ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 33 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
49e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 33/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 166/2005 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 18 januari 2006
betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het zesde Milieuactieprogramma van de Gemeenschap, dat is aangenomen bij Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), schrijft voor dat werk wordt gemaakt van steun voor de verstrekking van toegankelijke informatie aan burgers over de toestand en de trends op milieugebied ten opzichte van de trends op sociaal en economisch gebied en in de volksgezondheid, alsook voor een algemene versterking van de milieubewustwording. |
(2) |
In het VN-ECE-Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, hierna „Verdrag van Aarhus” genoemd, dat door de Europese Gemeenschap op 25 juni 1998 is ondertekend, wordt erkend dat een betere toegang van het publiek tot milieu-informatie en de verspreiding van dergelijke informatie bijdragen tot een versterkte bewustwording inzake milieuaangelegenheden, een vrije gedachtenwisseling, meer doeltreffende inspraak van het publiek bij de besluitvorming betreffende milieukwesties en, op termijn, tot een beter milieu. |
(3) |
Registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (hierna „PRTR” genoemd) zijn een kosteneffectief instrument voor het bevorderen van verbeteringen van milieuprestaties, voor het verschaffen van vrije toegang voor het publiek tot informatie over de uitstoot van verontreinigende stoffen en overbrengingen van verontreinigende stoffen en afval van de terreinen naar elders, alsook voor het opsporen van trends, het aantonen van de bij de vermindering van verontreiniging geboekte vooruitgang, het toezicht op de naleving van bepaalde internationale overeenkomsten, de vaststelling van prioriteiten en het evalueren van de door communautaire en nationale milieubeleidsmaatregelen en -programma's gemaakte vooruitgang. |
(4) |
Een geïntegreerd en coherent PRTR geeft het publiek, het bedrijfsleven, wetenschappers, verzekeringsmaatschappijen, plaatselijke autoriteiten, niet-gouvernementele organisaties en andere besluitvormers een solide databank waarop vergelijkingen en toekomstige besluiten met betrekking tot milieuaangelegenheden kunnen worden gebaseerd. |
(5) |
Op 21 mei 2003 heeft de Europese Gemeenschap het VN-ECE-Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, hierna „het protocol” genoemd, ondertekend. Wil de Gemeenschap dat protocol sluiten, dan dienen de bepalingen van het Gemeenschapsrecht in overeenstemming te zijn met dat protocol. |
(6) |
Bij Beschikking 2000/479/EG van de Commissie (4) is een Europees emissieregister van verontreinigende stoffen (hierna „EPER” genoemd) ingesteld. Het protocol gaat uit van dezelfde beginselen als EPER, maar reikt verder doordat het voorziet in rapportage over een groter aantal verontreinigende stoffen, een groter aantal activiteiten, uitstoot in de bodem, uitstoot vanuit diffuse bronnen en overbrengingen van terreinen naar elders. |
(7) |
De doelstellingen van een Europees PRTR kunnen alleen worden gerealiseerd indien de gegevens betrouwbaar en vergelijkbaar zijn. Een adequate harmonisatie van het systeem voor de vergaring en overdracht van gegevens is daarom noodzakelijk om de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van de gegevens te garanderen. Conform het protocol moet het Europees PRTR zo worden opgezet dat de toegang voor het publiek via het internet zoveel mogelijk wordt vergemakkelijkt. Gegevens inzake uitstoot en overbrengingen dienen gemakkelijk oproepbaar te zijn in verschillende geaggregeerde en niet-geaggregeerde vormen, zodat binnen een redelijke tijd een maximum aan informatie kan worden opgevraagd. |
(8) |
Om de beoogde ondersteuning van het verstrekken van toegankelijke informatie aan de burger over de toestand en trends van het milieu en van de versterkte bewustmaking ten aanzien van het milieu in het algemeen extra te bevorderen, dient het Europees PRTR koppelingen te bevatten aan andere, soortgelijke databanken van de lidstaten, niet-lidstaten en internationale organisaties. |
(9) |
Overeenkomstig het protocol dient het Europees PRTR ook informatie te bevatten over specifieke afvalverwijderingshandelingen, welke als uitstoot in de bodem moeten worden gerapporteerd; handelingen voor de nuttige toepassing als uitrijden van slib en mest worden niet onder deze categorie gerapporteerd. |
(10) |
Voor het bereiken van de doelstelling van het Europees PRTR, het publiek betrouwbare informatie te verschaffen en een op kennis gebaseerde besluitvorming mogelijk te maken, moet worden voorzien in redelijke maar strikte termijnen voor gegevensvergaring en rapportage; dit is met name relevant voor de rapportage van de lidstaten aan de Commissie. |
(11) |
Rapportage over de uitstoot van industriële inrichtingen is — hoewel zij alsnog niet steeds op een consistente, volledige en vergelijkbare wijze plaatsvindt — in vele lidstaten een goed ingeburgerde procedure. Voorzover zulks dienstig is, moet de rapportage over de uitstoot vanuit diffuse bronnen worden verbeterd om de beleidsmakers in staat te stellen die uitstoot in de juiste context te plaatsen en de meest doeltreffende oplossing ter vermindering van de verontreiniging te kiezen. |
(12) |
De door de lidstaten gerapporteerde gegevens moeten van hoge kwaliteit zijn, met name wat betreft hun volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid. Om de kwaliteit van de gerapporteerde gegevens te verbeteren, is het van cruciaal belang dat de toekomstige inspanningen van zowel de exploitanten als de lidstaten worden gecoördineerd. De Commissie zal daarom samen met de lidstaten initiatieven ontplooien met betrekking tot kwaliteitsborging. |
(13) |
In overeenstemming met het Verdrag van Aarhus moet het publiek toegang worden verleend tot de informatie in het Europees PRTR zonder dat de personen in kwestie een belang hoeven te doen gelden, hoofdzakelijk door te voorzien in een directe elektronische toegang tot het Europees PRTR via het internet. |
(14) |
De toegang tot de informatie in het Europees PRTR mag niet aan beperkingen worden onderworpen; uitzonderingen op deze regel zijn alleen mogelijk waar de bestaande Gemeenschapswetgeving daarin uitdrukkelijk voorziet. |
(15) |
Overeenkomstig het Verdrag van Aarhus moet inspraak van het publiek bij de verdere ontwikkeling van het Europees PRTR worden verzekerd door in een vroeg stadium effectieve mogelijkheden te bieden om opmerkingen, informatie, analysen of voor het besluitvormingsproces relevante adviezen in te dienen. Aanvragers moeten bij een administratieve of rechterlijke instantie in beroep kunnen gaan tegen het handelen of nalaten van een overheidsdienst in verband met een aanvraag. |
(16) |
Om het nut en de doeltreffendheid van het Europees PRTR te vergroten, dienen de Commissie en de lidstaten samen te werken bij het ontwikkelen van documenten met richtsnoeren ter ondersteuning van de implementatie van het Europees PRTR, ter bevordering van de bekendheid daarvan bij het publiek en ter verlening van adequate en tijdige technische bijstand. |
(17) |
De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5). |
(18) |
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de verbetering van de toegang van het publiek tot milieu-informatie via de instelling van een geïntegreerde, coherente, de hele Gemeenschap omvattende elektronische databank, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, omdat de noodzakelijke vergelijkbaarheid van de gegevens van alle lidstaten pleit voor een hoog harmonisatieniveau, en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiairiteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(19) |
Teneinde de rapportage-eisen te vereenvoudigen en te stroomlijnen, dienen Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (6) en Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (7) te worden gewijzigd. |
(20) |
Het Europees PRTR heeft onder andere ten doel het publiek te informeren over belangrijke emissies van verontreinigende stoffen, met name ten gevolge van activiteiten die onder Richtlijn 96/61/EG vallen. Derhalve dient het publiek overeenkomstig deze verordening te worden geïnformeerd over de emissies door onder bijlage I van die richtlijn vallende installaties. |
(21) |
Ter voorkoming van dubbele verslaglegging staat het protocol toe dat systemen voor registratie van uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen in haalbare mate geïntegreerd worden met bestaande informatiebronnen zoals verslagleggingsmechanismen krachtens licenties of exploitatievergunningen. Overeenkomstig het protocol laat de verordening het recht van de lidstaten onverlet om een register voor uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen in te voeren of te handhaven dat uitgebreider of beter voor het publiek toegankelijk is dan hetgeen het protocol vereist, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Deze verordening voorziet in de instelling van een geïntegreerd register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen op Gemeenschapsniveau (hierna „het Europees PRTR” genoemd) in de vorm van een publiek toegankelijke elektronische databank, en stelt de regels vast voor het functioneren daarvan, teneinde uitvoering te geven aan het VN-ECE-Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (hierna „het protocol” genoemd) en inspraak van het publiek bij de besluitvorming op milieugebied te vergemakkelijken, alsmede bij te dragen aan de preventie en vermindering van milieuverontreiniging.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. |
„het publiek”: een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen en, overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken, hun verenigingen, organisaties of groeperingen; |
2. |
„bevoegde instantie”: de nationale autoriteit of autoriteiten, of enigerlei andere bevoegde instantie of instanties, die door een lidstaat is (zijn) aangewezen; |
3. |
„installatie”: een vaste technische eenheid waarin een of meer in bijlage I vermelde activiteiten alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de op het terrein in kwestie ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging; |
4. |
„inrichting”: een of meer installaties op hetzelfde terrein die door een en dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon worden geëxploiteerd; |
5. |
„terrein”: de geografische vestigingsplaats van de inrichting; |
6. |
„exploitant”: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de inrichting exploiteert of beheert of, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, aan wie de economische zeggenschap over het technisch functioneren van de installatie overgedragen is; |
7. |
„verslagjaar”: het kalenderjaar waarvoor gegevens over de uitstoot van verontreinigende stoffen en overbrengingen van terreinen naar elders moeten worden verzameld; |
8. |
„stof”: een chemisch element en de verbindingen daarvan, met uitzondering van radioactieve stoffen; |
9. |
„verontreinigende stof”: een stof of groep van stoffen die, vanwege zijn eigenschappen en de introductie ervan in het milieu, schadelijk kan zijn voor het milieu of de menselijke gezondheid; |
10. |
„uitstoot”: iedere handeling waarbij verontreinigende stoffen in het milieu worden gebracht als gevolg van enigerlei menselijke activiteit, ongeacht de vraag of dit opzettelijk of accidenteel, routinematig of anderszins gebeurt, met inbegrip van morsen, emitteren, lozen, injecteren, verwijderen of storten, dan wel via rioleringen zonder voorziening voor de eindbehandeling van afvalwater; |
11. |
„overbrenging van het terrein naar elders”: de overbrenging, naar een plaats buiten de grenzen van de inrichting, hetzij van afval bestemd voor nuttige toepassing of verwijdering, hetzij van verontreinigende stoffen in voor zuivering bestemd afvalwater; |
12. |
„diffuse bronnen”: de talrijke kleinere of verspreide bronnen van waaruit verontreinigende stoffen in de bodem, in de lucht of in het water terecht kunnen komen, wier gecombineerd effect op die milieucompartimenten significant kan zijn en waarvoor het ondoenlijk zou zijn van alle individuele bronnen verslagen te verzamelen; |
13. |
„afval”: elke stof of elk voorwerp als omschreven in artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (8); |
14. |
„gevaarlijk afval”: elke stof of elk voorwerp als omschreven in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG; |
15. |
„afvalwater”: stedelijk, huishoudelijk en industrieel afvalwater als omschreven in artikel 2, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (9), alsook elk ander gebruikt water dat, vanwege de stoffen of voorwerpen die het bevat, onder regelingen van het Gemeenschapsrecht valt; |
16. |
„verwijdering”: elk van de in bijlage II. A van Richtlijn 75/442/EEG bedoelde handelingen; |
17. |
„nuttige toepassing”: de in bijlage II. B van Richtlijn 75/442/EEG bedoelde handelingen. |
Artikel 3
Inhoud van het Europees PRTR
Het Europees PRTR bevat informatie over:
a) |
de in artikel 5, lid 1, onder a), bedoelde uitstoot van verontreinigende stoffen waarover moet worden gerapporteerd door de exploitanten van de inrichtingen waar de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden; |
b) |
de overbrengingen van het terrein naar elders van afval als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), en van verontreinigende stoffen in afvalwater als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c), waarover moet worden gerapporteerd door de exploitanten van de inrichtingen waar de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden; |
c) |
de uitstoot van verontreinigende stoffen door diffuse bronnen als bedoeld in artikel 8, lid 1, voorzover deze informatie beschikbaar is. |
Artikel 4
Opzet en structuur
1. De Commissie publiceert het Europees PRTR en presenteert daarbij de gegevens zowel in geaggregeerde als in niet-geaggregeerde vorm, zodat uitstoot en overbrengingen kunnen worden opgezocht en geïdentificeerd volgens:
a) |
de inrichtingen, waaronder, indien van toepassing, het moederbedrijf daarvan, en hun geografische vestigingsplaats, waaronder het stroomgebied; |
b) |
de activiteiten in kwestie; |
c) |
het voorkomen op lidstaat- of Gemeenschapsniveau; |
d) |
de verontreinigende stof of het afval, naar gelang van het geval; |
e) |
elk van de milieucompartimenten (lucht, water, bodem) waarin een verontreinigende stof wordt uitgestoten; |
f) |
de overbrengingen van afval van terreinen naar elders en, in voorkomend geval, de bestemming ervan; |
g) |
de overbrengingen van verontreinigende stoffen in afvalwater van terreinen naar elders; |
h) |
diffuse bronnen; |
i) |
eigenaar of exploitant van de inrichting. |
2. Het Europees PRTR wordt op zodanige wijze opgezet dat de toegankelijkheid ervan voor het publiek zoveel mogelijk wordt vergemakkelijkt, zodat de informatie in normale bedrijfsomstandigheden continu en gemakkelijk toegankelijk is via het internet en andere elektronische media. Bij de opzet ervan wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van een toekomstige uitbreiding, en worden daarin alle gerapporteerde gegevens over de voorbije verslagjaren, ten minste van de laatste tien voorbije verslagjaren, opgenomen.
