ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.121.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 121

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
8 mei 2012


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad van 2 mei 2012 betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2012/243/EU

 

*

Besluit van de Raad van 8 maart 2012 inzake de sluiting van een memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie houdende vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking, en tot vaststelling van de daarmee verband houdende procedures

16

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2012 van de Commissie van 7 mei 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 318/2007 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van bepaalde vogels in de Gemeenschap en de desbetreffende quarantainevoorschriften ( 1 )

18

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2012 van de Commissie van 7 mei 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

19

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/244/EU

 

*

Besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 25 april 2012 houdende benoeming van rechters en advocaten-generaal bij het Hof van Justitie

21

 

 

2012/245/EU

 

*

Besluit van de Raad van 26 april 2012 houdende herziening van het statuut van het Economisch en Financieel Comité

22

 

 

2012/246/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 2 mei 2012 houdende wijziging van Besluit 2011/207/EU tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma met betrekking tot het herstel van blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 2800)

25

 

 

2012/247/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 7 mei 2012 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal, met uitzondering van naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal, van oorsprong uit Belarus

36

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2012/234/EU van de Commissie van 27 april 2012 inzake de goedkeuring van de rekeningen van de betaalorganen van de lidstaten betreffende de door het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2011 (PB L 117 van 1.5.2012)

38

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 351/2012 van de Commissie van 23 april 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat typegoedkeuringsvoorschriften voor de installatie van waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook betreft (PB L 110 van 24.4.2012)

44

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/1


VERORDENING (EU) Nr. 389/2012 VAN DE RAAD

van 2 mei 2012

betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2073/2004 van de Raad van 16 november 2004 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen (3) voorziet in een gemeenschappelijke regeling in het kader waarvan de lidstaten elkaar bijstand verlenen en samenwerken met de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de accijnswetgeving en de bestrijding van de ontduiking van accijnsrechten en de daaruit voortvloeiende verstoringen van de interne markt. Deze verordening moet op een aantal punten worden gewijzigd in het licht van de opgedane ervaringen en recente ontwikkelingen. Gelet op het aantal wijzigingen dat moet worden doorgevoerd, dient de verordening omwille van de duidelijkheid in haar geheel te worden vervangen.

(2)

Voor de voltooiing van de interne markt blijft een regeling noodzakelijk voor administratieve samenwerking op het gebied van de accijnsrechten die alle aspecten van de wetgeving betreffende de toepassing van accijnsrechten op de goederen bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns (4).

(3)

Met het oog op effectiviteit, snelheid en kosten is het van wezenlijk belang dat elektronische middelen bij de inlichtingenuitwisseling een grotere rol krijgen. Gelet op het terugkerende karakter van bepaalde verzoeken en de taalkundige verscheidenheid in de Unie is het belangrijk ervoor te zorgen dat bij de inlichtingenuitwisseling op grotere schaal gebruik wordt gemaakt van standaardformats, zodat verzoeken om inlichtingen sneller kunnen worden behandeld. Dit kan het beste worden bereikt door systematischer gebruik te maken van het geautomatiseerde systeem dat is opgezet bij Beschikking nr. 1152/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake het verkeer van en de controle op accijnsgoederen (5). Dit systeem biedt thans grotere mogelijkheden dan bij de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 2073/2004 en zal nog verder worden ontwikkeld. De lidstaten zouden er derhalve zoveel mogelijk gebruik van moeten maken.

(4)

Om een getrouw beeld te krijgen van de accijnsaangelegenheden van bepaalde personen is een vergaande uitwisseling van inlichtingen op dat gebied noodzakelijk, maar de lidstaten mogen ook niet vrijelijk „datagraaien” of om inlichtingen verzoeken die vermoedelijk niet van belang zijn voor de accijnsaangelegenheden van een bepaalde persoon of een welomschreven groep of categorie van personen.

(5)

Ten behoeve van een degelijke coördinatie van de informatiestromen dienen de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2073/2004 die voorzien in één aanspreekpunt in iedere lidstaat, te worden gehandhaafd. Aangezien er om redenen van efficiency rechtstreeksere contacten tussen autoriteiten en ambtenaren van de lidstaten vereist kunnen zijn, dienen ook de bepalingen betreffende delegatie en de aanwijzing van bevoegde ambtenaren te worden gehandhaafd.

(6)

Opdat de noodzakelijke inlichtingen tijdig beschikbaar zouden zijn, dienen de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2073/2004 volgens welke de aangezochte autoriteit zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen een bepaalde termijn moet handelen, te worden gehandhaafd. De termijn voor de verstrekking van inlichtingen waarover de aangezochte lidstaat al beschikt, moet evenwel korter zijn dan de standaardtermijn.

(7)

Ten behoeve van een efficiënt toezicht op de accijnsprocedures bij grensoverschrijdend vervoer dient zoals voorheen in de mogelijkheid van gelijktijdige controles door de lidstaten alsook in de aanwezigheid van ambtenaren van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat te worden voorzien, in het kader van de administratieve samenwerking.

(8)

Om moeilijkheden met de notificatie van administratieve beslissingen en maatregelen in het buitenland aan te pakken, moeten de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 2073/2004 eveneens worden gehandhaafd.

(9)

Met het oog op een doeltreffende fraudebestrijding dienen de bepalingen betreffende de uitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek te worden gehandhaafd. Ter vergemakkelijking van deze uitwisseling dient te worden gespecificeerd voor welke categorieën van inlichtingen in verplichte uitwisseling moet worden voorzien.

(10)

De lidstaten moeten de mogelijkheid behouden om op vrijwillige basis inlichtingen uit te wisselen die noodzakelijk zijn voor de juiste toepassing van de accijnswetgeving, indien deze inlichtingen buiten de categorieën van inlichtingen vallen die automatisch worden uitgewisseld.

(11)

Terugmelding is een goede manier om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de uitgewisselde inlichtingen constant verbetert. Daarom dient een kader voor terugmelding te worden opgezet.

(12)

Voor de goede werking van het accijnsstelsel en de fraudebestrijding is het absoluut noodzakelijk dat de lidstaten bepaalde gespecificeerde gegevens over vergunningen betreffende marktdeelnemers en belastingentrepots in elektronische vorm opslaan. Zo worden snelle uitwisseling van deze gegevens tussen de lidstaten en geautomatiseerde toegang ertoe mogelijk. Dit kan worden gerealiseerd door gebruik te maken van de gegevens die al zijn opgenomen in de nationale geautomatiseerde accijnssystemen, door de ontwikkeling van risicoanalyse waarbij de nationale gegevens over accijnsplichtige marktdeelnemers en het door hen verrichte vervoer van accijnsgoederen binnen de Unie beter worden benut, alsook door het opnemen van een reeks gegevens over belastingplichtigen en de door hen verrichte handelingen. Aangezien de procedures voor het vaststellen of invorderen van accijnzen en de perioden van beperking en andere termijnen in de verschillende lidstaten uiteenlopen, moet worden voorzien in een minimumperiode gedurende welke elke lidstaat die gegevens moet opslaan, teneinde te zorgen voor doeltreffende wederzijdse bijstand voor de toepassing van wetgeving betreffende accijnzen in grensoverschrijdende situaties.

(13)

Opdat de in de elektronische databanken opgeslagen gegevens betrouwbaar zouden zijn, dient te worden bepaald dat zij regelmatig moeten worden geactualiseerd.

(14)

Marktdeelnemers moeten de controles die noodzakelijk zijn voor het overbrengen van accijnsgoederen, snel kunnen uitvoeren. Zij moeten de mogelijkheid krijgen om de geldigheid van accijnsnummers elektronisch te laten bevestigen via een centraal register dat door de Commissie wordt beheerd en gebruik maakt van de gegevens in de nationale databanken.

(15)

Nationale voorschriften betreffende het bankgeheim kunnen de mechanismen waarin deze verordening voorziet, minder efficiënt maken. Daarom mogen de lidstaten niet het recht hebben om de verstrekking van inlichtingen te weigeren op de enkele grond van dergelijke voorschriften.

(16)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan andere op uniaal niveau vastgestelde maatregelen ter bestrijding van onregelmatigheden en fraude op het gebied van accijnzen, maar dient deze integendeel aan te vullen.

(17)

Omwille van de duidelijkheid is het zinvol in deze verordening te bevestigen dat wanneer inlichtingen of documenten worden verkregen met toestemming of op verzoek van een rechterlijke instantie, voor de doorgifte van de inlichtingen of documenten aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat toestemming door de rechterlijke instantie moet worden verleend, indien zulke toestemming vereist is uit hoofde van de wetgeving van de verstrekkende lidstaat.

(18)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van deze verordening. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (7) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie in het kader van deze verordening.

(19)

De uitwisseling van inlichtingen met derde landen is bevorderlijk gebleken voor de juiste toepassing van de accijnswetgeving en moet dan ook worden gehandhaafd. Richtlijn 95/46/EG bevat specifieke voorwaarden voor het verstrekken van inlichtingen aan derde landen, waaraan de lidstaten moeten voldoen.

(20)

Ten behoeve van een effectieve toepassing van deze verordening kan het noodzakelijk zijn de omvang te beperken van bepaalde rechten en verplichtingen die zijn vastgesteld in Richtlijn 95/46/EG, in het bijzonder de in artikel 10, artikel 11, lid 1, en de artikelen 12 en 21 omschreven rechten, ter vrijwaring van belangrijke economische en financiële belangen van de lidstaten, rekening houdende met de potentiële inkomstenderving voor de lidstaten en het cruciale belang van de onder deze verordening vallende gegevens voor een efficiënte fraudebestrijding. Aangezien in gevallen van vermoede fiscale onregelmatigheden of fraude bewijsmateriaal moet worden bewaard, en teneinde te voorkomen dat de correcte beoordeling van de naleving van de accijnswetgeving wordt verhinderd, kan het nodig zijn in de loop van de uitwisseling van persoonsgegevens krachtens deze verordening, de verplichtingen van de houder van de gegevens en de rechten van de betrokkene die verband houden met de verstrekking van informatie, toegang tot gegevens en de bekendmaking van verwerkingshandelingen, te beperken. De lidstaten moeten verplicht zijn deze beperkingen toe te passen voor zover zij noodzakelijk en evenredig zijn.

(21)

Om te zorgen voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van bepaalde artikelen van deze verordening, en de voornaamste categorieën van gegevens die door de lidstaten uit hoofde van deze verordening kunnen worden uitgewisseld te omschrijven, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (8).

(22)

De onderzoeksprocedure moet worden gebruikt voor de vaststelling van die uitvoeringshandelingen, aangezien het gaat om maatregelen van algemene strekking in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 182/2011.

(23)

De werking van deze verordening moet worden bewaakt en geëvalueerd. Daarom wordt bepaald dat de lidstaten statistieken en andere gegevens moeten verzamelen en dat de Commissie periodieke rapporten moet opstellen.

(24)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vereenvoudiging en versterking van de administratieve samenwerking tussen de lidstaten, die een geharmoniseerde aanpak vereist, niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de gewenste eenvormigheid en doeltreffendheid beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(25)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, met name het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8). Gelet op de in deze verordening vastgestelde grenzen gaat de verwerking van dergelijke gegevens in het kader van deze verordening niet verder dan nodig en evenredig is voor de bescherming van de legitieme budgettaire belangen van de lidstaten.

(26)

Verordening (EG) nr. 2073/2004 moet worden ingetrokken.

(27)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd en heeft advies uitgebracht (9),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening worden de voorwaarden vastgesteld waaronder de bevoegde autoriteiten die in de lidstaten met de toepassing van de accijnswetgeving belast zijn, onderling en met de Commissie samenwerken om de naleving van die wetgeving te verzekeren. Daartoe worden bij deze verordening regels en procedures vastgesteld die de bevoegde autoriteiten in de lidstaten in staat stellen samen te werken alsmede inlichtingen uit te wisselen, langs elektronische weg of anderszins, die nodig zijn voor de correcte toepassing van de accijnswetgeving.

2.   Deze verordening laat de toepassing in de lidstaten van de voorschriften inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken onverlet.

