingen hebben gemaakt.

3.   Overige procedures

(6)

Op 22 mei 2003 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) de inleiding bekendgemaakt van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van PET uit Australië, de Volksrepubliek China en Pakistan.

(7)

De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 306/2004 (5) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op PET uit Australië, de Volksrepubliek China en Pakistan. Bij Verordening (EG) nr. 1467/2004 (6) heeft de Raad definitieve antidumpingrechten ingesteld op PET uit Australië en de Volksrepubliek China en de procedure ten aanzien van PET uit Pakistan beëindigd.

4.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(8)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de in het verzoek genoemde producenten in de Gemeenschap, de overige producenten in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in de Republiek Korea en Taiwan, importeurs, toeleveranciers, verwerkende bedrijven, betrokken organisaties, alsook vertegenwoordigers van de Republiek Korea en Taiwan in kennis gesteld van de opening van het onderzoek. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(9)

De door de indiener van het verzoek vertegenwoordigde EG-producenten, andere EG-producenten, producenten/exporteurs, importeurs, toeleveranciers, verwerkende bedrijven en organisaties van verwerkende bedrijven hebben hun standpunt kenbaar gemaakt. Alle belanghebbenden die hierom hadden verzocht, werden gehoord.

(10)

De Commissie heeft al haar bekende belanghebbenden en alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn bekend hebben gemaakt een vragenlijst toegezonden. De vragenlijst is beantwoord door zeven door de indiener van het verzoek vertegenwoordigde EG-producenten, vier andere EG-producenten, drie Koreaanse producenten/exporteurs, waaronder één onderneming waarvoor momenteel geen individueel recht geldt, vier Taiwanese producenten/exporteurs, waaronder één onderneming waarvoor momenteel geen individueel recht geldt, twee toeleveranciers, twee gelieerde importeurs, vier niet-gelieerde importeurs en negen niet-gelieerde verwerkende ondernemingen in de Gemeenschap.

(11)

In haar bericht van inleiding wees de Commissie erop dat in het kader van dit onderzoek eventueel gebruik zou worden gemaakt van een steekproef. Het was evenwel niet noodzakelijk van een steekproef gebruik te maken omdat het aantal producenten/exporteurs in de betrokken landen dat bereid was medewerking te verlenen, lager was dan verwacht.

(12)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping en schade nodig had, ingewonnen en geverifieerd en heeft een onderzoek ter plaatse ingesteld bij de volgende bedrijven:

a)

Producenten in de Gemeenschap

Aussapol SpA, San Giorgio Di Nogaro (UD), Italië

Brilen SA, Zaragoza, Spanje

Catalana di Polimers, Barcelona, Spanje

Dupont Sabanci SA, Middlesbrough, Verenigd Koninkrijk

INCA International, Milaan, Italië

KoSa, Frankfurt am Main, Duitsland

M & G Finanziaria Industriale, Milaan, Italië

Tergal Fibres, Gauchy, Frankrijk

VPI SA, Athene, Griekenland

Voridian, Rotterdam, Nederland

Wellman PET Resins, Arnhem, Nederland

b)

Producenten/exporteurs in de Republiek Korea

Daehan Synthetic Fiber Co. Ltd, Seoul

SK Chemicals Co. Ltd, Seoul

KP Chemical Corp., Seoul

c)

Producenten/exporteurs in Taiwan

Far Eastern Textile Ltd, Taipei

Shinkong Synthetic Fibers Corp., Taipei

Hualon Corp., Taipei

d)

Gelieerde importeurs

SK Networks, Seoul, Republiek Korea

SK Global (Belgium) N.V., Antwerpen, België

e)

Niet-gelieerde importeurs

Mitsubishi Chemicals, Düsseldorf, Duitsland

Helm AG, Hamburg, Duitsland

Global Services International, Milaan, Italië

SABIC Italia, Milaan, Italië

f)

Leveranciers in de Gemeenschap

Interquisa SA, Madrid, Spanje

BP Chemicals, Sunbury-on-Thames, Verenigd Koninkrijk

g)

Verwerkende ondernemingen in de Gemeenschap

Danone Waters Group, Parijs, Frankrijk

Aqua Minerale San Benedetto, Scorze (VE), Italië

RBC Cobelplast Mononate, Varese, Italië

Nestlé Espana SA, Barcelona, Spanje

5.   Onderzoektijdvak

(13)

Het onderzoektijdvak bestreek de periode van 1 april 2002 tot en met 31 maart 2003.

6.   Betrokken product en soortgelijk product

6.1.   Betrokken product

(14)

De klacht heeft betrekking op hetzelfde product als in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk PET met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, uit de Republiek Korea en Taiwan.

6.2.   Soortgelijk product

(15)

Evenals in het oorspronkelijke onderzoek werd geconstateerd dat PET dat in Korea en Taiwan wordt vervaardigd en verkocht, en PET dat vanuit deze landen naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd, dezelfde fysische en chemische eigenschappen en toepassingen hebben. Daarom wordt geconcludeerd dat alle soorten PET met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer als soortgelijk producten beschouwd moeten worden in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

B.   DUMPING

1.   Algemene werkwijze

(16)

De algemene werkwijze die hierna wordt uiteengezet, is toegepast op alle producenten/exporteurs in Korea en Taiwan en is gelijk aan de werkwijze bij het oorspronkelijke onderzoek. De bevindingen inzake dumping voor elk van de betrokken exportlanden beperken zich derhalve tot hetgeen voor elk van deze landen specifiek is.

1.1.   Normale waarde

(17)

Voor het vaststellen van de normale waarde werd in de eerste plaats voor elke producent/exporteur bepaald of diens totale verkoop van PET op de binnenlandse markt representatief was in vergelijking met zijn totale uitvoer naar de Gemeenschap. De binnenlandse verkoop werd representatief geacht wanneer de totale binnenlandse verkoop van de exporteur/producent minstens 5 % bedroeg van zijn uitvoer naar de Gemeenschap overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

(18)

Vervolgens is bepaald welke soorten PET die door ondernemingen met een representatieve binnenlandse verkoop op de binnenlandse markt waren verkocht, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de soorten die naar de Gemeenschap waren uitgevoerd.

(19)

Voor elke op de binnenlandse markt verkochte soort die rechtstreeks vergelijkbaar was met een soort die naar de Gemeenschap was uitgevoerd, werd overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening nagegaan of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was. De binnenlandse verkoop van een bepaalde soort PET werd voldoende representatief geacht wanneer deze in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van die soort naar de Gemeenschap.

(20)

Ook werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van iedere soort had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties; hiertoe werd voor iedere soort de omvang van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers vastgesteld. Wanneer 80 % of meer van de totale verkochte hoeveelheid van een soort verkocht was tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de productiekosten, werd de normale waarde afgeleid van de daadwerkelijke binnenlandse prijs (de gewogen gemiddelde prijs van de totale verkochte hoeveelheid van die soort op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak, ongeacht het feit of de verkoop winstgevend was of niet). Wanneer de met winst verkochte hoeveelheid van een soort minder dan 80 % bedroeg, of wanneer de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde afgeleid van de op de binnenlandse markt werkelijk betaalde prijzen van die soort, doch uitsluitend van de winstgevende transacties, mits de winstgevende verkoop ten minste 10 % bedroeg van de totale verkoop van die soort.

(21)

Het bleek dat de winstgevende verkoop van alle soorten PET 10 % of meer van de totale verkoop van die soort PET bedroeg.

1.2.   Exportprijs

(22)

Wanneer het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap was uitgevoerd, werd de exportprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

(23)

Wanneer het betrokken product via een gelieerde importeur was verkocht, werd de exportprijs berekend aan de hand van de prijs waartegen het product aan onafhankelijke afnemers was doorverkocht. Er werden correcties toegepast voor alle kosten van de importeur tussen invoer en wederverkoop, inclusief de verkoopkosten, de algemene en administratieve kosten, en een redelijke winstmarge, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. De winstmarge werd vastgesteld op grond van informatie afkomstig van niet-gelieerde medewerkende handelaars/importeurs die actief zijn op de EG-markt.

1.3.   Vergelijking

(24)

De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking te kunnen maken van de normale waarde met de exportprijs werden correcties toegepast voor verschillen die gevolgen hadden voor de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en nauwkeurig bleken en met bewijsmateriaal waren gestaafd.

1.4.   Dumpingmarge

(25)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd voor elke medewerkende producent/exporteur een dumpingmarge berekend door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs.

(26)

Voor landen met een hoog niveau van medewerking (meer dan 80 %) en wanneer er geen redenen waren om aan te nemen dat er producenten/exporteurs waren die geen medewerking verleenden, werd een residuele dumpingmarge vastgesteld die gelijk was aan de hoogste dumpingmarge die voor een medewerkende onderneming was vastgesteld, teneinde de doelmatigheid van de maatregelen te waarborgen.

(27)

Voor landen met een laag niveau van medewerking werd de residuele dumpingmarge vastgesteld overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, namelijk op grond van de beschikbare gegevens.

2.   Republiek Korea

(28)

Er werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van drie producenten/exporteurs, waarvan één in het onderzoektijdvak geen PET naar de Gemeenschap had uitgevoerd, en van twee importeurs die banden hadden met een van de producenten/exporteurs. Het bleek dat de medewerkende exporteurs 100 % van de Koreaanse export van het betrokken product in het onderzoektijdvak vertegenwoordigden.

2.1.   Normale waarde

(29)

Voor alle soorten PET die de Koreaanse producenten/exporteurs hadden uitgevoerd, kon de normale waarde worden vastgesteld aan de hand van de prijzen die onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties hadden betaald of moesten betalen, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

2.2.   Exportprijs

(30)

Eén van de Koreaanse producenten/exporteurs had het betrokken product zowel rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers als via gelieerde importeurs in Korea en de Gemeenschap verkocht. Daarom werd voor deze producent/exporteur een exportprijs geconstrueerd overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

2.3.   Vergelijking

(31)

Om een billijke vergelijking mogelijk te maken werd, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, rekening gehouden met verschillen waarvan werd aangetoond dat ze gevolgen hadden voor de prijzen en de vergelijkbaarheid van deze prijzen. Aldus vonden correcties plaats voor verschillen in de kosten voor vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag, commissielonen, krediet, verpakking, douanerechten en voor bankkosten.

2.4.   Dumpingmarge

(32)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elke productsoort vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs van die soort bij uitvoer naar de Gemeenschap.

(33)

Uit de vergelijking bleek dat de drie medewerkende producenten/exporteurs het betrokken product ofwel zonder dumping ofwel met verwaarloosbare dumping hadden uitgevoerd. De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de invoerprijs cif grens Gemeenschap, vóór inklaring, zijn als volgt:

Daehan Synthetic Fiber Co. Ltd: 1,2 %

SK Chemicals Co. Ltd: 0,0 %

KP Chemical Corp.: 0,1 %

(34)

Twee bekende producenten/exporteurs van PET waarvoor momenteel een individueel recht geldt, toonden aan dat zij in het onderzoektijdvak geen PET naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd. Er waren geen aanwijzingen dat de voor deze exporteurs geldende dumpingmarges herzien moesten worden.

(35)

Gezien het hoge niveau van medewerking door Koreaanse ondernemingen (zie overweging 28), werd een residueel recht vastgesteld dat gelijk was aan de hoogste dumpingmarge die voor een medewerkende onderneming was vastgesteld, overeenkomstig de in overweging 26 vermelde werkwijze. De hoogte is dezelfde als die in het oorspronkelijke onderzoek.

3.   Taiwan

(36)

Er werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van vier producenten/exporteurs, waarvan één in het onderzoektijdvak geen PET naar de Gemeenschap had uitgevoerd. Het bleek dat de medewerkende exporteurs minder dan 60 % van de Taiwanese export van PET in het onderzoektijdvak vertegenwoordigden.

3.1.   Normale waarde

(37)

Voor alle soorten PET die de Taiwanese producenten/exporteurs hadden uitgevoerd, werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de prijzen die onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties hadden betaald of moesten betalen, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

3.2.   Exportprijs

(38)

De exportprijzen werden overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld aan de hand van de daadwerkelijk betaalde of te betalen exportprijzen.

3.3.   Vergelijking

(39)

Om een billijke vergelijking mogelijk te maken werd, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, rekening gehouden met verschillen waarvan werd aangetoond dat ze gevolgen hadden voor de prijzen en de vergelijkbaarheid van deze prijzen. Aldus vonden correcties plaats voor verschillen in de kosten voor vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag, commissielonen, krediet, verpakking, douanerechten en voor bankkosten.

3.4.   Dumpingmarge

(40)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elke productsoort vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs van die soort bij uitvoer naar de Gemeenschap.

(41)

Bij de vergelijking bleek dat twee van de medewerkende producenten/exporteurs zich schuldig maakten aan dumping. De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de invoerprijs cif grens Gemeenschap, vóór inklaring, zijn als volgt:

Far Eastern Textile Ltd: 0,0 %

Shinkong Synthetic Fibers Corp.: 3,1 %

Hualon Corp.: 9,6 %

(42)

Eén producent/exporteur waarvoor momenteel een individueel recht geldt, heeft medewerking verleend aan dit onderzoek, hoewel hij in het onderzoektijdvak geen PET naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd. Daar er geen gegevens zijn op grond waarvan de voor deze onderneming geldende dumpingmarge herzien zou moeten worden, werd het passend geacht deze ongewijzigd te laten.

(43)

Er is één bekende Taiwanese exporteur van PET waarvoor momenteel een individueel recht geldt, die geen medewerking aan dit onderzoek heeft verleend. De Commissie heeft besloten voor deze exporteur geen individueel recht vast te stellen om een gebrek aan medewerking niet te belonen. Bovendien waren er geen gegevens op grond waarvan een individueel recht vastgesteld zou kunnen worden.

(44)

Daarom, en gezien het lage niveau van medewerking door Taiwanese ondernemingen (zie overweging 36), is de residuele dumpingmarge vastgesteld overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, zoals vermeld in overweging 27.

(45)

De residuele dumpingmarge, vastgesteld op grond van de gegevens van Eurostat en van de medewerkende producenten/exporteurs, in procenten van de invoerprijs cif grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt:

Taiwan: 20,1 %

C.   BLIJVENDE AARD VAN GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

(46)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening, werd tevens onderzocht of de gewijzigde omstandigheden ten opzichte van het oorspronkelijke dumpingonderzoek van blijvende aard geacht konden worden.

1.   Republiek Korea

(47)

De dumpingmarge van de medewerkende Koreaanse ondernemingen die in het onderzoektijdvak geëxporteerd hebben, bleek gelijk te zijn gebleven of te zijn gedaald tot een te verwaarlozen niveau. De belangrijkste reden hiervoor was dat de normale waarde en binnenlandse verkoopprijzen van deze ondernemingen sinds het oorspronkelijke onderzoek zijn gestegen, maar dat de verkoopprijzen op de EG-markt sterker zijn gestegen. Geconstateerd werd dat de exportprijzen naar de Gemeenschap in het tijdvak van het onderhavige onderzoek 53 % hoger waren dan in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. Er waren geen aanwijzingen dat deze wijzigingen niet van blijvende aard zouden zijn. Opgemerkt dient te worden dat deze ondernemingen in het onderzoektijdvak een capaciteitsbenutting van meer dan 80 % hadden. Bovendien zijn deze ondernemingen niet voornemens hun huidige capaciteit uit te breiden, waardoor eventuele toekomstige wijzigingen in de omstandigheden beperkt zullen zijn. Derhalve wordt aangenomen dat deze situatie wat betreft de exportprijs en het exportvolume waarschijnlijk niet zal veranderen.

(48)

Eén onderneming die tijdens het oorspronkelijke onderzoek niet naar de Gemeenschap heeft geëxporteerd, heeft medewerking verleend aan het onderhavige onderzoek en in het huidige onderzoektijdvak het betrokken product naar de Gemeenschap geëxporteerd. De dumpingmarge voor deze onderneming bleek ook verwaarloosbaar te zijn. Zowel de normale waarde als de binnenlandse verkoopprijs en de exportprijs van deze onderneming bleken op hetzelfde niveau te liggen als die van de twee andere medewerkende ondernemingen.

(49)

Zoals aangegeven in overweging 34 is er geen aanleiding tot wijziging van het recht dat geldt voor de twee medewerkende producenten/exporteurs die in het onderzoektijdvak niet naar de Gemeenschap hebben uitgevoerd. Overigens werd in het oorspronkelijke onderzoek een grote variatie in de dumpingmarges geconstateerd (1,4 % tot 55,8 %), wat aangeeft dat er aanzienlijke verschillen bestaan in het dumpinggedrag van de Koreaanse ondernemingen. Daarom kan niet geconcludeerd worden dat de verwaarloosbare dumpingmarges van de producenten die in het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap geëxporteerd hebben, representatief zijn voor de exporteurs die dat niet hebben gedaan. Daarom is er voor deze ondernemingen geen aanleiding tot herziening van hun huidige antidumpingrecht, noch zijn er gegevens beschikbaar op grond waarvan een herziene individuele marge berekend kan worden. Deze bevindingen zijn bekendgemaakt aan de betrokken partijen, waarna zij geen opmerkingen hebben gemaakt, noch aanvullende informatie hebben verstrekt.

2.   Taiwan

(50)

Drie van de vier Taiwanese ondernemingen waarvoor momenteel een individueel recht geldt, hebben medewerking verleend aan het onderhavige onderzoek. Uit dit onderzoek bleek dat de dumpingmarge van één van deze ondernemingen was gedaald tot een verwaarloosbaar niveau. De dumpingmarge van de tweede onderneming was gedaald van 7,8 % in het oorspronkelijke onderzoek tot 4,6 % in dit onderzoek. Zoals in het geval van Korea was de belangrijkste reden hiervoor dat de normale waarde en binnenlandse verkoopprijzen voor deze ondernemingen sinds het oorspronkelijke onderzoek gestegen waren, maar dat de verkoopprijzen op de EG-markt sterker gestegen waren. Voor Taiwan werd geconstateerd dat de exportprijzen naar de Gemeenschap in het tijdvak van het onderhavige onderzoek 42 % hoger waren dan in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. Ook werd vastgesteld dat de capaciteitsbenutting van deze ondernemingen ongeveer gelijk was aan die van de Koreaanse ondernemingen. Deze Taiwanese ondernemingen zijn evenmin voornemens hun capaciteit uit te breiden.

(51)

De derde medewerkende onderneming waarvoor momenteel een individueel recht geldt, kon aantonen dat zij geen PET naar de Gemeenschap had uitgevoerd in het tijdvak van het onderhavige onderzoek.

(52)

Bovendien heeft één Taiwanese onderneming die tijdens het oorspronkelijke onderzoek niet naar de Gemeenschap heeft geëxporteerd, medewerking verleend aan dit onderzoek. De dumpingmarge van deze onderneming is 10,7 %.

(53)

Voor de drie medewerkende ondernemingen die in het tijdvak van het onderhavige onderzoek PET naar de Gemeenschap hebben uitgevoerd, is er geen reden om aan te nemen dat de verschillen tussen het huidige en het oorspronkelijke onderzoek, met name de stijging van de exportprijzen naar de Gemeenschap, niet van blijvende aard zijn. Daarom wordt aangenomen dat de dumpingmarges voor deze ondernemingen, die zijn berekend op grond van de gegevens in dit onderzoek, betrouwbaar zijn.

(54)

Voor de medewerkende producent die in het onderzoektijdvak van het onderhavige onderzoek geen PET naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd, is er geen aanleiding tot een herziening van het geldende antidumpingrecht. Daarom wordt het passend geacht het voor deze producent geldende antidumpingrecht ongewijzigd te laten. Net zoals in het geval van Korea zijn er geen gegevens beschikbaar op grond waarvan een herziene individuele marge berekend kan worden. Ook in dit geval werden na bekendmaking van de bevindingen geen opmerkingen ontvangen van de betrokken partij, noch verschafte zij nieuwe informatie.

D.   VOORSTEL VOOR ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(55)

Gezien de conclusies inzake dumping en de blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden dienen de geldende antidumpingmaatregelen ten aanzien van PET uit de Republiek Korea en Taiwan zo te worden gewijzigd dat zij in overeenstemming zijn met de nieuwe dumpingmarges.

(56)

Het feit dat PET-prijzen aan schommelingen onderhevig kunnen zijn afhankelijk van de prijzen van ruwe olie, dient niet tot een hoger recht te leiden. Het werd daarom passend geacht de gewijzigde rechten in te stellen in de vorm van een bepaald bedrag per ton. Deze aanpak werd gehanteerd in het oorspronkelijke onderzoek.

(57)

De individuele antidumpingrechten voor de specifiek genoemde ondernemingen zijn vastgesteld op grond van de conclusies van de onderhavige herzieningsprocedure. Zij weerspiegelen derhalve de situatie van die ondernemingen die bij deze procedure werd vastgesteld. Deze rechten, in tegenstelling tot het recht dat van toepassing is op „overige ondernemingen”, zijn derhalve uitsluitend van toepassing op het betrokken product uit de betrokken landen dat vervaardigd is door de in het dispositief van deze verordening specifiek genoemde ondernemingen. Producten die door andere ondernemingen zijn geproduceerd die niet specifiek in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

(58)

De voorgestelde antidumpingrechten voor de ondernemingen die in het onderzoektijdvak PET naar de Gemeenschap hebben uitgevoerd zijn als volgt:

Land

Onderneming

Dumpingmarge

Antidumpingrecht

Voorgesteld recht

(EUR/t)

Republiek Korea

Daehan Synthetic Fiber Co. Ltd

1,2 %

0,0 %

0

SK Chemicals Co. Ltd

0,0 %

0,0 %

0

KP Chemical Corp.

0,1 %

0,0 %

0

Taiwan

Far Eastern Textile Ltd

0,0 %

0,0 %

0

Shinkong Synthetic Fibers Corp.

3,1 %

3,1 %

24,5

Hualon Corp.

9,6 %

9,6 %

81,9

(59)

Overeenkomstig de herziene residuele dumpingmarge in overweging 45, wordt het residuele antidumpingrecht voor Taiwan verhoogd tot 143,4 EUR/t.