3. Het Europees PRTR bevat koppelingen naar:
a) |
de nationale PRTR’s van de lidstaten, en |
b) |
andere relevante bestaande, publiek toegankelijke databanken over met PRTR’s samenhangende onderwerpen, met inbegrip van de nationale PRTR’s van andere partijen bij het protocol en, voorzover mogelijk, de PRTR’s van andere landen; |
c) |
de websites van de inrichtingen, voorzover die bestaan en koppelingen door de inrichtingen vrijwillig beschikbaar worden gemaakt. |
Artikel 5
Rapportage door de exploitanten
1. De exploitant van elke inrichting waar één of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden in een mate die de daarin gespecificeerde toepasselijke capaciteitsdrempelwaarde overtreft, rapporteert jaarlijks aan de bevoegde instantie de hoeveelheden, vergezeld van de vermelding of het gaat om informatie gebaseerd op metingen, berekeningen of ramingen, voor de volgende grootheden:
a) |
de uitstoot in de lucht, in het water en in de bodem van alle in bijlage II genoemde verontreinigende stoffen waarvoor de in bijlage II gespecificeerde toepasselijke drempelwaarde is overschreden; |
b) |
de overbrenging van terreinen naar elders van gevaarlijk afval ten belope van meer dan twee ton per jaar en van ongevaarlijk afval ten belope van meer dan 2 000 ton per jaar voor alle activiteiten met betrekking tot nuttige toepassing of verwijdering, met uitzondering van de verwijderingshandelingen „behandeling op of in de bodem” en „injectie in de diepe ondergrond”, als bedoeld in artikel 6, waarbij met „R” respectievelijk „D” wordt aangegeven of dit afval bestemd is voor nuttige toepassing of verwijdering, en waarbij, in het geval van grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijk afval, de naam en het adres van degene die de nuttige toepassing of de verwijdering van het afval uitvoert en het feitelijke terrein van nuttige toepassing of verwijdering worden aangegeven; |
c) |
de overbrenging van terreinen naar elders van alle in bijlage II gespecificeerde verontreinigende stoffen in afvalwater dat bestemd is voor afvalwaterzuivering en waarvoor de in bijlage II, kolom 1b, gespecificeerde drempelwaarde is overschreden. |
De exploitant van elke inrichting waar één of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden in een mate die de daarin gespecificeerde toepasselijke capaciteitsdrempelwaarde overtreft, rapporteert aan de bevoegde instantie de gegevens die voor de identificatie van de inrichting nodig zijn overeenkomstig bijlage III, tenzij de bevoegde instantie reeds over deze gegevens beschikt.
In het geval van gegevens waarvan wordt vermeld dat zij op metingen of berekeningen zijn gebaseerd, wordt de analysemethode en/of de berekeningsmethode gerapporteerd.
Rapportage ingevolge punt a) van uitstoot als bedoeld in bijlage II omvat alle uitstoot van alle bronnen op het terrein van de inrichting als bedoeld in bijlage I.
2. De in lid 1 bedoelde informatie omvat informatie over de totaliteit van de uitstoot en overbrengingen die het resultaat zijn van alle opzettelijke, accidentele, routinematige en niet-routinematige activiteiten.
Bij het verstrekken van die informatie leveren de exploitanten voorzover beschikbaar gegevens over accidentele uitstoot.
3. De exploitant van elke inrichting vergaart met de gepaste frequentie de informatie die nodig is om te bepalen welke uitstoot van de inrichting en welke overbrengingen van het terrein naar elders onder de rapportagevoorschriften van lid 1 vallen.
4. Bij het opstellen van het verslag maakt de betrokken exploitant gebruik van de beste beschikbare informatie, in voorkomend geval met inbegrip van monitoringgegevens, emissiefactoren, massabalansvergelijkingen, indirecte monitoring of andere berekeningen, ramingen van technisch deskundigen en andere methoden die in overeenstemming zijn met artikel 9, lid 1, en met internationaal aanvaarde methodieken, voorzover die voorhanden zijn.
5. De exploitant van elke betrokken inrichting houdt gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf het einde vanaf het betrokken verslagjaar, de documentatie van de gegevens waarop de gerapporteerde informatie is gebaseerd, ter beschikking van de bevoegde instanties van de lidstaat. Die documentatie bevat ook een beschrijving van de voor de gegevensinzameling gebruikte methodiek.
Artikel 6
Uitstoot in de bodem
Afval dat wordt onderworpen aan de verwijderingshandelingen „behandeling op of in de bodem” of „injectie in de diepe ondergrond”, als omschreven in bijlage II. A van Richtlijn 75/442/EEG, wordt slechts door de exploitant van de inrichting waarvan het afval afkomstig is, als een uitstoot in de bodem gerapporteerd.
Artikel 7
Rapportage door de lidstaten
1. De lidstaten stellen, rekening houdend met de eisen van de leden 2 en 3, de termijn vast waarbinnen de exploitanten alle in artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde gegevens en de in artikel 5, leden 3, 4 en 5, bedoelde informatie bij de bevoegde instantie moeten indienen.
2. De lidstaten verstrekken de Commissie door middel van elektronische gegevensoverdracht alle in artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde gegevens in de in bijlage III gespecificeerde vorm en binnen de volgende termijnen:
a) |
voor het eerste verslagjaar, binnen 18 maanden na het einde van het verslagjaar; |
b) |
voor alle volgende verslagjaren, binnen 15 maanden na het einde van het verslagjaar. |
Het eerste verslagjaar is 2007.
3. De Commissie, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, verwerkt de door de lidstaten gerapporteerde informatie in het Europees PRTR binnen de volgende termijnen:
a) |
voor het eerste verslagjaar, binnen 21 maanden na het einde van het verslagjaar; |
b) |
voor alle volgende verslagjaren, binnen 16 maanden na het einde van het verslagjaar. |
Artikel 8
Uitstoot vanuit diffuse bronnen
1. De Commissie neemt, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, informatie over de uitstoot vanuit diffuse bronnen in het Europees PRTR op, voorzover deze informatie bestaat en door de lidstaten reeds gerapporteerd is.
2. De in lid 1 bedoelde informatie wordt op zodanige wijze geordend dat de gebruikers in staat worden gesteld de uitstoot van verontreinigende stoffen vanuit diffuse bronnen op te zoeken en te identificeren volgens een passende ruimtelijke desaggregatieprocedure, en gaat vergezeld van informatie over het type methodiek dat is gebruikt om die informatie te verkrijgen.
3. Wanneer de Commissie vaststelt dat er geen gegevens over de uitstoot vanuit diffuse bronnen bestaan, neemt zij in overeenstemming met de procedure van artikel 19, lid 2, en, voorzover zulks dienstig is, met gebruikmaking van internationaal aanvaarde methodologieën de nodige maatregelen om te bereiken dat er een begin wordt gemaakt met de rapportage inzake de uitstoot van relevante verontreinigende stoffen vanuit een of meerdere diffuse bronnen.
Artikel 9
Kwaliteitsborging en -beoordeling
1. De exploitant van elke inrichting waarop de rapportage-eisen van artikel 5 van toepassing zijn, garandeert de kwaliteit van de door hem verstrekte informatie.
2. De bevoegde instanties evalueren de kwaliteit van de gegevens die door de exploitanten van de in lid 1 bedoelde inrichtingen worden verstrekt, met name wat betreft hun volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid.
3. De Commissie coördineert de werkzaamheden inzake kwaliteitsborging en kwaliteitsbeoordeling in overleg met het in artikel 19, lid 1, bedoelde comité.
4. De Commissie kan richtsnoeren voor de monitoring en de rapportage van emissies vaststellen overeenkomstig de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure. Deze richtsnoeren zijn, waar passend, in overeenstemming met internationaal aanvaarde methodologieën en zijn consistent met de overige communautaire wetgeving.
Artikel 10
Toegang tot informatie
1. De Commissie, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, maakt het Europees PRTR toegankelijk voor het publiek door kosteloze verspreiding via het internet in overeenstemming met de termijnen van artikel 7, lid 3.
2. Waar de in het Europees PRTR opgenomen informatie niet gemakkelijk toegankelijk is voor het publiek via directe elektronische weg, vergemakkelijken de betrokken lidstaat en de Commissie de elektronische toegang tot het Europees PRTR op publiek toegankelijke plaatsen.
Artikel 11
Vertrouwelijkheid
Telkens wanneer informatie door een lidstaat als vertrouwelijk wordt behandeld overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie (10), vermeldt de lidstaat in zijn verslag overeenkomstig artikel 7, lid 2, van deze verordening voor het betrokken verslagjaar en voor elke inrichting die zich op vertrouwelijkheid beroept, afzonderlijk welk type informatie wordt geheimgehouden en om welke reden zij wordt geheimgehouden.
Artikel 12
Inspraak van het publiek
1. De Commissie biedt het publiek in een vroeg stadium effectieve mogelijkheden tot inspraak in de verdere ontwikkeling van het Europees PRTR, met inbegrip van de capaciteitsopbouw en de voorbereiding van wijzigingen van deze verordening.
2. Het publiek dient de mogelijkheid te hebben om binnen een redelijke termijn relevante opmerkingen, informatie, analysen of adviezen in te dienen.