3.   Zij laat de vervulling van eventuele verdergaande verplichtingen inzake wederzijdse bijstand die voortvloeien uit andere rechtsinstrumenten, inclusief bilaterale of multilaterale overeenkomsten, onverlet.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „bevoegde autoriteit”: de overeenkomstig artikel 3, lid 1, aangewezen autoriteit;

2.   „verzoekende autoriteit”: het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken of iedere verbindingsdienst of bevoegde ambtenaar van een lidstaat die namens de bevoegde autoriteit om bijstand verzoekt;

3.   „aangezochte autoriteit”: het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken of iedere verbindingsdienst of bevoegde ambtenaar van die lidstaat die namens de bevoegde autoriteit om bijstand wordt verzocht;

4.   „accijnsbureau”: ieder bureau waar door de accijnsvoorschriften opgelegde formaliteiten vervuld kunnen worden;

5.   „aan een voorval gerelateerde automatische uitwisseling”: het systematisch en zonder voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen over een belangwekkend voorval volgens een vooraf bepaalde structuur, indien en wanneer deze inlichtingen beschikbaar worden, met uitzondering van de uitwisseling van inlichtingen als bedoeld in artikel 21 van Richtlijn 2008/118/EG;

6.   „regelmatige automatische uitwisseling”: het systematisch en zonder voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen volgens een vooraf bepaalde structuur aan een andere lidstaat, met regelmatige, vooraf vastgestelde tussenpozen;

7.   „spontane uitwisseling”: het zonder voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen aan een andere lidstaat, niet bedoeld onder punten 5) of 6) of in artikel 21 van Richtlijn 2008/118/EG;

8.   „geautomatiseerd systeem”: het geautomatiseerde systeem voor het verkeer van en de controle op accijnsgoederen dat is vastgesteld bij Beschikking nr. 1152/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake het verkeer van en de controle op accijnsgoederen (10);

9.   „persoon”: een natuurlijk persoon, een rechtspersoon, iedere vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel bevoegd is rechtshandelingen te verrichten of een andere juridische constructie, ongeacht de aard of de vorm, met of zonder rechtspersoonlijkheid;

10.   „marktdeelnemer”: een persoon die zich in het kader van zijn bedrijf bezighoudt met activiteiten die onder de accijnswetgeving vallen, ongeacht of hij daarvoor een vergunning heeft of niet;

11.   „langs elektronische weg”: gebruikmaking van elektronische apparatuur die gegevens kan verwerken (daaronder begrepen verzenden en comprimeren) en opslaan, met inbegrip van het in punt 8 gedefinieerde geautomatiseerde systeem;

12.   „accijnsnummer”: het identificatienummer dat door een lidstaat voor accijnsdoeleinden is toegewezen aan de records van de in artikel 19, lid 1, onder a) en b), bedoelde marktdeelnemers en plaatsen;

13.   „overbrenging van accijnsgoederen binnen de Unie”: vervoer van accijnsgoederen tussen twee of meer lidstaten onder schorsing van accijns in de zin van hoofdstuk IV van Richtlijn 2008/118/EG of van tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen in de zin van hoofdstuk V, afdeling 2, van Richtlijn 2008/118/EG;

14.   „administratief onderzoek”: alle door de autoriteiten die bevoegd zijn voor de toepassing van de accijnswetgeving bij de uitoefening van hun taken verrichte controles, onderzoeken en andere acties gericht op het verzekeren van de juiste toepassing van die wetgeving;

15.   „CCN/CSI-netwerk”: het op het gemeenschappelijk communicatienetwerk (CCN) met gemeenschappelijke systeeminterface (CSI) gebaseerde gemeenschappelijke platform dat de Unie ontwikkeld heeft voor het elektronische berichtenverkeer tussen de bevoegde douane- en belastingenautoriteiten;

16.   „accijnzen”: de rechten als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/118/EG;

17.   „document voor wederzijdse administratieve bijstand”: een document dat is opgesteld in het geautomatiseerde systeem en wordt gebruikt voor de uitwisseling van inlichtingen overeenkomstig artikel 8, artikel 15 of artikel 16 alsook voor de vervolgmaatregelen overeenkomstig artikel 8 of artikel 16;

18.   „document voor wederzijdse administratieve bijstand in de noodprocedure”: een papieren document dat wordt gebruikt voor de uitwisseling van inlichtingen overeenkomstig artikel 8 of artikel 15, wanneer het geautomatiseerde systeem niet beschikbaar is;

19.   „gelijktijdige controle”: de gecoördineerde controle, met betrekking tot de accijnswetgeving, van de aangelegenheden van een marktdeelnemer of van onderling verbonden personen door ten minste twee deelnemende lidstaten die daarbij gemeenschappelijke of complementaire belangen hebben.

Artikel 3

Bevoegde autoriteiten

1.   Elke lidstaat wijst de bevoegde autoriteit aan namens welke deze verordening wordt toegepast. Hij stelt de Commissie onverwijld in kennis van die aanwijzing alsook van iedere latere wijziging dienaangaande.

2.   De Commissie stelt een lijst van bevoegde autoriteiten ter beschikking en maakt deze informatie bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken en verbindingsdiensten

1.   De bevoegde autoriteit van elke lidstaat wijst een centraal verbindingsbureau voor accijnszaken aan dat bij delegatie de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de contacten met de andere lidstaten op het gebied van de administratieve samenwerking op het gebied van accijnswetgeving. Zij stelt de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten hiervan in kennis.

Het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken kan ook worden aangewezen als het bureau dat voor de toepassing van deze toepassing van deze verordening verantwoordelijk is voor de contacten met de Commissie.

2.   De bevoegde autoriteit van elke lidstaat kan, naast het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken, verbindingsdiensten met de volgens de nationale wetgeving of het nationale beleid toegedeelde bevoegdheid aanwijzen die op grond van deze verordening zijn gemachtigd rechtstreeks inlichtingen uit te wisselen.

Het is de taak van het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken om een actuele lijst van deze diensten bij te houden en deze lijst aan de centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken van de andere betrokken lidstaten beschikbaar te stellen.

Artikel 5

Bevoegde ambtenaren

1.   De bevoegde autoriteit van elke lidstaat kan, onder de door de lidstaat vastgestelde voorwaarden, bevoegde ambtenaren aanwijzen die op grond van deze verordening rechtstreeks inlichtingen kunnen uitwisselen.

De bevoegde autoriteit kan de reikwijdte van die aanwijzing beperken.

Het is de taak van het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken om een actuele lijst van bevoegde ambtenaren bij te houden en deze lijst aan de centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken van de andere betrokken lidstaten beschikbaar te stellen.

2.   Ambtenaren die uit hoofde van de artikelen 12 en 13 inlichtingen uitwisselen, worden geacht over de vereiste bevoegdheid voor de toepassing van die artikelen te beschikken, overeenkomstig de door de bevoegde autoriteiten bepaalde voorwaarden.

Artikel 6

Verplichtingen van het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken, verbindingsdiensten en bevoegde ambtenaren

1.   Het centrale verbindingsbureau draagt de primaire verantwoordelijkheid voor de uitwisseling van inlichtingen over het accijnsgoederenverkeer tussen de lidstaten en draagt in het bijzonder de primaire verantwoordelijkheid voor:

a)

de uitwisseling van inlichtingen overeenkomstig artikel 8;

b)

het doen van notificaties van administratieve beslissingen en maatregelen op verzoek van lidstaten overeenkomstig artikel 14;

c)

verplichte uitwisselingen van inlichtingen overeenkomstig artikel 15;

d)

facultatieve spontane uitwisselingen van inlichtingen overeenkomstig artikel 16;

e)

de voorlegging van rapporten over de vervolgmaatregelen overeenkomstig artikel 8, lid 5, en artikel 16, lid 2;

f)

de uitwisseling van gegevens die in de in artikel 19 bedoelde elektronische databank zijn opgeslagen;

g)

de verstrekking van statistische en andere gegevens overeenkomstig artikel 34.

2.   Wanneer een verbindingsdienst of een bevoegde ambtenaar een verzoek of een antwoord op een verzoek om bijstand verzendt of ontvangt, stelt hij het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken van zijn eigen lidstaat hiervan overeenkomstig de bepalingen van deze lidstaat in kennis.

3.   Wanneer een verbindingsdienst of een bevoegde ambtenaar een verzoek om bijstand ontvangt dat een optreden buiten zijn territoriale bevoegdheid of ambtsgebied vereist, geeft hij het verzoek onmiddellijk door aan het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken van zijn eigen lidstaat en de bevoegde ambtenaar van de verantwoordelijke verbindingsdienst, en stelt hij de verzoekende autoriteit hiervan in kennis. In dat geval vangen de in artikel 11 bedoelde termijnen aan op de dag nadat het verzoek om bijstand aan het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken en de bevoegde ambtenaar van de verantwoordelijke verbindingsdienst is doorgezonden, doch uiterlijk een week na de ontvangst van het verzoek als bedoeld in de eerste zin van dit lid.

Artikel 7

Inlichtingen of documenten verkregen met toestemming of op verzoek van een rechterlijke instantie

1.   De doorgifte aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van inlichtingen of documenten die door een bevoegde autoriteit met toestemming of op verzoek van een rechterlijke instantie zijn verkregen, is onderworpen aan de voorafgaande toestemming van de rechterlijke instantie indien een dergelijke toestemming krachtens de nationale wetgeving vereist is.

2.   Indien, in geval van een verzoek om inlichtingen, de rechterlijke instantie toestemming aan de aangezochte autoriteit weigert, stelt deze laatste de verzoekende autoriteit daarvan in kennis overeenkomstig artikel 25, lid 5.

HOOFDSTUK II

SAMENWERKING OP VERZOEK

Artikel 8

Algemene taken van de aangezochte autoriteit

1.   Op verzoek van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit de voor de handhaving van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen, ook wanneer het verzoek een welbepaald geval of verscheidene welbepaalde gevallen betreft, in het bijzonder aangaande overbrengingen van accijnsgoederen binnen de Unie.

2.   Met het oog op de in lid 1 bedoelde verstrekking van inlichtingen laat de aangezochte autoriteit de vereiste administratieve onderzoeken uitvoeren om deze inlichtingen te verkrijgen.

3.   Het in lid 1 bedoelde verzoek kan een met redenen omkleed verzoek om een specifiek administratief onderzoek omvatten. Indien de aangezochte autoriteit van oordeel is dat geen administratief onderzoek nodig is, stelt zij de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van de redenen waarop zij haar oordeel baseert.

4.   Voor het verkrijgen van de gevraagde inlichtingen of het verrichten van het gevraagde administratieve onderzoek gaat de aangezochte autoriteit, of een door deze benaderde andere administratieve autoriteit, te werk als handelde zij te eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van haar eigen lidstaat.

5.   De aangezochte autoriteit kan de verzoekende autoriteit vragen om een rapport over de vervolgmaatregelen die de verzoekende lidstaat op basis van de verstrekte inlichtingen heeft genomen. Indien een dergelijk verzoek is gedaan, zendt de verzoekende autoriteit, zonder afbreuk te doen aan de in haar lidstaat geldende voorschriften inzake geheimhouding en gegevensbescherming, en mits dit geen onevenredige lasten veroorzaakt, zo spoedig mogelijk een dergelijk rapport.

Artikel 9

Vorm van het verzoek en het antwoord

1.   Verzoeken om inlichtingen en om administratieve onderzoeken overeenkomstig artikel 8 en antwoorden op dergelijke verzoeken worden uitgewisseld met behulp van een document voor wederzijdse administratieve bijstand, behoudens lid 4 van dit artikel.

Wanneer het geautomatiseerde systeem niet beschikbaar is, wordt gebruikgemaakt van het document voor wederzijdse administratieve bijstand in de noodprocedure in plaats van het document voor wederzijdse administratieve bijstand.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende:

a)

de structuur en de inhoud van de documenten voor wederzijdse administratieve bijstand;

b)

de voorschriften en procedures voor de uitwisseling van documenten voor wederzijdse administratieve bijstand;

c)

het model en de inhoud van de documenten voor wederzijdse administratieve bijstand in de noodprocedure;

d)

de voorschriften en procedures voor het gebruik van het document voor wederzijdse administratieve bijstand.

De Commissie kan ook uitvoeringshandelingen vaststellen om de structuur en de inhoud van het in artikel 8, lid 5, bedoelde rapport te bepalen.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Elke lidstaat bepaalt in welke situaties het geautomatiseerde systeem als niet beschikbaar is te beschouwen.

4.   Wanneer het ondoenlijk is om gebruik te maken van het document voor wederzijdse administratieve bijstand, kan de uitwisseling van berichten in uitzonderlijke gevallen geheel of gedeeltelijk via andere middelen geschieden. In dergelijke gevallen dient bij het bericht een verklaring te zijn gevoegd waarom het ondoenlijk was om gebruik te maken van het document voor wederzijdse administratieve bijstand.

Artikel 10

Verstrekking van documenten

1.   Overeenkomstig artikel 8 te verstrekken documenten worden, ongeacht de inhoud ervan, bij het in artikel 9, lid 1, bedoelde document voor wederzijdse administratieve bijstand gevoegd.

Wanneer dit evenwel onmogelijk of ondoenlijk is, worden de documenten langs elektronische of andere weg verstrekt.

2.   De aangezochte autoriteit is er alleen toe gehouden originele documenten te verstrekken wanneer die documenten voor de doeleinden van de verzoekende autoriteit vereist zijn en de geldende bepalingen van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, zich niet tegen een dergelijke verstrekking verzetten.

Artikel 11

Termijnen

1.   De aangezochte autoriteit gaat zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden na de datum van ontvangst van het verzoek, over tot het verstrekken van de in artikel 8 bedoelde inlichtingen.

Ingeval de aangezochte autoriteit echter reeds over deze inlichtingen beschikt, wordt deze termijn ingekort tot één maand.

2.   Voor bijzondere categorieën gevallen kunnen de aangezochte en de verzoekende autoriteit andere dan de in lid 1 vastgestelde termijnen overeenkomen.

3.   Wanneer de aangezochte autoriteit niet binnen de in lid 1 vastgestelde termijn aan het verzoek kan voldoen, deelt zij de verzoekende autoriteit met behulp van een document voor wederzijdse administratieve bijstand binnen één maand mee waarom zij de termijn niet kan nakomen en wanneer zij verwacht aan het verzoek te kunnen voldoen.

Artikel 12

Deelname van ambtenaren van andere lidstaten aan administratieve onderzoeken

1.   De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, met het oog op de uitwisseling van de voor de correcte toepassing van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen, door de verzoekende autoriteit gemachtigde ambtenaren, onder de door de aangezochte autoriteit vastgestelde voorwaarden, aanwezig mogen zijn in de kantoren van de administratieve autoriteiten van de aangezochte autoriteit, of op iedere andere plaats waar die autoriteiten hun taken vervullen.

Indien de verlangde inlichtingen in bescheiden staan waartoe de ambtenaren van de aangezochte autoriteit toegang hebben, ontvangen de ambtenaren van de verzoekende autoriteit afschriften daarvan.

2.   De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, met het oog op de uitwisseling van de voor de correcte toepassing van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen, door de verzoekende autoriteit aangewezen ambtenaren, onder de door de aangezochte autoriteit vastgestelde voorwaarden, aanwezig mogen zijn bij de administratieve onderzoeken die op het grondgebied van de aangezochte lidstaat worden uitgevoerd.

Wanneer zulks is overeengekomen, kunnen de ambtenaren van de verzoekende autoriteit toegang krijgen tot dezelfde plaatsen en bescheiden als de ambtenaren van de aangezochte autoriteit, door tussenkomst van deze ambtenaren en alleen met het oog op de uitvoering van het administratieve onderzoek. Ambtenaren van de verzoekende autoriteit voeren alleen onderzoeken uit en stellen alleen vragen met de instemming en onder het toezicht van ambtenaren van de aangezochte autoriteit. Zij mogen de aan de ambtenaren van de aangezochte autoriteit verleende controlebevoegdheden uitoefenen.