E.   SLOTBEPALING

(60)

De belanghebbenden zijn in kennis gesteld van de feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was het voorstel te doen de geldende verordening te wijzigen. Er zijn geen opmerkingen ontvangen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De tabel in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2604/2000 wordt vervangen door de volgende tabel:

„Land

Antidumpingrecht

(EUR/t)

Aanvullende Taric-code

India

181,7

A999

Indonesië

187,7

A999

Maleisië

160,1

A999

Korea

148,3

A999

Taiwan

143,4

A999

Thailand

83,2

A999”

2.   De tabel in artikel 1, lid 3, wordt vervangen door:

„Land

Onderneming

Antidumpingrecht

(EUR/t)

Aanvullende Taric-code

India

Pearl Engineering Polymers Limited

130,8

A182

India

Reliance Industries Limited

181,7

A181

India

Elque Polyesters Limited

200,9

A183

India

Futura Polymers Limited

161,2

A184

Indonesië

P.T. Bakrie Kasei Corporation

187,7

A191

Indonesië

P.T. Indorama Synthetics Tbk

92,1

A192

Indonesië

P.T. Polypet Karyapersada

178,9

A193

Maleisië

Hualon Corporation (M) Sdn. Bhd.

36,0

A186

Maleisië

MpI Polyester Industries Sdn. Bhd.

160,1

A185

Republiek Korea

Daehan Synthetic Fiber Co., Limited

0

A194

Republiek Korea

Honam Petrochemical Corporation

101,4

A195

Republiek Korea

SK Chemicals Co., Limited

0

A196

Republiek Korea

Tongkong Corporation

148,3

A197

Republiek Korea

KP Chemical Corporation

0

A577

Taiwan

Far Eastern Textile Limited

0

A188

Taiwan

Tuntex Distinct Corporation

69,5

A198

Taiwan

Shingkong Synthetic Fibers Corporation

24,5

A189

Taiwan

Hualon Corporation

81,9

A578

Thailand

Thai Shingkong Industry Corporation Limited

83,2

A190

Thailand

Indo Pet (Thailand) Ltd

83,2

A468”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 januari 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-C. JUNCKER


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 823/2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 7).

(3)  PB C 120 van 22.5.2003, blz. 13.

(4)  PB C 120 van 22.5.2003, blz. 9.

(5)  PB L 52 van 21.2.2004, blz. 5.

(6)  PB L 271 van 19.8.2004, blz. 1.


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/9


VERORDENING (EG) Nr. 84/2005 VAN DE RAAD

van 18 januari 2005

tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2042/2000 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op televisiecamerasystemen uit Japan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd),

Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VOORAFGAANDE PROCEDURES

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1015/94 (2) is een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van televisiecamerasystemen van oorsprong uit Japan.

(2)

De professionele camerasystemen die in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1015/94 zijn opgenomen, zijn in artikel 1, lid 3, onder e), van die verordening uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van het antidumpingrecht uitgesloten. Het betreft hier professionele camera's van het hoogste marktsegment die uit technisch oogpunt onder de productomschrijving in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1015/94 vallen, maar niet als uitzendtelevisiecamera's kunnen worden aangemerkt.

(3)

In oktober 1995 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 2474/95 (3) Verordening (EG) nr. 1015/94 gewijzigd, met name wat betreft de definitie van het soortgelijke product en bepaalde modellen professionele camera's, die uitdrukkelijk van het definitieve antidumpingrecht zijn uitgesloten.

(4)

In oktober 1997 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1952/97 (4) de percentages van het definitieve antidumpingrecht gewijzigd voor twee betrokken ondernemingen, namelijk Sony Corporation en Ikegami Tsushinki Co. Ltd, overeenkomstig artikel 12 van de basisverordening. Voorts heeft de Raad bepaalde nieuwe modellen professionele camera's uitdrukkelijk uitgesloten van het toepassingsgebied van het antidumpingrecht door deze aan de bijlage toe te voegen.

(5)

In januari 1999 en januari 2000 heeft de Raad bij de Verordeningen (EG) nr. 193/1999 (5) en (EG) nr. 176/2000 (6) de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1015/94 gewijzigd door bepaalde opvolgers van professionele camera's erin op te nemen en deze aldus van het toepassingsgebied van het definitieve antidumpingrecht uit te sluiten. In oktober 2004 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 176/2000 gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1754/2004 (7).

(6)

In september 2000 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 2042/2000 (8) de definitieve antidumpingrechten bevestigd die waren ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1015/94 overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening.

(7)

In januari 2001 en in mei 2001 heeft de Raad, bij Verordening (EG) nr. 198/2001 (9) respectievelijk Verordening (EG) nr. 951/2001 (10), de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2042/2000 gewijzigd door daarin bepaalde nieuwe modellen professionele camerasystemen te vermelden en deze aldus uit te sluiten van het toepassingsgebied van het definitieve antidumpingrecht.

(8)

In september 2001 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1900/2001 (11) in het kader van een tussentijdse herzieningsprocedure overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening, het niveau van het definitieve antidumpingrecht ten aanzien van de producent/exporteur Hitachi Denshi Ltd gewijzigd.

(9)

In september 2002 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1696/2002 (12) de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2042/2000 gewijzigd door daarin bepaalde nieuwe modellen professionele camerasystemen te vermelden en deze aldus uit te sluiten van het toepassingsgebied van het definitieve antidumpingrecht.

(10)

In april 2004 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 825/2004 de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2042/2000 nogmaals gewijzigd door daarin bepaalde nieuwe modellen professionele camerasystemen te vermelden en deze aldus uit te sluiten van het toepassingsgebied van het definitieve antidumpingrecht.

B.   ONDERZOEK NAAR NIEUWE MODELLEN VAN PROFESSIONELE CAMERASYSTEMEN

1.   Procedure

(11)

Twee Japanse producenten/exporteurs, namelijk Sony Corporation („Sony”) en Victor Company of Japan Limited („JVC”), hebben de Commissie meegedeeld dat zij voornemens waren nieuwe modellen van professionele camera's op de gemeenschappelijke markt te brengen en verzochten de Commissie deze nieuwe modellen van professionele camera's en hun toebehoren toe te voegen aan de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2042/2000 met het oog op vrijstelling van antidumpingrechten.

(12)

De Commissie heeft de producenten in de Gemeenschap van dit verzoek in kennis gesteld en is met een onderzoek begonnen dat uitsluitend betrekking heeft op de vraag of de betrokken producten binnen het toepassingsgebied van de antidumpingrechten vallen en of het dispositief van Verordening (EG) nr. 2042/2000 dienovereenkomstig moet worden aangepast.

2.   Onderzochte modellen

(13)

De verzoeken tot vrijstelling, vergezeld van de desbetreffende technische gegevens, hadden betrekking op de volgende modellen camerasystemen:

(i)

Sony

Zoeker HDVF-C30W.

(ii)

JVC:

Camerakop KY-F560E.

De zoeker van Sony zou een model zijn dat alleen kan worden gebruikt met camcorders, camera's waarop Verordening (EG) nr. 2042/2000 niet van toepassing is. Het model van JVC zou een opvolger zijn van een model professionele camera dat al was vrijgesteld van de geldende antidumpingmaatregel.

3.   Bevindingen

i)   Zoeker HDVF-C30W

(14)

Er werd vastgesteld dat de productomschrijving van artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 2042/2000 op de zoeker HDVF-C30W van toepassing is. Het product kan echter alleen gebruikt worden met camerakoppen waarop de productomschrijving in artikel 1, lid 2, onder a), van die verordening niet van toepassing is. Met name de signaal/ruisverhouding van deze camerakoppen bedraagt 54 dB, terwijl in de omschrijving in Verordening (EG) nr. 2042/2000 sprake is van „55 dB of meer bij normale versterking”. Daarom is geconcludeerd dat deze zoeker als een professioneel camerasysteem moet worden beschouwd dat onder de definitie van artikel 1, lid 3, onder e), van Verordening (EG) nr. 2042/2000 valt. Derhalve zijn de antidumpingmaatregelen niet van toepassing op de zoeker van Sony en wordt deze toegevoegd aan de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2042/2000.

(15)

In overeenstemming met de vaste praktijk van de EG-instellingen moet dit model worden vrijgesteld van het antidumpingrecht vanaf de datum waarop de diensten van de Commissie het desbetreffende verzoek tot vrijstelling hebben ontvangen. Bijgevolg moet de Sony-zoeker HDVF-C30W, die vanaf 1 april 2003 is ingevoerd, met ingang van die datum worden vrijgesteld van het antidumpingrecht:

ii)   Camerakop KY-F560E

(16)

Er is vastgesteld dat de camerakop KY-F560E voornamelijk gebruikt wordt voor technische en medische toepassingen, hoewel hij valt onder de productomschrijving in artikel 1, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 2042/2000. Daarom werd geconcludeerd dat dit model als een professioneel camerasysteem moet worden beschouwd dat valt onder de definitie van artikel 1, lid 3, onder e), van Verordening (EG) nr. 2042/2000. Derhalve zijn de antidumpingmaatregelen niet van toepassing en wordt deze camerakop toegevoegd aan de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2042/2000.

(17)

In overeenstemming met de vaste praktijk van de EG-instellingen moet dit model worden vrijgesteld van het antidumpingrecht vanaf de datum waarop de diensten van de Commissie het desbetreffende verzoek tot vrijstelling hebben ontvangen. Bijgevolg moet de JVC camerakop KY-F560E, die vanaf 15 april 2004 is ingevoerd, met ingang van die datum worden vrijgesteld van het antidumpingrecht:

4.   Informatie aan belanghebbenden en conclusies

(18)

De Commissie heeft de producenten van de Gemeenschap en de exporteurs van de televisiecamerasystemen op de hoogte gebracht van haar bevindingen en hen in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken. Geen van de partijen maakte bezwaar tegen de bevindingen van de Commissie.

(19)

Op grond van het bovenstaande moet Verordening (EG) nr. 2042/2000 dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 2042/2000 wordt vervangen door de tekst van bijgaande bijlage.

Artikel 2

1.   Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing op de volgende modellen die worden vervaardigd en naar de Europese Gemeenschap uitgevoerd door de volgende producenten/exporteurs:

a)

Sony, vanaf 1 april 2003:

Zoeker HDVF-C30W.

b)

JVC, vanaf 15 april 2004:

Camerakop KY-F560E.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 januari 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-C. JUNCKER


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 111 van 30.4.1994, blz. 106. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 176/2000 (PB L 22 van 27.1.2000, blz. 29).

(3)  PB L 255 van 25.10.1995, blz. 11.

(4)  PB L 276 van 9.10.1997, blz. 20.

(5)  PB L 22 van 29.1.1999, blz. 10.

(6)  PB L 22 van 27.1.2000, blz. 29.

(7)  PB L 313 van 12.10.2004, blz. 1.

(8)  PB L 244 van 29.9.2000, blz. 38. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 825/2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 12).

(9)  PB L 30 van 1.2.2001, blz. 1.

(10)  PB L 134 van 17.5.2001, blz. 18.

(11)  PB L 261 van 29.9.2001, blz. 3.

(12)  PB L 259 van 27.9.2002, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Lijst van professionele camerasystemen die geen televisiecamerasystemen (omroepcamerasystemen) zijn en die van het toepassingsgebied van de maatregelen zijn uitgesloten

Naam van het bedrijf

Camerakoppen

Zoeker

Camerabesturingseenheid

Bedieningseenheid

Regeleenheid (1)

Camera-adapters

Sony

DXC-M7PK

DXC-M7P

DXC-M7PH

DXC-M7PK/1

DXC-M7P/1

DXC-M7PH/1

DXC-327PK

DXC-327PL

DXC-327PH

DXC-327APK

DXC-327APL

DXC-327AH

DXC-537PK

DXC-537PL

DXC-537PH

DXC-537APK

DXC-537APL

DXC-537APH

EVW-537PK

EVW-327PK

DXC-637P

DXC-637PK

DXC-637PL

DXC-637PH

PVW-637PK

PVW-637PL

DXC-D30PF

DXC-D30PK

DXC-D30PL

DXC-D30PH

DSR-130PF

DSR-130PK

DSR-130PL

PVW-D30PF

PVW-D30PK

PVW-D30PL

DXC-327BPF

DXC-327BPK

DXC-327BPL

DXC-327BPH

DXC-D30WSP (2)

DXC-D35PH (2)

DXC-D35PL (2)

DXC-D35PK (2)

DXC-D35WSPL (2)

DSR-135PL (2)

DXF-3000CE

DXF-325CE

DXF-501CE

DXF-M3CE

DXF-M7CE

DXF-40CE

DXF-40ACE

DXF-50CE

DXF-601CE

DXF-40BCE

DXF-50BCE

DXF-701CE

DXF-WSCE (2)

DXF-801CE (2)

HDVF-C30W (2)

CCU-M3P

CCU-M5P

CCU-M7P

CUU-M5AP (2)

RM-M7G

RM-M7E (2)

–—

CA-325P

CA-325AP

CA-325B

CA-327P

CA-537P

CA-511

CA-512P

CA-513

VCT-U14 (2)

Ikegami

HC-340

HC-300

HC-230

HC-240

HC-210

HC-390

LK-33

HDL-30MA

HDL-37

HC-400 (2)

HC-400W (2)

HDL-37E

HDL-10

HDL-40

VF15-21/22

VF-4523

VF15-39

VF15-46 (2)

VF5040 (2)

VF5040W (2)

MA-200/230

MA-200A (2)

MA-400 (2)

CCU-37

CCU-10

RCU-240

RCU-390 (2)

RCU-400 (2)

RCU-240A

CA-340

CA-300

CA-230

CA-390

CA-400 (2)

CA-450 (2)

Hitachi

HV-C10F

Z-ONE (L)

Z-ONE (H)

Z-ONE

Z-ONE A (L)

Z-ONE A (H)

Z-ONE A (F)

Z-ONE A

Z-ONE B (L)

GM-51 (2)

RC-C1

RC-C10

RU-C10

RU-Z1 (B)

RU-Z1 (C)

RU-Z1

RC-C11

RU-Z2

RC-Z1

CA-Z1HB

CA-C10

CA-C10SP

CA-C10SJA

CA-C10M

CA-C10B

CA-Z1A (2)

CA-Z31 (2)

CA-Z32 (2)

CA-ZD1 (2)

Z-ONE B (H)

Z-ONE B (F)

Z-ONE B

Z-ONE B (M)

Z-ONE B (R)

FP-C10 (B)

FP-C10 (C)

FP-C10 (D)

FP-C10 (G)

FP-C10 (L)

FP-C10 (R)

FP-C10 (S)

FP-C10 (V)

FP-C10 (F)

FP-C10

FP-C10 A

FP-C10 A (A)

FP-C10 A (B)

FP-C10 A (C)

FP-C10 A (D)

FP-C10 A (F)

FP-C10 A (G)

FP-C10 A (H)

FP-C10 A (L)

FP-C10 A (R)

FP-C10 A (S)

FP-C10 A (T)

FP-C10 A (V)

FP-C10 A (W)

Z-ONE C (M)

Z-ONE C (R)

Z-ONE C (F)

Z-ONE C

HV-C20

HV-C20M

Z-ONE-D

Z-ONE-D (A)

Z-ONE-D (B)

Z-ONE-D (C)

Z-ONE.DA (2)

V-21 (2)

V-21W (2)

 

RC-Z11

RC-Z2

RC-Z21

RC-Z2A (2)

RC-Z21A (2)

RU-Z3 (2)

RC-Z3 (2)

 

 

 

Matsushita

WV-F700

WV-F700A

WV-F700SHE

WV-F700ASHE

WV-F700BHE

WV-F700ABHE

WV-F700MHE

WV-F350

WV-VF65BE

WV-VF40E

WV-VF39E

WV-VF65BE (1)

WV-VF40E (1)

WV-VF42E

WV-VF65B

AW-VF80

WV-RC700/B

WV-RC700/G

WV-RC700A/B

WV-RC700A/G

WV-RC36/B

WV-RC36/G

WV-RC37/B

WV-RC37/G

WV-AD700SE

WV-AD700ASE

WV-AD700ME

WV-AD250E

WV-AD500E (1)

AW-AD500AE

AW-AD700BSE

WV-F350HE

WV-F350E

WV-F350AE

WV-F350DE

WV-F350ADE

WV-F500HE (1)

WV-F-565HE

AW-F575HE

AW-E600

AW-E800

AW-E800A

AW-E650

AW-E655

AW-E750

 

WV-CB700E

WV-CB700AE

WV-CB700E (1)

WV-CB700AE (1)

WV-RC700/B (1)

WV-RC700/G (1)

WV-RC700A/B (1)

WV-RC700A/G (1)

WV-RC550/G

WV-RC550/B

WV-RC700A

WV-CB700A

WV-RC550

WV-CB550

AW-RP501

AW-RP505

 

 

 

JVC

KY-35E

KY-27ECH

KY-19ECH

KY-17FITECH

KY-17BECH

KY-F30FITE

KY-F30BE

KY-F560E

KY-27CECH

KH-100U

KY-D29ECH

KY-D29WECH (2)

VF-P315E

VF-P550E

VF-P10E

VP-P115E

VF-P400E

VP-P550BE

VF-P116

VF-P116WE (2)

VF-P550WE (2)

RM-P350EG

RM-P200EG

RM-P300EG

RM-LP80E

RM-LP821E

RM-LP35U

RM-LP37U

RM-P270EG

RM-P210E

KA-35E

KA-B35U

KA-M35U

KA-P35U

KA-27E

KA-20E

KA-P27U

KA-P20U

KA-B27E

KA-B20E

KA-M20E

KA-M27E

Olympus

MAJ-387N

MAJ-387I

 

OTV-SX 2

OTV-S5

OTV-S6

 

 

 

Camera OTV-SX”


(1)  Ook master set up unit (MSU) of master control panel (MCP) genoemd.

(2)  Modellen die zijn vrijgesteld op voorwaarde dat het bijbehorende triaxsysteem of de bijbehorende triaxadapter niet op de communautaire markt wordt verkocht.


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/15


VERORDENING (EG) Nr. 85/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 20 januari 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

125,5

204

91,6

212

169,4

248

157,0

999

135,9

0707 00 05

052

137,0

220

229,0

999

183,0

0709 90 70

052

156,5

204

158,2

999

157,4

0805 10 20

052

54,8

204

47,4

212

51,1

220

48,0

448

35,9

999

47,4

0805 20 10

204

64,5

999

64,5

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

66,6

204

84,7

400

77,7

464

149,6

624

76,6

999

91,0

0805 50 10

052

54,1

999

54,1

0808 10 80

400

104,1

404

78,6

720

61,3

999

81,3

0808 20 50

388

100,7

400

88,5

720

59,5

999

82,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/17


VERORDENING (EG) Nr. 86/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

tot vaststelling, voor de sector suiker, van de vanaf 21 januari 2005 geldende representatieve prijzen en de bedragen van de aanvullende invoerrechten voor melasse

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 24, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1422/95 van de Commissie van 23 juni 1995 tot vaststelling, voor de sector suiker, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van melasse en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 785/68 (2) is bepaald dat de cif-invoerprijs voor melasse, vastgesteld overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 785/68 van de Commissie (3), als „representatieve prijs” wordt aangemerkt. Deze prijs geldt voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 785/68.

(2)

Voor de vaststelling van de representatieve prijs moet rekening worden gehouden met alle in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 785/68 genoemde inlichtingen, behalve in de in artikel 4 van die verordening genoemde gevallen. In voorkomend geval, mag deze vaststelling plaatsvinden overeenkomstig de in artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 785/68 aangegeven werkwijze.

(3)

Voor andere kwaliteiten dan de standaardkwaliteit moeten de prijzen naar gelang van de kwaliteit van de aangeboden melasse overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 785/68 worden verhoogd of verlaagd.

(4)

Op grond van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 785/68 kan een representatieve prijs bij uitzondering voor een beperkte tijd ongewijzigd gehandhaafd worden wanneer de Commissie geen kennis meer heeft kunnen nemen van de aanbiedingsprijs waarvan is uitgegaan voor de vorige vaststelling van de representatieve prijs, en wanneer de beschikbare aanbiedingsprijzen die niet voldoende representatief lijken te zijn voor de werkelijke markttendens, plotseling aanzienlijke wijzigingen van de representatieve prijs teweeg zouden brengen.

(5)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor de betrokken producten moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 1, lid 2, en artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1422/95.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1422/95 bedoelde producten worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 141 van 24.6.1995, blz. 12. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 79/2003 (PB L 13 van 18.1.2003, blz. 4).

(3)  PB 145 van 27.6.1968, blz. 12. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1422/1995.


BIJLAGE

Vaststelling, voor de sector suiker, van de representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor melasse van toepassing vanaf 21 januari 2005

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

Toe te passen recht bij invoer als gevolg van schorsing van de invoerrechten, als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1422/95, per 100 kg netto van het betrokken product (1)

1703 10 00 (2)

10,32

0

1703 90 00 (2)

10,70

0


(1)  Dit bedrag vervangt, overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1422/95, het voor deze producten vastgestelde bedrag van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in artikel 1 van de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 785/68.


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/19


VERORDENING (EG) Nr. 87/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), inzonderheid op artikel 27, lid 5, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1, lid 1, onder a), van die verordening genoemde producten en de prijzen voor deze producten in de Gemeenschap overbrugd worden door een restitutie bij de uitvoer.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1260/2001 moeten de restituties voor witte suiker en ruwe suiker, welke niet gedenatureerd en in onveranderde vorm uitgevoerd zijn, vastgesteld worden rekening houdend met de toestand op de markt van de Gemeenschap en op de wereldmarkt voor suiker, en vooral met de in artikel 28 van genoemde verordening bedoelde prijs- en kostenelementen. Volgens dit artikel moet eveneens met het economische aspect van de voorgenomen uitvoertransactie rekening worden gehouden.

(3)

Voor ruwe suiker moet de restitutie vastgesteld worden voor de standaardkwaliteit die bepaald is in bijlage I, punt II, van Verordening (EG) nr. 1260/2001. Deze restitutie werd bovendien vastgesteld overeenkomstig artikel 28, lid 4, van deze verordening. Kandijsuiker werd omschreven in Verordening (EG) nr. 2135/95 van de Commissie van 7 september 1995 inzake uitvoeringsbepalingen voor de toekenning van uitvoerrestituties in de sector suiker (2). Het aldus berekende restitutiebedrag voor gearomatiseerde suiker en suiker waaraan kleurstoffen zijn toegevoegd, moet gelden voor de hoeveelheid sacharose in de betreffende suiker en bijgevolg worden vastgesteld per percent sacharosegehalte.