3. De Commissie houdt naar behoren rekening met deze bijdragen en stelt het publiek in kennis van het resultaat van de inspraak.
Artikel 13
Toegang tot de rechter
Toegang tot de rechter in samenhang met de toegang van het publiek tot milieu-informatie wordt verleend overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2003/4/EG en, wat de instellingen van de Gemeenschap betreft, overeenkomstig de artikelen 6, 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (11).
Artikel 14
Document met richtsnoeren
1. De Commissie stelt zo spoedig mogelijk doch niet later dan vier maanden voor het begin van het eerste verslagjaar en in overleg met het in artikel 19, lid 1, bedoelde comité een document met richtsnoeren op ter ondersteuning van de totstandbrenging van het Europees PRTR.
2. Het document met richtsnoeren voor de totstandbrenging van het Europees PRTR bevat met name nadere bijzonderheden betreffende:
a) |
rapportageprocedures; |
b) |
de te rapporteren gegevens; |
c) |
kwaliteitsborging en -beoordeling; |
d) |
in het geval van vertrouwelijke gegevens, een aanduiding van het type gegevens dat wordt geheimgehouden en de redenen waarom zij worden geheimgehouden; |
e) |
een verwijzing naar internationaal erkende methoden voor de bepaling en analyse van uitstoot en bemonsteringsmethodieken; |
f) |
de aanduiding van moederbedrijven; |
g) |
de codes voor activiteiten overeenkomstig bijlage I bij deze verordening en bij Richtlijn 96/61/EG. |
Artikel 15
Bewustmaking
De Commissie en de lidstaten bevorderen de bewustwording van het publiek ten aanzien van het Europees PRTR en zorgen ervoor dat assistentie wordt verleend bij de toegang tot het Europees PRTR en het verwerven van inzicht in en het gebruik van de daarin aanwezige informatie.
Artikel 16
Door de lidstaten te verstrekken aanvullende informatie
1. De lidstaten informeren de Commissie, middels één rapport gebaseerd op de informatie van de jongste drie verslagjaren dat om de drie jaar samen met de uit hoofde van artikel 7 verstrekte gegevens wordt overgelegd, over de praktijk en de genomen maatregelen inzake:
a) |
de eisen overeenkomstig artikel 5; |
b) |
de kwaliteitsborging en -beoordeling overeenkomstig artikel 9; |
c) |
de toegang tot informatie overeenkomstig artikel 10, lid 2; |
d) |
de bewustmakingsactiviteiten overeenkomstig artikel 15; |
e) |
de vertrouwelijkheid van informatie overeenkomstig artikel 11; |
f) |
de sancties waarin is voorzien overeenkomstig artikel 20 en de ervaring die met de toepassing daarvan is opgedaan. |
2. Ter vergemakkelijking van de rapportage door de lidstaten als bedoeld in lid 1 legt de Commissie een voorstel voor een vragenlijst voor dat volgens de procedure van artikel 19, lid 2, zal worden goedgekeurd.
Artikel 17
Evaluatie door de Commissie
1. De Commissie evalueert de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 verstrekte informatie en publiceert na overleg met de lidstaten om de drie jaar een verslag gebaseerd op de informatie betreffende de jongste drie beschikbare verslagjaren, zulks zes maanden nadat deze informatie op het internet is bekendgemaakt.
2. Dit verslag wordt voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad, samen met een beoordeling van de werking van het Europees PRTR.
Artikel 18
Wijziging van de bijlagen
Wijzigingen die noodzakelijk zijn om:
a) |
de bijlagen II of III van deze verordening aan te passen aan de vooruitgang van wetenschap en techniek of |
b) |
de bijlagen II en III van deze verordening aan te passen als gevolg van wijzigingen van de bijlagen bij het protocol zoals besloten op de bijeenkomst van de partijen bij het protocol, |
worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure.
Artikel 19
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden vastgesteld.
Artikel 20
Sancties
1. De lidstaten stellen de regels vast betreffende de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en zij treffen alle nodige maatregelen om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen. De sancties waarin wordt voorzien, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.
2. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening in kennis van die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.
Artikel 21
Wijziging van Richtlijn 91/689/EEG en Richtlijn 96/61/EG
1. Artikel 8, lid 3, van Richtlijn 91/689/EEG wordt geschrapt.
2. Artikel 15, lid 3, van Richtlijn 96/61/EG wordt geschrapt.
Artikel 22
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 18 januari 2006.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitter
H. WINKLER
(1) Advies uitgebracht op 6 april 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) Advies van het Europees Parlement van 6 juli 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 2 december 2005.
(3) PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
(4) PB L 192 van 28.7.2000, blz. 36.
(5) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(6) PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/31/EG (PB L 168 van 2.7.1994, blz. 28).
(7) PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(8) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.
(9) PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.
(10) PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.
(11) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
BIJLAGE I
Activiteiten
Nr. |
Activiteit |
Capaciteitsdrempel |
||||||||||||||||||||||
1. |
Energiesector |
|
||||||||||||||||||||||
a) |
Aardolie- en gasraffinaderijen |
* (1) |
||||||||||||||||||||||
b) |
Installaties voor vergassing en vloeibaar maken van steenkool |
* |
||||||||||||||||||||||
c) |
Thermische krachtcentrales en andere stookinstallaties |
Met een warmte-input van 50 megawatt (MW) |
||||||||||||||||||||||
d) |
Cokesovens |
* |
||||||||||||||||||||||
e) |
Steenkoolwalserijen |
Met een capaciteit van 1 ton per uur |
||||||||||||||||||||||
f) |
Installaties voor de fabricage van steenkoolproducten en vaste rookvrije brandstof |
* |
||||||||||||||||||||||
2. |
Productie en verwerking van metalen |
|
||||||||||||||||||||||
a) |
Installaties voor het roosten of sinteren van ertsen, met inbegrip van zwavelhoudend erts |
* |
||||||||||||||||||||||
b) |
Installaties voor de productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting) met inbegrip van installaties voor continugieten |
Met een capaciteit van 2,5 ton per uur |
||||||||||||||||||||||
c) |
Installaties voor de verwerking van ferrometalen: |
|
||||||||||||||||||||||
|
Met een capaciteit van 20 ton ruwstaal per uur |
|||||||||||||||||||||||
|
Met een energie van 50 kilojoule per hamer, als het calorisch vermogen 20 MW overtreft |
|||||||||||||||||||||||
|
Met een verwerkingscapaciteit van 2 ton ruwstaal per uur |
|||||||||||||||||||||||
d) |
Ferrometaalgieterijen |
Met een productiecapaciteit van 20 ton per dag |
||||||||||||||||||||||
e) |
Installaties: |
|
||||||||||||||||||||||
|
* |
|||||||||||||||||||||||
|
Met een smeltcapaciteit van 4 ton per dag voor lood en cadmium of 20 ton per dag voor alle andere metalen |
|||||||||||||||||||||||
f) |
Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé |
Als de inhoud van de gebruikte behandelingsbaden 30 m3 bedraagt |
||||||||||||||||||||||
3. |
Minerale industrie |
|
||||||||||||||||||||||
a) |
Ondergrondse mijnbouw en aanverwante activiteiten |
* |
||||||||||||||||||||||
b) |
Dagbouw en steenwinning |
Bij een effectief productieareaal van 25 hectare |
||||||||||||||||||||||
c) |
Installaties voor de productie van: |
|
||||||||||||||||||||||
|
Met een productiecapaciteit van 500 ton per dag |
|||||||||||||||||||||||
|
Met een productiecapaciteit van 50 ton per dag |
|||||||||||||||||||||||
|
Met een productiecapaciteit van 50 ton per dag |
|||||||||||||||||||||||
d) |
Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten |
* |
||||||||||||||||||||||
e) |
Installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van installaties voor de fabricage van glasvezels |
Met een smeltcapaciteit van 20 ton per dag |
||||||||||||||||||||||
f) |
Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels |
Met een smeltcapaciteit van 20 ton per dag |
||||||||||||||||||||||
g) |
Installaties voor de fabricage van keramische producten door middel van bakken, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein |
Met een productiecapaciteit van 75 ton per dag of met een ovencapaciteit van 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van 300 kg/m3 |
||||||||||||||||||||||
4. |
Chemische industrie |
|
||||||||||||||||||||||
a) |
Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van organische chemische basisproducten, zoals:
|
* |
||||||||||||||||||||||
b) |
Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van anorganische chemische basisproducten, zoals:
|
* |
||||||||||||||||||||||
c) |
Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van fosfor-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen) |
* |
||||||||||||||||||||||
d) |
Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van basisproducten voor gewasbescherming en van biociden |
* |
||||||||||||||||||||||
e) |
Installaties voor de fabricage op industriële schaal van farmaceutische basisproducten met behulp van een chemisch of biologisch procédé |
* |
||||||||||||||||||||||
f) |
Installaties voor de fabricage op industriële schaal van explosieven en pyrotechnische producten |
* |
||||||||||||||||||||||
5. |
Afval- en afvalwaterbeheer |
|
||||||||||||||||||||||
a) |
Installaties voor de nuttige toepassing of verwijdering van gevaarlijk afval |
Die 10 ton per dag ontvangen |
||||||||||||||||||||||
b) |
Installaties voor de verbranding van niet-gevaarlijk afval in de zin van Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (2) |
Met een capaciteit van 3 ton per uur |
||||||||||||||||||||||
c) |
Installaties voor de verwijdering van niet gevaarlijk afval |
Met een capaciteit van 50 ton per dag |
||||||||||||||||||||||
d) |
Stortplaatsen (met uitzondering van stortplaatsen voor inert afval en stortplaatsen die vóór 16 juli 2001 definitief zijn gesloten of waarvoor de nazorgfase zoals voorgeschreven door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (3) is afgesloten) |
Die 10 ton per dag ontvangen of met een totale capaciteit van 25 000 ton |
||||||||||||||||||||||
e) |
Installaties voor de verwijdering of terugwinning van kadavers en dierlijk afval |
Met een verwerkingscapaciteit van 10 ton per dag |
||||||||||||||||||||||
f) |
Installaties voor de behandeling van stedelijk afvalwater |
Met een capaciteit van 100 000 inwonerequivalenten |
||||||||||||||||||||||
g) |
Onafhankelijk geëxploiteerde installaties voor de behandeling van industrieel afvalwater, ten dienste van een of meer activiteiten in deze bijlage |
Met een capaciteit van 10 000 m3 per dag (4) |
||||||||||||||||||||||
6. |
Productie en verwerking van papier en hout |
|
||||||||||||||||||||||
a) |
Industriële installaties voor de fabricage van pulp uit hout of uit gelijkaardige vezelstoffen |
* |
||||||||||||||||||||||
b) |
Industriële installaties voor de fabricage van papier en karton en andere primaire houtproducten (zoals spaanplaat, vezelplaat en multiplex) |
Met een productiecapaciteit van 20 ton per dag |
||||||||||||||||||||||
c) |
Industriële installaties voor de conservering van hout en houtproducten met chemicaliën |
Met een productiecapaciteit van 50 m3 per dag |
||||||||||||||||||||||
7. |
Intensieve veeteelt en aquacultuur |
|
||||||||||||||||||||||
a) |
Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij |
|
||||||||||||||||||||||
b) |
Intensieve aquacultuur |
Met een productiecapaciteit van 1 000 ton vis of schelpdieren per jaar |
||||||||||||||||||||||
8. |
Dierlijke en plantaardige producten van de levensmiddelen- en drankensector |
|
||||||||||||||||||||||
a) |
Abattoirs |
Met een productiecapaciteit van 50 ton karkassen per dag |
||||||||||||||||||||||
b) |
Bewerking en verwerking voor de fabricage van levensmiddelen en dranken op basis van: |
|
||||||||||||||||||||||
|
Met een productiecapaciteit van 75 ton aan eindproducten per dag |
|||||||||||||||||||||||
|
Met een productiecapaciteit van 300 ton eindproducten per dag (gemiddelde waarde op kwartaalbasis) |
|||||||||||||||||||||||
c) |
Installaties voor de bewerking en verwerking van melk |
Met een ontvangstcapaciteit van 200 ton melk per dag (gemiddelde op jaarbasis) |
||||||||||||||||||||||
9. |
Overige activiteiten |
|
||||||||||||||||||||||
a) |
Installaties voor de voorbehandeling (handelingen zoals wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel |
Met een verwerkingscapaciteit van 10 ton per dag |
||||||||||||||||||||||
b) |
Installaties voor het looien van huiden |
Met een verwerkingscapaciteit van 12 ton eindproducten per dag |
||||||||||||||||||||||
c) |
Installaties voor de oppervlaktebehandeling van stoffen, voorwerpen of producten waarbij organische oplossingsmiddelen worden gebruikt, in het bijzonder voor het appreteren, bedrukken, coaten, ontvetten, vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of impregneren |
Met een verbruikscapaciteit van 150 kg per uur of 200 ton per jaar |
||||||||||||||||||||||
d) |
Installaties voor de fabricage van koolstof (harde gebrande steenkool) of elektrografiet door verbranding of grafitisering |
* |
||||||||||||||||||||||
e) |
Installaties voor het bouwen van, en het verven of de verwijdering van verf van schepen |
Met een capaciteit voor schepen van 100 m lang |
(1) Een asterisk (*) betekent dat er geen capaciteitsdrempel van toepassing is (alle inrichtingen vallen onder de rapportageplicht).