3.   De ambtenaren van de verzoekende autoriteit die uit hoofde van de leden 1 en 2 in een andere lidstaat aanwezig zijn, dienen te allen tijde een schriftelijke opdracht te kunnen voorleggen waarin hun identiteit en hun officiële hoedanigheid zijn vermeld.

Artikel 13

Gelijktijdige controles

1.   Met het oog op de uitwisseling van de voor de correcte toepassing van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen kunnen twee of meer lidstaten, op basis van een risicoanalyse, overeenkomen om op hun eigen grondgebied gelijktijdige controles uit te voeren van de accijnssituatie van een of meer marktdeelnemers of andere personen die voor die lidstaten een gemeenschappelijk of complementair belang vertegenwoordigen, wanneer zij van mening zijn dat dergelijke controles efficiënter zijn dan door slechts één lidstaat uitgevoerde controles.

2.   Teneinde een gelijktijdige controle als bedoeld in lid 1 tot stand te brengen, dient de bevoegde autoriteit van een lidstaat een daartoe strekkend voorstel in bij de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten.

In dit voorstel:

a)

worden het dossier of de dossiers waarvoor een gelijktijdige controle wordt voorgesteld, gespecificeerd;

b)

wordt de identiteit van iedere individuele persoon ten aanzien van wie een dergelijke controle moet worden verricht, vermeld;

c)

worden de argumenten voor de noodzaak van een gemeenschappelijke controle vermeld;

d)

wordt het tijdsbestek waarbinnen een dergelijke controle moet plaatsvinden, gespecificeerd.

3.   Bevoegde autoriteiten die een voorstel als bedoeld in lid 2 ontvangen, bevestigen of zij aan de gelijktijdige controle willen deelnemen of zij delen de redenen voor een weigering mee aan de bevoegde autoriteit die het voorstel heeft gedaan, en wel zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk een maand na ontvangst van het voorstel.

4.   Elke bevoegde autoriteit die aan een gelijktijdige controle deelneemt, wijst een vertegenwoordiger aan die belast wordt met het toezicht op en de coördinatie van de gelijktijdige controle.

5.   Na afloop van een gelijktijdige controle stellen de bevoegde autoriteiten de centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken van de andere lidstaten onverwijld in kennis van alle gedurende de gelijktijdige controle geconstateerde methoden en praktijken die daadwerkelijk of vermoedelijk werden gebruikt voor het overtreden van de accijnswetgeving, wanneer deze informatie voor andere lidstaten van bijzonder belang kan zijn.

Artikel 14

Verzoek tot notificatie van administratieve beslissingen en maatregelen

1.   Op verzoek van de verzoekende autoriteit gaat de aangezochte autoriteit, overeenkomstig de in haar lidstaat geldende voorschriften betreffende soortgelijke notificaties, over tot notificatie aan de geadresseerde van alle door de administratieve autoriteiten van de verzoekende lidstaat genomen beslissingen en maatregelen die betrekking hebben op de toepassing van de accijnswetgeving.

2.   In het in lid 1 bedoelde verzoek tot notificatie worden het voorwerp van de beslissing of de maatregel waarvan kennis moet worden gegeven, alsook de naam, het adres en alle overige gegevens die nodig zijn voor de identificatie van de geadresseerde, vermeld.

3.   De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van het gevolg dat zij aan het in lid 1 bedoelde verzoek tot notificatie heeft gegeven en van de datum waarop de notificatie van de beslissing of maatregel aan de geadresseerde heeft plaatsgevonden.

4.   Wanneer de aangezochte autoriteit geen gevolg kan geven aan het in lid 1 bedoelde verzoek tot notificatie, stelt zij de verzoekende autoriteit daarvan schriftelijk in kennis binnen één maand na ontvangst van het verzoek.

De aangezochte autoriteit mag niet weigeren om gevolg te geven aan een dergelijk verzoek op grond van de inhoud van de te notificeren beslissing of maatregel.

5.   Een verzoek tot notificatie op grond van dit artikel wordt door de verzoekende autoriteit slechts gedaan indien de notificatie van de akten aan de geadresseerde niet volgens de regels van de verzoekende lidstaat kan geschieden, of dit buitensporige problemen zou veroorzaken.

6.   Dit artikel is niet van toepassing op documenten als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (11).

HOOFDSTUK III

UITWISSELING VAN INLICHTINGEN ZONDER VOORAFGAAND VERZOEK

Artikel 15

Verplichte uitwisseling van inlichtingen

1.   De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat verstrekt aan de bevoegde autoriteiten van alle andere betrokken lidstaten, zonder voorafgaand verzoek en bij wijze van regelmatige automatische uitwisseling of aan een voorval gerelateerde automatische uitwisseling, de voor de correcte toepassing van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen in de volgende gevallen:

a)

wanneer in een andere lidstaat vermoedelijk of daadwerkelijk een onregelmatigheid of een inbreuk op het gebied van de accijnswetgeving heeft plaatsgevonden;

b)

wanneer een onregelmatigheid of een inbreuk op het gebied van de accijnswetgeving die vermoedelijk of daadwerkelijk op het grondgebied van een lidstaat heeft plaatsgevonden, vertakkingen in een andere lidstaat zou kunnen hebben;

c)

wanneer in een andere lidstaat gevaar voor fraude of accijnsderving bestaat;

d)

wanneer onder een accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen geheel zijn vernietigd of onherstelbaar verloren zijn;

e)

wanneer zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen binnen de Unie een buitengewoon voorval heeft voorgedaan, dat niet is gedefinieerd in Richtlijn 2008/118/EG en gevolgen kan hebben voor de berekening van de accijnsschuld van een marktdeelnemer.

2.   De autoriteit die overeenkomstig lid 1 inlichtingen aan een andere autoriteit heeft doorgegeven, kan die andere autoriteit vragen om een rapport over de vervolgmaatregelen die zij op basis van de verstrekte inlichtingen heeft genomen. Indien een dergelijk verzoek is gedaan, zendt de andere autoriteit, zonder afbreuk te doen aan de in haar lidstaat geldende voorschriften inzake geheimhouding en gegevensbescherming, en mits dit geen onevenredige administratieve lasten veroorzaakt, zo spoedig mogelijk een dergelijk rapport.

3.   Wanneer de in lid 1 bedoelde inlichtingen betrekking hebben op een overbrenging van accijnsgoederen binnen de Unie, worden de inlichtingen verstrekt met behulp van een document voor wederzijdse administratieve bijstand, behoudens het bepaalde in lid 4.

Wanneer het evenwel ondoenlijk is om gebruik te maken van dat document, kan de uitwisseling van inlichtingen in uitzonderlijke gevallen geheel of gedeeltelijk via andere middelen geschieden. In dergelijke gevallen dient bij het bericht een verklaring te zijn gevoegd waarom het ondoenlijk was om gebruik te maken van het document voor wederzijdse administratieve bijstand.

4.   Wanneer het geautomatiseerde systeem niet beschikbaar is, wordt gebruikgemaakt van het document voor wederzijdse administratieve bijstand in de noodprocedure in plaats van het in lid 3 bedoelde document.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende:

a)

de exacte categorieën inlichtingen die moeten worden uitgewisseld overeenkomstig artikel 15, lid 1, en die voor natuurlijke personen gegevens omvatten als naam, voornaam, straatnaam, huisnummer, postcode, stad, lidstaat, fiscaal of ander identificatienummer, productcode of -beschrijving en andere daarmee verband houdende persoonsgegevens, indien beschikbaar;

b)

de frequentie van de regelmatige uitwisseling en de termijnen voor de in lid 1 bedoelde aan een voorval gerelateerde uitwisseling van elke categorie inlichtingen;

c)

de structuur en de inhoud van de documenten voor wederzijdse administratieve bijstand;

d)

de vorm en de inhoud van het document voor wederzijdse administratieve bijstand in de noodprocedure;

e)

de voorschriften en procedures voor de uitwisseling van de onder c) en d) bedoelde documenten.

Voor de toepassing van lid 4 kan de Commissie ook uitvoeringshandelingen vaststellen om te bepalen in welke situaties de bevoegde autoriteiten het geautomatiseerde systeem als niet beschikbaar kunnen beschouwen.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 16

Facultatieve uitwisseling van inlichtingen

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen elkaar zonder voorafgaand verzoek door middel van spontane uitwisseling alle voor de correcte toepassing van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen doorgeven waarvan zij kennis hebben en waarvan de uitwisseling niet onder artikel 15 valt.

Zij kunnen daarvoor gebruik maken van het geautomatiseerde systeem waar dat systeem dergelijke inlichtingen kan verwerken.

2.   Een autoriteit die overeenkomstig lid 1 inlichtingen aan een andere autoriteit heeft doorgegeven, kan die andere autoriteit vragen om een rapport over de vervolgmaatregelen die zij op basis van de verstrekte inlichtingen heeft genomen. Indien een dergelijk verzoek is gedaan, zendt de andere autoriteit, zonder afbreuk te doen aan de in haar lidstaat geldende voorschriften inzake geheimhouding en gegevensbescherming, en mits dit geen onevenredige administratieve lasten veroorzaakt, zo spoedig mogelijk een dergelijk rapport.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende:

a)

de structuur en de inhoud van de documenten voor wederzijdse administratieve bijstand opdat de meest gangbare vormen van inlichtingen als bedoeld in lid 1 hierin kunnen worden opgenomen;

b)

de voorschriften en procedures voor de uitwisseling van het document voor wederzijdse administratieve bijstand.

De Commissie kan ook uitvoeringshandelingen vaststellen om de structuur en de inhoud van het in lid 2 bedoelde rapport te bepalen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 17

Verplichting van de lidstaten tot vergemakkelijking van de inlichtingenuitwisseling zonder voorafgaand verzoek

De lidstaten nemen de nodige administratieve en organisatorische maatregelen om de uitwisseling van inlichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk te vergemakkelijken.

Artikel 18

Beperking van verplichtingen

Lidstaten kunnen er niet toe worden verplicht om voor de toepassing van dit hoofdstuk aan personen nieuwe verplichtingen in verband met het vergaren van inlichtingen op te leggen, noch om onevenredige administratieve lasten te dragen.

HOOFDSTUK IV

OPSLAG EN UITWISSELING VAN ELEKTRONISCHE GEGEVENS OVER MARKTDEELNEMERS

Artikel 19

Opslag en uitwisseling van gegevens over vergunningen betreffende marktdeelnemers en belastingentrepots

1.   Iedere lidstaat houdt een elektronische databank bij met de volgende registers:

a)

een register van marktdeelnemers die tot een van de volgende categorieën behoren:

i)

erkende entrepothouders in de zin van artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2008/118/EG;

ii)

geregistreerde geadresseerden in de zin van artikel 4, punt 9, van Richtlijn 2008/118/EG;

iii)

geregistreerde afzenders in de zin van artikel 4, punt 10, van Richtlijn 2008/118/EG;

b)

een register van als belastingentrepot erkende plaatsen in de zin van artikel 4, punt 11, van Richtlijn 2008/118/EG.

2.   De in lid 1 bedoelde registers bevatten de volgende gegevens:

a)

het door de bevoegde autoriteit verstrekte unieke accijnsnummer voor een marktdeelnemer of een plaats;

b)

de naam en het adres van de marktdeelnemer of de plaats;

c)

de categorie accijnsgoed (CAT) en/of de code accijnsgoed (EPC) van de producten waarop de vergunning betrekking heeft als bedoeld in bijlage II, codelijst 11, van Verordening (EG) nr. 684/2009 van de Commissie van 24 juli 2009 tot uitvoering van Verordening 2008/118/EG van de Raad wat betreft de geautomatiseerde procedures voor de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns (12);

d)

de identificatie van het centraal verbindingsbureau voor accijnszaken of het accijnsbureau waarbij verdere inlichtingen kunnen worden verkregen;

e)

de datum met ingang waarvan de vergunning geldig is, gewijzigd werd en in voorkomend geval haar geldigheid verliest;

f)

voor een erkende entrepothouder, het belastingentrepot of de lijst van belastingentrepots waarvoor zijn vergunning geldt en, indien zulks is voorzien bij nationale wetgeving, een vermelding dat het hem is toegestaan de gegevens van de geadresseerde weg te laten op het ogenblik van de verzending, dat het hem is toegestaan een overbrenging in deeltransporten te splitsen overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2008/118/EG of dat het hem is toegestaan accijnsgoederen te laten overbrengen naar een plaats van rechtstreekse aflevering overeenkomstig artikel 17, lid 2, van die richtlijn;

g)

voor een geregistreerde geadresseerde, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, een vermelding dat het hem is toegestaan accijnsgoederen te laten overbrengen naar een plaats van rechtstreekse aflevering overeenkomstig artikel 17, lid 2, van Richtlijn 2008/118/EG;

h)

voor een geregistreerde geadresseerde als bedoeld in artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2008/118/EG, andere dan de onder punt i) van dit lid bedoelde geadresseerden, de inhoud van de machtiging wat betreft de hoeveelheid accijnsgoederen, de identiteit van de afzender in de lidstaat van verzending en het tijdvak waarvoor de machtiging geldt;

i)

voor een geregistreerde geadresseerde als bedoeld in artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2008/118/EG, die gemachtigd is om wijn te ontvangen van afzenders die in aanmerking komen voor de ontheffing van artikel 40 van Richtlijn 2008/118/EG, wordt de inhoud van de machtiging wat betreft de hoeveelheid accijnsgoederen en het tijdvak waarvoor de machtiging geldt, weggelaten. In de opgeslagen gegevens wordt een vermelding van de ontheffing krachtens artikel 40 van Richtlijn 2008/118/EG gemaakt;

j)

voor belastingentrepots, de erkende entrepothouder of de lijst van erkende entrepothouders die voor het belastingentrepot een vergunning hebben.

3.   Het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken of een verbindingsdienst van iedere lidstaat zien erop toe dat de gegevens in de nationale registers volledig, accuraat en actueel zijn.