(4)

In bijzondere gevallen kan het bedrag van de restitutie worden vastgesteld bij besluiten van verschillende aard.

(5)

De restitutie moet elke twee weken worden vastgesteld. De restitutie kan tussentijds gewijzigd worden.

(6)

Krachtens artikel 27, lid 5, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 kan de restitutie voor de in artikel 1 van deze verordening genoemde producten naar bestemming variëren indien dat vanwege de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten noodzakelijk is.

(7)

De aanzienlijke en snelle toename van de preferentiële invoer van suiker uit de westelijke Balkanlanden sedert begin 2001 en de uitvoer van suiker uit de Gemeenschap naar die landen lijken grotendeels kunstmatig te zijn.

(8)

Ter voorkoming van misbruiken waarbij producten van de suikersector waarvoor een uitvoerrestitutie is toegekend, weer in de Gemeenschap worden ingevoerd, mag voor geen van de westelijke Balkanlanden een restitutie worden vastgesteld voor de in deze verordening bedoelde producten.

(9)

Op grond van bovenstaande overwegingen en van de huidige situatie van de suikermarkt, en met name van de noteringen of prijzen van suiker in de Gemeenschap en op de wereldmarkt, dienen de restituties op een passend niveau te worden vastgesteld.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij de uitvoer in onveranderde vorm van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 genoemde producten, welke niet gedenatureerd zijn, worden vastgesteld overeenkomstig de bedragen aangegeven in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 214 van 8.9.1995, blz. 16.


BIJLAGE

RESTITUTIES BIJ UITVOER VAN WITTE SUIKER EN RUWE SUIKER IN ONVERANDERDE VORM VAN TOEPASSING VAN AF 21 JANUARI 2005

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1701 11 90 9100

S00

EUR/100 kg

36,57 (1)

1701 11 90 9910

S00

EUR/100 kg

36,57 (1)

1701 12 90 9100

S00

EUR/100 kg

36,57 (1)

1701 12 90 9910

S00

EUR/100 kg

36,57 (1)

1701 91 00 9000

S00

EUR/1 % saccharose × 100 kg nettogewicht product

0,3976

1701 99 10 9100

S00

EUR/100 kg

39,76

1701 99 10 9910

S00

EUR/100 kg

39,76

1701 99 10 9950

S00

EUR/100 kg

39,76

1701 99 90 9100

S00

EUR/1 % saccharose × 100 kg nettogewicht product

0,3976

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

S00

:

alle bestemmingen (derde landen, andere gebieden, bevoorrading en met uitvoer uit de Gemeenschap gelijkgestelde bestemmingen) met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Servië en Montenegro (met inbegrip van Kosovo, zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999) en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; de uitzondering geldt niet voor suiker die verwerkt is in producten als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad (PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29).


(1)  Dit bedrag geldt voor ruwe suiker met een rendement van 92 %. Indien het rendement van de geëxporteerde ruwe suiker afwijkt van 92 %, wordt het bedrag van de toe te passen restitutie berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1260/2001.


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/21


VERORDENING (EG) Nr. 88/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat voor stropen en bepaalde andere producten van de suikersector

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 27, lid 5, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bepaalt dat het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1, lid 1, onder d), van genoemde verordening genoemde producten en de prijzen van de Gemeenschap overbrugd kan worden door een restitutie bij de uitvoer.

(2)

Volgens artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2135/95 van de Commissie van 7 september 1995 inzake uitvoeringsbepalingen voor de toekenning van uitvoerrestituties in de sector suiker (2) is de restitutie voor 100 kg van de in artikel 1, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 genoemde producten die worden uitgevoerd, gelijk aan het basisbedrag, vermenigvuldigd met het sacharosegehalte, in voorkomend geval verhoogd met het gehalte aan andere als sacharose berekende suikersoorten. Dit sacharosegehalte van het betrokken product wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2135/95 vastgesteld.

(3)

Volgens artikel 30, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 moet het basisbedrag van de restitutie voor sorbose, uitgevoerd in ongewijzigde staat, gelijk zijn aan het basisbedrag van de restitutie, verminderd met een honderdste van de restitutie bij de productie die, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1265/2001 van de Commissie van 27 juni 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad, wat de productierestitutie voor bepaalde in de chemische industrie gebruikte producten van de sector suiker betreft (3), geldt voor de in de bijlage bij deze laatste verordening vermelde producten.

(4)

Volgens artikel 30, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 moet het basisbedrag van de restitutie voor de overige in artikel 1, lid 1, onder d), van genoemde verordening bedoelde en in onveranderde vorm uitgevoerde producten gelijk zijn aan het honderdste deel van het bedrag dat wordt bepaald met inachtneming van enerzijds het verschil tussen de interventieprijs voor witte suiker die gedurende de maand waarvoor het basisbedrag wordt vastgesteld, geldt voor de niet-deficitaire gebieden van de Gemeenschap, en de voor witte suiker op de wereldmarkt geconstateerde noteringen of prijzen, en anderzijds de noodzaak om een evenwicht tot stand te brengen tussen het gebruik van basisproducten uit de Gemeenschap met het oog op de uitvoer van verwerkte producten naar derde landen en het gebruik van de tot het veredelingsverkeer toegelaten producten uit deze landen.

(5)

Volgens artikel 30, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 kan de toepassing van het basisbedrag beperkt worden tot bepaalde in artikel 1, lid 1, onder d), van genoemde verordening bedoelde producten.

(6)

Krachtens artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 kan een restitutie worden vastgesteld bij uitvoer in ongewijzigde staat van de in artikel 1, lid 1, onder f), g) en h), van die verordening genoemde producten. Het niveau van de restitutie moet worden vastgesteld voor 100 kg droge stof, waarbij rekening wordt gehouden met de restitutie bij uitvoer voor de producten van GN-code 1702 30 91, de restitutie bij uitvoer van de in artikel 1, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde producten en met de economische aspecten van de betrokken uitvoer. Voor de onder f) en g) van voornoemd lid 1 bedoelde producten wordt de restitutie slechts toegekend voor producten die voldoen aan de voorwaarden welke zijn vastgesteld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2135/95 en wordt voor de onder h) bedoelde producten de restitutie alleen toegekend voor producten die voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2135/95.

(7)

De bovengenoemde restituties dienen maandelijks vastgesteld te worden. Zij kunnen tussentijds worden gewijzigd.

(8)

Krachtens artikel 27, lid 5, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 kunnen de situatie op de wereldmarkt of specifieke vereisten van bepaalde markten het noodzakelijk maken de restitutie voor de in artikel 1 van deze verordening genoemde producten te differentiëren naar gelang van hun bestemming.

(9)

De aanzienlijke en snelle toename van de preferentiële invoer van suiker van herkomst uit de westelijke Balkanlanden sinds het begin van 2001 en de uitvoer van suiker van de Gemeenschap naar die landen lijken een zeer kunstmatig verschijnsel te zijn.

(10)

Om eventuele misbruiken door wederinvoer in de Europese Unie van producten van de suikersector waarvoor een uitvoerrestitutie is verleend te voorkomen, is het dienstig voor de westelijke Balkanlanden als geheel geen restituties voor de in deze verordening bedoelde producten vast te stellen.

(11)

Gelet op deze feiten dienen de restituties voor de betrokken producten te worden vastgesteld op een passend niveau.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat van de in artikel 1, lid 1, onder d), f), g) en h), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 genoemde producten worden vastgesteld op de bedragen als aangegeven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 6).

(2)  PB L 214 van 8.9.1995, blz. 16.

(3)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 63.


BIJLAGE

RESTITUTIES BIJ UITVOER IN ONGEWIJZIGDE STAAT VOOR STROPEN EN BEPAALDE ANDERE PRODUCTEN VAN DE SUIKERSECTOR, VAN TOEPASSING MET INGANG VAN 21 JANUARI 2005

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1702 40 10 9100

S00

EUR/100 kg droge stof

39,76 (1)

1702 60 10 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

39,76 (1)

1702 60 80 9100

S00

EUR/100 kg droge stof

75,54 (2)

1702 60 95 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3976 (3)

1702 90 30 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

39,76 (1)

1702 90 60 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3976 (3)

1702 90 71 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3976 (3)

1702 90 99 9900

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3976 (3)  (4)

2106 90 30 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

39,76 (1)

2106 90 59 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3976 (3)

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

S00

:

alle bestemmingen (derde landen, andere gebieden, bevoorrading en met uitvoer uit de Gemeenschap gelijkgestelde bestemmingen) met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Servië en Montenegro (met inbegrip van Kosovo, als omschreven in resolutie nr. 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999) en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; de uitzondering geldt niet voor suiker die verwerkt is in producten als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad (PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29).


(1)  Alleen geldig voor de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2135/95 bedoelde producten.

(2)  Alleen geldig voor de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2135/95 bedoelde producten.

(3)  Het basisbedrag is niet van toepassing op stropen met een zuiverheid van minder dan 85 % (Verordening (EG) nr. 2135/95). Het sacharosegehalte wordt overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2135/95 vastgesteld.

(4)  Het basisbedrag is niet van toepassing op het in de bijlage, punt 2, van Verordening (EEG) nr. 3513/92 van de Commissie (PB L 355 van 5.12.1992, blz. 12) bedoelde product.


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/24


VERORDENING (EG) Nr. 89/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

tot vaststelling van het maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer naar bepaalde derde landen van witte suiker voor de 17e deelinschrijving in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1327/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 27, lid 5, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1327/2004 van de Commissie van 19 juli 2004 inzake een permanente inschrijving voor het verkoopseizoen 2004/2005 voor de vaststelling van heffingen en/of restituties bij uitvoer van witte suiker (2) worden deelinschrijvingen gehouden voor de uitvoer naar bepaalde derde landen van deze suiker.

(2)

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1327/2004, naar gelang van het geval, wordt een maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer vastgesteld voor de betrokken deelinschrijving, waarbij met name rekening wordt gehouden met de situatie en de te verwachten ontwikkeling van de suikermarkt in de Gemeenschap en daarbuiten.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 17e deelinschrijving voor witte suiker, gehouden krachtens Verordening (EG) nr. 1327/2004, wordt het maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer vastgesteld op 42,899 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 246 van 20.7.2004, blz. 23. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1685/2004 (PB L 303 van 30.9.2004, blz. 21).


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/25


VERORDENING (EG) Nr. 90/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het aan de Akte van Toetreding van Griekenland gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1050/2001 van de Raad (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1051/2001 van de Raad van 22 mei 2001 betreffende de steun voor de katoenproductie (2), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt op gezette tijden een wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald, rekening houdende met de historische verhouding tussen de in aanmerking genomen wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen en de berekende prijs voor niet-geëgreneerde katoen. Deze historische verhouding is vastgesteld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 van de Commissie van 2 augustus 2001, houdende uitvoeringsbepalingen van de steunregeling voor katoen (3). Als de wereldmarktprijs niet op die wijze kan worden bepaald, wordt hij bepaald op basis van de laatst vastgestelde prijs.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald voor een product met bepaalde kenmerken, waarbij rekening wordt gehouden met de gunstigste, voor de werkelijke markttendens representatief geachte aanbiedingen en noteringen. Om deze prijs te bepalen, wordt het gemiddelde berekend van de aanbiedingen en noteringen op één of meer Europese beurzen voor in een haven van Noord-Europa cif-geleverde producten uit de verschillende, voor de internationale handel als meest representatief beschouwde productielanden. Evenwel is bepaald dat deze criteria voor het bepalen van de wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen worden aangepast, om rekening te houden met de verschillen op grond van de kwaliteit van het geleverde product en de aard van de aanbiedingen en noteringen. In artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr 1591/2001 is bepaald welke aanpassingen kunnen plaatsvinden.

(3)

Op grond van bovenbedoelde criteria moet de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen op het hieronder aangegeven niveau worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 bedoelde wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen wordt vastgesteld op 18,242 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1.

(2)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 3.

(3)  PB L 210 van 3.8.2001, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1486/2002 (PB L 223 van 20.8.2002, blz. 3).


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/26


VERORDENING (EG) Nr. 91/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

tot vaststelling van een verlagingscoëfficiënt voor de afgifte van restitutiecertificaten voor goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, zoals bedoeld in artikel 8, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1520/2000

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1520/2000 van de Commissie van 13 juli 2000 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (2), en met name op artikel 8, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit de mededelingen die de lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1520/2000 hebben gedaan, blijkt dat in totaal voor 220 145 448 EUR restitutiecertificaten zijn aangevraagd, terwijl slechts 71 047 745 EUR beschikbaar is, zoals vastgesteld in artikel 8, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1520/2000.

(2)

Daarom wordt een verlagingscoëfficiënt berekend op basis van artikel 8, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 1520/2000. Deze coëfficiënt dient te worden toegepast op de bedragen die middels een restitutiecertificaat voor de periode vanaf 1 februari 2005 zijn aangevraagd, zoals vastgesteld in artikel 8, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1520/2000,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de bedragen waarvoor restitutiecertificaten voor de periode vanaf 1 februari 2005 zijn aangevraagd, wordt een verlagingscoëfficiënt van 0,678 toegepast.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter


(1)  PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2580/2000 (PB L 298 van 25.11.2000, blz. 5).

(2)  PB L 177 van 15.7.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 886/2004 (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 14).


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/27


VERORDENING (EG) Nr. 92/2005 VAN DE COMMISSIE

van 19 januari 2005

tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft de methoden voor de verwijdering of het gebruik van dierlijke bijproducten en tot wijziging van bijlage VI daarbij voor wat betreft de omzetting in biogas en de verwerking van gesmolten vet

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (1), en met name op artikel 4, lid 2, onder e), artikel 5, lid 2, onder g), artikel 6, lid 2, onder i), en artikel 32, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1774/2002 voorziet in voorschriften inzake de methoden voor de verwijdering en het gebruik van dierlijke bijproducten. Zij voorziet ook in de mogelijkheid om, na raadpleging van het bevoegde wetenschappelijk comité, aanvullende methoden voor de verwijdering en het gebruik van dierlijke bijproducten goed te keuren.

(2)

De Wetenschappelijke Stuurgroep (WS) heeft op 10 en 11 april 2003 een advies uitgebracht over zes alternatieve verwerkingsmethoden voor de veilige behandeling en verwijdering van dierlijke bijproducten. Volgens dit advies worden vijf procédés onder bepaalde voorwaarden als veilig beschouwd voor de verwijdering en/of het gebruik van materiaal van de categorieën 2 en 3.

(3)

De WS heeft op 10 en 11 april 2003 een eindadvies en -verslag uitgebracht over een behandeling van dierlijk afval door middel van alkalische hydrolyse bij verhoogde temperatuur en druk, waarin richtsnoeren worden gegeven voor de toepassingsmogelijkheden van alkalische hydrolyse en de daaraan klevende risico’s voor de verwijdering van materiaal van de categorieën 1, 2 en 3.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft op 26 en 27 november 2003 een advies uitgebracht over biogasproductie door middel van hydrolyse bij verhoogde druk (HPHB), waarin richtsnoeren worden gegeven voor de toepassingsmogelijkheden van dit procédé en de daaraan klevende risico’s voor de verwijdering van materiaal van categorie 1.

(5)

Derhalve kunnen overeenkomstig de adviezen van de WS naast de reeds in Verordening (EG) nr. 1774/2002 bedoelde verwerkingsmethoden vijf procédés worden goedgekeurd bij wijze van alternatief voor de verwijdering en/of het gebruik van dierlijke bijproducten. Ook moeten de voorwaarden voor de toepassing van deze procédés worden vastgesteld.

(6)

De Commissie heeft sommige instanties die een aanvraag tot goedkeuring van de procédés hebben ingediend, om nadere informatie verzocht omtrent de veiligheid van hun procédés voor de behandeling en verwijdering van materiaal van categorie 1. Die informatie moet te zijner tijd ter beoordeling aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid worden toegezonden.

(7)

In afwachting van die beoordeling en gelet op de huidige adviezen van de WS volgens welke talg uit het oogpunt van TSE’s veilig is, met name wanneer hij onder druk gekookt wordt en gefiltreerd om onoplosbare onzuiverheden te verwijderen, dient een van de procédés, waarbij dierlijk vet tot biodiesel verwerkt wordt, ook te worden goedgekeurd voor de behandeling en verwijdering, onder strenge voorwaarden, van het meeste materiaal van categorie 1, met uitzondering van het materiaal dat de meeste risico’s oplevert. In dat geval moet duidelijk gemaakt worden dat de behandeling en verwijdering de winning van bio-energie kunnen omvatten.

(8)

De goedkeuring en exploitatie van deze alternatieve methoden dient de andere toepasselijke EU-wetgeving, met name de milieuwetgeving, onverlet te laten en daarom moeten de in deze verordening vastgestelde exploitatievoorwaarden waar nodig worden toegepast overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (2).

(9)

Voor procédés die voor de behandeling van dierlijke bijproducten van categorie 1 zijn goedgekeurd, en bij wijze van aanvullende toezichtmaatregel op de regelmatige controle van de verwerkingsparameters, moeten de efficiëntie van het procédé en de veiligheid ervan uit diergezondheids- en volksgezondheidsoogpunt tegenover de bevoegde autoriteiten worden aangetoond door gedurende de eerste twee jaar na de invoering van het procédé in elke betrokken lidstaat tests in een proefinstallatie uit te voeren.

(10)

Als gevolg van de goedkeuring van de omzetting van dierlijke bijproducten van categorie 1 moeten de hoofdstukken II en III van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 gewijzigd worden.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Behandeling en verwijdering van materiaal van categorie 1

1.   De procédés alkalische hydrolyse zoals omschreven in bijlage I, en biogasproductie door middel van hydrolyse bij verhoogde druk zoals omschreven in bijlage III, worden goedgekeurd en kunnen door de bevoegde autoriteit worden toegestaan voor de behandeling en de verwijdering van materiaal van categorie 1.

2.   Het biodieselproductieprocédé zoals omschreven in bijlage IV wordt goedgekeurd en kan door de bevoegde autoriteit worden toegestaan voor de behandeling en verwijdering van materiaal van categorie 1, behalve voor materiaal zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a), punten i) en ii), van Verordening (EG) nr. 1774/2002.

Materiaal van in artikel 4, lid 1, onder a), punt ii), bedoelde dieren mag evenwel voor dit procédé worden gebruikt op voorwaarde dat:

a)

de dieren jonger dan 24 maanden waren toen zij werden gedood, of

b)

de dieren werden onderworpen aan laboratoriumtests op de aanwezigheid van een TSE overeenkomstig Verordening (EG) nr. 999/2001 (3) en het testresultaat negatief was.

De bevoegde autoriteit kan dit procédé ook toestaan voor de behandeling en verwijdering van verwerkt dierlijk vet van categorie 1.

Artikel 2

Behandeling en gebruik of verwijdering van materiaal van de categorieën 2 of 3

De procédés alkalische hydrolyse, hydrolyse bij verhoogde temperatuur en druk, biogasproductie door middel van hydrolyse bij verhoogde druk, biodieselproductie en Brookes-vergassing zoals respectievelijk omschreven in de bijlagen I tot en met V, worden goedgekeurd en kunnen door de bevoegde autoriteit worden toegestaan voor de behandeling en het gebruik of de verwijdering van materiaal van de categorieën 2 of 3.

Artikel 3

Voorwaarden voor de toepassing van de in de bijlagen I tot en met V omschreven procédés

De bevoegde autoriteit keurt installaties die gebruikmaken van een van de in de bijlagen I tot en met V beschreven procédés goed zodra zij het procédé heeft toegestaan, indien de installatie voldoet aan de technische specificaties en parameters in de desbetreffende bijlage en onder de in Verordening (EG) nr. 1774/2002 vastgestelde voorwaarden, met uitzondering van de in die verordening vastgestelde technische specificaties en parameters voor andere procédés. Hiertoe dient het hoofd van de installatie tegenover de bevoegde autoriteit aan te tonen dat aan alle in de desbetreffende bijlage vastgestelde technische specificaties en parameters is voldaan.

Artikel 4

Markering en verdere verwijdering of verder gebruik van resulterend materiaal

1.   Resulterend materiaal moet permanent gemerkt worden, voorzover technisch mogelijk met een geur, overeenkomstig bijlage VI, hoofdstuk I, punt 8, van Verordening (EG) nr. 1774/2002.

Indien de bijproducten die worden verwerkt, uitsluitend uit materiaal van categorie 3 bestaan en als het resulterend materiaal niet bestemd is om als afval te worden verwijderd, is deze markering echter niet vereist.

2.   Materiaal dat afkomstig is van de behandeling van materiaal van categorie 1, wordt als afval verwijderd door middel van:

a)

verbranding of meeverbranding overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 2000/76/EG betreffende de verbranding van afval (4);

b)

begraving op een krachtens Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen erkende stortplaats; of

c)

verdere verwerking in een biogasinstallatie en verwijdering van de gistingsresiduen zoals bepaald onder a) of b).

3.   Materiaal dat afkomstig is van de behandeling van materiaal van de categorieën 2 of 3 wordt:

a)

als afval verwijderd zoals bepaald in lid 2;

b)

verder verwerkt tot vetderivaten voor gebruik zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b), punt ii), van Verordening (EG) nr. 1774/2002, zonder voorafgaande gebruikmaking van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5; of

c)

gebruikt, verwerkt of rechtstreeks verwijderd zoals bepaald in artikel 5, lid 2, onder c), punten i), ii) en iii), van Verordening (EG) nr. 1774/2002, zonder voorafgaande gebruikmaking van verwerkingsmethode 1.

4.   Resulterend afval zoals slib, filterinhoud, as en afbraakresiduen die van het productieproces afkomstig zijn, worden verwijderd zoals bepaald in artikel 2, lid 2, onder a) of b).

Artikel 5

Aanvullend toezicht op de initiële toepassing

1.   In elke lidstaat zijn de volgende bepalingen van toepassing gedurende de eerste twee toepassingsjaren van de volgende procédés voor de behandeling van dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1774/2002:

a)

alkalische hydrolyse zoals omschreven in bijlage I;

b)

biogasproductie door middel van hydrolyse bij verhoogde druk zoals omschreven in bijlage III; en

c)

biodieselproductie zoals omschreven in bijlage IV.

2.   De exploitant of leverancier van het procédé wijst in elke lidstaat een proefinstallatie aan waar ten minste een keer per jaar tests worden uitgevoerd om de efficiëntie van het procédé uit diergezondheids- en volksgezondheidsoogpunt opnieuw te bevestigen.