(2) PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91.
(3) PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.
(4) De capaciteitsdrempel wordt uiterlijk in 2010 herzien aan de hand van de resultaten van de eerste rapportageronde.
BIJLAGE II
Verontreinigende stoffen (1)
Nr. |
CAS-nummer |
Verontreinigende stof (VS) (2) |
Drempelwaarde voor uitstoot (kolom 1) |
||
in de lucht (kolom 1a) kg/jaar |
in het water (kolom 1b) kg/jaar |
in de bodem (kolom 1c) kg/jaar |
|||
1 |
74-82-8 |
Methaan (CH4) |
100 000 |
— (3) |
— |
2 |
630-08-0 |
Koolmonoxide (CO) |
500 000 |
— |
— |
3 |
124-38-9 |
Kooldioxide (CO2) |
100 miljoen |
— |
— |
4 |
|
Fluorkoolwaterstoffen (HFK's) (4) |
100 |
— |
— |
5 |
10024-97-2 |
Distikstofoxide (N2O) |
10 000 |
— |
— |
6 |
7664-41-7 |
Ammoniak (NH3) |
10 000 |
— |
— |
7 |
|
Andere vluchtige organische stoffen dan methaan (NMVOS) |
100 000 |
— |
— |
8 |
|
Stikstofoxiden (NOx/NO2) |
100 000 |
— |
— |
9 |
|
Perfluorkoolwaterstoffen (PFK's) (5) |
100 |
— |
— |
10 |
2551-62-4 |
Zwavelhexafluoride (SF6) |
50 |
— |
— |
11 |
|
Zwaveloxiden (SOx/SO2) |
150 000 |
— |
— |
12 |
|
Totaal stikstof |
— |
50 000 |
50 000 |
13 |
|
Totaal fosfor |
— |
5 000 |
5 000 |
14 |
|
Chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK's) (6) |
1 |
— |
— |
15 |
|
Chloorfluorkoolstoffen (CFK's) (7) |
1 |
— |
— |
16 |
|
Halonen (8) |
1 |
— |
— |
17 |
|
Arseen en zijn verbindingen (als As) (9) |
20 |
5 |
5 |
18 |
|
Cadmium en zijn verbindingen (als Cd) (9) |
10 |
5 |
5 |
19 |
|
Chroom en zijn verbindingen (als Cr) (9) |
100 |
50 |
50 |
20 |
|
Koper en zijn verbindingen (als Cu) (9) |
100 |
50 |
50 |
21 |
|
Kwik en zijn verbindingen (als Hg) (9) |
10 |
1 |
1 |
22 |
|
Nikkel en zijn verbindingen (als Ni) (9) |
50 |
20 |
20 |
23 |
|
Lood en zijn verbindingen (als Pb) (9) |
200 |
20 |
20 |
24 |
|
Zink en zijn verbindingen (als Zn) (9) |
200 |
100 |
100 |
25 |
15972-60-8 |
Alachloor |
— |
1 |
1 |
26 |
309-00-2 |
Aldrin |
1 |
1 |
1 |
27 |
1912-24-9 |
Atrazine |
— |
1 |
1 |
28 |
57-74-9 |
Chlordaan |
1 |
1 |
1 |
29 |
143-50-0 |
Chloordecon |
1 |
1 |
1 |
30 |
470-90-6 |
Chloorfenvinfos |
— |
1 |
1 |
31 |
85535-84-8 |
Chlooralkanen, C10-C13 |
— |
1 |
1 |
32 |
2921-88-2 |
Chloorpyrifos |
— |
1 |
1 |
33 |
50-29-3 |
DDT |
1 |
1 |
1 |
34 |
107-06-2 |
1,2-dichloorethaan (EDC) |
1 000 |
10 |
10 |
35 |
75-09-2 |
Dichloormethaan (DCM) |
1 000 |
10 |
10 |
36 |
60-57-1 |
Dieldrin |
1 |
1 |
1 |
37 |
330-54-1 |
Diuron |
— |
1 |
1 |
38 |
115-29-7 |
Endosulfaan |
— |
1 |
1 |
39 |
72-20-8 |
Endrin |
1 |
1 |
1 |
40 |
|
Gehalogeneerde organische verbindingen (als AOX) (10) |
— |
1 000 |
1 000 |
41 |
76-44-8 |
Heptachloor |
1 |
1 |
1 |
42 |
118-74-1 |
Hexachloorbenzeen (HCB) |
10 |
1 |
1 |
43 |
87-68-3 |
Hexachloorbutadieen (HCBD) |
— |
1 |
1 |
44 |
608-73-1 |
1,2,3,4,5,6-hexachloorcyclohexaan (HCH) |
10 |
1 |
1 |
45 |
58-89-9 |
Lindaan |
1 |
1 |
1 |
46 |
2385-85-5 |
Mirex |
1 |
1 |
1 |
47 |
|
PCDD + PCDF (dioxinen + furanen) (als Teq) (11) |
0,0001 |
0,0001 |
0,0001 |
48 |
608-93-5 |
Pentachloorbenzeen |
1 |
1 |
1 |
49 |
87-86-5 |
Pentachloorfenol (PCF) |
10 |
1 |
1 |
50 |
1336-36-3 |
Polychloorbifenylen (PCB's) |
0,1 |
0,1 |
0,1 |
51 |
122-34-9 |
Simazine |
— |
1 |
1 |
52 |
127-18-4 |
Tetrachloorethyleen (PER) |
2 000 |
10 |
— |
53 |
56-23-5 |
Tetrachloormethaan (TCM) |
100 |
1 |
— |
54 |
12002-48-1 |
Trichloorbenzenen (TCB's) (alle isomeren) |
10 |
1 |
— |
55 |
71-55-6 |
1,1,1-trichloorethaan |
100 |
— |
— |
56 |
79-34-5 |
1,1,2,2-tetrachloorethaan |
50 |
— |
— |
57 |
79-01-6 |
Trichloorethyleen |
2 000 |
10 |
— |
58 |
67-66-3 |
Trichloormethaan |
500 |
10 |
— |
59 |
8001-35-2 |
Toxafeen |
1 |
1 |
1 |
60 |
75-01-4 |
Vinylchloride |
1 000 |
10 |
10 |
61 |
120-12-7 |
Antraceen |
50 |
1 |
1 |
62 |
71-43-2 |
Benzeen |
1 000 |
200 (als BTEX) (12) |
200 (als BTEX) (12) |
63 |
|
Gebromeerde difenylethers (PBDE) (13) |
— |
1 |
1 |
64 |
|
Nonylfenol en nonylfenolethoxylaten (NP/NPE's) |
— |
1 |
1 |
65 |
100-41-4 |
Ethylbenzeen |
— |
200 (als BTEX) (12) |
200 (als BTEX) (12) |
66 |
75-21-8 |
Ethyleenoxide |
1 000 |
10 |
10 |
67 |
34123-59-6 |
Isoproturon |
— |
1 |
1 |
68 |
91-20-3 |
Naftaleen |
100 |
10 |
10 |
69 |
|
Organische tinverbindingen (als totaal Sn) |
— |
50 |
50 |
70 |
117-81-7 |
Di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) |
10 |
1 |
1 |
71 |
108-95-2 |
Fenolen (als totaal C) (14) |
— |
20 |
20 |
72 |
|
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) (15) |
50 |
5 |
5 |
73 |
108-88-3 |
Tolueen |
— |
200 (als BTEX) (12) |
200 (als BTEX) (12) |
74 |
|
Tributyltin en zijn verbindingen (16) |
— |
1 |
1 |
75 |
|
Trifenyltin en zijn verbindingen (17) |
— |
1 |
1 |
76 |
|
Totaal organisch koolstof (TOC) (als totaal C of COD/3) |
— |
50 000 |
— |
77 |
1582-09-8 |
Trifluralin |
— |
1 |
1 |
78 |
1330-20-7 |
Xylenen (18) |
— |
200 (als BTEX) (12) |
200 (als BTEX) (12) |
79 |
|
Chloriden (as totaal Cl) |
— |
2 miljoen |
2 miljoen |
80 |
|
Chloor en zijn anorganische verbindingen (als HCl) |
10 000 |
— |
— |
81 |
1332-21-4 |
Asbest |
1 |
1 |
1 |
82 |
|
Cyaniden (als totaal CN) |
— |
50 |
50 |
83 |
|
Fluoriden (als totaal F) |
— |
2 000 |
2 000 |
84 |
|
Fluor en zijn anorganische verbindingen (als HF) |
5 000 |
— |
— |
85 |
74-90-8 |
Waterstofcyanide (HCN) |
200 |
— |
— |
86 |
|
Zwevende deeltjes(PM10) |
50 000 |
— |
— |
87 |
1806-26-4 |
Octylfenolen en octylfenolethoxylaten |
— |
1 |
— |
88 |
206-44-0 |
Fluorantheen |
— |
1 |
— |
89 |
465-73-6 |
Isodrin |
— |
1 |
— |
90 |
36355-1-8 |
Hexabroombifenyl |
0,1 |
0,1 |
0,1 |
91 |
191-24-2 |
Benzo(g,h,i)peryleen |
|
1 |
|
(1) De uitstoot van verontreinigende stoffen die onder meerdere categorieën van verontreinigende stoffen vallen, moet voor elk van deze categorieën worden gerapporteerd.
(2) Tenzij anders aangegeven wordt bij rapportage van een verontreinigende stof vermeld in bijlage II de totale massa van die verontreinigende stof vermeld of, als het om een groep van verontreinigende stoffen gaat, de totale massa van de groep.
(3) Een streepje (-) geeft aan dat voor betrokken parameter en milieucompartiment geen rapportagevereiste geldt.
(4) Totale massa flurokoolwaterstoffen: som van HFC23, HFC32, HFC41, HFC4310mee, HFC125, HFC134, HFC134a, HFC152a, HFC143, HFC143a, HFC227ea, HFC236fa, HFC245ca, HFC365mfc.
(5) Totale massa perfluorkoolwaterstoffen: som van CF4, C2F6, C3F8, C4F10, c-C4F8, C5F12, C6F14.