4.   De in lid 2 bedoelde gegevens in de respectieve nationale registers worden automatisch uitgewisseld via een centraal register, indien zij betrekking hebben op marktdeelnemers die accijnsgoederen verplaatsen onder een accijnsschorsingsregeling tussen lidstaten.

De Commissie exploiteert het register als een onderdeel van het geautomatiseerde systeem op zodanige wijze dat te allen tijde een correcte en actuele weergave van de door alle lidstaten in de nationale registers opgenomen gegevens is gegarandeerd.

De centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken of de verbindingsdiensten van de lidstaten stellen de Commissie tijdig in kennis van de inhoud van het nationale register alsook van alle wijzigingen daarin.

Artikel 20

Inzage in en correctie van gegevens

1.   De Commissie draagt er zorg voor dat personen die betrokken zijn bij de overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling tussen lidstaten, langs elektronische weg een bevestiging kunnen krijgen van de geldigheid van accijnsnummers die in het in artikel 19, lid 4, bedoelde centrale register zijn opgenomen. De Commissie zendt verzoeken van marktdeelnemers om correctie van deze gegevens door aan het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken of de verbindingsdienst die verantwoordelijk is voor de vergunning van die marktdeelnemer.

2.   De centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken of de verbindingsdiensten van de lidstaten dragen er zorg voor dat marktdeelnemers een bevestiging kunnen krijgen van de in artikel 19, lid 2, bedoelde gegevens die op hen betrekking hebben, alsook een correctie kunnen krijgen van eventuele onjuistheden.

3.   De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan, onder door die lidstaat, het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken of aangewezen verbindingsdiensten gestelde voorwaarden, een bevestiging geven van de in artikel 19, lid 2, bedoelde gegevens.

Artikel 21

Bewaring van gegevens

1.   Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat de gegevens over het accijnsgoederenverkeer in de Unie en de in de in artikel 19 bedoelde nationale databanken opgeslagen gegevens gedurende ten minste vijf jaar worden bewaard, te rekenen vanaf het einde van het kalenderjaar waarin een overbrenging aanving, zodat deze gegevens in het kader van de bij deze verordening ingestelde procedures kunnen worden gebruikt. Die periode kan tot drie jaar worden beperkt ten aanzien van vóór 1 juli 2012 in de nationale registers opgenomen gegevens.

2.   Gegevens die zijn verzameld via het geautomatiseerde systeem, worden op zodanige wijze in dat systeem opgeslagen dat zij binnen dat systeem kunnen worden opgevraagd en verder kunnen verwerkt naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 8.

Artikel 22

Uitvoering

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende:

a)

de technische details inzake de geautomatiseerde bijwerking van de in artikel 19, lid 1, bedoelde databanken en het in artikel 19, lid 4, bedoelde centrale register;

b)

de regels en procedures inzake de inzage in en de correctie van gegevens overeenkomstig artikel 20, lid 1.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK V

GEMEENSCHAPPELIJKE VOORWAARDEN BETREFFENDE DE BIJSTAND

Artikel 23

Taalregeling

De verzoeken om bijstand, waaronder de verzoeken tot notificatie, en de bijgevoegde stukken mogen gesteld zijn in een door de aangezochte en de verzoekende autoriteit overeengekomen taal. Deze verzoeken dienen slechts vergezeld te gaan van een vertaling in de officiële taal of één van de officiële talen van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, indien deze autoriteit de behoefte aan een vertaling heeft gemotiveerd.

Artikel 24

Kwaliteit van de dienst

1.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de onderdelen van het geautomatiseerde systeem die voor de in deze verordening beschreven inlichtingenuitwisseling noodzakelijk zijn, operationeel zijn, naar behoren worden onderhouden en verder worden ontwikkeld.

2.   De Commissie en de lidstaten sluiten een overeenkomst inzake dienstverleningsniveau en stellen een veiligheidsbeleid voor het geautomatiseerde systeem vast. In de overeenkomst inzake dienstverleningsniveau worden de technische kwaliteit en de kwantiteit van de door de Commissie en de lidstaten te verlenen diensten bepaald teneinde een veilige werking van alle onderdelen van het geautomatiseerde systeem en van de elektronische communicatie te garanderen alsook de verantwoordelijkheden voor de verdere ontwikkeling van het systeem te verdelen.

Artikel 25

Algemene grenzen aan de verplichtingen van de aangezochte autoriteit

1.   De aangezochte autoriteit verstrekt de krachtens deze verordening gevraagde inlichtingen aan de verzoekende autoriteit lidstaat op voorwaarde dat:

a)

de verzoekende autoriteit alle gebruikelijke bronnen voor het verkrijgen van de door haar gevraagde inlichtingen heeft benut, die zij in de gegeven situatie had kunnen benutten zonder het beoogde resultaat in gevaar te brengen, en

b)

het aantal en de aard van de binnen een bepaalde periode door deze verzoekende autoriteit ingediende verzoeken om inlichtingen de aangezochte autoriteit administratief niet onevenredig zwaar belasten.

2.   Deze verordening legt de bevoegde autoriteit van een lidstaat niet de verplichting op onderzoeken in te stellen of inlichtingen te verstrekken wanneer de wetgeving of de administratieve praktijk van die lidstaat de autoriteiten niet toestaat dergelijke onderzoeken in te stellen of zodanige inlichtingen in te winnen of te gebruiken voor de eigen doeleinden van die lidstaat.

3.   De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan weigeren inlichtingen te verstrekken indien de verzoekende lidstaat op wettelijke gronden niet in staat is gelijksoortige inlichtingen te verstrekken.

4.   Het verstrekken van inlichtingen kan worden geweigerd indien dit zou leiden tot de onthulling van een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of van een fabrieks- of handelswerkwijze of indien de onthulling ervan in strijd zou zijn met de openbare orde.

5.   De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de redenen voor de afwijzing van een verzoek om bijstand. Daarnaast stellen zij de Commissie op jaarlijkse basis voor statistische doeleinden in kennis van de categorieën redenen voor dergelijke afwijzingen.

6.   In geen geval worden de leden 2, 3 of 4 zodanig uitgelegd dat zij een aangezochte autoriteit toestaan te weigeren inlichtingen te verstrekken, uitsluitend omdat deze inlichtingen berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde of een persoon die als vertegenwoordiger of zaakwaarnemer optreedt, of omdat zij betrekking hebben op eigendomsbelangen van een persoon.

Artikel 26

Onkosten

De lidstaten zien wederzijds af van iedere eis tot terugbetaling van uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende onkosten, behalve voor eisen betreffende aan deskundigen betaalde vergoedingen.

Artikel 27

Minimumbedrag

1.   Voor verzoeken om bijstand kan een minimumbedrag worden vastgesteld op basis van de potentieel verschuldigde accijnzen.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om de in lid 1 van dit artikel bedoelde drempel te bepalen.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 28

Geheimhoudingsplicht, gegevensbescherming en gebruik van de krachtens deze verordening verstrekte inlichtingen

1.   De uit hoofde van deze verordening door een lidstaat verstrekte of verzamelde inlichtingen of enige andere informatie waartoe een ambtenaar of andere werknemer dan wel een contractant toegang heeft gehad bij de uitoefening van zijn taken, vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming waarin voor soortgelijke inlichtingen wordt voorzien bij de wetgeving van de ontvangende lidstaat.

2.   De in lid 1 bedoelde inlichtingen mogen voor de volgende doeleinden worden gebruikt:

a)

vaststelling van de belastinggrondslag voor de accijnzen;

b)

de inning of de administratieve controle van de accijnzen;

c)

het toezicht op het verkeer van accijnsgoederen;

d)

risicoanalyse op het gebied van de accijnzen;

e)

onderzoeken op het gebied van de accijnzen;

f)

de vaststelling van andere belastingen, rechten en heffingen die onder artikel 2 van Richtlijn 2010/24/EU vallen.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt, staat evenwel toe dat deze inlichtingen in de lidstaat van de verzoekende autoriteit ook voor andere doeleinden worden gebruikt, indien de wetgeving van de lidstaat van de aangezochte autoriteit het gebruik van de inlichtingen voor soortgelijke doeleinden in die lidstaat toestaat.

De in lid 1 van dit artikel bedoelde inlichtingen kunnen, binnen de grenzen van de nationale wetgeving, en onverminderd artikel 1, lid 2, worden gebruikt in gerechtelijke of administratieve procedures die worden ingesteld wegens inbreuken op de belastingwetgeving en tot boeten kunnen leiden, onverminderd de voorschriften betreffende de rechten van de gedaagden en getuigen in deze procedures.

3.   Wanneer de verzoekende autoriteit van mening is dat inlichtingen die zij van de aangezochte autoriteit heeft ontvangen, van nut kunnen zijn voor de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, kan zij de inlichtingen aan deze autoriteit doorgeven. Zij stelt de aangezochte autoriteit daarvan in kennis.

De aangezochte autoriteit kan het doorgeven van de inlichtingen aan een andere lidstaat afhankelijk maken van haar voorafgaande toestemming.

4.   Op de in deze verordening bedoelde verwerking van persoonsgegevens zijn de nationale bepalingen tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG van toepassing.

Voor de juiste toepassing van deze verordening beperken de lidstaten de omvang van de verplichtingen en rechten neergelegd in artikel 10, artikel 11, lid 1, en de artikelen 12 en 21 van Richtlijn 95/46/EG, voor zover dit noodzakelijk is om de in artikel 13, lid 1, onder e), van die richtlijn bedoelde belangen te vrijwaren. Deze beperkingen dienen in verhouding te staan tot het belang in kwestie.

Artikel 29

Gegevenstoegang van door de Commissie gemachtigde personen

Aan personen die daartoe door de Commissie zijn gemachtigd, kan toegang worden verleend tot de in artikel 28, lid 4, bedoelde gegevens, doch uitsluitend voor zover dat nodig is voor het beheer, het onderhoud en de ontwikkeling van het CCN/CSI-netwerk en het beheer van het centrale register.

Voor deze personen geldt de geheimhoudingsplicht. De geraadpleegde gegevens zijn beschermd als persoonsgegevens krachtens Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 30

Bewijswaarde van de verkregen inlichtingen

De verslagen, verklaringen en overige bescheiden of de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, die door de ambtenaren van de bevoegde autoriteit van een lidstaat aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat zijn doorgegeven overeenkomstig deze verordening, kunnen door de bevoegde instanties van die andere lidstaat als bewijs worden gebruikt op dezelfde voet als soortgelijke bescheiden die door een andere instantie van die andere lidstaat worden doorgegeven.

Artikel 31

Verplichting tot samenwerking

1.   Voor de toepassing van deze verordening nemen de lidstaten alle nodige maatregelen teneinde:

a)

een effectieve interne coördinatie tussen de in de artikelen 3 tot en met 5 bedoelde autoriteiten te verzekeren;

b)

te zorgen voor rechtstreekse samenwerking tussen de instanties die tot de onder a) van dit lid bedoelde coördinatie zijn gemachtigd;

c)

de goede werking van de bij deze verordening ingestelde regeling voor de uitwisseling van inlichtingen te garanderen.

2.   De Commissie deelt alle voor de handhaving van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen die zij ontvangt en die zij kan verstrekken, onverwijld aan de bevoegde autoriteit van elke lidstaat mee.

Artikel 32

Betrekkingen met derde landen

1.   Een bevoegde autoriteit van een lidstaat die inlichtingen ontvangt, kan deze informatie doorgeven aan de bevoegde autoriteiten van elke andere lidstaat die in deze inlichtingen geïnteresseerd zou kunnen zijn en met name aan de bevoegde autoriteiten die erom verzoeken, mits de bijstandsregeling met dat derde land zulks toestaat. Dergelijke inlichtingen kunnen ook aan de Commissie worden meegedeeld wanneer zij in het belang van de Unie zijn en dezelfde doeleinden als deze verordening hebben.

2.   Wanneer een derde land er zich juridisch toe verbonden heeft de bijstand te verlenen die nodig is om bewijsmateriaal bijeen te brengen omtrent het onregelmatige karakter van verrichtingen die strijdig lijken met de accijnswetgeving, kunnen krachtens deze verordening verkregen inlichtingen door de bevoegde autoriteit van een lidstaat aan dat derde land worden meegedeeld, overeenkomstig de nationale wetgeving van die lidstaat ten aanzien van de doorgifte van persoonlijke gegevens aan derde landen, met het oog op de correcte toepassing van in het derde land bestaande accijnzen of soortgelijke belastingen, rechten en heffingen, met de toestemming van de bevoegde autoriteiten die deze hebben verstrekt, in overeenstemming met hun nationale wetgeving.

Artikel 33

Bijstand aan marktdeelnemers

1.   De autoriteiten van een lidstaat waarin een afzender van accijnsgoederen is gevestigd, kunnen aan deze afzender bijstand verlenen wanneer hij geen bericht van ontvangst als bedoeld in artikel 24, lid 4, van Richtlijn 2008/118/EG of een bericht van uitvoer als bedoeld in artikel 25, lid 3, van die richtlijn of, in de in artikel 33, lid 1, van die richtlijn bedoelde situaties, geen exemplaar van het in artikel 34 van die richtlijn bedoelde geleidedocument heeft ontvangen.

Deze bijstandsverlening laat de fiscale verplichtingen van de afzender in kwestie onverlet.

2.   Wanneer een lidstaat bijstand verleent overeenkomstig lid 1 van dit artikel en het nodig acht inlichtingen in te winnen bij een andere lidstaat, vraagt hij deze inlichtingen in overeenstemming met artikel 8. Deze andere lidstaat kan weigeren de gevraagde inlichtingen te verzamelen wanneer de afzender niet alle hem beschikbare middelen heeft aangewend om het bewijs te verkrijgen dat de overbrenging van de accijnsgoederen tussen lidstaten is geëindigd.