3.   De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat:

a)

in de proefinstallatie geschikte tests worden uitgevoerd op het materiaal afkomstig van de diverse behandelingsfasen, zoals de vloeibare en vaste residuen, en de tijdens het proces vrijkomende gassen; en

b)

de officiële controle van de proefinstallatie een maandelijkse inspectie van de installatie en een controle van de toegepaste verwerkingsparameters en -voorwaarden omvat.

Aan het eind van elk van die twee jaar brengt de bevoegde autoriteit verslag uit aan de Commissie van de resultaten van het toezicht en de eventueel ondervonden praktische exploitatieproblemen.

Artikel 6

Wijziging van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1774/2002

De hoofdstukken II en III van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden als volgt gewijzigd:

1)

In hoofdstuk II, punt B, wordt aan het eind van punt 4 de volgende zin toegevoegd:

„Materiaal afkomstig van de verwerking van materiaal van categorie 1 mag echter in een biogasinstallatie worden omgezet op voorwaarde dat de verwerking is gebeurd volgens een overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder e), goedgekeurde alternatieve methode en, tenzij anders is bepaald, de biogasproductie deel uitmaakt van die alternatieve methode en het resulterend materiaal verwijderd wordt overeenkomstig de voor de alternatieve methode vastgestelde voorwaarden.”.

2)

Aan het einde van hoofdstuk III wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor de verdere verwerking van dierlijk vet dat afkomstig is van materiaal van categorie 1, mogen evenwel andere procédés worden toegepast op voorwaarde dat deze procédés overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder e), als alternatieve methode zijn goedgekeurd.”.

Artikel 7

Inwerkingtreding en toepasbaarheid

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is uiterlijk met ingang van 1 januari 2005 van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 januari 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 668/2004 van de Commissie (PB L 112 van 19.4.2004, blz. 1).

(2)  PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91.

(3)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(4)  PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.


BIJLAGE I

ALKALISCHE HYDROLYSE

1.

Onder alkalische hydrolyse wordt verstaan de behandeling van dierlijke bijproducten onder de volgende omstandigheden:

a)

Er wordt een natriumhydroxide (NaOH)- of kaliumhydroxide (KOH)-oplossing (of een combinatie daarvan) gebruikt in een hoeveelheid die bij benadering molair gelijkwaardig is met het gewicht, de soort en de samenstelling van de af te breken dierlijke bijproducten.

Indien de dierlijke bijproducten een hoog gehalte aan vet hebben, dat de base neutraliseert, wordt de toegevoegde base aangepast aan het vetgehalte van het materiaal.

b)

Het mengsel van dierlijke bijproducten en alkali wordt bij een (absolute) druk van ten minste 4 bar verhit tot een kerntemperatuur van minimaal 150 °C gedurende ten minste:

i)

drie uur zonder onderbreking;

ii)

zes uur zonder onderbreking in het geval van behandeling van dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a), punten i) en ii), van Verordening (EG) nr. 1774/2002. Materiaal van dieren zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a), punt ii), mag echter worden verwerkt overeenkomstig punt 1, onder b), punt i), op voorwaarde dat:

de dieren jonger dan 24 maanden waren toen zij werden gedood, of

de dieren werden onderworpen aan laboratoriumtests op de aanwezigheid van een TSE overeenkomstig Verordening (EG) nr. 999/2001 en het testresultaat negatief was; of

iii)

één uur zonder onderbreking in het geval van dierlijke bijproducten die uitsluitend uit vis- of pluimveemateriaal bestaan.

c)

De verwerking wordt uitgevoerd in een batchprocédé en het materiaal in het vat wordt constant dooreengemengd; en

d)

De dierlijke bijproducten worden zodanig behandeld dat gelijktijdig aan de eisen met betrekking tot tijd, temperatuur en druk wordt voldaan.

2.

De dierlijke bijproducten worden in een vat van een staallegering geplaatst. De afgemeten hoeveelheid alkali wordt in vaste vorm of als oplossing toegevoegd zoals beschreven in punt 1a. Het vat wordt gesloten en de inhoud verhit overeenkomstig punt 1b. De door constant pompen opgewekte fysische energie houdt het vloeibare materiaal in het vat voortdurend in beweging en draagt aldus bij tot het afbraakproces totdat de weefsels zijn opgelost en de beenderen en tanden zacht zijn geworden.

3.

Na de hierboven beschreven behandeling mag het resulterende materiaal in een biogasinstallatie worden omgezet op voorwaarde dat:

a)

De omzetting in een biogasinstallatie van materiaal zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 1774/2002 en daarvan afkomstige producten in een gesloten systeem plaatsvindt op dezelfde plaats als het in de punten 1 en 2 hierboven beschreven proces;

b)

Er een geschikt gasreinigingssysteem aanwezig is om verontreiniging van het biogas met eiwitresiduen uit te sluiten;

c)

Het biogas snel wordt verbrand bij een minimumtemperatuur van 900 °C en vervolgens snel wordt afgekoeld („geblust”).


BIJLAGE II

HYDROLYSE BIJ VERHOOGDE DRUK EN TEMPERATUUR

1)

Onder hydrolyse bij verhoogde druk en temperatuur wordt verstaan de behandeling van dierlijke bijproducten onder de volgende omstandigheden:

a)

De dierlijke bijproducten worden ononderbroken gedurende ten minste 40 minuten bij een (absolute) druk van ten minste 12 bar verhit tot een kerntemperatuur van ten minste 180 °C, welke temperatuur wordt bereikt door de indirecte toevoer van stoom naar de biolytische reactor;

b)

De verwerking wordt uitgevoerd in een batchprocédé en het materiaal in het vat wordt constant dooreengemengd; en

c)

De dierlijke bijproducten worden zodanig behandeld dat gelijktijdig aan de eisen met betrekking tot tijd, temperatuur en druk wordt voldaan.

2)

Deze technologie berust op het gebruik van een stoomreactor bij verhoogde druk en temperatuur. Bij deze hoge druk en temperaturen treedt hydrolyse op waardoor de lange ketenmolecules in kleinere fragmenten worden gebroken.

De dierlijke bijproducten, inclusief hele karkassen, worden in een vat geplaatst („biolytische reactor”). Het vat wordt gesloten en de inhoud verhit overeenkomstig punt 1a. Tijdens de dehydratiecyclus condenseert de stoom en deze kan voor andere doeleinden worden gebruikt of worden verwijderd. Elke cyclus voor één reactor duurt ongeveer 4 uur.


BIJLAGE III

BIOGASPRODUCTIE DOOR MIDDEL VAN HYDROLYSE BIJ VERHOOGDE DRUK

1.

Onder biogasproductie door middel van hydrolyse bij verhoogde druk wordt verstaan de behandeling van dierlijke bijproducten onder de volgende omstandigheden:

a)

De dierlijke bijproducten worden eerst verwerkt volgens verwerkingsmethode 1 in een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 goedgekeurde verwerkingsinstallatie;

b)

Hierna wordt het ontvet materiaal gedurende ten minste 20 minuten bij een (absolute) druk van ten minste 25 bar en een temperatuur van ten minste 220 °C behandeld, waarbij de verhitting in twee stappen plaatsvindt, eerst door de rechtstreekse injectie van stoom en vervolgens indirect in een coaxiale warmtewisselaar;

c)

De verwerking wordt uitgevoerd in een batch- of continuprocédé en het materiaal in het vat wordt constant dooreengemengd;

d)

De dierlijke bijproducten worden zodanig behandeld dat gelijktijdig aan de eisen met betrekking tot tijd, temperatuur en druk wordt voldaan; en

e)

Het daarvan afkomstige materiaal wordt vervolgens met water gemengd en in een biogasreactor anaëroob vergist (omzetting in biogas).

2.

In het geval van behandeling van dierlijke bijproducten van categorie 1:

a)

Vindt het gehele proces plaats op dezelfde plaats en in een gesloten systeem;

b)

Wordt het tijdens het proces geproduceerde biogas in dezelfde installatie snel verbrand bij een minimumtemperatuur van 900 °C en vervolgens snel afgekoeld („geblust”), en is er een geschikt gasreinigingssysteem aanwezig om verontreiniging van het biogas of de bij de verbranding daarvan vrijkomende gassen met eiwitresiduen uit te sluiten.

3.

Het procédé is bedoeld voor de verwerking van materiaal afkomstig van een conventioneel destructiebedrijf met gebruikmaking van verwerkingsmethode 1. Dit materiaal wordt behandeld overeenkomstig punt 1b, vervolgens vermengd met water en vergist tot biogas.


BIJLAGE IV

BIODIESELPRODUCTIE

1.

Onder biodieselproductie wordt verstaan de behandeling van de vetfractie van dierlijke bijproducten (dierlijk vet) onder de volgende omstandigheden:

a)

De vetfractie van dierlijke bijproducten wordt eerst verwerkt volgens:

i)

verwerkingsmethode 1 zoals beschreven in bijlage V, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1774/2002 in het geval van materiaal van de categorieën 1 of 2; en

ii)

een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of 7 of, in het geval van materiaal afkomstig van vis, methode 6, zoals beschreven in bijlage V, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1774/2002 in het geval van materiaal van categorie 3;

b)

Het verwerkte vet wordt van het eiwit gescheiden en de onoplosbare onzuiverheden worden verwijderd tot een maximumgehalte van 0,15 gewichtsprocent, en vervolgens veresterd en omgeësterd. Verestering is echter niet vereist voor verwerkt vet van categorie 3. Voor de verestering wordt de pH verlaagd tot minder dan 1 door de toevoeging van zwavelzuur (H2SO4; 1,2-2 molair) of een gelijkwaardig zuur en het mengsel wordt, terwijl het krachtig wordt omgeroerd, gedurende 2 uur tot 72 °C verhit. Omestering wordt uitgevoerd door de pH te verhogen tot ongeveer 14 met 15 % kaliumhydroxide (KOH; 1-3 molair) of met een gelijkwaardige base bij 35 °C tot 50 °C gedurende ten minste 15 tot 30 minuten. De omestering moet tweemaal worden uitgevoerd onder de hierboven beschreven omstandigheden met gebruikmaking van een nieuwe baseoplossing. Dit proces wordt gevolgd door raffinage van de producten, waaronder vacuümdistillatie bij 150 °C, waarna biodiesel ontstaat;

c)

In het geval van biodiesel afkomstig van de behandeling van materiaal van categorie 1 moet er een geschikt gasreinigingssysteem aanwezig zijn om de emissie van mogelijk niet verbrande eiwitresiduen uit te sluiten wanneer de biodiesel verbrand wordt.

2.

Dierlijk vet wordt verwerkt voor de productie van biodiesel bestaande uit methylesters van vetzuren. Dit wordt bereikt door het vet te veresteren en/of om te esteren. De daaropvolgende raffinage van de producten, waaronder vacuümdistillatie, levert biodiesel op, die als brandstof wordt gebruikt.


BIJLAGE V

BROOKES-VERGASSING

1)

Onder Brookes-vergassing wordt verstaan de behandeling van dierlijke bijproducten onder de volgende omstandigheden:

a)

De naverbrandingskamer wordt met aardgas gestookt.

b)

De dierlijke bijproducten worden in de primaire kamer van de vergasser geladen en de deur wordt gesloten. De primaire kamer heeft geen branders, maar wordt verhit door warmteoverdracht door geleiding van de naverbrander, die onder de primaire kamer gelegen is. De enige lucht die in de primaire kamer wordt binnengelaten, is afkomstig van drie inlaatkleppen op de hoofddeur om de efficiëntie van het proces te vergroten.

c)

De dierlijke bijproducten worden vervluchtigd tot complexe koolwaterstoffen en de daarbij vrijkomende gassen gaan van de primaire kamer door een nauwe opening boven in de achterwand naar de meng- en kraakzones, waar zij uiteenvallen in hun bestanddelen. Ten slotte gaan de gassen naar de naverbrandingskamer, waar zij in de vlam van een aardgasbrander bij luchtovermaat worden verbrand.

d)

Elke proceseenheid beschikt over twee branders en twee secundaire ventilatoren voor het geval een brander of ventilator uitvalt. De secundaire kamer is ontworpen voor een minimale verblijftijd van twee seconden bij een minimumtemperatuur van 950 °C onder alle verbrandingscondities.

e)

Bij het verlaten van de secundaire kamer gaan de afvalgassen door een barometrische demper onder in de schoorsteen, waar zij worden afgekoeld en met omgevingslucht worden verdund, zodat in de primaire en secundaire kamer een constante druk gehandhaafd blijft.

f)

Het proces vindt plaats in een cyclus van 24 uur, het laden, verwerken, afkoelen en verwijderen van de as inbegrepen. Aan het einde van de cyclus wordt de overblijvende as met behulp van een vacuümextractiesysteem uit de primaire kamer in gesloten zakken gedaan, die vervolgens worden verzegeld alvorens voor verwijdering naar een plek buiten het bedrijfsterrein te worden vervoerd.

2)

Dit procédé maakt gebruik van verbranding bij hoge temperaturen onder zuurstofovermaat om het organisch materiaal te oxideren tot CO2, NO2 and H2O. Er wordt gebruik gemaakt van een batchprocédé met een verlengde verblijftijd van de dierlijke bijproducten van ongeveer 24 uur. De warmtebron is een op aardgas gestookte secundaire kamer die zich onder de primaire kamer bevindt (waarin de te verwerken weefsels worden geplaatst). De bij de verbranding vrijkomende gassen gaan de secundaire kamer binnen, waar zij verder worden geoxideerd. De gasstroom heeft een minimumverblijftijd van twee seconden bij een aanbevolen temperatuur van 950 °C. Vervolgens passeren de gassen een „barometrische demper” waar zij met omgevingslucht worden vermengd.

3)

De vergassing van ander materiaal dan dierlijke bijproducten is niet toegestaan.


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/34


VERORDENING (EG) Nr. 93/2005 VAN DE COMMISSIE

van 19 januari 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verwerking van dierlijke bijproducten van vis en handelsdocumenten voor het vervoer van dierlijke bijproducten

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (1), en met name op artikel 32, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage V, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1774/2002 bevat een uiteenzetting van de verwerkingsmethoden voor dierlijke bijproducten. Verwerkingsmethode 6 van voornoemd hoofdstuk heeft betrekking op dierlijke bijproducten van vis, zonder dat evenwel de verwerkingsparameters worden gepreciseerd.

(2)

De Wetenschappelijke Stuurgroep heeft een aantal adviezen uitgebracht betreffende de veiligheid van dierlijke bijproducten, waaronder die van vis. Volgens deze adviezen is het risico van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) als gevolg van bijproducten van vis te verwaarlozen.

(3)

Het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren heeft tijdens zijn vergadering op 26 februari 2003 een verslag over het gebruik van visbijproducten in de aquacultuur aanvaard.

(4)

De eisen betreffende de verwerking van dierlijke bijproducten dienen in overeenstemming met deze adviezen en verslagen te worden vastgelegd.

(5)

Het is wenselijk verschillende verwerkingsmethoden vast te leggen voor materiaal dat een hoog of gering aantal ziekteverwekkers kan bevatten, met uitzondering van sporen van bacteriën.

(6)

Bijlage II, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1774/2002 bevat de bepaling dat dierlijke bijproducten en verwerkte producten tijdens het vervoer vergezeld moeten gaan van een handelsdocument. Er dient een model voor dit handelsdocument te worden vastgelegd.

(7)

Verordening (EG) nr. 1774/2002 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen V en II bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 januari 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 668/2004 van de Commissie (PB L 112 van 19.4.2004, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlagen V en II bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage V, hoofdstuk III, wordt methode 6 vervangen door:

„Methode 6

(Uitsluitend voor dierlijke bijproducten van vis van categorie 3)

Verkleining

1.

De dierlijke bijproducten worden verkleind tot ten minste:

a)

50 millimeter bij warmtebehandeling overeenkomstig punt 2, onder a), of

b)

30 millimeter bij warmtebehandeling overeenkomstig punt 2, onder b),

Vervolgens worden ze met mierenzuur gemengd om de pH te verlagen tot 4,0 of minder. Het mengsel wordt in afwachting van een nieuwe behandeling gedurende 24 uur opgeslagen.

Tijd en temperatuur

2.

Na verkleining moet het mengsel worden verhit tot:

a)

een kerntemperatuur van ten minste 90 °C gedurende ten minste 60 minuten, of

b)

een kerntemperatuur van ten minste 70 °C gedurende ten minste 60 minuten.

Bij het gebruik van een continusysteem gebeurt het doorvoeren van het product door de verhittingsinstallatie mechanisch en de snelheid van het doorvoeren wordt zo geregeld dat de cyclus van de warmtebehandeling zowel qua tijd als temperatuur toereikend is.”

2)

In bijlage II wordt het volgende hoofdstuk toegevoegd als hoofdstuk X:

„HOOFDSTUK X

Handelsdocument

1.

Tijdens het vervoer moeten de dierlijke bijproducten en de verwerkte producten vergezeld gaan van het volgende handelsdocument. De lidstaten kunnen evenwel besluiten een ander handelsdocument te gebruiken voor binnen dezelfde lidstaat vervoerde dierlijke bijproducten en verwerkte producten.

2.

Indien er sprake is van meer dan één vervoerder, vult elke vervoerder een in punt 7 van het handelsdocument bedoelde verklaring in, die deel uitmaakt van dit document.

MODEL VOOR EEN HANDELSDOCUMENT VOOR HET VERVOER VAN DIERLIJKE BIJPRODUCTEN EN VERWERKTE PRODUCTEN BINNEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP

Aantekeningen

a)

Handelsdocumenten worden overeenkomstig het model in deze bijlage opgesteld. Op elk document worden, in de in het model aangegeven volgorde, de verklaringen opgenomen die voor het vervoer van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide verwerkte producten zijn vereist.

b)

Het wordt opgesteld in een van de officiële talen van de EU-lidstaat van oorsprong of ,zo nodig, van de EU-lidstaat van bestemming. Het mag echter ook in andere EU-talen worden opgesteld, indien het vergezeld is van een officiële vertaling of indien dit vooraf met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming is overeengekomen.

c)

Dit handelsdocument moet ten minste in drievoud worden opgemaakt (een origineel en twee afschriften). Het origineel gaat samen met de zending naar de eindbestemming. De ontvanger moet het bewaren. De producent en de vervoerder bewaren ieder een afschrift.

d)

Het originele exemplaar van elk handelsdocument bestaat uit één enkel blad waarvan de beide zijden worden gebruikt, of, indien meer tekst benodigd is, wordt het formulier in zodanige vorm ingediend dat alle bladen één enkel ondeelbaar geheel vormen.

e)

Indien voor de identificatie van de bestanddelen van de zending extra bladen aan het document worden gehecht, worden deze bladen beschouwd als deel uitmakend van het originele document en wordt op elk blad de handtekening van de verantwoordelijke persoon geplaatst.

f)

Indien het document, inclusief de onder e) bedoelde extra bladen, meer dan één blad beslaat, wordt elk blad onderaan genummerd — (bladzijdenummer) van (totaal aantal bladzijden) — en wordt elk blad bovenaan voorzien van het codenummer van het document dat door de verantwoordelijke persoon is toegekend.

g)

Het originele exemplaar van het document wordt ingevuld en ondertekend door de verantwoordelijke persoon. Hierbij draagt de verantwoordelijke persoon er zorg voor dat de in bijlage II, hoofdstuk III, bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 vastgelegde documentatieprincipes worden nageleefd. Op het handelsdocument moeten de volgende gegevens worden vermeld:

de datum waarop het materiaal op het bedrijf is opgehaald,

de omschrijving van het materiaal, met inbegrip van de identificatie van het materiaal, de diersoort van het categorie 3-materiaal en de daarvan afgeleide producten die voor voedermiddelen bestemd zijn, en, indien van toepassing, het oormerknummer,

de hoeveelheid materiaal,

de plaats van herkomst van het materiaal,

de naam en het adres van de vervoerder,

de naam en het adres van de ontvanger en, indien van toepassing, het erkenningsnummer,

zo nodig, het erkenningsnummer van het bedrijf van herkomst en de aard en de methoden van de behandeling.

h)

De kleur van de handtekening van de verantwoordelijke persoon moet verschillen van die van de gedrukte tekst.

i)

Het handelsdocument moet gedurende ten minste twee jaar worden bewaard, zodat het aan de bevoegde autoriteiten kan worden overgelegd ter controle van de in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1774/2002 bedoelde administratie.

Image

Image

Image


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/40


VERORDENING (EG) Nr. 94/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

betreffende de afgifte van invoercertificaten van rijst van oorsprong uit de ACS-staten en de LGO, die in de eerste vijf werkdagen van januari 2005 op grond van Verordening (EG) nr. 638/2003 zijn aangevraagd

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad van 10 december 2002 tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten), en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 1706/98 (1),

Gelet op Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Gemeenschap („LGO-besluit”) (2),

Gelet op Verordening (EG) nr. 638/2003 van de Commissie van 9 april 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad en Besluit 2001/822/EG van de Raad ten aanzien van de invoerregeling voor rijst van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) en uit de landen en gebieden overzee (LGO) (3), en met name op artikel 17, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de invoercertificaataanvragen voor rijst die de eerste vijf werkdagen van januari 2005 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 638/2003 zijn ingediend en waarvan de Commissie in kennis is gesteld, worden certificaten afgegeven voor de in de aanvragen vermelde hoeveelheden, naar gelang van het geval, verminderd door toepassing van de in de bijlage vastgestelde percentages.

2.   De naar de volgende tranche over de te dragen hoeveelheden zijn in de bijlage vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 348 van 21.12.2002, blz. 5.

(2)  PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1.

(3)  PB L 93 van 10.4.2003, blz. 3.