(6) Totale massa van de stoffen van groep VIII van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1). Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1804/2003 (PB L 265 van 16.10.2003, blz. 1), met inbegrip van hun isomeren.
(7) Totale massa van de stoffen van groep I en II van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2037/2000, met inbegrip van hun isomeren.
(8) Totale massa van de stoffen van groep III en VI van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2037/2000, met inbegrip van hun isomeren.
(9) Alle metalen worden gerapporteerd als de totale massa van het element in alle chemische vormen aanwezig in de uitstoot.
(10) Gehalogeneerde organische verbindingen die aan actieve kool adsorberen, uitgedrukt als chloride.
(11) Uitgedrukt als I-Teq.
(12) Rapportage voor de afzonderlijke verontreinigende stoffen is vereist indien de drempelwaarde voor BTEX (de sommatieparameter voor benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen) wordt overschreden.
(13) Totale massa van de volgende gebromeerde difenylethers: penta-BDE, octa-BDE en deca-BDE.
(14) Totale massa van fenol en eenvoudige gesubstitueerde fenolen, uitgedrukt als totaal koolstof.
(15) Met het oog op de rapportage van de uitstoot in de lucht moeten polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) worden gemeten als benzo(a)pyreen (50-32-8), benzo(b)fluorantheen (205-99-2), benzo(k)fluorantheen (207-08-9), indeno(1,2,3-cd)pyreen (193-39-5) (afgeleid van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 229 van 29.6.2004, blz. 5)).
(16) Totale massa van tributyltinverbindingen, uitgedrukt als massa tributyltin.
(17) Totale massa van trifenyltinverbindingen, uitgedrukt als massa trifenyltin.
(18) Totale massa xyleen (ortho-, meta- en paraxyleen).
BIJLAGE III
Schema voor de rapportage van de gegevens over uitstoot en overbrenging door de lidstaten aan de Commissie
Referentiejaar |
|
|
Identificatie van de inrichting |
|
|
Naam van het moederbedrijf Naam van de inrichting Identificatienummer van de inrichting Adres Stad/gemeente Postcode Land Coördinaten van de vestigingsplaats Stroomgebiedsdistrict (1) NACE-code (4 cijfers) Belangrijkste economische activiteit Productievolume (facultatief) Aantal installaties (facultatief) Bedrijfstijd in uren per jaar (facultatief) Aantal werknemers (facultatief) Tekstveld voor een informatieve tekst of een websiteadres verstrekt door de inrichting of het moederbedrijf (facultatief) |
|
|
Alle activiteiten van bijlage I die in de inrichting plaatsvinden (volgens het coderingssysteem van bijlage I en met vermelding van de IPPC-codes, voorzover beschikbaar) |
|
|
Activiteit 1 (belangrijkste activiteit bijlage I) Activiteit 2 Activiteit N |
|
|
Gegevens over de uitstoot in de lucht van elke verontreinigende stof waarvoor de drempelwaarde (overeenkomstig bijlage II) voor de inrichting is overschreden |
Uitstoot in de lucht |
|
Stof 1 Stof 2 Stof N |
M: gemeten; gebruikte analysemethode C: berekend; gebruikte berekeningsmethode E: geraamd |
T: totaal in kg/jaar A: accidenteel in kg/jaar |
Gegevens over de uitstoot in het water van elke verontreinigende stof waarvoor de drempelwaarde (overeenkomstig bijlage II) voor de inrichting is overschreden |
Uitstoot in het water |
|
Stof 1 Stof 2 Stof N |
M: gemeten; gebruikte analysemethode C: berekend; gebruikte berekeningsmethode E: geraamd |
T: totaal in kg/jaar A: accidenteel in kg/jaar |
Gegevens over de uitstoot in de bodem van elke verontreinigende stof waarvoor de drempelwaarde (overeenkomstig bijlage II) voor de inrichting is overschreden |
Uitstoot in de bodem |
|
Stof 1 Stof 2 Stof N |
M: gemeten; gebruikte analysemethode C: berekend; gebruikte berekeningsmethode E: geraamd |
T: totaal in kg/jaar A: accidenteel in kg/jaar |
Overbrengingen van het terrein naar elders van elke verontreinigende stof in voor zuivering bestemd afvalwater waarvan de hoeveelheid de drempelwaarde (overeenkomstig bijlage II) overschrijdt |
|
|
Stof 1 Stof 2 Stof N |
M: gemeten; gebruikte analysemethode C: berekend; gebruikte berekeningsmethode E: geraamd |
in kg/jaar |
Overbrengingen van het terrein van de inrichting naar elders van gevaarlijk afval waarvan de hoeveelheid de drempelwaarde (overeenkomstig artikel 5) overschrijdt |
||
In het land zelf: Voor nuttige toepassing (R) |
M: gemeten; gebruikte analysemethode C: berekend; gebruikte berekeningsmethode E: geraamd |
(ton/jaar) |
In het land zelf: Voor verwijdering (D) |
M: gemeten; gebruikte analysemethode C: berekend; gebruikte berekeningsmethode E: geraamd |
(ton/jaar) |
Naar andere landen: Voor nuttige toepassing (R) Naam van degene die de nuttige toepassing uitvoert Adres van degene die de nuttige toepassing uitvoert Adres van het feitelijke terrein van de nuttige toepassing waarnaar de stoffen worden overgebracht |
M: gemeten; gebruikte analysemethode C: berekend; gebruikte berekeningsmethode E: geraamd |
(ton/jaar) |
Naar andere landen: Voor verwijdering (D) Naam van de verwijderaar Adres van de verwijderaar Adres van het feitelijke verwijderingsterrein waarnaar de stoffen worden overgebracht |
M: gemeten; gebruikte analysemethode C: berekend; gebruikte berekeningsmethode E: geraamd |
(ton/jaar) |
Overbrengingen van het terrein van de inrichting naar elders van niet gevaarlijk afval waarvan de hoeveelheid de drempelwaarde (overeenkomstig artikel 5) overschrijdt |
||
Voor nuttige toepassing (R) |
M: gemeten; gebruikte analysemethode C: berekend; gebruikte berekeningsmethode E: geraamd |
(ton/jaar) |
Voor verwijdering (D) |
M: gemeten; gebruikte analysemethode C: berekend; gebruikte berekeningsmethode E: geraamd |
(ton/jaar) |
Bevoegde autoriteit voor verzoeken om informatie van het publiek: Naam Adres Stad/gemeente Telefoon Fax |
|
(1) Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1). Richtlijn gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 33/18 |
BESCHIKKING Nr. 167/2006/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 18 januari 2006
betreffende de activiteiten van bepaalde derde landen op het gebied van het vervoer over zee
(gecodificeerde versie)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Beschikking 78/774/EEG van de Raad van 19 september 1978 betreffende de activiteiten van bepaalde derde landen op het gebied van het vervoer over zee (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze beschikking te worden overgegaan. |
(2) |
Het is dienstig informatiesystemen in te voeren waardoor de instellingen van de Gemeenschap op de hoogte kunnen worden gehouden van de activiteiten van de koopvaardijvloten van derde landen waarvan de gedragingen nadelig zijn voor de scheepvaartbelangen van de lidstaten, en in het bijzonder voorzover deze activiteiten een nadelige invloed uitoefenen op het concurrentievermogen van de koopvaardijvloten van de lidstaten die deelnemen aan het internationale vervoer over zee. Deze informatiesystemen dienen eveneens het overleg op communautair niveau te vergemakkelijken. |
(3) |
Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid om op het niveau van de Gemeenschap de nodige maatregelen te nemen teneinde de lidstaten in staat te stellen gezamenlijk tegenmaatregelen te treffen ten aanzien van de activiteiten van bepaalde derde landen op het gebied van het vervoer over zee, |
HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om een systeem in te voeren om gegevens te verzamelen over de activiteiten van de koopvaardijvloten van derde landen waarvan de gedragingen nadelig zijn voor de scheepvaartbelangen van de lidstaten, en in het bijzonder voorzover deze activiteiten een nadelige invloed uitoefenen op het concurrentievermogen van de koopvaardijvloten van de lidstaten die deelnemen aan het internationale vervoer over zee.
Dit systeem moet elke lidstaat in staat stellen om, voorzover zulks noodzakelijk is om de in de eerste alinea beoogde doelstellingen te bereiken, gegevens te verzamelen met betrekking tot:
a) |
het niveau van de aangeboden vervoerdiensten over zee; |
b) |
de aard, omvang, waarde, oorsprong en bestemming van de goederen welke worden geladen of gelost in de betrokken lidstaten door de schepen die deze diensten verrichten, en |
c) |
het niveau van de vrachtprijs voor deze diensten. |
Artikel 2
1. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast welke de derde landen zijn op welker koopvaardijvloot het informatiesysteem gemeenschappelijk wordt toegepast.
2. In het in lid 1 bedoelde besluit wordt gespecificeerd op welke soort vervoer over zee het informatiesysteem van toepassing zal zijn, de datum van invoering ervan, de frequentie van de te verzamelen gegevens, alsmede welk van de in artikel 1, tweede alinea, genoemde soorten gegevens verzameld moet worden.
3. Elke lidstaat zendt de Commissie regelmatig, of op haar verzoek, de door middel van zijn informatiesysteem verzamelde gegevens toe.
4. De Commissie maakt een beknopt overzicht van deze informatie voor de Gemeenschap als geheel. Artikel 4 van Beschikking 77/587/EEG van de Raad van 13 september 1977 houdende instelling van een overlegprocedure inzake de betrekkingen tussen de lidstaten en derde landen op het gebied van het zeevervoer en inzake de acties op dit gebied in de internationale organisaties (5) is op deze informatie van toepassing.
Artikel 3
In het kader van de bij Beschikking 77/587/EEG ingestelde overlegprocedure en onder meer aan de hand van de resultaten van het in artikel 1 bedoelde informatiesysteem, bestuderen de lidstaten en de Commissie op gezette tijden de activiteiten van de koopvaardijvloten van de derde landen die zijn aangewezen in de in artikel 2, lid 1, bedoelde besluiten.
Artikel 4
De Raad kan met eenparigheid van stemmen besluiten dat de lidstaten in hun betrekkingen met een derde land of een groep derde landen, ten aanzien waarvan een besluit zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, is genomen, gezamenlijk passende tegenmaatregelen nemen die deel uitmaken van hun nationale wetgeving.
Artikel 5
De lidstaten blijven vrij om hun nationale informatiesystemen en hun nationale tegenmaatregelen eenzijdig toe te passen.
Artikel 6
Beschikking 78/774/EEG wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor de tenuitvoerlegging van die beschikking.
Verwijzingen naar de ingetrokken beschikking gelden als verwijzingen naar de onderhavige beschikking en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.
Artikel 7
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 18 januari 2006.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitter
H. WINKLER
(1) PB C 110 van 30.4.2004, blz. 14.
(2) Advies van het Europees Parlement van 9 maart 2004 (PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 107) en besluit van de Raad van 20 december 2005.
(3) PB L 258 van 21.9.1978, blz. 35. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 89/242/EEG (PB L 97 van 11.4.1989, blz. 47).
(4) Zie bijlage I.
(5) PB L 239 van 17.9.1977, blz. 23.