HOOFDSTUK VI

EVALUATIE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 34

Evaluatie van de regeling, verzameling van operationele statistieken en rapportage

1.   De lidstaten en de Commissie onderzoeken en evalueren de toepassing van deze verordening. Te dien einde stelt de Commissie regelmatig een bondig overzicht van de ervaringen van de lidstaten op, teneinde de bij deze verordening ingestelde regeling beter te laten functioneren.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie de volgende gegevens:

a)

alle beschikbare informatie over hun ervaringen met de toepassing van deze verordening, met inbegrip van de statistische gegevens die nodig zijn voor de evaluatie ervan;

b)

alle beschikbare informatie over werkelijke of vermoede methoden of praktijken die worden gebruikt om de accijnswetgeving te overtreden, wanneer deze methoden of praktijken tekortkomingen of leemten in de werking van de in deze verordening vastgestelde procedures aan het licht brengen.

Teneinde de doeltreffendheid van deze regeling voor administratieve samenwerking bij de handhaving van de accijnswetgeving en de bestrijding van accijnsontduiking en -fraude te beoordelen, kunnen de lidstaten de Commissie ook andere dan de in de eerste alinea bedoelde beschikbare inlichtingen verstrekken.

De Commissie doet de door de lidstaten verstrekte inlichtingen toekomen aan de andere betrokken lidstaten.

De verplichting tot verstrekking van inlichtingen en statistische gegevens mag geen onredelijke verhoging van de administratieve lasten meebrengen.

3.   De Commissie mag voor diagnostische en statistische doeleinden rechtstreeks gegevens uit door het geautomatiseerde systeem gegenereerde berichten extraheren, behoudens artikel 28.

4.   De voor de toepassing van de leden 1 tot en met 3 door de lidstaten verstrekte of door de Commissie geëxtraheerde informatie bevat geen individuele of persoonsgegevens.

5.   Met het oog op de tenuitvoerlegging van dit artikel stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast om de door de lidstaten te verstrekken relevante statistische gegevens, de door de Commissie te extraheren gegevens en de door de Commissie en de lidstaten op te stellen statistische rapporten te specificeren.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 35

Accijnscomité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 43, lid 1, van Richtlijn 2008/118/EG ingestelde accijnscomité. Het betreft een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 36

Intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004

Verordening (EG) nr. 2073/2004 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden gelezen als verwijzingen naar de onderhavige verordening overeenkomstig de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 37

Verslag aan het Europees Parlement en de Raad

Om de vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening, dient de Commissie, met name op basis van de door de lidstaten verstrekte inlichtingen, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening.

Artikel 38

Bilaterale regelingen

Wanneer de bevoegde autoriteiten regelingen treffen voor onder deze verordening vallende bilaterale aangelegenheden, behalve voor het afwikkelen van op zichzelf staande gevallen, stellen zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis. De Commissie stelt op haar beurt de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 39

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 mei 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

M. VESTAGER


(1)  Advies van 29 maart 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 68 van 6.3.2012, blz. 45.

(3)  PB L 359 van 4.12.2004, blz. 1.

(4)  PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12.

(5)  PB L 162 van 1.7.2003, blz. 5.

(6)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(7)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(8)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(9)  Advies van 18 januari 2012.

(10)  PB L 162 van 1.7.2003, blz. 5.

(11)  PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1.

(12)  PB L 197 van 29.7.2009, blz. 24.


BIJLAGE

Concordantie tussen Verordening (EG) nr. 2073/2004 en Verordening (EU) nr. 389/2012

Artikel in Verordening (EG) nr. 2073/2004

Artikel in Verordening (EU) nr. 389/2012

1

1

2

2

3

3, 4, 5, 6

4

7

5

8

6

9

7

7, 10

8

11

9

11

10

11

11

12

12

13

13

13

14

14

15

14

16

14

17

15

18

15

19

16

20

17

21

18

22

19, 20

23

24

33

25

21

26

34

27

32

28

9, 15, 16, 22

29

23

30

25, 27, 28

31

28, 29, 32

32

30

33

31

34

35

35

37

36

38

37

39

 

 


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

8.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/16


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 maart 2012

inzake de sluiting van een memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie houdende vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking, en tot vaststelling van de daarmee verband houdende procedures

(2012/243/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), artikel 218, lid 7, en artikel 218, lid 8, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft onderhandeld over een memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tot vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking (het „memorandum van samenwerking”), overeenkomstig het door de Raad op 17 december 2009 vastgestelde mandaat, waarbij de Commissie wordt gemachtigd dergelijke onderhandelingen te starten.

(2)

Het memorandum van samenwerking is namens de Unie op 4 mei 2011 ondertekend en wordt vanaf die datum voorlopig toegepast, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een latere datum.

(3)

Het memorandum van samenwerking moet namens de Unie worden gesloten.

(4)

Het is noodzakelijk procedures vast te stellen voor de deelname van de Unie aan het gemengd comité dat in het kader van het memorandum van samenwerking is opgericht, voor geschillenbeslechting, de aanneming van bijkomende bijlagen en voor de wijziging van bijlagen bij het memorandum,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het memorandum van samenwerking tussen de Europese Unie en de Internationale Burgerluchtvaart-organisatie houdende vaststelling van een kader voor versterkte samenwerking wordt goedgekeurd namens de Unie (1).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon/personen aan te wijzen die bevoegd is/zijn om de in punt 9.2 van het memorandum van samenwerking bedoelde kennisgeving te verrichten.

Artikel 3

De Raad zal het standpunt bepalen dat de Unie moet innemen in het gemengd comité dat bij punt 7.1 van het memorandum van samenwerking is opgericht (het „gemengd comité”) ten aanzien van nieuwe bijlagen bij het memorandum en wijzigingen daaraan, zoals bedoeld in punt 7.3, onder c), van het memorandum.

Artikel 4

1.   Na overleg met een door de Raad benoemd bijzonder comité en ten volle rekening houdend met het door dit comité gegeven advies, bepaalt de Commissie het standpunt dat de Unie in het gemengd comité moet innemen ten aanzien van de besluiten bedoeld in punt 7.3, onder a), b) en c), van het memorandum van samenwerking met betrekking tot werkregelingen, en de besluiten bedoeld in punt 7.3, onder d) en e), van het memorandum van samenwerking.

2.   Na overleg met het in lid 1 bedoelde bijzonder comité kan de Commissie alle in de artikelen 4 en 5 van het memorandum bedoelde stappen ondernemen.

3.   De Unie wordt in het gemengd comité vertegenwoordigd door de Commissie, bijgestaan door vertegenwoordigers van de lidstaten.

4.   De Commissie vertegenwoordigt de Unie in het overleg in het kader van artikel 8 van het memorandum van samenwerking.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 8 maart 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BØDSKOV


(1)  Het memorandum van samenwerking is bekendgemaakt in PB L 232 van 9.9.2011, blz. 2, samen met het ondertekeningsbesluit.


VERORDENINGEN

8.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 390/2012 VAN DE COMMISSIE

van 7 mei 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 318/2007 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van bepaalde vogels in de Gemeenschap en de desbetreffende quarantainevoorschriften

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG (1), en met name artikel 17, lid 3, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 318/2007 van de Commissie (2) worden de veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van bepaalde vogels in de Unie vastgesteld; een van deze voorschriften is dat de vogels alleen in de Unie mogen worden ingevoerd als zij afkomstig zijn van derde landen of delen daarvan, als bedoeld in bijlage I bij die verordening.

(2)

De Filipijnen hebben de Commissie verzocht de invoer in de Unie van bepaalde in gevangenschap gefokte vogels krachtens Verordening (EG) nr. 318/2007 uit een deel van zijn grondgebied toe te staan. Deskundigen van de Commissie hebben een inspectiebezoek in de Filipijnen uitgevoerd om na te gaan of dat land voldeed aan de veterinairrechtelijke voorschriften voor dergelijke vogels en de controles ter plekke.

(3)

De Filipijnen hebben passende garanties gesteld wat betreft de naleving van de voorschriften van de Unie, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 318/2007, voor de invoer in de Unie van in gevangenschap gefokte vogels uit een deel van zijn grondgebied, namelijk Manilla — National Capital Region. Dat deel van het grondgebied van de Filipijnen moet daarom worden opgenomen in de lijst van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 318/2007.

(4)

Verordening (EG) nr. 318/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 318/2007 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

„3.

Filipijnen: Manilla — National Capital Region”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.

(2)  PB L 84 van 24.3.2007, blz. 7.


8.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 391/2012 VAN DE COMMISSIE

van 7 mei 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

64,4

TN

124,7

TR

93,0

US

39,7

ZZ

80,5

0707 00 05

JO

225,1

TR

138,1

ZZ

181,6

0709 93 10

JO

225,1

TR

130,4

ZZ

177,8

0805 10 20

EG

42,3

IL

73,0

MA

51,2

ZZ

55,5

0805 50 10

TR

52,0

ZA

91,9

ZZ

72,0

0808 10 80

AR

93,3

BR

81,4

CA

148,4

CL

93,9

CN

90,2

MA

85,1

MK

31,8

NZ

130,3

US

155,8

ZA

99,5

ZZ

101,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

8.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/21


BESLUIT VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN

van 25 april 2012

houdende benoeming van rechters en advocaten-generaal bij het Hof van Justitie

(2012/244/EU)

DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 19,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 253 en 255,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ambtstermijnen van de heren Alexander ARABADJIEV en George ARESTIS, mevrouw Maria BERGER, de heren Jean-Claude BONICHOT, Anthony BORG BARTHET, José Narciso CUNHA RODRIGUES, Carl Gustav FERNLUND, Egidijus JARAŠIŪNAS, Egils LEVITS en Jiří MALENOVSKÝ, mevrouw Alexandra PRECHAL, de heren Konrad SCHIEMANN, Antonio TIZZANO en Thomas VON DANWITZ, rechters bij het Hof van Justitie, alsmede de ambtstermijn van de heren Yves BOT, Ján MAZÁK en Paolo MENGOZZI en mevrouw Verica TRSTENJAK, advocaten-generaal bij het Hof van Justitie, verstrijken op 6 oktober 2012.

(2)

De regeringen der lidstaten hebben voorgesteld de ambtstermijnen van de heren Alexander ARABADJIEV en George ARESTIS, mevrouw Maria BERGER, de heren Jean-Claude BONICHOT, Carl Gustav FERNLUND, Egidijus JARAŠIŪNAS, Egils LEVITS en Jiří MALENOVSKÝ, mevrouw Alexandra PRECHAL en de heer Thomas VON DANWITZ, rechters bij het Hof van Justitie, alsmede de ambtstermijn van de heer Yves BOT, advocaat-generaal bij het Hof van Justitie, te verlengen. Voorts hebben de regeringen der lidstaten de benoeming voorgesteld van de heer José Luis DA CRUZ VILAÇA tot rechter bij het Hof van Justitie en van de heren Nils WAHL en Melchior WATHELET tot advocaten-generaal bij dit Hof. Het comité dat is ingesteld bij artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft advies uitgebracht over de geschiktheid van deze veertien kandidaten voor de uitoefening van het ambt van rechter en dat van advocaat-generaal bij het Hof van Justitie.

(3)

Derhalve dienen elf rechters en drie advocaten-generaal bij het Hof van Justitie te worden benoemd voor de periode van 7 oktober 2012 tot en met 6 oktober 2018; de benoeming van drie rechters en een advocaat-generaal bij het Hof van Justitie in de nog vacante ambten volgt,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de periode van 7 oktober 2012 tot en met 6 oktober 2018 worden tot rechter bij het Hof van Justitie benoemd:

 

de heer Alexander ARABADJIEV

 

de heer George ARESTIS

 

mevrouw Maria BERGER

 

de heer Jean-Claude BONICHOT

 

de heer José Luís DA CRUZ VILAÇA

 

de heer Carl Gustav FERNLUND

 

de heer Egidijus JARAŠIŪNAS

 

de heer Egils LEVITS

 

de heer Jiří MALENOVSKÝ

 

mevrouw Alexandra PRECHAL

 

de heer Thomas VON DANWITZ.

2.   Voor de periode van 7 oktober 2012 tot en met 6 oktober 2018 worden tot advocaat-generaal bij het Hof van Justitie benoemd:

 

de heer Yves BOT

 

de heer Nils WAHL

 

de heer Melchior WATHELET.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 25 april 2012.

De voorzitter

J. TRANHOLM-MIKKELSEN


8.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/22


BESLUIT VAN DE RAAD

van 26 april 2012

houdende herziening van het statuut van het Economisch en Financieel Comité

(2012/245/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 242,

Gezien het advies van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 114, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is op 1 januari 1999 het Economisch en Financieel Comité („het comité”) ingesteld.

(2)

Op 21 december 1998 heeft de Raad Besluit 98/743/EG houdende nadere bepalingen betreffende de samenstelling van het Economisch en Financieel Comité (1) vastgesteld.

(3)

Op 31 december 1998 heeft de Raad Besluit 1999/8/EG houdende aanneming van het statuut van het Economisch en Financieel Comité (2) vastgesteld. Dit statuut is herzien bij Besluit 2003/476/EG van de Raad van 18 juni 2003 (3) om ervoor te zorgen dat het comité na de toetreding van tien lidstaten op 1 mei 2004 goed zou blijven functioneren.

(4)

De staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten die de euro als munt hebben, hebben op 26 oktober 2011 verklaard dat het voorbereidende orgaan als bedoeld in artikel 1 van Protocol (nr. 14) betreffende de Eurogroep, samengesteld uit de vertegenwoordigers van de ministers van Financiën van de lidstaten die de euro als munt hebben en van de Commissie (de „Eurogroepwerkgroep” (EWG)), door een voltijds werkende voorzitter zou worden voorgezeten. Bijgevolg zal de in deze functie benoemde persoon niet langer een nationale ambtenaar zijn, maar voor de EU-instellingen werken.

(5)

Op dezelfde dag hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten die de euro als munt hebben, verklaard dat de bestaande administratieve structuren die bijstand verlenen aan de Raad en aan het comité, namelijk het secretariaat-generaal van de Raad en het secretariaat van het comité, adequate steun zouden verlenen aan de voorzitter van de Eurotop en de voorzitter van de Eurogroep, met begeleiding van de voorzitter van het comité/de Eurogroepwerkgroep.