BIJLAGE

Verminderingspercentage dat moet worden toegepast op de gevraagde hoeveelheden voor de tranche van januari 2005, en naar de volgende tranche over te dragen hoeveelheden

Oorsprong/Product

Verminderingspercentage

Naar de tranche van mei 2005 over te dragen hoeveelheid (in t)

Nederlandse Antillen en Aruba

Minder ontwikkelde LGO

Nederlandse Antillen en Aruba

Minst ontwikkelde LGO

LGO (artikel 10, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 638/2003):

GN-code 1006

0

0

3 327,727

3 334


Oorsprong/Product

Verminderingspercentage

Naar de tranche van mei 2005 over te dragen hoeveelheid (in t)

ACS (artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 638/2003):

GN-codes 1006 10 21 tot en met 1006 10 98, 1006 20 en 1006 30

71,4487

ACS (artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 638/2003):

GN-codes 1006 40 00

0

4 810


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/42


VERORDENING (EG) Nr. 95/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

houdende vaststelling van de restituties die worden toegepast voor bepaalde producten van de sector suiker die worden uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag vermelde goederen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), inzonderheid op artikel 27, lid 5, onder a), en lid 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 27, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 kan het verschil tussen de prijzen van de in artikel 1, lid 1, onder a), c), d), f), g) en h), van die verordening vermelde producten in de internationale handel en de prijzen in de Gemeenschap worden overbrugd door een uitvoerrestitutie wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen welke in bijlage V van die verordening worden genoemd. Bij Verordening (EG) nr. 1520/2000 van de Commissie van 13 juli 2000 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (2) zijn de producten aangegeven waarvoor een restitutie dient te worden vastgesteld bij uitvoer in de vorm van goederen, bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1260/2001.

(2)

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1520/2000 moet de restitutie per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten voor iedere maand worden vastgesteld.

(3)

In artikel 27, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 is bepaald dat de restitutie bij uitvoer van een in een goed verwerkt product niet meer mag bedragen dan de restitutie voor ditzelfde product dat in onverwerkte toestand wordt uitgevoerd.

(4)

De bij deze verordening vastgestelde restituties kunnen vooraf worden vastgesteld, aangezien op dit moment niet bekend is hoe de markt zich de komende maanden zal ontwikkelen.

(5)

De naleving van de verplichtingen die zijn aangegaan met betrekking tot de restitutie die kan worden toegekend bij uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in niet onder bijlage I van het Verdrag vallende goederen, kan in het gedrang komen door de vaststelling vooraf van hoge restituties. In deze situatie moeten derhalve vrijwaringsmaatregelen worden genomen zonder dat daardoor de sluiting van langetermijncontracten wordt verhinderd. De vaststelling van een specifieke restitutie voor de voorfixatie van restituties is een maatregel die aan deze verschillende doelstellingen beantwoordt.

(6)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1676/2004 van de Raad van 24 september 2004 tot vaststelling van autonome overgangsmaatregelen voor de invoer van bepaalde verwerkte landbouwproducten van oorsprong uit Bulgarije en de uitvoer van bepaalde verwerkte landbouwproducten naar Bulgarije (3) komen verwerkte landbouwproducten die niet zijn genoemd in bijlage I van het Verdrag en die naar Bulgarije worden uitgevoerd met ingang van 1 oktober 2004 niet in aanmerking voor uitvoerrestituties.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage A van Verordening (EG) nr. 1520/2000 genoemde en in artikel 1, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 vermelde goederen, worden vastgesteld zoals is aangegeven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

In afwijking van artikel 1 en met ingang van 1 oktober 2004 zijn de in de bijlage vastgestelde restituties niet van toepassing op niet onder bijlage I van het Verdrag vallende goederen die naar Bulgarije worden uitgevoerd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 177 van 15.7.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 886/2004 (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 14).

(3)  PB L 301 van 28.9.2004, blz. 1.


BIJLAGE

Restituties die worden toegepast vanaf 21 januari 2005 voor bepaalde producten van de sector suiker die worden uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag vermelde goederen

GN-code

Omschrijving

Restituties in EUR/100 kg

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Overige gevallen

1701 99 10

Witte suiker

39,76

39,76


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/45


VERORDENING (EG) Nr. 96/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van gerst in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1757/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1757/2004 van de Commissie (2) is een openbare inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van gerst naar bepaalde derde landen opengesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (3) kan de Commissie, op grond van de meegedeelde offertes, besluiten een maximumrestitutie bij uitvoer vast te stellen, daarbij rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 bedoelde criteria. In dat geval wordt gegund aan de inschrijver(s) wiens (wier) offerte niet hoger is dan de vastgestelde maximumrestitutie.

(3)

De toepassing van de bovenbedoelde criteria op de huidige marktsituatie leidt voor de betrokken graansoort tot de vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de offertes die op 14 tot en met 20 januari 2005 in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1757/2004 werden meegedeeld, wordt de maximumrestitutie bij uitvoer van gerst vastgesteld op 17,97 EUR/t.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 313 van 12.10.2004, blz. 10.

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/46


VERORDENING (EG) Nr. 97/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

betreffende de offertes voor de uitvoer van haver, die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1565/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 7,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2), en met name op artikel 7,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1565/2004 van de Commissie van 3 september 2004 betreffende een bijzondere interventiemaatregel voor haver in Finland en Zweden voor het verkoopseizoen 2004/2005 (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een openbare inschrijving voor de vaststelling van de restitutie bij uitvoer uit Finland en Zweden van in die landen geproduceerde haver naar alle derde landen met uitzondering van Bulgarije, Noorwegen, Roemenië en Zwitserland is opengesteld bij Verordening (EG) nr. 1565/2004.

(2)

Het is, met name rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde criteria, niet wenselijk een maximumrestitutie vast te stellen.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes die in de periode van 14 tot en met 20 januari 2005 zijn meegedeeld in het kader van de in Verordening (EG) nr. 1565/2004 bedoelde inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van haver.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1431/2003 (PB L 203 van 12.8.2003, blz. 16).

(3)  PB L 285 van 4.9.2004, blz. 3.


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/47


VERORDENING (EG) Nr. 98/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

betreffende de offertes voor de invoer van sorgho die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2275/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een inschrijving voor de maximumverlaging van het recht bij invoer van sorgho, van herkomst uit derde landen, in Spanje is opengesteld bij Verordening (EG) nr. 2275/2004 van de Commissie (2).

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1839/95 van de Commissie (3), kan de Commissie volgens de procedure van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 op grond van de meegedeelde offertes besluiten niet tot toewijzing over te gaan.

(3)

Met name rekening houdend met de in de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 1839/95 genoemde criteria, is het niet wenselijk een maximumverlaging van het recht vast te stellen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes die van 14 tot en met 20 januari 2005 zijn meegedeeld in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2275/2004 bedoelde inschrijving voor de verlaging van het recht bij invoer van sorgho.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 396 van 31.12.2004, blz. 32.

(3)  PB L 177 van 28.7.1995, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/48


VERORDENING (EG) Nr. 99/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

tot vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2277/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er is een inschrijving voor de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs in Spanje, van herkomst uit derde landen, opengesteld bij Verordening (EG) nr. 2277/2004 van de Commissie (2).

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1839/95 van de Commissie (3), kan de Commissie volgens de procedure van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 besluiten een maximumverlaging van het recht bij invoer vast te stellen. Bij deze vaststelling moet met name rekening worden gehouden met de in de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 1839/95 genoemde criteria. Gegund wordt aan elke inschrijver wiens offerte ten hoogste gelijk is aan de maximumverlaging van het recht bij invoer.

(3)

De toepassing van de boven bedoelde criteria op de huidige marktsituatie leidt voor de betrokken graansoort tot de vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer op het in artikel 1 vermelde bedrag.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de offertes die van 14 tot en met 20 januari 2005 in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2277/2004 worden meegedeeld, wordt de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs vastgesteld op 32,80 EUR/t voor een globale maximumhoeveelheid van 83 100 t.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 396 van 31.12.2004, blz. 35.

(3)  PB L 177 van 28.7.1995, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/49


VERORDENING (EG) Nr. 100/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 januari 2005

tot vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2276/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een inschrijving voor de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs, van herkomst uit derde landen, in Portugal is opengesteld bij Verordening (EG) nr. 2276/2004 van de Commissie (2).

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1839/95 van de Commissie (3) kan de Commissie volgens de procedure van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 besluiten een maximumverlaging van het recht bij invoer vast te stellen. Bij deze vaststelling moet met name rekening worden gehouden met de in de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 1839/95 genoemde criteria. Er wordt gegund aan elke inschrijver wiens offerte ten hoogste gelijk is aan de maximumverlaging van het recht bij invoer.

(3)

De toepassing van de bovenbedoelde criteria op de huidige marktsituatie leidt voor de betrokken graansoort tot de vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer op het in artikel 1 vermelde bedrag.

(4)

Het Comité van beheer voor granen heeft advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de offertes die van 14 tot en met 20 januari 2005, in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2276/2004 worden meegedeeld, wordt de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs vastgesteld op 30,90 EUR/t voor een globale maximumhoeveelheid van 6 450 t.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 396 van 31.12.2004, blz. 34.

(3)  PB L 177 van 28.7.1995, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/50


RICHTLIJN 2005/4/EG VAN DE COMMISSIE

van 19 januari 2005

tot wijziging van Richtlijn 2001/22/EG tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de maximumgehalten aan lood, cadmium, kwik en 3-MCPD in levensmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 85/591/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de invoering van communautaire bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de controle van voor menselijke voeding bestemde levensmiddelen (1), en met name op artikel 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2001/22/EG van de Commissie van 8 maart 2001 legt de bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de maximumgehalten aan lood, cadmium, kwik en 3-MCPD in levensmiddelen (2) vast.

(2)

Er dient geactualiseerde standaardinformatie betreffende verontreinigingen in levensmiddelen te worden opgenomen, met name om rekening te houden met de meetonzekerheid van de analyse.

(3)

Het is met het oog op een geharmoniseerde handhaving in de hele Europese Unie van groot belang dat de analyseresultaten op uniforme wijze gerapporteerd en geïnterpreteerd worden.

(4)

Richtlijn 2001/22/EG moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden.

(5)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 2001/22/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn.

Bijlage II bij Richtlijn 2001/22/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk binnen een termijn van twaalf maanden vanaf de datum van inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 januari 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 372 van 31.12.1985, blz. 50.

(2)  PB L 77 van 16.3.2001, blz. 14.


BIJLAGE I

In bijlage I bij Richtlijn 2001/22/EG wordt punt 5 als volgt gewijzigd:

„5.   OVEREENSTEMMING VAN DE PARTIJ OF SUBPARTIJ MET DE EISEN

Het controlelaboratorium voert op het laboratoriummonster voor controledoeleinden minimaal twee onafhankelijke bepalingen uit en berekent het gemiddelde van de resultaten daarvan.

De partij wordt aanvaard als het gemiddelde niet hoger is dan het desbetreffende maximumgehalte als vastgelegd in Verordening (EG) nr. 466/2001, met inachtneming van de uitgebreide meetonzekerheid en de correctie voor terugvinding (1).

Als het gemiddelde het betrokken maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de uitgebreide meetonzekerheid en de correctie voor terugvinding, wordt de partij geweigerd.

Deze interpretatievoorschriften gelden voor het analyseresultaat van het monster voor officiële controledoeleinden. Op de analyse voor verhaal- en arbitragedoeleinden zijn de nationale voorschriften van toepassing.”


BIJLAGE II

Bijlage II bij Richtlijn 2001/22/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 3 „Door de laboratoria toe te passen analysemethoden en voorschriften inzake de controle op de laboratoria” wordt na tabel 4 het volgende punt 3.3.3. ingevoegd:

„3.3.3.   Prestatiekenmerken — onzekerheidsfunctie-aanpak

Om na te gaan of de door het laboratorium te gebruiken analysemethode geschikt is, kan evenwel ook een onzekerheidsfunctie-aanpak worden gebruikt. Het laboratorium kan een methode gebruiken die resultaten produceert binnen een maximumstandaardonzekerheid: de maximumstandaardonzekerheid kan worden berekend aan de hand van de volgende formule:

Formula

waarbij:

Uf de maximumstandaardonzekerheid is

LOD de aantoonbaarheidsgrens van de methode is

C de betrokken concentratie is

α een numerieke factor is die afhangt van de waarde van C. De te gebruiken waarden staan in de volgende tabel:

C (μg/kg)

α

≤ 50

0,2

51-500

0,18

501-1 000

0,15

1 001-10 000

0,12

≥ 10 000

0,1

en U de uitgebreide onzekerheid is, met een dekkingsfactor 2, die een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % oplevert.

Indien een analysemethode resultaten oplevert met onzekerheidsmetingen lager dan de maximumstandaardonzekerheid, dan is de methode even geschikt als een methode die aan de hierboven vermelde prestatiekenmerken voldoet.”.

2)

Punt 3.4. wordt vervangen door:

„3.4.   Schatting van de analytische juistheid, berekening van het terugvindingspercentage en rapportage van de resultaten

Waar mogelijk wordt een schatting van de juistheid van de analyses gemaakt door geschikte gecertificeerde referentiematerialen in de analyse mee te nemen.

Het analyseresultaat wordt al dan niet met een correctie op basis van de terugvinding geregistreerd. De registratiewijze en het terugvindingspercentage moeten worden vermeld.

Daarbij dient de analist nota te nemen van „European Commission Report on the relationship between analytical results, the measurement of uncertainty, recovery factors and the provisions in EU food legislation” (1).

Het analyseresultaat wordt gerapporteerd als x +/– U, waarbij x het analyseresultaat en U de meetonzekerheid is.

REFERENTIES

(1)

European Commission Report on the relationship between analytical results, the measurement of uncertainty, recovery factors and the provisions in EU food legislation, 2004

(http://europa.eu.int/comm/food/food/chemicalsafety/contaminants/sampling_en.htm).”.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/53


BESLUIT VAN DE RAAD

van 7 december 2004

betreffende de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, alsmede de goedkeuring en ondertekening van de bijbehorende intentieverklaring

(2005/35/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 94 juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 16 oktober 2001 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen te voeren met het Vorstendom Monaco over een overeenkomst om te bereiken dat deze staat maatregelen aanneemt van gelijke strekking als die welke binnen de Gemeenschap moeten worden toegepast met het oog op effectieve belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling.

(2)

De tekst van de overeenkomst die het resultaat vormt van de onderhandelingen, sluit aan bij de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad. Bij de overeenkomst gaat een intentieverklaring van de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco.

(3)

Onder voorbehoud van de vaststelling van een besluit betreffende de sluiting van de overeenkomst op een later tijdstip is het wenselijk dat de twee documenten worden ondertekend en dat de goedkeuring van de intentieverklaring door de Raad wordt bevestigd,

BESLUIT:

Artikel 1

Onder voorbehoud van de vaststelling van een besluit betreffende de sluiting van de overeenkomst op een later tijdstip wordt de voorzitter van de Raad gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad (1), de bijbehorende intentieverklaring alsmede de in artikel 21, lid 2, van de overeenkomst en in de intentieverklaring bedoelde brieven namens de Europese Gemeenschap te ondertekenen, teneinde de instemming van de Europese Gemeenschap tot uitdrukking te brengen.

De intentieverklaring wordt door de Raad goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst en de intentieverklaring zijn aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 7 december 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

G. ZALM


(1)  PB L 157 van 26.6.2003, blz. 38.


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad

HET VORSTENDOM MONACO

en

DE EUROPESE GEMEENSCHAP

dan wel al naar gelang van de context „overeenkomstsluitende partij” of „overeenkomstsluitende partijen” genoemd,

met het oog op de vaststelling van maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, hierna „de richtlijn” genoemd,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OVER HETGEEN VOLGT:

Artikel 1

Doel

1.   Opdat de inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetalingen, verricht op het grondgebied van het Vorstendom Monaco ten gunste van natuurlijke personen die uiteindelijk gerechtigden zijn in de zin van artikel 2 en die woonachtig zijn in een lidstaat van de Europese Gemeenschap, effectief in de belastingheffing kunnen worden betrokken overeenkomstig het recht van laatstgenoemde staat, worden deze rentebetalingen door de op het grondgebied van het Vorstendom Monaco gevestigde uitbetalende instanties aan een bronbelasting onderworpen onder de in de artikelen 7 en 8 van deze overeenkomst genoemde voorwaarden, behoudens vrijwillige gegevensverstrekking overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 van deze overeenkomst.

2.   Het Vorstendom Monaco ziet erop toe dat de op zijn grondgebied gevestigde uitbetalende instanties de voor de uitvoering van deze overeenkomst noodzakelijke taken uitvoeren, ongeacht de vestigingsplaats van de debiteur van de rentedragende schuldvordering.

Artikel 2

Definitie van uiteindelijk gerechtigde

1.   Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder „uiteindelijk gerechtigde” verstaan elke natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt, of ten gunste van wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd, tenzij deze aantoont dat de rentebetaling niet te zijner gunste ontvangen of bewerkstelligd is. Dit betekent:

a)

dat hij handelt als uitbetalende instantie in de zin van artikel 4, of

b)

dat hij handelt namens een rechtspersoon, een entiteit waarvan de winst wordt belast volgens Ordonnance Souveraine No. 3152 van 19 maart 1964, een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe), een met een icbe gelijkgestelde instelling, gevestigd op het grondgebied van het Vorstendom Monaco en belast met de belegging van spaargelden;

c)

dat hij handelt namens een andere natuurlijke persoon die de uiteindelijk gerechtigde is en hij aan de uitbetalende instantie overeenkomstig artikel 3, lid 2, de identiteit en de woonplaats van die uiteindelijk gerechtigde bekendmaakt.

2.   Indien de uitbetalende instantie beschikt over gegevens die doen vermoeden dat de natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt of ten gunste van wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd, niet de uiteindelijk gerechtigde is, en die persoon noch onder a) noch onder b), van lid 1 valt, moet zij redelijke maatregelen nemen om de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast te stellen, overeenkomstig artikel 3, lid 2. Indien de uitbetalende instantie de uiteindelijk gerechtigde niet kan identificeren, behandelt zij de natuurlijke persoon die de rentebetaling ontvangt of ten gunste van wie de rentebetaling wordt bewerkstelligd, als de uiteindelijk gerechtigde.

Artikel 3

Identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde

1.   Het Vorstendom Monaco stelt de procedures vast krachtens welke de uitbetalende instanties de identiteit en de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigden met het oog op de toepassing van deze overeenkomst kunnen vaststellen, en ziet erop toe dat deze procedures worden toegepast.

2.   Daartoe dienen deze procedures erin te voorzien dat:

a)

voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2004, de uitbetalende instantie de identiteit en de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde in de zin van artikel 2 vaststelt aan de hand van de gegevens waarover hij beschikt en die hij heeft verkregen op basis van een officieel identiteitsbewijs of enig ander schriftelijk bewijsstuk, met name een officieel document met een foto van de uiteindelijk gerechtigde;

b)

voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan of transacties die bij ontstentenis van contractuele betrekkingen zijn verricht op of na 1 januari 2004, de identiteit en de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde in de zin van artikel 2 worden vastgesteld op basis van het paspoort of het officiële identiteitsbewijs of enig ander door de uiteindelijk gerechtigde overgelegd bewijsstuk. Van de natuurlijke personen die een door een lidstaat van de Europese Gemeenschap uitgereikt paspoort of officieel identiteitsbewijs overleggen en die verklaren ingezetene te zijn van een ander land dan een lidstaat of het Vorstendom Monaco, wordt de woonplaats vastgesteld op basis van een fiscalewoonplaatsverklaring die is afgegeven door de bevoegde autoriteit van het land waarvan de natuurlijke persoon verklaart ingezetene te zijn. Wordt een dergelijke verklaring niet overgelegd, dan wordt de natuurlijke persoon geacht zijn woonplaats te hebben in de lidstaat van de Europese Gemeenschap die het paspoort of enig ander officieel identiteitsbewijs heeft uitgereikt.

Artikel 4

Definitie van uitbetalende instantie

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder „uitbetalende instantie” in het Vorstendom Monaco verstaan banken, natuurlijke en rechtspersonen, personenvennootschappen en dochterondernemingen van buitenlandse vennootschappen, die in het kader van hun activiteiten activa van derde partijen in ontvangst nemen, houden, daarmee beleggingen verrichten of die overdragen, en die rente betalen of rentebetalingen bewerkstelligen, zelfs als dit slechts incidenteel geschiedt, ten onmiddellijke gunste van een uiteindelijk gerechtigde.

Artikel 5

Definitie van bevoegde autoriteit

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder „bevoegde autoriteiten” van de overeenkomstsluitende partijen verstaan de in bijlage I genoemde autoriteiten.

Voor derde landen is de bevoegde autoriteit de autoriteit die bevoegd is om een fiscalewoonplaatsverklaring af te geven.

Artikel 6

Definitie van rentebetaling

1.   Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder „rentebetaling” verstaan:

a)

rente, uitbetaald of bijgeschreven op een rekening, die is terug te voeren op enigerlei schuldvordering of deposito van de klant, al dan niet gedekt door hypotheek of voorzien van een winstdelingsclausule, en met name de opbrengsten van overheidspapier en obligatieleningen, inclusief daaraan gehechte premies en prijzen. Boete voor te late betaling wordt niet als rentebetaling aangemerkt. Uitgesloten is de rente die is terug te voeren op leningen tussen natuurlijke personen die op persoonlijke titel handelen buiten het kader van enige zakelijke of handelsactiviteit;

b)

rente die is aangegroeid of gekapitaliseerd op het moment van de verkoop, terugbetaling of aflossing van de onder a) bedoelde schuldvorderingen;

c)

inkomsten uit rentebetalingen, hetzij rechtstreeks, hetzij via een in een lidstaat van de Europese Gemeenschap gevestigde entiteit zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, van de richtlijn, uitgekeerd door:

i)

instellingen voor collectieve belegging, gevestigd in een lidstaat van de Europese Gemeenschap of in het Vorstendom Monaco;

ii)

in een lidstaat van de Europese Gemeenschap gevestigde entiteiten die van de keuzemogelijkheid van artikel 4, lid 3, van de richtlijn gebruikmaken en de uitbetalende instantie daarvan op de hoogte brengen;

iii)

instellingen voor collectieve belegging die buiten het in artikel 19 bedoelde grondgebied zijn gevestigd;

d)

inkomsten die zijn gerealiseerd bij de verkoop, terugbetaling of aflossing van aandelen of bewijzen van deelneming in de volgende instellingen en entiteiten, indien deze rechtstreeks of middellijk via andere hierna bedoelde instellingen voor collectieve belegging of entiteiten meer dan 40 % van hun vermogen beleggen in de onder a) bedoelde schuldvorderingen:

i)

instellingen voor collectieve belegging, gevestigd in een lidstaat van de Europese Gemeenschap of in het Vorstendom Monaco;

ii)

in een lidstaat van de Europese Gemeenschap gevestigde entiteiten die van de keuzemogelijkheid van artikel 4, lid 3, van de richtlijn gebruikmaken en de uitbetalende instantie daarvan op de hoogte brengen;

iii)

instellingen voor collectieve belegging die buiten het in artikel 19 bedoelde grondgebied zijn gevestigd.