BIJLAGE I
Ingetrokken beschikking met de wijziging ervan
Beschikking 78/774/EEG van de Raad |
|
Beschikking 89/242/EEG van de Raad |
BIJLAGE II
Concordantietabel
Beschikking 78/774/EEG |
De onderhavige beschikking |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1, eerste alinea |
Artikel 1, lid 2, aanhef |
Artikel 1, tweede alinea, aanhef |
Artikel 1, lid 2, eerste streepje |
Artikel 1, tweede alinea, onder a) |
Artikel 1, lid 2, tweede streepje |
Artikel 1, tweede alinea, onder b) |
Artikel 1, lid 2, derde streepje |
Artikel 1, tweede alinea, onder c) |
Artikelen 2 tot en met 5 |
Artikelen 2 tot en met 5 |
Artikel 6 |
— |
— |
Artikel 6 |
Artikel 7 |
Artikel 7 |
— |
Bijlage I |
— |
Bijlage II |
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 33/22 |
RICHTLIJN 2005/89/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 18 januari 2006
inzake maatregelen om de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (3) heeft een zeer belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandbrenging van de interne markt voor elektriciteit. Het waarborgen van een hoge mate van zekerheid van de elektriciteitsvoorziening is een basisvoorwaarde voor een goed functionerende interne markt en genoemde richtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid openbaredienstverplichtingen aan elektriciteitsbedrijven op te leggen die onder andere betrekking kunnen hebben op de zekerheid van de voorziening. Deze openbaredienstverplichtingen moeten zo strak en nauwkeurig mogelijk worden gedefinieerd, en mogen niet resulteren in de schepping van meer productiecapaciteit dan nodig voor het voorkomen van ongewenste onderbreking van de elektriciteitsdistributie aan de eindafnemers. |
(2) |
De vraag naar elektriciteit wordt gewoonlijk op middellange termijn voorspeld aan de hand van scenario’s die worden uitgewerkt door transportnetbeheerders of andere organisaties die deze scenario’s kunnen opstellen op verzoek van een lidstaat. |
(3) |
Een concurrentiële ééngemaakte EU-markt voor elektriciteit vereist een transparant en niet-discriminerend beleid inzake de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening dat verenigbaar is met de eisen van een dergelijke markt. Het ontbreken van een dergelijk beleid in individuele lidstaten of aanzienlijke discrepanties in het beleid van de verschillende lidstaten zouden tot concurrentieverstoringen leiden. Een duidelijke afbakening van de rol en verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten en de lidstaten zelf alsmede van alle relevante marktdeelnemers is bijgevolg van cruciaal belang voor het waarborgen van de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en voor het correct functioneren van de interne markt; daarbij moet echter worden voorkomen dat belemmeringen voor nieuwe marktdeelnemers, zoals een bedrijf dat in een lidstaat elektriciteit produceert of levert en onlangs in die lidstaat met zijn activiteiten is gestart, worden opgeworpen, dat de interne elektriciteitsmarkt wordt verstoord of dat marktdeelnemers, waaronder bedrijven met een klein marktaandeel, zoals een producent of -leverancier met een zeer klein aandeel van de relevante communautaire markt, aanzienlijke moeilijkheden ondervinden. |
(4) |
Beschikking nr. 1229/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) bevat een aantal richtsnoeren voor het communautaire beleid inzake trans-Europese energienetwerken; Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (5) bevat onder andere algemene beginselen en gedetailleerde voorschriften inzake congestiebeheer. |
(5) |
Wanneer men elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen stimuleert, moet, indien dit uit technisch oogpunt noodzakelijk is, ook de beschikbaarheid van de bijbehorende reservecapaciteit worden gewaarborgd om te voorkomen dat de betrouwbaarheid en de veiligheid van het net worden aangetast. |
(6) |
Om aan de milieutoezeggingen van de Gemeenschap te kunnen voldoen en om de afhankelijkheid van externe energiebronnen te beperken, moet rekening worden gehouden met de langetermijneffecten van de groeiende vraag naar elektriciteit. |
(7) |
Samenwerking tussen nationale transportnetbeheerders bij kwesties die verband houden met netwerkveiligheid, inclusief vaststelling van de transportcapaciteit, informatieverstrekking en netwerkmodellering, is van vitaal belang voor de ontwikkeling van een goed functionerende interne markt en zou verder kunnen worden verbeterd. Een gebrek aan coördinatie met betrekking tot netwerkveiligheid is schadelijk voor de totstandbrenging van gelijke concurrentievoorwaarden. |
(8) |
Het hoofddoel van relevante technische voorschriften en aanbevelingen zoals vervat in het operationeel handboek van de UCTE (Unie voor de coördinatie van het transport van elektriciteit), soortgelijke voorschriften en aanbevelingen die door NORDEL, de Baltische netcode, en voor de systemen van het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn opgesteld, is de technische werking van het koppelnet te ondersteunen, en daarmee bij te dragen tot de noodzakelijke continue werking van het netwerk wanneer er op één of meer plaatsen in het netwerk een storing optreedt en de kosten voor het beperken van een dergelijke storing in de voorziening zo laag mogelijk te houden. |
(9) |
Van transport- en distributienetbeheerders dient te worden verlangd dat zij de eindafnemers een hoog niveau van dienstverlening leveren wat de frequentie en de duur van stroomonderbrekingen betreft. |
(10) |
Eventuele maatregelen tot handhaving van een voldoende grote productiereservecapaciteit moeten marktgericht en niet-discriminerend zijn en zouden onder andere contractuele garanties en regelingen, capaciteitsopties of capaciteitsverplichtingen kunnen omvatten. Deze maatregelen zouden ook kunnen worden aangevuld met andere niet-discriminerende instrumenten zoals capaciteitsbetalingen. |
(11) |
Teneinde te waarborgen dat er passende voorafgaande informatie beschikbaar is, dienen de lidstaten maatregelen ter handhaving van het evenwicht tussen aanbod en vraag bekend te maken bij huidige en mogelijke investeerders in productie en bij afnemers van elektriciteit. |
(12) |
Onverminderd de artikelen 86, 87 en 88 van het Verdrag, is het van belang dat de lidstaten een eenduidig, passend en stabiel kader vaststellen dat de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening vergemakkelijkt en bevorderlijk is voor investeringen in productiecapaciteit en vraagbeheerstechnieken. Daarbij is ook van belang dat passende maatregelen worden getroffen voor het opzetten van een regelgevingskader ter bevordering van investeringen in nieuwe koppelingen voor transport, vooral tussen de lidstaten. |
(13) |
De Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002 is een zekere mate van koppeling tussen de lidstaten overeengekomen. Een geringe mate van koppeling leidt tot fragmentatie van de markt en vormt een belemmering voor de ontwikkeling van concurrentie. Het bestaan van adequate fysieke koppelingscapaciteit voor transport, al dan niet grensoverschrijdende, is van cruciaal belang, maar op zichzelf niet toereikend om concurrentie honderd procent effectief te maken. In het belang van de eindafnemer zou de verhouding tussen de potentiële voordelen van nieuwe koppelingsprojecten en de kosten voor deze projecten in redelijk evenwicht moeten zijn. |
(14) |
Terwijl het van belang is de maximaal beschikbare transportcapaciteiten te bepalen zonder de vereisten voor een veilige werking van het net te veronachtzamen, moet in dat verband ook gezorgd worden voor volledige doorzichtigheid van de capaciteitsberekening en de toekenningsprocedure in het transportnet. Op deze wijze zou wellicht beter gebruik kunnen worden gemaakt van de bestaande capaciteit en worden er geen valse signalen over tekorten aan de markt afgegeven, hetgeen een stimulans is voor de totstandbrenging van een interne markt met volledige concurrentie, zoals beoogd in Richtlijn 2003/54/EG. |
(15) |
Transport- en distributienetbeheerders hebben behoefte aan een passend en stabiel regelgevingskader voor investeringen en voor onderhoud en vernieuwing van de netwerken. |
(16) |
Artikel 4 van Richtlijn 2003/54/EG bepaalt dat de lidstaten toezicht houden op de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en hierover verslag uitbrengen. In dit verslag moet worden ingegaan op factoren op korte, middellange en lange termijn die van belang zijn voor de voorzieningszekerheid, waaronder het voornemen van de transportnetbeheerders om in het netwerk te investeren. Bij de opstelling van dit verslag wordt van de lidstaten verwacht dat zij verwijzen naar informatie en beoordelingen die al worden uitgevoerd door de transportnetbeheerders, zowel individueel als collectief, ook op Europees niveau. |
(17) |
De lidstaten moeten toezien op de doeltreffende uitvoering van deze richtlijn. |
(18) |
Aangezien de met de voorgestelde maatregel beoogde doelstellingen, namelijk een zekerheid van de elektriciteitsvoorziening die gebaseerd is op eerlijke concurrentie, en de totstandbrenging van een volledig functionerende interne elektriciteitsmarkt, onvoldoende door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd en bijgevolg, vanwege de omvang en effecten van de voorgenomen maatregel, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Werkingssfeer
1. Deze richtlijn voorziet in maatregelen die erop gericht zijn de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening te waarborgen teneinde de interne markt voor elektriciteit naar behoren te laten functioneren en het volgende te garanderen:
a) |
een adequaat productiecapaciteitsniveau, |
b) |
een adequaat evenwicht tussen aanbod en vraag, en |
c) |
een passend koppelingsniveau tussen de lidstaten voor de ontwikkeling van de interne markt. |
2. Zij stelt een kader in waarbinnen de lidstaten transparante, stabiele en niet-discriminerende beleidsmaatregelen voor de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening moeten vaststellen die verenigbaar zijn met de eisen van een concurrentiële interne markt voor elektriciteit.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van artikel 2 van Richtlijn 2003/54/EG. Voorts gelden de volgende definities:
a) |
„regelgevende instantie”: de overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2003/54/EG aangewezen regelgevende instanties in de lidstaten; |
b) |
„zekerheid van de elektriciteitsvoorziening”: het vermogen van een elektriciteitsnet om elektriciteit te leveren aan eindafnemers, zoals bepaald in deze richtlijn; |
c) |
„operationele netwerkbeveiliging”: het operationeel houden van het transport- en, in voorkomend geval, het distributienetwerk in voorzienbare omstandigheden; |
d) |
„evenwicht tussen aanbod en vraag”: het voldoen aan de voorzienbare vraag van verbruikers naar elektriciteit zonder dat het nodig is verplichte maatregelen tot beperking van het verbruik op te leggen. |
Artikel 3
Algemene bepalingen
1. De lidstaten zorgen voor een hoge mate van zekerheid van de elektriciteitsvoorziening door de nodige maatregelen ter bevordering van een stabiel investeringsklimaat te nemen en door de rol en de verantwoordelijkheden van de bevoegde instanties, waaronder in voorkomend geval de regelgevende instanties, en alle relevante marktdeelnemers vast te stellen en daarover informatie bekend te maken. Tot de relevante marktdeelnemers behoren onder meer transport- en distributienetbeheerders, elektriciteitsproducenten, leveranciers en eindafnemers.
2. Bij de uitvoering van de maatregelen als bedoeld in lid 1, houden de lidstaten rekening met:
a) |
het belang van het waarborgen van een zekere elektriciteitsvoorziening; |
b) |
het belang van een transparant en stabiel regelgevingskader; |
c) |
de interne markt en de mogelijkheden van grensoverschrijdende samenwerking ten behoeve van de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening; |
d) |
de noodzaak om de transport- en distributienetwerken regelmatig te onderhouden en, in voorkomend geval, te vernieuwen om de prestaties ervan op peil te houden; |
e) |
het belang een correcte toepassing van Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt (6) en van Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt (7) te waarborgen, voorzover de bepalingen daarvan betrekking hebben op de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening; |
f) |
de noodzaak om voor voldoende transport- en productiereservecapaciteit te zorgen met het oog op operationele stabiliteit, en |
g) |
het belang van stimulering van de totstandbrenging van liquide groothandelsmarkten. |
3. Bij de uitvoering van de maatregelen als bedoeld in lid 1, kunnen de lidstaten ook rekening houden met:
a) |
de mate van diversifiëring in de elektriciteitsproductie op nationaal of relevant regionaal niveau; |
b) |
het belang van een beperking van de langetermijngevolgen van de groeiende vraag naar elektriciteit; |
c) |
het belang van de bevordering van energie-efficiëntie en de invoering van nieuwe technologieën, met name voor vraagbeheer, hernieuwbare energie en plaatselijke elektriciteitsproductie; |
d) |
het belang van het wegnemen van administratieve belemmeringen voor investeringen in infrastructuur en productiecapaciteit. |
4. De lidstaten zorgen ervoor dat de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde maatregelen niet discriminerend zijn en geen onredelijke belasting voor de marktdeelnemers, met inbegrip van nieuwkomers op de markt en bedrijven met een klein marktaandeel, vormen. De lidstaten houden tevens reeds vóór de vaststelling van de maatregelen rekening met het effect daarvan op de elektriciteitskosten voor de eindafnemers.