(6)

Het comité moet zijn voorzitter kunnen kiezen uit de meest gekwalificeerde kandidaten, waaronder de voorzitter van de Eurogroepwerkgroep.

(7)

Het statuut van het comité moet derhalve worden herzien,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het statuut van het Economisch en Financieel Comité, als opgenomen in de bijlage bij Besluit 1999/8/EG, als gewijzigd bij Besluit 2003/476/EG, wordt vervangen door de tekst in bijlage.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 26 april 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BØDSKOV


(1)  PB L 358 van 31.12.1998, blz. 109.

(2)  PB L 5 van 9.1.1999, blz. 71.

(3)  PB L 158 van 27.6.2003, blz. 58.


BIJLAGE

„STATUUT VAN HET ECONOMISCH EN FINANCIEEL COMITÉ

Artikel 1

Het Economisch en Financieel Comité („het comité”) voert de taken uit als omschreven in artikel 134, leden 2 en 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2

Het comité kan onder andere:

worden geraadpleegd in het kader van de procedure die leidt tot besluiten betreffende het wisselkoersmechanisme van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie;

onverminderd artikel 240 van het Verdrag, de werkzaamheden van de Raad voorbereiden met betrekking tot het toezicht op de ontwikkeling van de wisselkoers van de euro;

het kader vormen waarin de dialoog tussen de Raad en de Europese Centrale Bank (ECB) kan worden voorbereid en voortgezet op het niveau van hoge ambtenaren van de ministeries, nationale centrale banken, de Commissie en de ECB.

Artikel 3

De leden van het comité en hun plaatsvervangers laten zich bij de uitoefening van hun ambt leiden door het algemeen belang van de Unie.

Artikel 4

Het comité komt onder voorzitterschap van de voorzitter bijeen in twee samenstellingen: ofwel met de leden gekozen uit overheidsdiensten, de nationale centrale banken, de Commissie en de ECB, ofwel met de leden van de overheidsdiensten, de Commissie en de ECB. Het comité in volledige samenstelling beraadt zich regelmatig over de lijst van onderwerpen waarvoor de leden van de nationale centrale banken geacht worden de vergaderingen bij te wonen.

Artikel 5

Indien om stemming wordt gevraagd, worden adviezen, verslagen en mededelingen vastgesteld door een meerderheid van de leden. Ieder lid van het comité heeft één stem. Indien echter een mening of een advies wordt gegeven over vraagstukken waarover de Raad mogelijkerwijs vervolgens een besluit neemt, nemen de leden van de centrale banken, indien zij aanwezig zijn, en de Commissie volledig deel aan de debatten, maar nemen zij niet deel aan een stemming. Het comité brengt ook verslag uit over meningen van een minderheid of afwijkende meningen die in de loop van de discussie tot uitdrukking worden gebracht.

Artikel 6

Het comité kiest met meerderheid van stemmen een voorzitter voor een ambtsperiode van twee jaar, die kan worden verlengd. Degenen die voor verkiezing tot voorzitter in aanmerking komen, zijn de leden van het comité die nationale hoge ambtenaren zijn en de voorzitter van het voorbereidende orgaan als bedoeld in artikel 1 van Protocol nr. 14 betreffende de Eurogroep, samengesteld uit de vertegenwoordigers van de ministers van Financiën van de lidstaten die de euro als munt hebben en van de Commissie („de Eurogroepwerkgroep”).

Indien de voorzitter van het comité een uit een nationale overheid afkomstig lid van het comité is, delegeert hij zijn stemrecht aan zijn plaatsvervanger.

Artikel 7

Indien de voorzitter van het comité verhinderd is zijn taken te vervullen, wordt hij vervangen door de vicevoorzitter van het comité. De vicevoorzitter van het comité wordt voor een ambtsperiode van twee jaar gekozen door een meerderheid van de leden van het comité. De personen die in aanmerking komen om als vicevoorzitter gekozen te worden, zijn nationale hoge ambtenaren en de voorzitter van de Eurogroepwerkgroep, tenzij deze laatste tot voorzitter van het comité is aangesteld.

Artikel 8

Indien de voorzitter van de Eurogroepwerkgroep niet de voorzitter van het comité is, kan hij de vergaderingen van het comité bijwonen en aan de discussies deelnemen, tenzij het comité een andersluidend besluit neemt.

Tenzij het comité een andersluidend besluit neemt, kunnen de plaatsvervangers de vergaderingen van het comité bijwonen. De plaatsvervangers hebben geen stemrecht. Tenzij het comité anders beslist, nemen zij niet deel aan de discussies.

Een lid dat verhinderd is een vergadering van het comité bij te wonen, kan zijn bevoegdheden overdragen aan een van de plaatsvervangers of aan een ander lid. De voorzitter en de secretaris van het comité worden daarvan schriftelijk in kennis gesteld vóór de vergadering. In uitzonderlijke gevallen kan de voorzitter instemmen met andere regelingen.

Artikel 9

Het comité kan de bestudering van bepaalde vraagstukken toevertrouwen aan zijn plaatsvervangende leden, subcomités of werkgroepen. In die gevallen wordt het voorzitterschap waargenomen door een lid of een plaatsvervangend lid van het comité, dat door het comité is aangewezen. De leden van het comité, de plaatsvervangers en de subcomités of werkgroepen kunnen de medewerking van deskundigen inroepen.

Artikel 10

Het comité wordt door zijn voorzitter op zijn initiatief, dan wel op verzoek van de Raad, de Commissie of ten minste vier leden van het comité bijeengeroepen.

Artikel 11

In de regel vertegenwoordigt de voorzitter het comité; hij kan met name door het comité worden gemachtigd verslag uit te brengen over de besprekingen, en adviezen en mededelingen van het comité mondeling toe te lichten. Hij is verantwoordelijk voor de betrekkingen van het comité met het Europees Parlement.

Artikel 12

De beraadslagingen van het comité zijn vertrouwelijk. Dit geldt eveneens voor de beraadslagingen van de plaatsvervangers, subcomités of werkgroepen.

Artikel 13

Het comité wordt bijgestaan door een secretariaat onder leiding van een secretaris. De secretaris en het personeel van het secretariaat worden door de Commissie ter beschikking gesteld. De secretaris wordt benoemd door de Commissie na raadpleging van het comité. De secretaris en zijn personeel handelen op instructie van het comité wanneer zij voor het comité optreden.

De uitgaven van het comité worden opgenomen in de ramingen van de Commissie.

Artikel 14

Het comité stelt zijn reglement van orde vast.”


8.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/25


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 2 mei 2012

houdende wijziging van Besluit 2011/207/EU tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma met betrekking tot het herstel van blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 2800)

(2012/246/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 95,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In 2006 heeft de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijn in de Atlantische Oceaan (ICCAT) een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee goedgekeurd. De ICCAT heeft dat meerjarige herstelplan gewijzigd tijdens de jaarlijkse vergadering van 2008. Het gewijzigde plan is in EU-recht omgezet bij Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad van 6 april 2009 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (2). Dit plan is tijdens de jaarlijkse ICCAT-vergadering van 2010 verder gewijzigd en vervolgens bekrachtigd bij ICCAT-aanbeveling 10-04 (3).

(2)

Om een geslaagde tenuitvoerlegging van het gewijzigde meerjarige herstelplan te garanderen, is bij Beschikking 2009/296/EG van de Commissie (4) een specifiek controle- en inspectieprogramma vastgesteld voor een periode van twee jaar, van 15 maart 2009 tot en met 15 maart 2011.

(3)

Het specifieke controle- en inspectieprogramma met betrekking tot het herstel van blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee is bij Besluit 2011/207/EU van de Commissie (5) vastgesteld om de continuïteit van het bij Beschikking 2009/296/EG vastgestelde programma te verzekeren en onmiddellijk uitvoering te geven aan een aantal bepalingen van ICCAT-aanbeveling 10-04, met name wat de vroege indiening van de vereiste visserij- en inspectieplannen betreft. Besluit 2011/207/EU bestrijkt de periode van 15 maart 2011 tot en met 15 maart 2014.

(4)

Tegen de achtergrond van de tijdens de jaarlijkse ICCAT-vergadering van 2011 gevoerde besprekingen en met het oog op de onverkorte tenuitvoerlegging van de door de ICCAT vereiste bepalingen moet uitvoering worden gegeven aan de voorschriften inzake bemonsteringsprogramma’s en proefstudies, zoals uiteengezet in punt 87 van ICCAT-aanbeveling 10-04 tot vaststelling van een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.

(5)

Deze gelegenheid moet bovendien te baat worden genomen om achterhaalde of foute verwijzingen in Besluit 2011/207/EU te actualiseren of te corrigeren.

(6)

Besluit 2011/207/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2011/207/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

2)

In artikel 3 wordt punt 2 vervangen door:

„2.

alle vangst-, aanlandings-, overhevelings-, overladings- en kooiverrichtingen, met inbegrip van bemonsteringsprogramma’s en proefstudies;”.

3)

Aan artikel 4 worden de volgende punten 9 en 10 toegevoegd:

„9.

de uitvoering van proefstudies over de beste methode om bij het vangen zowel het aantal blauwvintonijnen als het gewicht van deze vissen te ramen;

10.

de uitvoering, bij het kooien, van bemonsteringsprogramma’s en/of alternatieve programma’s om het tellen van het aantal gekooide vissen en het ramen van het gewicht van de gekooide vis te verbeteren.”.

4)

Artikel 9, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Een lidstaat die van plan is om in het kader van een gezamenlijk inzetplan bewakingsactiviteiten uit te voeren en vissersvaartuigen te inspecteren in de wateren die onder de jurisdictie van een andere lidstaat vallen, meldt dat voornemen aan het in artikel 80, punt 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde contactpunt van de betrokken kustlidstaat en aan het Europees Bureau voor visserijcontrole (EBVC).”.

5)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Kennisgeving van inbreuken

Indien de functionarissen van een bepaalde lidstaat een inbreuk constateren tijdens de inspectie van de in artikel 3 vermelde activiteiten, deelt de betrokken lidstaat de datum van de inspectie en de bijzonderheden betreffende de inbreuk onverwijld mee aan de Commissie.”.

6)

In artikel 14 wordt „het Communautair Bureau voor visserijcontrole (CBVC)” vervangen door „het EBVC”.

7)

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt „het CBVC” vervangen door „het EBVC”;

b)

in lid 3 wordt de inleidende zin vervangen door:

„3.   Dit verslag bevat de volgende informatie in overeenstemming met de tabel in bijlage IV:”.

8)

De bijlagen I en II worden vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 2 mei 2012.

Voor de Commissie

Maria DAMANAKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 96 van 15.4.2009, blz. 1.

(3)  Aanbeveling van de ICCAT tot wijziging van de aanbeveling van ICCAT voor de vaststelling van een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.

(4)  PB L 80 van 26.3.2009, blz. 18.

(5)  PB L 87 van 2.4.2011, blz. 9.


BIJLAGE

BIJLAGE I

IJKPUNTEN

De in deze bijlage vastgestelde ijkpunten moeten in acht worden genomen om met name te zorgen voor:

a)

een volledig toezicht op de kooiverrichtingen die in de EU-wateren plaatsvinden;

b)

een volledig toezicht op de overhevelingsverrichtingen;

c)

een volledig toezicht op de gezamenlijke visacties;

d)

de controle van alle documenten die vereist zijn op grond van de wetgeving inzake blauwvintonijn, met name met betrekking tot het controleren van de betrouwbaarheid van de geregistreerde gegevens.

Plaats van inspectie

IJkpunt

Kooiverrichtingen

Elke kooiverrichting in een kweek- of mestbedrijf moet door de vlaggenlidstaat van het visserijvaartuig en/of, in voorkomend geval, de tonnara worden toegestaan binnen 48 uur na de indiening van de voor de kooiverrichting vereiste informatie.

Het kooien van blauwvintonijn moet steeds vergezeld gaan van nauwkeurige, volledige en gevalideerde documentatie als vereist door de ICCAT (onder meer als bepaald in ICCAT-aanbeveling 10-04).

Elke kooiverrichting wordt geïnspecteerd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van het kweek- of mestbedrijf. De inspectie moet betrekking hebben op de hele kooiverrichting.

Bij het kooien moeten bemonsteringsprogramma’s worden toegepast die tot doel hebben na te gaan welke de beste methode is voor het ramen van zowel het aantal blauwvintonijnen als het gewicht van deze vissen.

Op elke kooiverrichting wordt toezicht gehouden door middel van een videocamera in het water (als bepaald in punt 86 van ICCAT-aanbeveling 10-04).

De vis wordt vóór 31 juli gekooid, tenzij de lidstaat van het kweek- of mestbedrijf waar de vis wordt ontvangen, bij de indiening van de kooiaangifte geldige redenen opgeeft, met inbegrip van overmacht.

Oogstverrichtingen

Elke oogstverrichting moet vergezeld gaan van nauwkeurige, volledige en gevalideerde documentatie (onder meer als bepaald in ICCAT-aanbeveling 10-04).

Tijdens elke verrichting voor het oogsten vanuit een kooi moet een ICCAT-waarnemer aanwezig zijn.

Inspectie op zee

IJkpunt dat wordt vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied.

IJkpunten op zee worden uitgedrukt als het aantal patrouilledagen op zee en als het aantal patrouilledagen met vermelding van het visseizoen en het type gerichte visserijactiviteit.

Overhevelingsverrichtingen

Elke overhevelingsverrichting moet vooraf door de vlaggenstaat worden toegestaan op basis van een voorafgaande kennisgeving van overheveling (als bepaald in ICCAT-aanbeveling 10-04).

Voor elke overhevelingsverrichting wordt een machtigingsnummer verstrekt (als bepaald in punt 76 van ICCAT-aanbeveling 10-04).

Een overheveling wordt toegestaan binnen 48 uur volgende op de indiening van de voorafgaande kennisgeving van overheveling (als bepaald in punt 76 van ICCAT-aanbeveling 10-04).

Een ICCAT-overhevelingsaangifte wordt na de overhevelingsverrichting toegezonden aan de vlaggenstaat (als bepaald in punt 77 van ICCAT-aanbeveling 10-04).