2.   Wat betreft lid 1, onder c), wordt, indien een uitbetalende instantie geen informatie heeft over het deel van de inkomsten dat voortkomt uit rentebetalingen, het volledige bedrag aan inkomsten als rentebetaling aangemerkt.

3.   Wat betreft lid 1, onder d), wordt, indien een uitbetalende instantie geen informatie heeft over het percentage van het vermogen dat is belegd in schuldvorderingen of in aandelen of bewijzen van deelneming als omschreven onder dat punt, dat percentage geacht meer dan 40 % te bedragen.

Indien zij het bedrag van de door de uiteindelijk gerechtigde gerealiseerde inkomsten niet kan bepalen, worden de inkomsten geacht de opbrengst van de verkoop, aflossing of terugbetaling van de aandelen of bewijzen van deelneming te zijn.

4.   Inkomsten met betrekking tot instellingen of entiteiten die maximaal 15 % van hun vermogen hebben belegd in schuldvorderingen in de zin van lid 1, onder a), worden niet aangemerkt als rentebetaling overeenkomstig lid 1, onder c) en d).

5.   Het percentage zoals bedoeld in lid 1, onder d), en in lid 3 wordt na 31 december 2010 25 %.

6.   De in lid 1, onder d), en in lid 5 genoemde percentages worden bepaald aan de hand van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement of de statuten van de betrokken instellingen of entiteiten is neergelegd of, bij ontstentenis daarvan, op basis van de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van de instellingen of entiteiten.

Artikel 7

Bronbelasting

1.   Indien de uiteindelijk gerechtigde woonachtig is in een lidstaat van de Europese Gemeenschap, heft het Vorstendom Monaco gedurende de eerste drie jaar, te rekenen vanaf de in artikel 17 genoemde datum, behoudens toepassing van artikel 14, lid 2, een bronbelasting tegen een tarief van 15 %, gedurende de volgende drie jaar tegen een tarief van 20 % en daarna tegen een tarief van 35 %.

2.   De uitbetalende instantie houdt de bronbelasting op de volgende wijze in:

a)

in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, onder a): op het bedrag van de uitbetaalde of bijgeschreven rente;

b)

in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, onder b) of d): op het bedrag van de rente of inkomsten zoals bedoeld onder die punten, of door een heffing van vergelijkbare omvang, ten laste van de uiteindelijk gerechtigde, op het totaalbedrag van de opbrengst van de verkoop, terugbetaling of aflossing;

c)

in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, onder c): op het bedrag van de inkomsten zoals bedoeld onder dat punt.

3.   Voor de toepassing van het bepaalde in lid 2, onder a), b) en c), wordt de bronbelasting geheven naar rata van de periode dat de uiteindelijk gerechtigde houder van de schuldvordering of van de aandelen of bewijzen van deelneming was die tot de inkomsten hebben geleid. Ingeval de uitbetalende instantie de duur van die periode niet kan vaststellen met de informatie waarover zij beschikt, gaat zij ervan uit dat de uiteindelijk gerechtigde over de gehele periode dat de vordering of de aandelen of bewijzen van deelneming hebben bestaan, de houder ervan is geweest, tenzij hij de datum van verkrijging aantoont.

4.   Belastingen, heffingen en inhoudingen op eenzelfde rentebetaling, andere dan de inhouding aan de bron waarin deze overeenkomst voorziet, worden in mindering gebracht op het overeenkomstig dit artikel berekende bedrag van de bronbelasting.

5.   De inhouding aan de bron door een in het Vorstendom Monaco gevestigde uitbetalende instantie belet de lidstaat van de Europese Gemeenschap waar de uiteindelijk gerechtigde zijn fiscale woonplaats heeft, niet de inkomsten te belasten overeenkomstig zijn nationale recht. Indien een belastingplichtige inkomsten uit rente, uitgekeerd door een in het Vorstendom Monaco gevestigde uitbetalende instantie, meldt aan de belastingautoriteiten van de lidstaat van de Europese Gemeenschap waar hij woonachtig is, worden deze inkomsten uit rente in die lidstaat tegen dezelfde tarieven en onder dezelfde algemene voorwaarden belast als die welke worden toegepast op de rente die in die lidstaat wordt ontvangen.

Artikel 8

Verdeling van belastingopbrengsten

1.   Het Vorstendom Monaco behoudt 25 % van de opbrengsten van de overeenkomstig artikel 7 geheven bronbelasting en draagt 75 % van de opbrengsten over aan de lidstaat van de Europese Gemeenschap waar de uiteindelijk gerechtigde van de rente overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder b), woonachtig is.

2.   Die overdrachten vinden elk jaar in een tranche per lidstaat van de Europese Gemeenschap plaats, uiterlijk binnen een periode van zes maanden volgend op het eind van het belastingjaar in het Vorstendom Monaco.

3.   Het Vorstendom Monaco ziet erop toe dat het systeem voor de verdeling van de belastingopbrengsten correct functioneert.

Te dien einde maakt het Vorstendom Monaco de opbrengsten voor de betrokken lidstaat over aan de in bijlage 1 bij deze overeenkomst aangewezen bevoegde autoriteit.

Artikel 9

Vrijwillige verstrekking van gegevens

1.   Het Vorstendom Monaco voorziet in een procedure die de in artikel 2 gedefinieerde uiteindelijk gerechtigde de mogelijkheid biedt de in artikel 7 genoemde bronbelasting te vermijden door zijn in het Vorstendom Monaco gevestigde uitbetalende instantie uitdrukkelijk te machtigen de rentebetalingen ter kennis te brengen van de bevoegde autoriteit van het Vorstendom Monaco. Die machtiging betreft alle rentebetalingen welke door die uitbetalende instantie aan de uiteindelijk gerechtigde worden verricht.

2.   De minimale gegevens die door de uitbetalende instantie dienen te worden verstrekt in geval van uitdrukkelijke machtiging door de uiteindelijk gerechtigde zijn:

a)

de overeenkomstig artikel 3 van deze overeenkomst bepaalde identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde;

b)

de naam en het adres van de uitbetalende instantie;

c)

het rekeningnummer van de uiteindelijk gerechtigde of een eenduidige omschrijving van de rentedragende schuldvordering;

d)

het in overeenstemming met artikel 6 van deze overeenkomst vastgestelde bedrag van de rentebetaling.

3.   De bevoegde autoriteit van het Vorstendom Monaco verstrekt de in lid 2 bedoelde gegevens aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de Europese Gemeenschap waar de uiteindelijk gerechtigde woonachtig is. Deze gegevensverstrekking geschiedt ten minste eenmaal per jaar, binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar in het Vorstendom Monaco, voor alle gedurende dat jaar verrichte rentebetalingen.

Artikel 10

Voorkoming van dubbele belasting en/of teruggaaf van bronbelasting

1.   De lidstaat van de Europese Gemeenschap die de fiscale woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde is, ziet erop toe dat de heffing van de in artikel 7 genoemde bronbelasting niet tot dubbele belasting leidt, overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 en 3.

2.   Indien door de uiteindelijk gerechtigde ontvangen rentebetalingen in het Vorstendom Monaco door een uitbetalende instantie aan de in artikel 7 genoemde bronbelasting werden onderworpen, kent de lidstaat van de Europese Gemeenschap die de fiscale woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde is, hem een belastingverrekening toe die gelijk is aan het bedrag van de ingehouden belasting. Indien dit bedrag hoger is dan de krachtens zijn nationale recht verschuldigde belasting over het totale bedrag van de rente waarover de bronbelasting wordt geheven, restitueert de lidstaat van de Europese Gemeenschap die de fiscale woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde is, het bedrag dat teveel is ingehouden aan laatstgenoemde, niettegenstaande alle mogelijke verschillen in verrekeningsmechanisme of bestuurlijke praktijken.

3.   Indien rentebetalingen die de uiteindelijk gerechtigde heeft ontvangen, behalve aan de in artikel 7 genoemde bronbelasting ook onderworpen zijn geweest aan andere bronbelastingen, en de lidstaat van de Europese Gemeenschap die zijn fiscale woonstaat is, naar nationaal recht of overeenkomstig verdragen ter voorkoming van dubbele belasting voor een dergelijke bronbelasting belastingverrekening toekent of zou toekennen, wordt deze andere bronbelasting verrekend voordat de procedure van lid 2 wordt toegepast.

4.   De lidstaat van de Europese Gemeenschap die de fiscale woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde is, kan de belastingverrekeningsregeling bedoeld in de leden 2 en 3 hierboven vervangen door een rechtstreekse en integrale restitutie van de in artikel 7 genoemde bronbelasting.

Artikel 11

Verhandelbare schuldinstrumenten

1.   Vanaf de in artikel 17 genoemde datum, behoudens toepassing van artikel 14, lid 2, van deze overeenkomst, en zolang het Vorstendom Monaco de in artikel 7 genoemde bronbelasting heft en ten minste één lidstaat van de Europese Gemeenschap ook soortgelijke bepalingen toepast, maar uiterlijk tot 31 december 2010, worden binnenlandse en internationale obligaties en andere verhandelbare schuldinstrumenten die voor het eerst zijn uitgegeven vóór 1 maart 2001 of waarvan het oorspronkelijke emissieprospectus vóór die datum is goedgekeurd door de daartoe bevoegde autoriteiten, niet aangemerkt als schuldvorderingen in de zin van artikel 6, lid 1, onder a), op voorwaarde dat op of na 1 maart 2002 geen vervolgemissies van dergelijke verhandelbare schuldinstrumenten plaatsvinden.

Zolang echter ten minste één lidstaat van de Europese Gemeenschap ook soortgelijke bepalingen toepast, blijven de bepalingen van dit artikel ook na 31 december 2010 gelden voor verhandelbare schuldinstrumenten:

die clausules inzake „gross-up” en vroegtijdige aflossing bevatten en

wanneer de uitbetalende instantie, als gedefinieerd in artikel 4, is gevestigd in het Vorstendom Monaco en

wanneer die uitbetalende instantie de rente rechtstreeks betaalt aan, of een rentebetaling bewerkstelligt ten onmiddellijke gunste van, een uiteindelijk gerechtigde die zijn woonplaats heeft in een lidstaat van de Europese Gemeenschap.

Indien en vanaf het moment dat geen enkele lidstaat van de Europese Gemeenschap nog bepalingen toepast van gelijke strekking als die welke in artikel 7 van deze overeenkomst zijn vastgesteld, zijn de bepalingen van dit artikel nog slechts van toepassing op verhandelbare schuldinstrumenten:

die clausules inzake „gross-up” en vroegtijdige aflossing bevatten en

wanneer de uitbetalende instantie van de emittent gevestigd is in het Vorstendom Monaco en

wanneer die uitbetalende instantie de rente rechtstreeks betaalt aan, of een rentebetaling bewerkstelligt ten onmiddellijke gunste van, een uiteindelijk gerechtigde die zijn woonplaats heeft in een lidstaat van de Europese Gemeenschap.

Indien op of na 1 maart 2002 een vervolgemissie plaatsvindt van een van de vorenvermelde verhandelbare schuldinstrumenten, uitgegeven door een overheid of een gelijkgestelde entiteit die als overheidsinstantie optreedt of waarvan de rol erkend is bij internationaal verdrag, zoals gedefinieerd in bijlage 2, wordt de emissie van een dergelijk instrument, bestaande uit de oorspronkelijke emissie en vervolgemissies, in haar geheel beschouwd als een schuldvordering in de zin van artikel 6, lid 1, onder a).

Indien op of na 1 maart 2002 een vervolgemissie plaatsvindt van een van de vorenvermelde verhandelbare schuldinstrumenten, uitgegeven door een andere emittent die niet valt onder het bepaalde in de vorige alinea, wordt die emissie aangemerkt als een schuldvordering in de zin van artikel 6, lid 1, onder a).

2.   Geen enkele bepaling van dit artikel belet de lidstaten van de Europese Gemeenschap om overeenkomstig hun nationale recht belasting te heffen op de inkomsten uit de in lid 1 genoemde verhandelbare schuldvorderingen.

Artikel 12

Uitwisseling van informatie op verzoek

1.   De bevoegde autoriteiten van het Vorstendom Monaco en de lidstaten van de Europese Gemeenschap wisselen gegevens uit over gedragingen die overeenkomstig het interne recht van de staat aan welke het verzoek is gericht, worden beschouwd als belastingfraude ter zake van de belasting van inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling.

Wanneer het Vorstendom Monaco de staat is aan welke het verzoek is gericht, worden als belastingfraude ter zake van de belasting van inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling beschouwd:

het gebruiken van een vals, vervalst of inhoudelijk onjuist geschrift met het oogmerk zich te onttrekken of te proberen zich te onttrekken aan de volledige of gedeeltelijke betaling van de belasting op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling. Dit is strafbaar met een geldboete zoals bepaald in artikel 26, lid 4, van het Monegaskische Strafwetboek, waarvan het bedrag op het viervoudige van de ontdoken belasting kan worden vastgesteld, en met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar dan wel met slechts één van deze straffen;

het op bedrieglijke wijze bewerkstelligen van een volledige of gedeeltelijke teruggaaf van de belasting op inkomsten uit spaargelden. Dit is strafbaar met de geldboete zoals bepaald in artikel 26, lid 4, van het Monegaskische Strafwetboek, waarvan het bedrag op het viervoudige van de onterecht ontvangen som kan worden vastgesteld, en met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee maanden dan wel met slechts één van deze straffen;

het met opzet niet dan wel slechts gedeeltelijk invorderen van het verschuldigde bedrag door eenieder die is belast met de inning van de belasting op inkomsten uit spaargelden. Dit is strafbaar met een geldboete ten belope van een bedrag zoals bepaald in artikel 26, lid 4, van het Monegaskische Strafwetboek;

het met opzet achterhouden van de geïnde bedragen tot bevoordeling van zichzelf of een ander door eenieder die is belast met de inning van de belasting op inkomsten uit spaargelden. Dit is strafbaar met een geldboete ten belope van een bedrag zoals bepaald in artikel 26, lid 4, van het Monegaskische Strafwetboek.

Zodra de in artikel 13, lid 3, omschreven voorwaarden effectief zijn vervuld, zijn de in dit artikel gedefinieerde beginselen inzake de uitwisseling van informatie van toepassing op soortgelijke overtredingen met dezelfde graad van onrechtmatigheid als de hierboven omschreven gevallen van belastingfraude krachtens de wetgeving van de staat aan welke het verzoek is gericht.

In antwoord op een zorgvuldig gemotiveerd verzoek overeenkomstig lid 3 verstrekt de staat aan welke het verzoek is gericht, informatie over de feiten waarnaar de verzoekende staat een bestuursrechtelijk, civielrechtelijk of strafrechtelijk onderzoek instelt dat betrekking heeft op bovengenoemde gedragingen, doch uitsluitend terzake van inkomsten uit spaargelden die in laatstgenoemde staat worden belast.

Als informatie die kan worden uitgewisseld, worden de in artikel 9, lid 2, van deze overeenkomst genoemde gegevens aangemerkt.

2.   Bij het bepalen of informatie in antwoord op een verzoek kan worden verstrekt, past de staat aan welke het verzoek is gericht, de regels betreffende verjaring toe overeenkomstig de wetgeving van de verzoekende staat in plaats van die van de staat aan welke het verzoek is gericht. Er wordt in geen geval informatie uitgewisseld met betrekking tot delicten die werden begaan vóór 1 juli 2005.

3.   Ter staving van het verzoek verstrekt de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat de volgende gegevens, in de officiële taal van de staat aan welke het verzoek is gericht:

a)

de naam van de autoriteit waarvan het verzoek uitgaat;

b)

de identiteit van de natuurlijke persoon op wie het verzoek om inlichtingen betrekking heeft, het bewijs dat hij fiscaal inwoner is van de verzoekende staat alsmede enigerlei document, verklaring van deze natuurlijke persoon en alle overige gedetailleerde stukken waarop het verzoek berust;

c)

de redenen op grond waarvan wordt aangenomen dat de gevraagde informatie wordt bijgehouden in de staat aan welke het verzoek is gericht, dan wel in het bezit of het beheer is van een persoon in het rechtsgebied van deze staat;

d)

een verklaring waarin wordt bevestigd dat het verzoek in overeenstemming is met de wetten van de verzoekende staat en met name dat het ontvankelijk is gelet op de verjaringstermijnen;

e)

een verklaring waarin wordt bevestigd dat de verzoekende staat alle op zijn grondgebied beschikbare en/of wettelijk of bestuursrechtelijk vastgestelde middelen heeft aangewend om de informatie te verkrijgen, met uitzondering van die welke tot onevenredige moeilijkheden leiden;

f)

een verklaring waarin wordt bevestigd dat de feiten waarvan de verzoekende staat reeds kennis heeft, overeenkomstig zijn recht kennelijke vermoedens doen ontstaan dat er sprake is van belastingfraude of soortgelijke overtredingen zoals omschreven in lid 1.

4.   De staat aan welke een verzoek wordt gericht, mag weigeren de gevraagde inlichtingen te verstrekken wanneer het verzoek niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze overeenkomst.

Alle informatie die op deze wijze wordt uitgewisseld, dient als vertrouwelijk te worden beschouwd en mag slechts worden verstrekt aan de bevoegde personen of autoriteiten van de overeenkomstsluitende partij die kennis moeten hebben van de belastingheffing van de in artikel 1 genoemde rentebetalingen. Deze personen of autoriteiten mogen de aldus ontvangen informatie tijdens openbare rechtszittingen of bij rechterlijke uitspraken betreffende deze belastingheffing bekendmaken, uitsluitend in de verzoekende lidstaat.

De informatie mag slechts met voorafgaande en schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van de overeenkomstsluitende partij die de informatie heeft verstrekt, aan andere personen of autoriteiten worden verstrekt.

Artikel 13

Overleg en toetsing

1.   Indien de bevoegde autoriteit van het Vorstendom Monaco en een of meer van de in artikel 5 van deze overeenkomst bedoelde bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Gemeenschap het niet eens zijn over de interpretatie of toepassing van de overeenkomst, trachten zij in onderling overleg tot een oplossing te komen. Zij brengen de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten van de Europese Gemeenschap onmiddellijk op de hoogte van de resultaten van hun overleg.

Met betrekking tot interpretatievraagstukken kan de Commissie van de Europese Gemeenschappen op verzoek van een van de bevoegde autoriteiten deelnemen aan het overleg.

2.   Niettegenstaande de bepalingen van lid 1 treden de overeenkomstsluitende partijen ten minste om de drie jaar of op verzoek van een van de partijen met elkaar in overleg om de technische werking van deze overeenkomst te evalueren en, indien de overeenkomstsluitende partijen zulks nodig achten, te verbeteren.

De overeenkomstsluitende partijen erkennen in ieder geval het belang van de internationale ontwikkelingen op het gebied waarop deze overeenkomst betrekking heeft, en zullen elkaar indien nodig raadplegen tijdens het overleg waarin dit lid voorziet, teneinde te bestuderen of de overeenkomst in het licht van die ontwikkelingen moet worden aangepast.

3.   Gelet op de sluiting van bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten en de derde landen die dezelfde verplichtingen hebben als het Vorstendom Monaco terzake van de belastingheffing van inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, zal het Vorstendom Monaco het toepassingsgebied en de toepassingsvoorwaarden van de in artikel 12 omschreven beginselen bekijken indien sprake is van soortgelijke overtredingen met dezelfde graad van onrechtmatigheid als de in dat artikel omschreven gevallen van belastingfraude. Te dien einde zal het Vorstendom Monaco in overleg treden met de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

4.   Het overleg wordt gehouden binnen een maand na het verzoek daartoe of, in dringende gevallen, zo spoedig mogelijk.

5.   Met het oog op het bovenbedoelde overleg stellen de overeenkomstsluitende partijen elkaar op de hoogte van mogelijke ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de goede werking van deze overeenkomst. Dit omvat mede relevante overeenkomsten tussen een der overeenkomstsluitende partijen en een derde land.

Artikel 14

Toepassing en schorsing van de overeenkomst

1.   De toepassing van deze overeenkomst is afhankelijk van de vaststelling en implementatie door de afhankelijke of geassocieerde gebieden van de lidstaten genoemd in het verslag van de Raad (Economische en Financiële Zaken) aan de Europese Raad van Santa Maria da Feira van 19 en 20 juni 2000, alsmede door, respectievelijk, de Verenigde Staten van Amerika, Andorra, Liechtenstein, Zwitserland en San Marino, van dezelfde of gelijkwaardige maatregelen als die welke in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling of in deze overeenkomst zijn vervat en die in dezelfde implementatiedata voorzien.

2.   De overeenkomstsluitende partijen besluiten, in onderling overleg, ten minste zes maanden voor de in artikel 17 genoemde datum of aan de in lid 1 genoemde voorwaarden wordt voldaan met betrekking tot de data van inwerkingtreding van de betreffende maatregelen in de lidstaten van de Europese Gemeenschap alsmede de betrokken derde landen en afhankelijke of geassocieerde gebieden. Indien de overeenkomstsluitende partijen besluiten dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan, stellen zij, in onderling overleg, een nieuwe datum vast voor de toepassing van artikel 17. Te dien einde stelt de Europese Gemeenschap het Vorstendom Monaco in kennis van de effectieve tenuitvoerlegging van dezelfde of gelijkwaardige maatregelen door de lidstaten van de Europese Gemeenschap alsmede de betrokken onafhankelijke of geassocieerde gebieden en derde landen.

3.   Onverminderd zijn institutionele procedures en behoudens het voorgaande legt het Vorstendom Monaco deze overeenkomst op de in artikel 17 genoemde datum ten uitvoer en stelt het de Europese Gemeenschap hiervan in kennis.

4.   De toepassing van deze overeenkomst of gedeelten daarvan kan met onmiddellijke ingang door een van de overeenkomstsluitende partijen worden geschorst door kennisgeving aan de andere partij, indien Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling of een gedeelte van de richtlijn overeenkomstig de wetgeving van de Europese Unie, hetzij tijdelijk, hetzij definitief niet langer van toepassing is of in het geval dat een lidstaat van de Europese Unie de toepassing van de betreffende uitvoeringsbepalingen schorst.