5. Bij het waarborgen van een passend koppelingsniveau tussen de lidstaten, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder c), moet bijzondere aandacht worden besteed aan
a) |
de specifieke geografische ligging van iedere lidstaat, |
b) |
de handhaving van een redelijk evenwicht tussen de kosten voor het bouwen van nieuwe koppellijnen en de baten voor de eindafnemers, en |
c) |
het waarborgen van een zo doeltreffend mogelijk gebruik van de bestaande koppellijnen. |
Artikel 4
Operationele netwerkbeveiliging
1. |
|
2. De lidstaten of de bevoegde instanties zorgen ervoor dat de transport- en, in voorkomend geval, de distributienetbeheerders doelstellingen op het gebied van leveringskwaliteit en prestaties inzake netwerkbeveiliging vaststellen en halen. Deze doelstellingen moeten worden goedgekeurd door de lidstaten of de bevoegde instanties, die toezicht houden op de uitvoering ervan. Deze doelstellingen moeten objectief, transparant en niet-discriminerend zijn en moeten worden bekendgemaakt.
3. Wanneer de lidstaten de maatregelen als bedoeld in artikel 24 van Richtlijn 2003/54/EG en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1228/2003 treffen, maken zij geen onderscheid tussen grensoverschrijdende en nationale contracten.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat verminderingen in de voorziening in noodsituaties gebaseerd zijn op vooraf gedefinieerde criteria met betrekking tot het beheer van onevenwichten door de transportnetbeheerders. Alle vrijwaringsmaatregelen worden in nauw overleg met andere relevante transportnetbeheerders genomen, met inachtneming van de terzake geldende bilaterale overeenkomsten, waaronder overeenkomsten over informatie-uitwisseling.
Artikel 5
Handhaving van het evenwicht tussen aanbod en vraag
1. De lidstaten treffen passende maatregelen om een evenwicht tussen de elektriciteitsvraag en de beschikbare productiecapaciteit te handhaven.
De lidstaten zullen met name:
a) |
onverminderd de bijzondere vereisten van kleine geïsoleerde netten, de vaststelling aanmoedigen van een kader voor de groothandelsmarkt dat passende prijssignalen voor productie en verbruik afgeeft; |
b) |
de transportnetbeheerders verplichten ervoor te zorgen dat er een productiereservecapaciteit van een passende omvang beschikbaar is om een evenwicht tot stand te brengen en/of gelijkwaardige marktgerichte maatregelen te nemen. |
2. Onverminderd de artikelen 87 en 88 van het Verdrag, kunnen de lidstaten ook aanvullende maatregelen nemen, met inbegrip van, zij het niet beperkt tot, het volgende:
a) |
bepalingen ter bevordering van nieuwe productiecapaciteit en de komst van nieuwe productiebedrijven op de markt; |
b) |
het wegnemen van belemmeringen voor het gebruik van opzegbare overeenkomsten; |
c) |
het wegnemen van belemmeringen voor het afsluiten van overeenkomsten met een variërende looptijd voor zowel producenten als afnemers; |
d) |
het stimuleren van de invoering van technologieën voor vraagbeheer in real-time, zoals geavanceerde metersystemen; |
e) |
het bevorderen van energiebesparingsmaatregelen; |
f) |
aanbestedingsprocedures of procedures die inzake transparantie en non-discriminatie gelijkwaardig zijn overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2003/54/EG. |
3. De lidstaten maken de op grond van dit artikel te treffen maatregelen bekend en zorgen voor een zo ruim mogelijke verspreiding van deze informatie.
Artikel 6
Investeren in netwerken
1. De lidstaten brengen een regelgevingskader tot stand dat:
a) |
zowel voor transport- als distributienetbeheerders in investeringssignalen voorziet om hun netwerken zo te ontwikkelen dat zij aan de voorzienbare vraag van de markt kunnen voldoen; |
b) |
het onderhoud en, in voorkomend geval, de vernieuwing van hun netwerken vergemakkelijkt. |
2. Onverminderd Verordening (EG) nr. 1228/2003 kunnen de lidstaten commerciële investeringen in de koppeling toestaan.
De lidstaten zorgen ervoor dat besluiten over investeringen in de koppeling in nauwe samenwerking tussen de relevante transportnetbeheerders worden genomen.
Artikel 7
Verslaggeving
1. De lidstaten zorgen ervoor dat in het in artikel 4 van Richtlijn 2003/54/EG bedoelde verslag wordt ingegaan op de algehele toereikendheid van het stroomvoorzieningssysteem en de geraamde vraag naar elektriciteit, waaronder:
a) |
de operationele netwerkbeveiliging; |
b) |
het geraamde evenwicht tussen aanbod en vraag in de komende vijf jaar; |
c) |
de vooruitzichten inzake zekerheid van de elektriciteitsvoorziening voor de periode tussen 5 en 15 jaar na de datum van verslaglegging, en |
d) |
de voornemens van transportnetbeheerders of van andere partijen waarvan zij kennis hebben, voor de komende vijf of meer kalenderjaren op het gebied van investeringen ter voorziening in grensoverschrijdende koppelingscapaciteit. |
2. De lidstaten of de bevoegde instanties stellen het verslag in nauwe samenwerking met de transportnetbeheerders op. Waar van toepassing, plegen de transportnetbeheerders overleg met naburige transportnetbeheerders.
3. In het in lid 1, onder d), bedoelde gedeelte van het verslag over investeringsvoornemens in de koppeling wordt rekening gehouden met:
a) |
de beginselen van congestiebeheer, zoals vermeld in Verordening (EG) nr. 1228/2003; |
b) |
bestaande en geplande transportlijnen; |
c) |
verwachte patronen op het gebied van productie, levering, grensoverschrijdende handel en verbruik waarbij ruimte is voor vraagbeheersmaatregelen, en |
d) |
regionale, nationale en Europese doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, met inbegrip van de projecten behorende tot de assen voor prioritaire projecten die zijn opgenomen in bijlage I bij Beschikking nr. 1229/2003/EG. |
De lidstaten zorgen ervoor dat de transportnetbeheerders informatie vertrekken over hun voornemens of die van andere partijen waarvan zij kennis hebben, op het gebied van investeringen inzake voorziening in grensoverschrijdende koppelingscapaciteit.
De lidstaten kunnen ook van de transportnetbeheerders eisen dat zij informatie verstrekken over investeringen in verband met de aanleg van interne lijnen die van aanzienlijke invloed zijn op de totstandbrenging van grensoverschrijdende koppeling.
4. De lidstaten of de bevoegde instanties zorgen ervoor dat de noodzakelijke middelen voor toegang tot de relevante gegevens worden vergemakkelijkt voor de transportnetbeheerders en/of de bevoegde instanties, waar dit van belang is voor de uitvoering van deze taak.
Er wordt zorg voor gedragen dat vertrouwelijke informatie niet openbaar wordt gemaakt.
5. Op basis van de in lid 1, onder d), bedoelde informatie die door de bevoegde instanties is verstrekt, brengt de Commissie aan de lidstaten, aan de bevoegde instanties en aan de bij Besluit 2003/796/EG van de Commissie (8) opgerichte Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas verslag uit over de geplande investeringen en de bijdrage daarvan aan de in artikel 1, lid 1, omschreven doelstellingen.
Dit verslag kan worden gecombineerd met de verslaglegging uit hoofde van artikel 28, lid 1, onder c), van Richtlijn 2003/54/EG en wordt bekendgemaakt.
Artikel 8
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 24 februari 2008 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 december 2007 in kennis van de nationale bepalingen die zij vaststellen op het door deze richtlijn bestreken terrein.
Artikel 9
Rapportage
De Commissie volgt en toetst de toepassing van deze richtlijn en dient uiterlijk op 24 februari 2010 een voortgangsverslag in bij het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 10
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 11
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 18 januari 2006.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitter
H. WINKLER
(1) PB C 120 van 20.5.2005, blz. 119.
(2) Advies van het Europees Parlement van 5 juli 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 1 december 2005.
(3) PB L 176 van 15.7.2003, blz. 37. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/85/EG van de Raad (PB L 236 van 7.7.2004, blz. 10).
(4) PB L 176 van 15.7.2003, blz. 11.
(5) PB L 176 van 15.7.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1223/2004 van de Raad (PB L 233 van 2.7.2004, blz. 3).
(6) PB L 283 van 27.10.2001, blz. 33. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(7) PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50.
(8) PB L 296 van 14.11.2003, blz. 34.
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 33/28 |
RICHTLIJN 2005/90/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 18 januari 2006
tot negenentwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (stoffen die als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting zijn ingedeeld — c/m/r)
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen passen in het kader van het bij Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) (3) goedgekeurde actieplan. Overeenkomstig dat besluit zet de Gemeenschap zich ervoor in de gezondheid te bevorderen en te verbeteren, ziekten te voorkomen en potentiële bedreigingen voor de gezondheid tegen te gaan, teneinde vermijdbare ziekten en voortijdige sterfte en tot activiteitenbeperking leidende handicaps terug te dringen. |
(2) |
De stoffen die in bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (4) zijn opgenomen en die als „kankerverwekkende stoffen van de categorie 1 of 2” zijn ingedeeld, kunnen kanker veroorzaken. De stoffen die in bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG zijn opgenomen en die als „mutagene stoffen van de categorie 1 of 2” zijn ingedeeld, kunnen erfelijke genetische schade veroorzaken. De stoffen die in bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG zijn opgenomen en die als „voor de voortplanting vergiftige stoffen van categorie 1 of 2” zijn ingedeeld, kunnen geboorteafwijkingen veroorzaken of de vruchtbaarheid schaden. |
(3) |
Om de menselijke gezondheid en de veiligheid van de consument beter te beschermen, moet het gebruik van stoffen die recentelijk als kankerverwekkend, mutageen of voor de voortplanting vergiftig van categorie 1 of 2 zijn ingedeeld, worden geregeld. Wat betreft het in de handel brengen van deze stoffen en preparaten die deze stoffen bevatten, moeten beperkingen voor de verkoop aan het grote publiek worden opgelegd. |
(4) |
Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (5) legt beperkingen op voor het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten, onder andere om de bescherming van de menselijke gezondheid en de veiligheid van de consument te verbeteren. |
(5) |
Bij Richtlijn 94/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) tot veertiende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG wordt in de vorm van een aanhangsel bij bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG een lijst vastgesteld van stoffen die als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting van categorie 1 of 2 zijn ingedeeld. De verkoop van deze stoffen en preparaten die deze stoffen bevatten aan het grote publiek moet aan beperkingen worden onderworpen. |
(6) |
Krachtens Richtlijn 94/60/EG moet de Commissie uiterlijk zes maanden na de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van een aanpassing aan de technische vooruitgang van bijlage I van Richtlijn 67/548/EEG waarin stoffen als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting van categorie 1 of 2 worden ingedeeld, bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel indienen voor een richtlijn die deze recentelijk ingedeelde stoffen regelt, teneinde het aanhangsel bij bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG bij te werken. In het voorstel moet rekening worden gehouden met de voordelen en gevaren van de recentelijk ingedeelde stoffen en met de communautaire wettelijke voorschriften op het gebied van risicoanalyse. |
(7) |
Richtlijn 2004/73/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot negenentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad, en met name van bijlage I bij die richtlijn, bevat 146 recentelijk als kankerverwekkend van categorie 1 ingedeelde stoffen, 21 recentelijk als kankerverwekkend van categorie 2 ingedeelde stoffen, 152 recentelijk als mutageen van categorie 2 ingedeelde stoffen en 24 recentelijk als vergiftig voor de voortplanting van categorie 2 ingedeelde stoffen. |
(8) |
Bij Richtlijn 2004/73/EG worden ook de nota’s gewijzigd betreffende de identificatie, indeling en etikettering van 4 als kankerverwekkend van categorie 1 ingedeelde stoffen, 36 als kankerverwekkend van categorie 2 ingedeelde stoffen, 6 als mutageen van categorie 2 ingedeelde stoffen, 2 als vergiftig voor de voortplanting van categorie 1 ingedeelde stoffen en 3 als vergiftig voor de voortplanting van categorie 2 ingedeelde stoffen. De lijst in het aanhangsel bij bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
Er is rekening gehouden met de voordelen en gevaren van de stoffen die recentelijk bij Richtlijn 2004/73/EG als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting van categorie 1 of 2 zijn ingedeeld, en in het bijzonder met de voordelen en gevaren van de stoffen waarvan het gebruik in stoffen en preparaten die in de handel worden gebracht voor verkoop aan het grote publiek nog niet aan beperkingen zijn onderworpen (ten gevolge van een eerdere indeling). Uit deze analyse is opgemaakt dat deze recentelijk ingedeelde stoffen in het aanhangsel bij bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG kunnen worden opgenomen. |
(10) |
Deze richtlijn moet de communautaire wetgeving waarbij minimale voorschriften voor de bescherming van werknemers zijn vastgelegd, vervat in Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk (7) en daarop gebaseerde bijzondere richtlijnen, met name Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (8), onverlet laten, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Het aanhangsel van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG wordt overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd.