Op elke overhevelingsverrichting wordt toezicht gehouden door middel van een videocamera in het water (als bepaald in punt 79 van ICCAT-aanbeveling 10-04).

Bij het vangen moeten proefstudies worden uitgevoerd om na te gaan welke de beste methode is om zowel het aantal blauwvintonijnen als het gewicht van deze vissen te ramen, onder meer via het gebruik van stereoscopische systemen.

Overladingen

Alle vaartuigen moeten zowel bij aankomst vóór de overladingsverrichtingen als vóór vertrek na de overladingsverrichtingen worden gecontroleerd. In niet-aangewezen havens worden steekproefsgewijze controles uitgevoerd.

Een overladingsaangifte wordt binnen 48 uur na de datum van overlading in de haven toegezonden aan de vlaggenstaat (als bepaald in punt 69 van ICCAT-aanbeveling 10-04).

Gezamenlijke visacties

Elke gezamenlijke visactie moet worden toegestaan door de betrokken vlaggenlidstaten en door de Commissie, die de gegevens over de gezamenlijke visacties doorstuurt naar de ICCAT. Een lijst van toegestane gezamenlijke visacties wordt bekendgemaakt op de website van de ICCAT.

Bewaking vanuit de lucht

Flexibel ijkpunt dat moet worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied en rekening houdend met de middelen die de lidstaat ter beschikking staan.

Aanlandingen

Alle vaartuigen die een aangewezen haven binnenvaren voor de aanlanding van blauwvintonijn, moeten worden geïnspecteerd; in niet-aangewezen havens worden steekproefsgewijze controles uitgevoerd.

De bevoegde autoriteit zendt binnen 48 uur na de aanlanding een aanlandingsaangifte toe aan de autoriteit van de vlaggenlidstaat van het vissersvaartuig (als bepaald in punt 68 van ICCAT-aanbeveling 10-04).

Afzet

Flexibel ijkpunt dat moet worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de met het oog op de afzet verrichte activiteit.

Sport- en recreatievisserij

Flexibel ijkpunt dat moet worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de in het kader van de sport- en recreatievisserij verrichte activiteit.

Tonnara’s

Alle tonnaraverrichtingen, met inbegrip van het overhevelen en het oogsten, moeten worden geïnspecteerd en gecontroleerd door nationale waarnemers.

BIJLAGE II

DOOR FUNCTIONARISSEN TE VOLGEN PROCEDURES

1.   Inspectietaken

1.1.   Algemene inspectietaken

Voor iedere controle en inspectie moet een inspectieverslag worden opgesteld volgens het model in deel 2 van deze bijlage. Functionarissen moeten in elk geval het volgende controleren en in hun inspectieverslag vermelden:

1.

gegevens betreffende de identiteit van de bevoegde personen, vaartuigen, personeelsleden van het kweek- of mestbedrijf, enz. die betrokken waren bij de geïnspecteerde activiteiten;

2.

machtigingen, visvergunningen en speciale visdocumenten;

3.

relevante documenten van het vaartuig, zoals het logboek, de aangiften van overheveling en overlading, ICCAT-vangstdocumenten betreffende blauwvintonijn, wederuitvoercertificaten en andere voor controle- en inspectiedoeleinden onderzochte documenten, als bepaald in ICCAT-aanbeveling 10-04;

4.

gedetailleerde waarnemingen inzake de afmetingen van de gevangen, in een tonnara of ander voorziening gekooide, overgehevelde, overgeladen, aangelande, vervoerde, gekweekte, verwerkte of verhandelde blauwvintonijn, in het kader van de naleving van de bepalingen van het herstelplan. Wat het kooien betreft, moeten de kooiaangifte, de videobeelden en de resultaten van de bemonsteringsprogramma’s en proefstudies aan elkaar worden getoetst;

5.

het percentage bijvangsten van blauwvintonijn dat aan boord van niet actief op blauwvintonijn vissende vaartuigen wordt gehouden.

De gegevens betreffende alle relevante bevindingen van inspecties op zee, bewaking vanuit de lucht, in havens, in tonnara’s, in kweek- of mestbedrijven of in elke andere betrokken onderneming moeten in de inspectieverslagen worden opgenomen. Bij inspecties in het kader van de ICCAT-regeling inzake gezamenlijke internationale inspecties registreert de functionaris de uitgevoerde inspecties en eventuele geconstateerde inbreuken in het logboek.

Deze bevindingen moeten worden vergeleken met de gegevens die andere bevoegde autoriteiten ter beschikking van de functionarissen stellen, met inbegrip van gegevens afkomstig van het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS), lijsten van gemachtigde vaartuigen, verslagen van waarnemers, video-opnamen en alle documenten met betrekking tot visserijactiviteiten.

1.2.   Inspectietaken voor bewaking vanuit de lucht

De functionarissen brengen verslag uit over de bewakingsactiviteiten ten behoeve van kruiscontroles en vergelijken met name visuele waarnemingen van vissersvaartuigen met die van het VMS en met de lijsten van toegestane vaartuigen.

De functionarissen observeren en rapporteren illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijactiviteiten en het gebruik van vliegtuigen of helikopters voor het zoeken naar vis.

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan gesloten gebieden, visseizoenperioden en de activiteiten van vloten ten aanzien waarvan afwijkingen zijn vastgesteld.

1.3.   Inspectietaken op zee

1.3.1.   Algemene inspectietaken

Indien dode vis aan boord van een visserijvaartuig wordt genomen of aanwezig is aan boord van een vaartuig voor visverwerking of een transportvaartuig, moeten de functionarissen de aan boord gehouden hoeveelheden vis altijd controleren en vergelijken met de hoeveelheden die zijn geregistreerd in de desbetreffende documenten.

Indien levende vis wordt overgeheveld, identificeren de functionarissen de middelen die door de betrokken partijen werden gebruikt om de hoeveelheden overgehevelde levende blauwvintonijn te ramen en deze hoeveelheden te vergelijken met de bevindingen van proefstudies. De inspecteurs moeten videobeelden kunnen bekijken en de overgehevelde hoeveelheden controleren aan de hand van die videobeelden.

Binnen in de sleepkooien wordt een reeks steekproefsgewijze inspecties ondernomen door duikinspecteurs van de lidstaat die controleren of de overgehevelde vangst qua aantal vissen en geraamd gewicht overeenstemt met de gegevens van de ICCAT-overhevelingsaangifte aan boord van de sleepboten. De functionarissen controleren systematisch:

1.

of de vissersvaartuigen gemachtigd zijn om visserijactiviteiten te verrichten (merktekens, identificatie, vergunning, vismachtiging en vermelding in de ICCAT-lijsten);

2.

of de voorschriften inzake documenten van het vaartuig worden nageleefd;

3.

of de vissersvaartuigen zijn uitgerust met een operationeel satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) en of de voorschriften inzake VMS-transmissie worden nageleefd;

4.

of de vissersvaartuigen niet actief zijn in gesloten gebieden en of zij de sluiting van de visseizoenen naleven;

5.

de naleving van de voorschriften inzake vangstdocumenten;

6.

de naleving van de quota en/of bijvangstbeperkingen,

7.

de groottesamenstelling van de aan boord gehouden vangsten waarvoor een minimummaat geldt;

8.

de daadwerkelijke hoeveelheid en aanbiedingsvorm van alle aan boord gehouden soorten;

9.

het vistuig aan boord;

10.

in voorkomend geval, of een waarnemer aanwezig is.

De functionarissen observeren en rapporteren illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijactiviteiten en het gebruik van vliegtuigen of helikopters voor het zoeken naar vis.

1.3.2.   Inspectietaken bij overhevelingsverrichtingen

De functionarissen controleren systematisch:

1.

de naleving van de voorschriften inzake voorafgaande kennisgeving van overheveling;

2.

of de vlaggenstaat aan de kapitein van het vissersvaartuig, of in voorkomend geval aan de exploitant van de tonnara of van het kweek- of mestbedrijf, voor elke overhevelingsverrichting een machtigingsnummer heeft toegekend en meegedeeld binnen 48 uur na de indiening van de voorafgaande kennisgeving van overheveling;

3.

de naleving van de ICCAT-voorschriften inzake overhevelingsaangiften;

4.

of de overhevelingsaangifte is ondertekend door de regionale ICCAT-waarnemer die zich aan boord bevindt, en is overhandigd aan de kapitein van het sleepvaartuig;

5.

de naleving van de videovoorschriften;

6.

hoe het aantal blauwvintonijnen en het gewicht van deze vis bij het vangen is geraamd aan de hand van proefstudies, onder meer via het gebruik van stereoscopische systemen.

1.3.3.   Inspectietaken bij gezamenlijke visacties

De functionarissen controleren systematisch:

1.

de naleving van de bij gezamenlijke visacties geldende voorschriften inzake de in het visserijlogboek te vermelden informatie;

2.

of de autoriteiten van de vlaggenlidstaat van de vissersvaartuigen voor deze vaartuigen een machtiging tot gezamenlijke visactie hebben afgegeven volgens het model in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 302/2009;

3.

of tijdens de gezamenlijke visactie een waarnemer aanwezig is.

1.4.   Inspectietaken bij aanlanding

De functionarissen controleren systematisch:

1.

of de vissersvaartuigen gemachtigd zijn om visserijactiviteiten te verrichten (merktekens, identificatie, vergunning, vismachtiging en vermelding in de ICCAT-lijsten, indien relevant);

2.

of de voorafgaande kennisgeving van aankomst voor de aanlanding door de bevoegde autoriteiten is ontvangen;

3.

of de bevoegde autoriteit binnen 48 uur na de aanlanding een aanlandingsaangifte heeft toegezonden aan de autoriteit van de vlaggenlidstaat van het vissersvaartuig;

4.

of de vissersvaartuigen zijn uitgerust met een operationeel satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) en of de voorschriften inzake VMS-transmissie worden nageleefd;

5.

de naleving van de voorschriften inzake documenten van het vaartuig;

6.

de daadwerkelijk aan boord gehouden hoeveelheid gevangen vis en de aanbiedingsvorm van deze vis;

7.

de samenstelling van de totale aan boord aanwezige vangst, met als doel de naleving van de bijvangstvoorschriften te controleren;

8.

de groottesamenstelling van de aan boord gehouden vangst, met als doel de naleving van de voorschriften inzake de minimummaat te controleren;

9.

het vistuig aan boord;

10.

in het geval van aanlanding van verwerkte producten, het gebruik van de door de ICCAT vastgestelde omrekeningsfactoren om het equivalente afgeronde gewicht van de verwerkte blauwvintonijn te berekenen;

11.

of een correct staartmerk is aangebracht op blauwvintonijn die wordt aangeland door met de hengel, de beug of de handlijn vissende vaartuigen of sleepvaartuigen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.

1.5.   Inspectietaken bij overlading

De functionarissen controleren systematisch:

1.

of de vissersvaartuigen gemachtigd zijn om visserijactiviteiten te verrichten (merktekens, identificatie, vergunning, vismachtiging en vermelding in de ICCAT-lijsten);

2.

of de voorafgaande kennisgeving van aankomst in de haven is verzonden en de juiste gegevens over de overlading bevat;

3.

of de vissersvaartuigen die willen overladen, voorafgaande toestemming van hun vlaggenstaat hebben gekregen;

4.

of de in de voorafgaande kennisgeving vermelde over te laden hoeveelheden zijn geverifieerd;

5.

of een overladingsaangifte binnen 48 uur na de datum van overlading in de haven is toegezonden aan de vlaggenstaat;

6.

of de relevante documenten aan boord aanwezig zijn en naar behoren zijn ingevuld, met inbegrip van de overladingsaangifte, het relevante ICCAT-vangstdocument voor blauwvintonijn en het wederuitvoercertificaat;

7.

met betrekking tot verwerkte producten, het gebruik van de door de ICCAT vastgestelde omrekeningsfactoren om het equivalente afgeronde gewicht van de verwerkte blauwvintonijn te berekenen.

1.6.   Inspectietaken voor kweek- en mestinstallaties

De functionarissen controleren systematisch:

1.

of de nodige documenten aanwezig zijn en naar behoren zijn ingevuld en gerapporteerd (vangstdocument voor blauwvintonijn en wederuitvoercertificaat, overhevelingsaangifte, overladingsaangifte);

2.

of de kooiverrichting is toegestaan door de autoriteit van de lidstaat van het visserijvaartuig en/of van de tonnara en van het kweek- of mestbedrijf;

3.

of tijdens het kooien en het oogsten van blauwvintonijn een ICCAT-waarnemer aanwezig was, en of deze de kooiaangiften heeft gevalideerd;

4.

of door middel van een videocamera in het water toezicht is gehouden op alle verrichtingen voor het overhevelen vanuit de kooi naar het kweek- of mestbedrijf;

5.

of de lidstaat van het kweek- of mestbedrijf het kooien van blauwvintonijn weigert wanneer de hoeveelheid in aantal en/of gewicht meer bedraagt dan de vlaggenlidstaat voor kooidoeleinden heeft toegestaan;

6.

of elke kooiverrichting is bemonsterd, ook wanneer vis vanuit een kamer van een tonnara naar een mestkooi wordt overgeheveld.

In de kooien van de kweek- of mestbedrijven voeren duikinspecteurs van de lidstaten een reeks steekproefsgewijze inspecties ter plaatse uit om de hoeveelheid gekooide vis te bevestigen. Bij deze inspecties maken de duikers in één bepaalde lidstaat ook gebruik van een stereoscopische camera.

1.7.   Inspectietaken bij vervoer en afzet

De functionarissen controleren systematisch:

1.

met betrekking tot het vervoer, in het bijzonder de relevante vervoersdocumenten, die zij vergelijken met de daadwerkelijk vervoerde hoeveelheden;

2.

met betrekking tot de afzet, of de relevante documenten aanwezig zijn en naar behoren zijn ingevuld, met inbegrip van het relevante vangstdocument voor blauwvintonijn en het wederuitvoercertificaat.