5.   Elke overeenkomstsluitende partij kan de toepassing van deze overeenkomst schorsen door kennisgeving aan de andere overeenkomstsluitende partij, indien een van de vijf vorenvermelde derde landen (Verenigde Staten van Amerika, Andorra, Liechtenstein, Zwitserland en San Marino) of een van de in lid 2 bedoelde afhankelijke of geassocieerde gebieden van de lidstaten van de Europese Unie besluit niet langer gelijkwaardige respectievelijk dezelfde maatregelen toe te passen als die welke in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling zijn vervat. De schorsing van de toepassing geschiedt ten vroegste twee maanden na de kennisgeving. Zodra de maatregelen opnieuw van kracht zijn, wordt de schorsing van de toepassing van deze overeenkomst opgeheven.

Artikel 15

Overige centra/centrum in Azië

Gedurende de overgangsperiode waarin Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling voorziet, opent de Europese Gemeenschap besprekingen met andere belangrijke financiële centra opdat de betrokken rechtsgebieden maatregelen van gelijke strekking als die welke in de Gemeenschap moeten worden toegepast, aannemen en effectief ten uitvoer leggen.

Artikel 16

Ondertekening, inwerkingtreding en geldigheidsduur

1.   Deze overeenkomst dient door de overeenkomstsluitende partijen volgens hun eigen procedures te worden bekrachtigd of goedgekeurd. De overeenkomstsluitende partijen zullen elkaar in kennis stellen van de voltooiing van deze procedures. De overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de laatste kennisgeving.

2.   Deze overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een overeenkomstsluitende partij wordt beëindigd.

3.   Iedere overeenkomstsluitende partij kan deze overeenkomst beëindigen door de andere overeenkomstsluitende partij daarvan in kennis te stellen. In dat geval eindigt de geldigheid van de overeenkomst twaalf maanden na een dergelijke kennisgeving.

Artikel 17

Uitvoeringsbepalingen

Onverminderd de bepalingen van artikel 14 doen de overeenkomstsluitende partijen de voor de toepassing van deze overeenkomst vereiste wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vanaf 1 juli 2005 in werking treden.

Artikel 18

Vorderingen en eindafrekening

1.   Indien deze overeenkomst wordt beëindigd of de toepassing ervan geheel of gedeeltelijk wordt geschorst, blijven de vorderingen van derden overeenkomstig artikel 10 onverlet.

2.   Het Vorstendom Monaco stelt in alle geval voor het eind van de toepassingsduur van de overeenkomst een eindafrekening op en verricht een eindbetaling aan iedere lidstaat van de Europese Gemeenschap.

Artikel 19

Territoriale werkingssfeer

Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op ieder grondgebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, onder de in dat verdrag neergelegde voorwaarden, en, anderzijds, op het grondgebied van het Vorstendom Monaco.

Artikel 20

Bijlagen

1.   De twee bijlagen maken een integrerend deel uit van deze overeenkomst.

2.   De in bijlage I opgenomen lijst van bevoegde autoriteiten kan door eenvoudige kennisgeving aan de andere overeenkomstsluitende partij worden gewijzigd door, wat de in punt a) van deze bijlage genoemde autoriteit betreft, het Vorstendom Monaco en door, wat de overige autoriteiten betreft, de Europese Gemeenschap.

De in bijlage II opgenomen lijst van gelijkgestelde entiteiten kan in onderling overleg worden gewijzigd.

Artikel 21

Talen

1.   Deze overeenkomst is opgesteld in twee exemplaren in de Tsjechische, Estse, Letse, Litouwse, Hongaarse, Poolse, Slowaakse, Sloveense, Spaanse, Deense, Duitse, Griekse, Engelse, Franse, Italiaanse, Nederlandse, Portugese, Finse en Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

2.   Het exemplaar in de Maltese taal wordt door de overeenkomstsluitende partijen geauthentiseerd op basis van een briefwisseling. Zij is eveneens authentiek, op dezelfde wijze als de teksten in de in lid 1 genoemde talen.

EN FE DE LO CUAL, los plenipotenciarios abajo firmantes suscriben el presente Acuerdo.

NA DŮKAZ ČEHOŽ připojili níže podepsaní zplnomocnění zástupci k této smlouvě své podpisy.

TIL BEKRÆFTELSE HERAF har undertegnede befuldmægtigede underskrevet denne aftale.

ZU URKUND DESSEN haben die unterzeichneten Bevollmächtigten ihre Unterschriften unter dieses Abkommen gesetzt.

SELLE KINNITUSEKS on täievolilised esindajad käesolevale lepingule alla kirjutanud.

ΣΕ ΠΙΣΤΩΣΗ ΤΩΝ ΑΝΩΤΕΡΩ, οι υπογράφοντες πληρεξούσιοι έθεσαν την υπογραφή τους κάτω από την παρούσα συμφωνία.

IN WITNESS WHEREOF, the undersigned Plenipotentiaries have signed the present Agreement.

EN FOI DE QUOI, les plénipotentiaires soussignés ont apposé leurs signatures au bas du présent accord.

IN FEDE DI CHE, i plenipotenziari sottoscritti hanno apposto la propria firma in calce al presente accordo.

TO APLIECINOT, attiecīgi pilnvarotas personas ir parakstījušas šo nolīgumu.

TAI PALIUDYDAMI, šį Susitarimą pasirašė toliau nurodyti įgaliotieji atstovai.

A FENTIEK HITELÉÜL az alulírott meghatalmazottak e megállapodást alább kézjegyükkel látták el.

B'XIEHDA TA' DAN, il-Plenipotenzjari hawn taħt iffirmati ffirmaw dan il-Ftehim.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze overeenkomst hebben geplaatst.

NA DOWÓD CZEGO niżej podpisani pełnomocnicy podpisali niniejszą Umowę.

EM FÉ DO QUE, os plenipotenciários abaixo assinados apuserem as suas assinaturas no final do presente Acordo.

NA DÔKAZ ČOHO dolupodpísaní splnomocnení zástupcovia podpísali túto dohodu.

V POTRDITEV TEGA so spodaj podpisani pooblaščenci podpisali ta sporazum.

TÄMÄN VAKUUDEKSI allamainitut täysivaltaiset edustajat ovat allekirjoittaneet tämän sopimuksen.

TILL BEVIS HÄRPÅ har undertecknade befullmäktigade undertecknat detta avtal.

Hecho en Bruselas, el siete de diciembre del dos mil cuatro.

V Bruselu dne sedmého prosince dva tisíce čtyři.

Udfærdiget i Bruxelles, den syvende december to tusind og fire.

Geschehen zu Brüssel am siebten Dezember zweitausendundvier.

Kahe tuhande neljanda aasta detsembrikuu seitsmendal päeval Brüsselis.

Έγινε στις Βρυξέλλες, στις εφτά Δεκεμβρίου δύο χιλιάδες τέσσερα.

Done at Brussels on the seventh day of December in the year two thousand and four.

Fait à Bruxelles, le sept décembre deux mille quatre.

Fatto a Bruxelles, addì sette dicembre duemilaquattro.

Briselē, divi tūkstoši ceturtā gada septītajā decembrī.

Pasirašyta du tūkstančiai ketvirtų metų gruodžio septintą dieną Briuselyje.

Kelt Brüsszelben, a kettőezer negyedik év december hetedik napján.

Magħmul fi Brussel fis-seba' jum ta' Diċembru tas-sena elfejn u erbgħa.

Gedaan te Brussel, de zevende december tweeduizendvier.

Sporządzono w Brukseli dnia siódmego grudnia roku dwutysięcznego czwartego.

Feito em Bruxelas, em sete de Dezembro de dois mil e quatro.

V Bruseli siedmeho decembra dvetisícštyri.

Podpisano v Bruslju, dne sedmega decembra leta dva tisoč štiri.

Tehty Brysselissä seitsemäntenä päivänä joulukuuta vuonna kaksituhattaneljä.

Som skedde i Bryssel den sjunde december tjugohundrafyra.

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

az Európai Közösség részéről

Għall-Komunità Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Za Európske spoločenstvo

za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

Image

Pour la Principauté de Monaco

Image

BIJLAGE I

LIJST VAN BEVOEGDE AUTORITEITEN VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN

Voor de toepassing van deze overeenkomst zijn de volgende instanties „bevoegde autoriteiten” van de overeenkomstsluitende partijen:

a)

in het Vorstendom Monaco: le Conseiller de Gouvernement pour les Finances et l'Economie of een gemachtigd vertegenwoordiger,

b)

in het Koninkrijk België: de minister van Financiën/Le ministre des Finances of een gemachtigd vertegenwoordiger,

c)

in de Tsjechische Republiek: Ministr financí of een gemachtigd vertegenwoordiger,

d)

in het Koninkrijk Denemarken: Skatteministeren of een gemachtigd vertegenwoordiger,

e)

in de Bondsrepubliek Duitsland: der Bundesminister der Finanzen of een gemachtigd vertegenwoordiger,

f)

in de Republiek Estland: Rahandusminister of een gemachtigd vertegenwoordiger,

g)

in de Helleense Republiek: Ο Υπουργός Οικονομίας και Οικονομικών of een gemachtigd vertegenwoordiger,

h)

in het Koninkrijk Spanje: el Ministro de Economía y Hacienda of een gemachtigd vertegenwoordiger,

i)

in de Franse Republiek: le Ministre chargé du budget of een gemachtigd vertegenwoordiger,

j)

in Ierland: the Revenue Commissioners of hun gemachtigd vertegenwoordiger,

k)

in de Italiaanse Republiek: il Capo del Dipartimento per le Politiche Fiscali of een gemachtigd vertegenwoordiger,

l)

in de Republiek Cyprus: Υπουργός Οικονομικών of een gemachtigd vertegenwoordiger,

m)

in de Republiek Letland: Finanšu ministrs of een gemachtigd vertegenwoordiger,

n)

in de Republiek Litouwen: Finansų ministras of een gemachtigd vertegenwoordiger,

o)

in het Groothertogdom Luxemburg: le Ministre des Finances of een gemachtigd vertegenwoordiger; voor de toepassing van artikel 12 is de bevoegde autoriteit evenwel „le Procureur Général d'Etat luxembourgeois”,

p)

in de Republiek Hongarije: a pénzügyminiszter of een gemachtigd vertegenwoordiger,

q)

in de Republiek Malta: il-Ministru responsabbli għall-Finanzi of een gemachtigd vertegenwoordiger,

r)

in het Koninkrijk der Nederlanden: de minister van Financiën of een gemachtigd vertegenwoordiger,

s)

in de Republiek Oostenrijk: der Bundesminister für Finanzen of een gemachtigd vertegenwoordiger,

t)

in de Republiek Polen: Minister Finansów of een gemachtigd vertegenwoordiger,

u)

in de Portugese Republiek: o Ministro das Finanças of een gemachtigd vertegenwoordiger,

v)

in de Republiek Slovenië: Minister za financií of een gemachtigd vertegenwoordiger,

w)

in de Slowaakse Republiek: Minister financií of een gemachtigd vertegenwoordiger,

x)

in de Republiek Finland: Valtiovarainministeriö/Finansministeriet of een gemachtigd vertegenwoordiger,

y)

in het Koninkrijk Zweden: Chefen för Finansdepartementet of een gemachtigd vertegenwoordiger,

z)

in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en in de Europese gebiedsdelen voor de buitenlandse betrekkingen waarvan het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk is: de Commissioners of Inland Revenue of hun gemachtigd vertegenwoordiger en de bevoegde autoriteit in Gibraltar, die door het Verenigd Koninkrijk wordt aangewezen overeenkomstig het Akkoord met betrekking tot de autoriteiten van Gibraltar in de context van EU- en EG-instrumenten en daarmee verband houdende verdragen welke zijn aangemeld bij de lidstaten en instellingen van de Europese Unie op 19 april 2000, waarvan het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie het Vorstendom Monaco een exemplaar zal doen toekomen, en dat van toepassing zal zijn op deze overeenkomst.

BIJLAGE II

LIJST VAN GELIJKGESTELDE ENTITEITEN

Voor de toepassing van artikel 11 van deze overeenkomst worden de volgende entiteiten beschouwd als „gelijkgestelde entiteit die als overheidsinstantie optreedt of waarvan de rol erkend is bij internationaal verdrag”:

 

ENTITEITEN IN DE EUROPESE UNIE:

 

België

Vlaams Gewest

Région wallonne (Waals Gewest)

Brussels Hoofdstedelijk Gewest/Région de Bruxelles-Capitale

Communauté française (Franstalige Gemeenschap)

Vlaamse Gemeenschap

Deutschsprachige Gemeinschaft (Duitstalige Gemeenschap)

 

Spanje

Xunta de Galicia (regering van de Autonome Gemeenschap van Galicië)

Junta de Andalucía (regering van de Autonome Gemeenschap van Andalusië)

Junta de Extremadura (regering van de Autonome Gemeenschap van Extremadura)

Junta de Castilla-La Mancha (regering van de Autonome Gemeenschap van Castilië-La Mancha)

Junta de Castilla-León (regering van de Autonome Gemeenschap van Castilië-León)

Gobierno Foral de Navarra (regering van de Autonome Gemeenschap van Navarra)

Govern de les Illes Balears (regering van de Autonome Gemeenschap van de Balearen)

Generalitat de Catalunya (regering van de Autonome Gemeenschap van Catalonië)

Generalitat de Valencia (regering van de Autonome Gemeenschap van Valencia)

Diputación General de Aragón (regering van de Autonome Gemeenschap van Aragón)

Gobierno de las Islas Canarias (regering van de Autonome Gemeenschap van de Canarische Eilanden)

Gobierno de Murcia (regering van de Autonome Gemeenschap van Murcia)

Gobierno de Madrid (regering van de Autonome Gemeenschap van Madrid)

Gobierno de la Comunidad Autónoma del País Vasco/Euzkadi (regering van de Autonome Gemeenschap van Baskenland)

Diputación Foral de Guipúzcoa (Provincieraad van Guipúzcoa)

Diputación Foral de Vizcaya/Bizkaia (Provincieraad van Biskaje)

Diputación Foral de Alava (Provincieraad van Alava)

Ayuntamiento de Madrid (Gemeente Madrid)

Ayuntamiento de Barcelona (Gemeente Barcelona)

Cabildo Insular de Gran Canaria (Eilandraad van Gran Canaria)

Cabildo Insular de Tenerife (Eilandraad van Tenerife)

Instituto de Crédito Oficial (Officiële Kredietinstelling)

Instituto Catalán de Finanzas (Catalaans Instituut voor Financiën)

Instituto Valenciano de Finanzas (Valenciaans Instituut voor Financiën)

 

Griekenland

Оργανισμός Тηλεπικοινωνιών Ελλάδος (Griekse Organisatie voor Telecommunicatie)

Оργανισμός Σιδηροδρόμων Ελλάδος (Organisatie van de Griekse Spoorwegen)

ημόσια Επιχείρηση Ηλεκτρισμού (Openbaar Elektriciteitsbedrijf)

 

Frankrijk

La Caisse d'amortissement de la dette sociale (CADES) (Fonds voor de aflossing van de sociale schuld)

L'Agence française de développement (AFD) (Frans Agentschap voor Ontwikkeling)

Réseau Ferré de France (RFF) (Spoorwegennet van Frankrijk)

Caisse Nationale des Autoroutes (CNA) (Nationaal Autosnelwegenfonds)

Assistance publique Hôpitaux de Paris (APHP) (Openbare Bijstand Parijse Ziekenhuizen)

Charbonnages de France (CDF) (Franse Steenkoolwinning)

Entreprise minière et chimique (EMC) (Mijnbouw- en chemiebedrijf)

 

Italië

Regio’s

Provincies

Gemeenten

Cassa Depositi e Prestiti (Deposito- en Consignatiefonds)

 

Letland

Pašvaldības (lokale overheden)

 

Polen

gminy (gemeenten)

powiaty (districten)

województwa (provincies)

związki gmin (associaties van gemeenten)

związki powiatów (associaties van districten)

związki województw (associaties van provincies)

miasto stołeczne Warszawa (hoofdstad Warschau)

Agencja Restrukturyzacji i Modernizacji Rolnictwa (Agentschap voor herstructurering en modernisering van de landbouw)

Agencja Nieruchomości Rolnych (Agentschap voor landbouweigendom)

 

Portugal

Região Autónoma da Madeira (Autonome Regio Madeira)

Região Autónoma dos Açores (Autonome Regio der Azoren)

Gemeenten

 

Slowakije

mestá a obce (gemeenten)

Železnice Slovenskej republiky (Slowaakse spoorwegmaatschappij)

Štátny fond cestného hospodárstva (Staatsfonds voor beheer van het wegennet)

Slovenské elektrárne (Slowaakse elektriciteitscentrales)

Vodohospodárska výstavba (Bouwmaatschappij voor waterbeheer)

 

INTERNATIONALE ORGANEN EN ENTITEITEN:

Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling

Europese Investeringsbank

Aziatische Ontwikkelingsbank

Afrikaanse Ontwikkelingsbank

Wereldbank/IBRD/IMF

Internationale Financieringsmaatschappij

Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank

Fonds voor sociale ontwikkeling van de Raad van Europa

EURATOM

Europese Gemeenschap

Corporación Andina de Fomento (CAF) (Andes-ontwikkelingsmaatschappij)

Eurofima

Het bepaalde in artikel 11 van deze overeenkomst laat internationale verplichtingen die de overeenkomstsluitende partijen mogelijk ten overstaan van voornoemde internationale entiteiten zijn aangegaan, onverlet.

 

ENTITEITEN IN DERDE LANDEN:

 

De entiteiten die aan de volgende criteria voldoen:

1.

De entiteit wordt ondubbelzinnig geacht, overeenkomstig de nationale criteria, een publieke entiteit te zijn.

2.

Deze publieke entiteit is een niet-commerciële producent die een cluster van activiteiten beheert en financiert, waarbij hij voornamelijk niet-commerciële goederen en diensten levert, die bestemd zijn om aan de gemeenschap ten goede te komen en die effectief worden gecontroleerd door de centrale overheid.

3.

Deze publieke entiteit is een grote en regelmatige emittent van schuldinstrumenten.

4.

De betrokken staat is in staat te waarborgen dat de publieke entiteit niet tot vroegtijdige aflossing zal overgaan in geval van gross-up-clausules.


INTENTIEVERKLARING

van de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco

Ter gelegenheid van de sluiting van een overeenkomst waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (hierna „de richtlijn” genoemd), hebben de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco deze intentieverklaring ondertekend, die een aanvulling vormt op die overeenkomst.

Indien een van de overeenkomstsluitende partijen substantiële verschillen bij de tenuitvoerlegging van de informatie-uitwisseling bemerkt die een onmiskenbaar gelijkwaardige uitvoering van de overeenkomst in de weg staan, treden de overeenkomstsluitende partijen onmiddellijk met elkaar in overleg, teneinde de voorwaarden vast te stellen voor de totstandbrenging van een gelijke behandeling. De Commissie van de Europese Gemeenschappen brengt de Raad onmiddellijk verslag uit van dit overleg en stelt de maatregelen voor die noodzakelijk zijn voor het herstel van de gelijke behandeling. Gedurende de periode die daartoe wordt benodigd, wordt ieder nieuw verzoek om uitwisseling van informatie dat overeenkomstig artikel 12 van deze overeenkomst wordt ingediend en van dezelfde aard is als het verzoek dat tot de toepassing van dit lid heeft geleid, bekeken in het kader van vorengenoemd overleg.

Indien er enig substantieel verschil wordt bemerkt tussen het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 en dat van de Overeenkomst met betrekking tot de artikelen 4 en 6 van de overeenkomst, treden de overeenkomstsluitende partijen onmiddellijk met elkaar in overleg overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de overeenkomst, teneinde ervoor te zorgen dat de gelijke strekking van de maatregelen waarin de overeenkomst voorziet, wordt gehandhaafd.

De ondertekenaars van deze intentieverklaring verklaren dat zij van oordeel zijn dat de in de eerste alinea bedoelde overeenkomst en deze intentieverklaring een aanvaardbare en evenwichtige regeling vormen die kan worden geacht de belangen van de partijen te waarborgen. Zij zullen de overeengekomen maatregelen derhalve in goed vertrouwen toepassen en geen eenzijdige stappen ondernemen die afbreuk kunnen doen aan deze regeling, zonder legitieme reden.

De Europese Gemeenschap is bereid tezamen met de regering van het Vorstendom Monaco te bekijken op welke wijze de handel tussen Monaco en de Gemeenschap in bepaalde financiële instrumenten en op het gebied van verzekeringsdiensten kan worden versterkt, zodra is vastgesteld dat de desbetreffende prudentiële regels en het toezicht op de betrokken Monegaskische marktdeelnemers van dien aard zijn dat het goede functioneren van de interne markt in de betrokken sectoren niet in het geding komt. De overname en de tenuitvoerlegging van het bestaande en toekomstige acquis communautaire in de desbetreffende sectoren van bedrijvigheid door het Vorstendom Monaco moeten derhalve, in overeenstemming met het buitenlandse beleid van de Gemeenschap ten aanzien van soortgelijke verzoeken in het verleden, de grondslag vormen van een eventuele overeenkomst terzake. Tevens moet erin worden voorzien dat andere, zowel bestaande als toekomstige, regels die relevant zijn voor het goede functioneren van de interne markt in de betrokken sectoren, bijvoorbeeld op het gebied van mededinging en belastingen, door het Vorstendom Monaco ten uitvoer moeten worden gelegd.

De ondertekenaars van deze intentieverklaring nemen ervan akte dat de definitie van belastingfraude uitsluitend ziet op de behoeften inzake belasting van spaargelden, in het kader van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in de richtlijn.

Gedaan te Brussel op 7 december 2004 en opgesteld in twee exemplaren in de Tsjechische, Estse, Letse, Litouwse, Hongaarse, Poolse, Slowaakse, Sloveense, Spaanse, Deense, Duitse, Griekse, Engelse, Franse, Italiaanse, Nederlandse, Portugese, Finse en Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Het exemplaar in de Maltese taal wordt door de overeenkomstsluitende partijen geauthentiseerd op basis van een briefwisseling. Zij is eveneens authentiek, op dezelfde wijze als de teksten in de in voorgaande alinea genoemde talen.