Artikel 2
1. De lidstaten dragen zorg voor vaststelling en bekendmaking voor 24 februari 2007 van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 24 augustus 2007.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 18 januari 2006.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitter
H. WINKLER
(1) PB C 255 van 14.10.2005, blz. 33.
(2) Advies van het Europees Parlement van 23 juni 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 8 december 2005.
(3) PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).
(4) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/73/EG van de Commissie (PB L 152 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 216 van 16.6.2004, blz. 3).
(5) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/98/EG van de Commissie (PB L 305 van 1.10.2004, blz. 63).
(6) PB L 365 van 31.12.1994, blz. 1.
(7) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
(8) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50; gerectificeerd in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 23.
BIJLAGE
1) |
Het onderdeel „Nota’s” van het voorwoord wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
De lijst onder „Punt 29 — Kankerverwekkende stoffen: categorie 1” wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
De lijst onder „Punt 29 — Kankerverwekkende stoffen: categorie 2” wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
De lijst onder „Punt 30 — Mutagene stoffen: categorie 2” wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
In de lijst onder „Punt 31 — Voor de voortplanting vergiftige stoffen: categorie 1” worden de vermeldingen met de catalogusnummers 082-001-00-6 en 082-002-00-1 vervangen door:
|
6) |
De lijst onder „Punt 31 — Voor de voortplanting vergiftige stoffen: categorie 2” wordt als volgt gewijzigd:
|
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 33/82 |
RICHTLIJN 2006/1/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 18 januari 2006
betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg
(gecodificeerde versie)
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 84/647/EEG van de Raad van 19 december 1984 betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan. |
(2) |
Macro-economisch gezien, gaat het gebruik van gehuurde voertuigen in bepaalde omstandigheden de verspilling van productiefactoren tegen en maakt het aldus een optimale allocatie van de middelen mogelijk. |
(3) |
Micro-economisch gezien, verleent deze mogelijkheid de organisatie van het goederenvervoer een zekere soepelheid en verhoogt zij op die manier de productiviteit van de ondernemingen. |
(4) |
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, vervatte termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) |
„voertuig”: een motorvoertuig, aanhangwagen, oplegger of samenstel van voertuigen, uitsluitend bestemd voor het goederenvervoer; |
b) |
„gehuurd voertuig”: elk voertuig dat, ingevolge de overeenkomst met het bedrijf dat het voertuig beschikbaar stelt, tegen vergoeding en voor een bepaalde tijd ter beschikking is gesteld van een onderneming die voor rekening van derden of voor eigen rekening goederenvervoer over de weg verricht. |
Artikel 2
1. Elke lidstaat staat op zijn grondgebied, voor het vervoer tussen lidstaten, het gebruik toe van voertuigen die zijn gehuurd door op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde ondernemingen, op voorwaarde dat:
a) |
het voertuig overeenkomstig de wetgeving in laatstgenoemde lidstaat is ingeschreven of in het verkeer is gebracht; |
b) |
de overeenkomst alleen betrekking heeft op de terbeschikkingstelling van een voertuig zonder bestuurder en niet vergezeld gaat van een arbeidsovereenkomst, gesloten met hetzelfde bedrijf inzake een bestuurder of een bijrijder; |
c) |
het gehuurde voertuig voor de duur van de huurovereenkomst uitsluitend ter beschikking staat van de onderneming die het voertuig gebruikt; |
d) |
het gehuurde voertuig wordt bestuurd door personeel van de onderneming die het voertuig gebruikt. |
2. Aan de hand van de onderstaande bewijsstukken, die in het voertuig aanwezig moeten zijn, moet worden aangetoond dat aan de in lid 1, onder a) tot en met d), genoemde voorwaarden is voldaan:
a) |
de huurovereenkomst, of een voor eensluidend gewaarmerkt uittreksel daaruit, met onder meer de naam van de verhuurder, de naam van de huurder, de datum en de duur van de overeenkomst, alsmede de identificatie van het voertuig; |
b) |
indien de huurder niet zelf de bestuurder is, de arbeidsovereenkomst van de bestuurder, of een voor eensluidend gewaarmerkt uittreksel daaruit, met onder meer de naam van de werkgever, de naam van de werknemer, de datum en de duur van de arbeidsovereenkomst, dan wel een recent loonstrookje. |
In voorkomend geval mogen de onder a) en b) genoemde bewijsstukken worden vervangen door een gelijkwaardig document, dat door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat wordt afgegeven.
Artikel 3
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat hun ondernemingen, voor het goederenvervoer over de weg, gehuurde voertuigen die overeenkomstig de wetgeving in hun land zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht, onder dezelfde voorwaarden kunnen gebruiken als voertuigen die hun eigendom zijn, mits aan de in artikel 2 gestelde voorwaarden is voldaan.
2. De lidstaten kunnen het vervoer voor eigen rekening dat wordt verricht door voertuigen met een toegestaan totaalgewicht van meer dan 6 ton, van de bepalingen van lid 1 uitsluiten.
Artikel 4
Deze richtlijn laat onverlet de voorschriften van een lidstaat die voor het gebruik van gehuurde voertuigen minder beperkende voorwaarden behelzen dan de in artikel 2 en 3 genoemde.
Artikel 5
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 en 3 doet deze richtlijn geen afbreuk aan de toepassing van de regels inzake:
a) |
de marktordening voor het goederenvervoer over de weg voor rekening van derden en voor eigen rekening, met name de regels inzake de toegang tot de markt en de contingentering van de vervoerscapaciteit; |
b) |
de vervoerprijzen en -voorwaarden in de sector goederenvervoer over de weg; |
c) |
de huurprijsvorming; |
d) |
de invoer van voertuigen; |
e) |
de voorwaarden voor de toegang tot de werkzaamheid of het beroep van verhuurder van wegvoertuigen. |
Artikel 6
Richtlijn 84/647/EEG wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor de omzetting in nationaal recht.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.
Artikel 7
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 8
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 18 januari 2006.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitter
H. WINKLER
(1) PB C 108 E van 30.4.2004, blz. 56.
(2) Advies van het Europees Parlement van 10 februari 2004 (PB C 97 E van 22.4.2004, blz. 66) en besluit van de Raad van 8 december 2005.
(3) PB L 335 van 22.12.1984, blz. 72. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 90/398/EEG (PB L 202 van 31.7.1990, blz. 46).
(4) Zie bijlage I, deel A.
BIJLAGE I
Deel A
Ingetrokken richtlijn met de wijziging ervan
(bedoeld in artikel 6)
Richtlijn 84/647/EEG van de Raad |
|
Richtlijn 90/398/EEG van de Raad |
Deel B
Termijnen voor omzetting in nationaal recht
(bedoeld in artikel 6)
Richtlijn |
Omzettingstermijn |
Richtlijn 84/647/EEG |
30 juni 1986 |
Richtlijn 90/398/EEG |
31 december 1990 |
BIJLAGE II
Concordantietabel
Richtlijn 84/647/EEG |
De onderhavige richtlijn |
Artikel 1, aanhef |
Artikel 1, aanhef |
Artikel 1, eerste streepje |
Artikel 1, onder a) |
Artikel 1, tweede streepje |
Artikel 1, onder b) |
Artikel 2, aanhef |
Artikel 2, lid 1, aanhef |
Artikel 2, punten 1 tot en met 4 |
Artikel 2, lid 1, onder a) tot en met d) |
Artikel 2, punt 5, eerste alinea, aanhef |
Artikel 2, lid 2, eerste alinea, aanhef |
Artikel 2, punt 5, eerste alinea, onder a) en b) |
Artikel 2, lid 2, eerste alinea, onder a) en b) |
Artikel 2, punt 5, tweede alinea |
Artikel 2, lid 2, tweede alinea |
Artikel 3 |
Artikel 3 |
Artikel 4, lid 1 |
Artikel 4 |
Artikel 5, aanhef |
Artikel 5, aanhef |
Artikel 5, eerste streepje |
Artikel 5, onder a) |
Artikel 5, tweede streepje |
Artikel 5, onder b) |
Artikel 5, derde streepje |
Artikel 5, onder c) |
Artikel 5, vierde streepje |
Artikel 5, onder d) |
Artikel 5, vijfde streepje |
Artikel 5, onder e) |
Artikel 6 |
— |
Artikel 7 |
— |
Artikel 8 |
— |
— |
Artikel 6 |
— |
Artikel 7 |
Artikel 9 |
Artikel 8 |
— |
Bijlage I |
— |
Bijlage II |
Rectificaties
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 33/86 |
Rectificatie van Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp
( Publicatieblad van de Europese Unie L 344 van 27 december 2005 )
Op bladzijde 1, eerste aanhaling,
in plaats van:
„Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 179 en 181 A,”
te lezen:
„Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 179,”.
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 33/87 |
Rectificatie van Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken
( Publicatieblad van de Europese Unie L 255 van 30 september 2005 )
Bladzijde 15, artikel 16, eerste alinea:
in plaats van:
„De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 maart 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.”
te lezen:
„De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 april 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.”.
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 33/88 |
Rectificatie van Richtlijn 2005/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 houdende de tweeëntwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (ftalaten in speelgoed en kinderverzorgingsartikelen)
( Publicatieblad van de Europese Unie L 344 van 27 december 2005 )
Op bladzijde 43 in de bijlage, nummering van de ftalaten,
in plaats van:
„[XX.]” en „[XXa.]”
te lezen:
„51.” en „51a.”.