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

az Európai Közösség részéről

Għall-Komunità Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Za Európske spoločenstvo

za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

Image

Pour la Principauté de Monaco

Image


Commissie

21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/70


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 8 september 2004

tot wijziging van Beschikking 2004/166/EG betreffende herstructureringssteun die Frankrijk voornemens is te verlenen aan de Société Nationale Maritime Corse-Méditerranée (SNCM)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3359)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/36/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Gelet op Beschikking 2004/166/EG van de Commissie van 9 juli 2003 betreffende herstructureringssteun die Frankrijk voornemens is te verlenen aan de Société Nationale Maritime Corse-Méditerranée (SNCM) (1), en met name op artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Overzicht van de procedure

(1)

Op 9 juli 2003 heeft de Commissie Beschikking 2004/166/EG gegeven betreffende herstructureringssteun die Frankrijk van plan is te geven aan de Société Nationale Maritime Corse-Méditerranée (SNCM), hierna „definitieve beschikking” genoemd, waarbij zij verklaart dat een deel van de aangemelde steun in overeenstemming was met de gemeenschappelijke markt, mits er aan bepaalde voorwaarden werd voldaan. Eén van deze voorwaarden staat in artikel 2 van de definitieve beschikking, dat bepaalt dat tot en met 31 december 2006 de SNCM geen nieuwe schepen mocht verwerven en geen contracten mocht sluiten voor het bouwen, bestellen of charteren van nieuwe of gerenoveerde schepen. De SNCM mocht uitsluitend de elf schepen exploiteren die zij reeds ten tijde van de definitieve beschikking in bezit had, te weten: de „Napoléon Bonaparte”, de „Danielle Casanova”, de „Île de Beauté”, „de Corse”, „de Liamone”, de „Aliso”, de „Méditerranée”, de „Pascal Paoli”, de „Paglia Orba”, de „Monte Cinto” en de „Monte d'Oro”. De laatste alinea van artikel 2 luidt als volgt: „Als de SNCM vanwege gebeurtenissen buiten haar wil vóór 31 december 2006 één van haar schepen moet vervangen, zal de Commissie daar toestemming voor kunnen geven op basis van een uitvoerig gemotiveerde kennisgeving van Frankrijk.”.

(2)

Bij brief van 23 juni 2004 (2) hebben de Franse autoriteiten de Commissie verzocht om op de in artikel 2 van de definitieve beschikking te geven lijst van schepen de „Aliso” te mogen vervangen door de „Asco”. Voorts hebben de Franse autoriteiten, gezien de moeilijkheden die de SNCM heeft ondervonden bij het verkopen van de „Asco”, gevraagd om in tegenstelling tot wat in het herstructureringsplan (3) is aangegeven de SNCM toe te staan ofwel de „Aliso” ofwel de „Asco” te verkopen.

1.2.   Titel van de maatregel

(3)

De maatregel is getiteld: „Wijzigingen van de definitieve beschikking van de Commissie van 9 juli 2003 betreffende herstructureringssteun aan de SNCM”.

1.3.   Begunstigde van de maatregel

(4)

Ter herinnering: de begunstigde van de herstructureringssteun is de SNCM, een Franse scheepvaartmaatschappij die vanuit het Franse vasteland diensten onderhoudt met Corsica en Noord-Afrika. De begunstigde van de voorgestelde wijzigingen zal dus de SNCM zijn.

1.4.   Doel van de wijzigingen

(5)

Het voornaamste doel van de voorgestelde wijzigingen is ten eerste om het de SNCM mogelijk te maken de „Aliso” te gebruiken in plaats van de „Asco” door wijziging van de lijst met schepen die de SNCM mag gebruiken overeenkomstig artikel 2 van de definitieve beschikking, en ten tweede om de verkoop van het in de definitieve beschikking genoemde vierde schip te vergemakkelijken door potentiële kopers de keuze te geven tussen de „Aliso” en de „Asco”, twee identieke schepen.

2.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE VOORGESTELDE MAATREGELEN

2.1.   Voorstel tot omwisseling van de „Asco” en de „Aliso”

(6)

De Franse autoriteiten hebben in hun schrijven van 23 juni 2004 voorgesteld om in plaats van de „Aliso” de „Asco” op de lijst te zetten van schepen die de SNCM gedurende de gehele herstructureringsperiode mag gebruiken. De volledige lijst staat vermeld in artikel 2, tweede alinea, van de definitieve beschikking. Het hogesnelheidsvaartuig, de „Asco”, was trouwens op de datum waarop de Franse autoriteiten hun verzoek deden nog steeds niet verkocht.

(7)

De Franse autoriteiten hebben om deze omwisseling gevraagd, omdat zij zo de verkoop van één van beide schepen willen vergemakkelijken, want de SNCM krijgt de „Asco” moeilijk verkocht.

(8)

De Franse autoriteiten hebben bovendien een verklaring van de havenautoriteiten van Marseille gestuurd, die bevestigen dat de „Aliso” sinds 2 november 2003 niet is uitgevaren.

2.2.   Voorstel om de SNCM toe te staan ofwel de „Asco” ofwel de „Aliso” te verkopen

(9)

De Franse autoriteiten hebben eveneens gevraagd om de SNCM toestemming te geven om uit hoofde van het herstructureringsplan ofwel de „Asco” ofwel de „Aliso” te verkopen, afhankelijk van de behoeften van potentiële kopers.

3.   BEOORDELING VAN DE VOORGESTELDE WIJZIGINGEN

3.1.   Effect van het voorstel tot omwisseling van de „Asco” en de „Aliso”

(10)

De Commissie stelt ten eerste vast dat de „Asco” en de „Aliso” zusterschepen zijn die volgens dezelfde plannen op dezelfde scheepswerf zijn gebouwd. Zij hebben precies dezelfde afmetingen, dezelfde vorm en dezelfde capaciteit.

(11)

De Commissie is van oordeel dat de omwisseling van de schepen niet bedoeld is om de capaciteit van de SNCM te vergroten en dat een en ander, met name wat betreft de voorwaarde die de in artikel 2 van de definitieve beschikking vermelde capaciteit van de gesteunde maatschappij beperkt, niet van invloed is op de strekking van de definitieve beschikking.

(12)

Voorts herinnert de Commissie eraan dat de samenstelling van de toegestane vloot van de SNCM alleen gewijzigd kan worden om redenen buiten de macht van de SNCM. De Commissie is in dit geval van mening dat de problemen die de SNCM ondervindt bij de verkoop van de „Asco” buiten de macht van de maatschappij vallen en niet te voorzien waren ten tijde van het geven van de definitieve beschikking.

3.2.   Effect van het voorstel om de SNCM toe te staan ofwel de „Asco” ofwel de „Aliso” te verkopen

(13)

De Commissie is ook van mening dat, als de SNCM een koper zou vinden voor de „Aliso” in plaats van voor de „Asco” het effect van de verkoop van de „Aliso” op de capaciteit van de SNCM gelijk zou zijn aan dat van de verkoop van de „Asco” en dat de Franse autoriteiten dan aan hun verplichting om zich aan het herstructureringsplan te houden, zouden hebben voldaan voor wat betreft de verkoop van de vier schepen van de operationele vloot van de SNCM. De SNCM heeft trouwens al drie van de vier schepen verkocht zoals voorzien in het herstructureringsplan.

(14)

Indien de SNCM in plaats van de „Aliso” de „Asco” verkoopt, is volgens de Commissie aan de voorwaarden betreffende de verkoop van de vier schepen zoals voorzien in het herstructureringsplan voldaan.

4.   CONCLUSIES

(15)

Tot slot is de Commissie van mening dat de door de Franse autoriteiten gevraagde wijzigingen de strekking van de bepalingen van de definitieve beschikking niet wijzigen en dat herstructureringssteun in de vorm van herkapitalisering, behoudens strikte naleving van de aldus gewijzigde voorwaarden, verenigbaar blijft met de gemeenschappelijke markt.

(16)

De Commissie verzoekt Frankrijk:

haar zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen 15 werkdagen na ontvangst van de onderhavige beschikking in kennis te stellen van informatie die naar de mening van Frankrijk onder de geheimhoudingsplicht valt krachtens artikel 25 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (4);

de begunstigde van de steun zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van onderhavige beschikking, waarbij in voorkomend geval bepaalde informatie die naar het oordeel van Frankrijk onder het beroepsgeheim valt en waarvan bekendmaking aan de begunstigde van de steun bepaalde belanghebbenden zou kunnen schaden, onleesbaar wordt gemaakt, en de begunstigde van de steun in voorkomend geval in de overgelegde versie attent te maken op andere informatie die naar het oordeel van Frankrijk onder het beroepsgeheim valt en die niet onleesbaar is gemaakt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   In artikel 2, tweede alinea, van Beschikking 2004/166/EG wordt het woord „Aliso” vervangen door „Asco”.

2.   In het laatste streepje van overweging 97 van genoemde beschikking worden de woorden „het hogesnelheidsvaartuig Asco” vervangen door „het hogesnelheidsvaartuig Asco of zijn zusterschip, het hogesnelheidsvaartuig Aliso”.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 8 september 2004.

Voor de Commissie

Loyola DE PALACIO

Vice-voorzitster


(1)  PB L 61 van 27.2.2004, blz. 13.

(2)  Door de diensten van de Commissie geregistreerd onder referentienummer TREN(2004) A/26015.

(3)  Zie overweging 97 van de definitieve beschikking.

(4)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/73


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 29 oktober 2004

tot oprichting van het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum (ETWC) en tot coördinatie van de technische maatregelen ter bescherming van de euromunten tegen namaak

(2005/37/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211,

Gelet op Beschikking 2003/861/EG van de Raad van 8 december 2003 betreffende de analyse van valse euromunten en de samenwerking terzake (1) en Beschikking 2003/862/EG van de Raad van 8 december 2003 houdende uitbreiding van de werking van Beschikking 2003/861/EG betreffende de analyse van valse euromunten en de samenwerking terzake tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (3), en met name artikel 5, bepaalt dat valse euromunten worden geanalyseerd en geclassificeerd door het nationale analysecentrum voor munten (NACM) van elke lidstaat en door het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum (ETWC). Verordening (EG) nr. 1339/2001 van de Raad (4) breidt de toepassing van de artikelen 1 tot en met 11 van Verordening (EG) nr. 1338/2001 uit tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen.

(2)

Sinds oktober 2001 verricht het ETWC zijn werkzaamheden voorlopig bij de Munt van Parijs, onder leiding van en met administratieve bijstand van de Commissie, overeenkomstig de briefwisseling tussen de voorzitter van de Raad en de Franse minister van Financiën van 28 februari en 9 juni 2000.

(3)

Het ETWC draagt bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Pericles-programma overeenkomstig Besluit 2001/923/EG van de Raad van 17 december 2001 tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) (5) en Besluit 2001/924/EG van de Raad van 17 december 2001 houdende uitbreiding van de werking van het besluit tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (6).

(4)

Artikel 1 van Beschikking 2003/861/EG bepaalt dat de Commissie het ETWC opricht en zorgdraagt voor de goede werking ervan en voor de coördinatie van de werkzaamheden van de bevoegde technische autoriteiten om euromunten tegen valsemunterij te beschermen. Artikel 1 van Beschikking 2003/862/EG bepaalt dat Beschikking 2003/861/EG wordt uitgebreid tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen.

(5)

De Franse autoriteiten hebben zich er bij brief van de Franse minister van Financiën van 6 september 2004 toe verbonden de huidige verdeling van de kosten tussen de Munt van Parijs en de Commissie te handhaven. Een briefwisseling tussen het met fraudebestrijding belaste lid van de Commissie en de Franse minister van Financiën over de permanente vestiging van het ETWC voor de analyse en classificatie van nagemaakte euromunten zal de beginselen voor de organisatie van het ETWC overnemen die zijn gehanteerd voor de periode waarin het ETWC zijn werkzaamheden tijdelijk bij de Munt van Parijs heeft verricht overeenkomstig de briefwisseling tussen het voorzitterschap van de Raad en de Franse minister van Financiën van 28 februari en 9 juni 2000.

(6)

Voorts moeten het Economisch en Financieel Comité (EFC), de Europese Centrale Bank, Europol en de bevoegde nationale autoriteiten regelmatig op de hoogte worden gesteld van de werkzaamheden van het ETWC en de stand van zaken op het gebied van de namaak van euromunten.

(7)

Het ETWC moet dan ook bij de Commissie te Brussel worden opgericht en onder het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) ressorteren.

(8)

De coördinatie door de Commissie van de maatregelen die door alle bevoegde technische autoriteiten worden genomen met het oog op de bescherming van de euromunten tegen namaak, omvat de methoden voor de analyse van valse euromunten, de studie van nieuwe valse munten en de evaluatie van de gevolgen, de wederzijdse informatieverstrekking over de activiteiten van de nationale analysecentra voor munten en het ETWC, de externe communicatie over valse munten, de opsporing van valse munten door sorteermachines en de studie van technische problemen op het gebied van valse munten.

(9)

Ten behoeve van deze coördinatie moeten in het kader van het Raadgevend Comité coördinatie fraudebestrijding (7) de werkzaamheden van de deskundigengroep Vervalsing euromunten, die bestaat uit vertegenwoordigers van de nationale analysecentra voor munten en het ETWC en die door de Commissie wordt geleid en voorgezeten, worden voortgezet en moet het EFC regelmatig op de hoogte worden gesteld.

(10)

Er moet gevolg worden gegeven aan de Beschikkingen 2003/861/EG en 2003/862/EG,

BESLUIT:

Artikel 1

Het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum (ETWC) wordt opgericht bij de Commissie te Brussel en ressorteert onder het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

Artikel 2

Het ETWC analyseert en classificeert elk nieuw type valse munt overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1338/2001. Het draagt bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het communautaire actieprogramma „Pericles” overeenkomstig artikel 4 van Besluit 2001/923/EG. Het verleent bijstand aan de nationale analysecentra voor munten (NACM) en de politieautoriteiten en werkt samen met de bevoegde instanties met het oog op de analyse van valse euromunten en een betere bescherming.

Artikel 3

Het ETWC is als volgt georganiseerd:

voor de analyse van munten kan de Commissie leden van haar personeel detacheren bij de Munt van Parijs om de daar aanwezige apparatuur te gebruiken;

voor de uitoefening van zijn taak kan het ETWC een beroep doen op het personeel en het materiaal van het Franse nationale analysecentrum voor munten en het laboratorium van de Munt van Parijs, beide gelegen te Pessac. De Franse autoriteiten stellen dit personeel en materiaal met voorrang ter beschikking van het ETWC;

overeenkomstig de geldende financiële regelgeving komen de uitgaven in verband met de taken van het ETWC ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen. Aangezien Frankrijk personeel, ruimte en materiaal ter beschikking stelt en zorgt voor onderhoud, worden uit de begroting van de Gemeenschappen het salaris van de personeelsleden van de Commissie, de reiskosten en diverse kleine lopende uitgaven betaald.

Het OLAF stelt samen met de Munt van Parijs het administratieve reglement van het ETWC op.

Artikel 4

De Commissie coördineert de maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van de euromunten tegen namaak, door middel van periodieke vergaderingen van deskundigen op het gebied van valsemunterij.

Het Economisch en Financieel Comité, de Europese Centrale Bank, Europol en de bevoegde nationale autoriteiten worden regelmatig op de hoogte gesteld van de werkzaamheden van het ETWC en de stand van zaken op het gebied van de namaak van euromunten.

Gedaan te Brussel, 29 oktober 2004.

Voor de Commissie

Michaele SCHREYER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 44.

(2)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 45.

(3)  PB L 181 van 4.7.2001, blz. 6.

(4)  PB L 181 van 4.7.2001, blz. 11.

(5)  PB L 339 van 21.12.2001, blz. 50.

(6)  PB L 339 van 21.12.2001, blz. 55.

(7)  Besluit 94/140/EG van de Commissie (PB L 61 van 4.3.1994, blz. 27).


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/75


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 27 december 2004

tot toekenning van een extra aantal buitengaats door te brengen dagen aan Nederland overeenkomstig bijlage V bij Verordening (EG) nr. 2287/2003 van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 5269)

(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

(2005/38/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2287/2003 van de Raad van 19 december 2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (1), en met name op punt 6, onder c), van bijlage V,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In punt 6, onder a), van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 2287/2003 is het maximale aantal dagen vastgesteld waarop bepaalde communautaire vissersvaartuigen buitengaats en in de in punt 2 van die bijlage vermelde gebieden aanwezig mogen zijn in de periode van 1 februari tot en met 31 december 2004.

(2)

Op grond van punt 6, onder c), van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 2287/2003 kan de Commissie op basis van de sinds 1 januari 2002 behaalde resultaten van de oplegprogramma’s voor vissersvaartuigen die onder de bepalingen van de bijlage vallen, een extra aantal buitengaats door te brengen dagen toekennen voor vaartuigen die één van de in punt 4 van de bijlage omschreven vistuigen aan boord hebben.

(3)

Nederland heeft gegevens ingediend betreffende het opleggen in 2002 en 2003 van vaartuigen die boomkorren met een maaswijdte van ten minste 80 mm aan boord hebben.

(4)

Gelet op de verstrekte gegevens moeten aan Nederland extra dagen worden toegekend voor vissersvaartuigen die vistuig zoals genoemd in punt 4, onder b), van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 2287/2003 aan boord hebben,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Naast de in punt 6, onder a), van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 2287/2003 vastgestelde dagen, worden aan Nederland voor vissersvaartuigen die boomkorren met een maaswijdte van ten minste 80 mm aan boord hebben, per kalendermaand twee extra dagen toegekend.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 27 december 2004.

Voor de Commissie

Joe BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 344 van 31.12.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1928/2004 (PB L 332 van 6.11.2004, blz. 5).


21.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 19/76


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 30 december 2004

met betrekking tot de financiering van een externe evaluatie van het Gemeenschapsbeleid voor diergezondheid en van een studie over de kosten en voorwaarden voor een financieringsinstrument ter dekking van de risico’s van epidemieën in de veestapel van de EU

(2005/39/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 20,

Gelet op Besluit SEC/2004/120 van de Commissie van 11 maart 2004 ten aanzien van de interne uitvoeringsvoorschriften voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap dient uit hoofde van Besluit 90/424/EEG technische en wetenschappelijke maatregelen voor de ontwikkeling van de communautaire wetgeving en de opleiding en scholing op veterinair gebied te nemen of de lidstaten daarbij te ondersteunen.

(2)

In het licht van de aanbevelingen van de internationale conferentie over de beheersing en preventie van mond- en klauwzeer (december 2001), nieuwe problemen bij de beheersing van zeer besmettelijke dierziekten, en de eventuele noodzaak van nieuwe financieringsprogramma’s voor de gevolgen van dergelijke uitbraken, is verder onderzoek nodig.

(3)

Om op dit punt vooruitgang te kunnen boeken moeten in het kader van een werkprogramma twee maatregelen worden genomen.

(4)

Er moet ten eerste een evaluatie worden gemaakt van de uitgavenprogramma’s van de Gemeenschap, waardoor rekenschap kan worden afgelegd over het beheer van de toegekende financiële middelen, op alle bij het beheer betrokken niveaus lering uit voorgaande ervaringen kan worden getrokken en het beheer sterker op resultaten kan worden gericht.

(5)

Deze externe, onafhankelijke evaluatie van de financiële aspecten van het Gemeenschapsbeleid voor diergezondheid zal de Commissie bij op maat gesneden en doelgerichte beleidskeuzen voor de toekomst hulp kunnen bieden.

(6)

Ten tweede moet in het verlengde van het verzoek van het Europees Parlement een studie worden gemaakt (in de vorm van een proefproject in de zin van artikel 49, lid 2 van het Financieel Reglement) over de kosten en voorwaarden voor een financieringsinstrument ter dekking van de risico’s van epidemieën in de veestapel van de Europese Unie. Doel van deze studie is de haalbaarheid te bestuderen en de kosten te ramen van alternatieve instrumenten voor risicofinanciering, zodat de mogelijke gevolgen voor de nationale begrotingen en de EU-begroting en de hoogte van duurzaam te financieren nationale steun voor rechtstreekse verliezen kunnen worden bepaald.

(7)

Aan de hand van de bevindingen van deze studie zou kunnen worden overwogen om de financieringsprogramma’s van de Europese Unie zodanig te harmoniseren dat op zijn minst wordt bereikt dat agrariërs overal in de Europese Unie in een gelijke positie komen te verkeren. Anderzijds zou ook een analyse kunnen worden gemaakt van de toekomst van het veterinair fonds in de uitgebreide Gemeenschap.

(8)

Volgens artikel 15 van de voor 2004 geldende uitvoeringsvoorschriften voor de begroting kan een jaarlijks werkprogramma ook als financieringsbesluit worden beschouwd, indien daarin een voldoende gedetailleerd raamwerk is vastgelegd. De evaluatie, studie en effectbeoordeling die in onderhavig besluit voorzien zijn maken deel uit van een dergelijk raamwerk.

(9)

Kredieten die overeenkomstig artikel 49, lid 2, onder a), van het Financieel Reglement zonder basisbesluit mogen worden besteed, moeten evenwel gedekt zijn door een besluit van de Commissie dat een gelijkwaardig raamwerk biedt.

(10)

Dit besluit moet dan ook een aan een financieringsbesluit gelijkwaardig raamwerk bieden in de zin van artikel 75, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2).

(11)

De in dit besluit vervatte maatregel is in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

BESLUIT:

Enig artikel

De in de bijlage bij dit besluit beschreven maatregelen worden met het oog op hun financiering goedgekeurd.

Gedaan te Brussel, 30 december 2004.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


BIJLAGE

1.   Externe evaluatie van het Gemeenschapsbeleid voor diergezondheid en op maat gesneden effectbeoordelingen ten behoeve van passende beleidskeuzen op dit gebied

Begrotingspost: 17 04 02 — andere maatregelen

Rechtsgrondslag: Beschikking 90/424/EEG

Procedure en tijdschema: Voor de evaluatie en effectbeoordelingen wordt een kaderovereenkomst gesloten. Hiertoe wordt in het laatste kwartaal van 2004 een openbare aanbesteding gepubliceerd.

Kosten: maximaal EUR 530 000.

2.   Studie: „Analyse van de kosten en voorwaarden voor een financieringsinstrument ter dekking van de risico’s van epidemieën in de veestapel van de EU”

Begrotingspost: 17 01 04 04.

Modelproject overeenkomstig artikel 49, lid 2, van het Financieel Reglement

Procedure en tijdschema: In het laatste kwartaal van het jaar wordt een openbare aanbesteding gepubliceerd

Kosten: maximaal EUR 500 000.