2.   Inspectieverslagen

1.

Voor de inspecties in het kader van de ICCAT-regeling inzake gezamenlijke internationale inspecties gebruiken de functionarissen het model in aanhangsel 1 van deze bijlage.

2.

Voor de andere inspecties gebruiken de functionarissen hun nationale modellen van verslagen en vullen zij deze in overeenkomstig artikel 100 en bijlage XXVII bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1).

Aanhangsel 1

ICCAT-VERSLAG VAN INSPECTIE Nr. …

Image

Image

WAARGENOMEN ERNSTIGE INBREUKEN

Image


(1)  PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1.


8.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/36


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 7 mei 2012

tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal, met uitzondering van naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal, van oorsprong uit Belarus

(2012/247/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

(1)

Op 16 mei 2011 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een klacht ontvangen betreffende vermeende schade veroorzakende dumping bij de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal, met uitzondering van naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal, van oorsprong uit Belarus („het betrokken land”).

(2)

De klacht was ingediend door het „Defence Committee of the Seamless Steel Tubes Industry of the European Union” („de klager”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaalde naadloze buizen en pijpen in de Unie.

(3)

Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal inzake dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd toereikend geacht om de inleiding van een antidumpingprocedure te rechtvaardigen.

(4)

Na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) een antidumpingprocedure ingeleid met betrekking tot de invoer in de Unie van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal, van oorsprong uit Belarus.

(5)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de bedrijfstak van de Unie, de producent-exporteur in Belarus, de importeurs en de autoriteiten van Belarus. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en om te verzoeken te worden gehoord.

(6)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

B.   INTREKKING VAN DE KLACHT EN BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

(7)

De klager heeft bij brief van 26 januari 2012 aan de Commissie zijn klacht officieel ingetrokken.

(8)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van de basisverordening kan de procedure worden beëindigd wanneer de klacht wordt ingetrokken, tenzij dit strijdig is met het belang van de Unie.

(9)

De Commissie was van oordeel dat deze procedure moet worden beëindigd, daar bij het onderzoek niet is gebleken dat beëindiging indruist tegen het belang van de Unie. De belanghebbenden zijn hiervan in kennis gesteld en zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Er zijn geen opmerkingen ontvangen die erop wijzen dat beëindiging van de procedure niet in het belang van de Unie zou zijn.

(10)

De Commissie concludeert bijgevolg dat de antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal van oorsprong uit Belarus moet worden beëindigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal, met uitzondering van naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal, met rond profiel, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm en een koolstofequivalentiewaarde (carbon equivalent value, CEV) van niet meer dan 0,86 volgens de formule en chemische analyse van het Internationaal Instituut voor Lastechniek (IIW) (3), van oorsprong uit Belarus, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7304 19 10, ex 7304 19 30, ex 7304 23 00, ex 7304 29 10, ex 7304 29 30, ex 7304 31 80, ex 7304 39 58, ex 7304 39 92, ex 7304 39 93, ex 7304 51 89, ex 7304 59 92 en ex 7304 59 93, wordt beëindigd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 187 van 28.6.2011, blz. 22.

(3)  De CEV wordt bepaald volgens het Technisch Verslag van 1967, IIW doc. IX-535-67, gepubliceerd door het Internationaal Instituut voor Lastechniek (International Institute of Welding — IIW).


Rectificaties

8.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/38


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2012/234/EU van de Commissie van 27 april 2012 inzake de goedkeuring van de rekeningen van de betaalorganen van de lidstaten betreffende de door het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2011

( Publicatieblad van de Europese Unie L 117 van 1 mei 2012 )

Uitvoeringsbesluit 2012/234/EU komt als volgt te luiden:

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2012

inzake de goedkeuring van de rekeningen van de betaalorganen van de lidstaten betreffende de door het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2011

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 2883)

(2012/234/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name de artikelen 30 en 33,

Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 keurt de Commissie de rekeningen van de in artikel 6 van die verordening bedoelde betaalorganen goed op basis van de door de lidstaten ingediende jaarrekeningen, vergezeld van de voor de goedkeuring van de rekeningen benodigde gegevens en van de accountantsverklaringen over de volledigheid, de juistheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen en de accountantsrapporten die door de certificerende instanties werden opgesteld.

(2)

Op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 883/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot het bijhouden van de rekeningen van de betaalorganen, de declaraties van uitgaven en ontvangsten en de voorwaarden voor de vergoeding van uitgaven in het kader van het ELGF en het ELFPO (2) begint het begrotingsjaar voor de ELGF-rekeningen op 16 oktober van jaar N–1 en eindigt het op 15 oktober van jaar N. Om de referentieperiode voor de ELFPO-uitgaven aan te passen aan die van het ELGF moeten, in het kader van de goedkeuring van de rekeningen, voor het begrotingsjaar 2011 de uitgaven in aanmerking worden genomen die de lidstaten hebben gedaan in de periode van 16 oktober 2010 tot en met 15 oktober 2011.

(3)

In artikel 10, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO (3) is bepaald dat het bedrag dat overeenkomstig het in artikel 10, lid 1, eerste alinea, van die verordening bedoelde besluit tot goedkeuring van de rekeningen moet worden ingevorderd bij of betaald aan elke lidstaat, wordt vastgesteld door de tussentijdse betalingen die voor het betrokken begrotingsjaar zijn betaald, af te trekken van de overeenkomstig lid 1 van dat artikel voor datzelfde jaar erkende uitgaven. Dit bedrag wordt door de Commissie afgetrokken van of opgeteld bij de volgende tussentijdse betaling.

(4)

De Commissie heeft de door de lidstaten verstrekte gegevens gecontroleerd en heeft de lidstaten vóór 31 maart 2012 in kennis gesteld van de resultaten van haar verificaties en van de aan te brengen wijzigingen.

(5)

Voor sommige betaalorganen stellen de jaarrekeningen en de begeleidende stukken de Commissie in staat een besluit te nemen over de volledigheid, de juistheid en de waarheidsgetrouwheid van de ingediende jaarrekeningen. Bijlage I geeft een overzicht van de goedgekeurde bedragen per lidstaat en van de bij de lidstaten in te vorderen of aan de lidstaten te betalen bedragen.

(6)

De door sommige andere betaalorganen verstrekte gegevens zijn van dien aard dat nog aanvullend onderzoek nodig is, zodat de rekeningen van die betaalorganen niet bij dit besluit kunnen worden goedgekeurd. Bijlage II bevat de lijst van de betrokken betaalorganen.

(7)

Overeenkomstig artikel 33, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 worden, indien een in verband met onregelmatigheden te verrichten invordering niet vóór de afsluiting van het programma voor plattelandsontwikkeling heeft plaatsgevonden, de financiële gevolgen van het achterwege blijven van die invordering voor 50 % door de betrokken lidstaat gedragen, zulks hetzij binnen vier jaar na de datum van het eerste administratief of gerechtelijk proces-verbaal, hetzij binnen acht jaar na die datum als over de terugvordering een zaak is aangespannen bij nationale rechtbanken, hetzij bij de afsluiting van het programma als die perioden vóór die afsluiting zijn verstreken. In artikel 33, lid 4, van die verordening is bepaald dat de lidstaten de Commissie bij de indiening van de jaarrekeningen een samenvattend overzicht van de in verband met onregelmatigheden ingeleide terugvorderingsprocedures moeten bezorgen. Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de verplichting van de lidstaten de nog niet teruggekregen bedragen mee te delen zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 885/2006. In bijlage III bij die verordening is de tabel opgenomen die de lidstaten in 2012 moesten indienen. Op basis van de door de lidstaten ingevulde tabellen moet de Commissie een besluit vaststellen over de financiële gevolgen van het na respectievelijk vier of acht jaar nog steeds achterwege blijven van invordering van in verband met onregelmatigheden verschuldigde bedragen. Een dergelijk besluit staat latere conformiteitsbesluiten op grond van artikel 33, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 niet in de weg.

(8)

Overeenkomstig artikel 33, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 kunnen de lidstaten na de afsluiting van het betrokken programma voor plattelandsontwikkeling besluiten de terugvordering niet voort te zetten. Een dergelijk besluit kan alleen worden genomen indien het totaal van de reeds gemaakte en de nog te verwachten terugvorderingskosten hoger is dan het terug te vorderen bedrag of indien de inning onmogelijk blijkt als gevolg van de overeenkomstig het nationale recht geconstateerde en erkende insolventie van de debiteur of van de personen die juridisch aansprakelijk zijn voor de onregelmatigheid. Als dat besluit is genomen binnen vier jaar na de datum van het eerste administratieve of gerechtelijke proces-verbaal, of binnen acht jaar na die datum indien over de terugvordering een zaak is aangespannen bij een nationale rechtbank, worden de financiële gevolgen van de niet-invordering voor 100 % door de EU-begroting gedragen. De bedragen waarvoor de lidstaten hebben besloten de terugvordering niet voort te zetten, en de redenen voor dat besluit worden vermeld in het in artikel 33, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde samenvattende overzicht. Deze bedragen worden niet ten laste van de betrokken lidstaten gebracht en worden dus gedragen door de EU-begroting. Het desbetreffende besluit staat latere conformiteitsbesluiten op grond van artikel 33, lid 5, van de genoemde verordening niet in de weg.

(9)

Overeenkomstig artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 staat dit besluit niet in de weg aan latere besluiten van de Commissie waarbij uitgaven die niet overeenkomstig de EU-voorschriften blijken te zijn gedaan, alsnog aan EU-financiering worden onttrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De rekeningen van de betaalorganen van de lidstaten betreffende de door het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2011, met uitzondering van die van de in artikel 2 bedoelde betaalorganen, worden goedgekeurd.

De bedragen die op grond van dit besluit in het kader van elk programma voor plattelandsontwikkeling moeten worden ingevorderd bij of betaald aan elke lidstaat, met inbegrip van de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 33, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1290/2005, worden vastgesteld in bijlage I.

Artikel 2

Voor het begrotingsjaar 2011 worden de rekeningen betreffende de door het ELFPO gefinancierde uitgaven voor de in bijlage II genoemde programma’s voor plattelandsontwikkeling die zijn ingediend door de in die bijlage genoemde betaalorganen van lidstaten, afgesplitst van het onderhavige besluit; over die rekeningen wordt later een goedkeuringsbesluit vastgesteld.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 april 2012.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie

BIJLAGE I

GOEDGEKEURDE ELFPO-UITGAVEN IN HET BEGROTINGSJAAR 2011 PER PROGRAMMA VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING EN PER MAATREGEL

BIJ DE LIDSTAAT IN TE VORDEREN OF AAN DE LIDSTAAT TE BETALEN BEDRAG PER PROGRAMMA

Goedgekeurde programma's waarvoor ELFPO-uitgaven zijn gedeclareerd

(in EUR)

LS

CCI

Uitgaven 2011

Correcties

Totaal

Niet opnieuw te gebruiken bedragen

Voor het begrotingsjaar 2011 goedgekeurd bedrag

Tussentijdse betalingen aan de lidstaat voor het begrotingsjaar

Bij de lidstaat in te vorderen (–) of aan de lidstaat te betalen (+) bedrag

 

 

i

ii

iii = i + ii

iv

v = iii – iv

vi

vii = v – vi

AT

2007AT06RPO001

568 371 065,48

0,00

568 371 065,48

0,00

568 371 065,48

568 492 590,50

– 121 525,02

BE

2007BE06RPO001

49 043 187,74

0,00

49 043 187,74

0,00

49 043 187,74

49 043 146,73

41,01

BE

2007BE06RPO002

38 975 523,72

0,00

38 975 523,72

0,00

38 975 523,72

39 042 852,34

–67 328,62

BG

2007BG06RPO001

125 583 073,85

0,00

125 583 073,85

0,00

125 583 073,85

125 583 081,14

–7,29

CY

2007CY06RPO001

18 105 143,82

0,00

18 105 143,82

0,00

18 105 143,82

18 105 210,45

–66,63

CZ

2007CZ06RPO001

452 176 814,39

0,00

452 176 814,39

0,00

452 176 814,39

452 175 852,96

961,43

DE

2007DE06RAT001

380 706,28

0,00

380 706,28

0,00

380 706,28

380 706,27

0,01

DE

2007DE06RPO007

154 596 719,36

0,00

154 596 719,36

0,00

154 596 719,36

154 596 764,57

–45,21

DE

2007DE06RPO009

2 057 706,04

0,00

2 057 706,04

0,00

2 057 706,04

2 057 710,98

–4,94

DE

2007DE06RPO010

33 497 396,62

0,00

33 497 396,62

0,00

33 497 396,62

33 497 396,62

0,00

DE

2007DE06RPO011

120 313 256,91

0,00

120 313 256,91

0,00

120 313 256,91

120 313 256,89

0,02

DE

2007DE06RPO012

131 923 617,77

0,00

131 923 617,77

0,00

131 923 617,77

131 923 617,60

0,17

DE

2007DE06RPO015

49 400 293,24

0,00

49 400 293,24

0,00

49 400 293,24

49 400 293,25

–0,01

DE

2007DE06RPO018

4 064 779,94

0,00

4 064 779,94

0,00

4 064 779,94

4 064 779,92

0,02

DE

2007DE06RPO019

136 381 853,86

0,00

136 381 853,86

0,00

136 381 853,86

135 820 306,62

561 547,24

DE

2007DE06RPO020

107 723 750,25

0,00

107 723 750,25

0,00

107 723 750,25

107 723 753,01

–2,76

DE

2007DE06RPO021

31 719 478,31

0,00

31 719 478,31

0,00

31 719 478,31

31 719 501,89

–23,58

DK

2007DK06RPO001

59 322 213,45

0,00

59 322 213,45

0,00

59 322 213,45

59 322 213,89

–0,44

EE

2007EE06RPO001

107 537 615,49

0,00

107 537 615,49

0,00

107 537 615,49

107 535 994,46

1 621,03

ES

2007ES06RAT001

16 910 618,80

0,00

16 910 618,80

0,00

16 910 618,80

16 910 618,81

–0,01

ES

2007ES06RPO002

58 382 626,14

0,00

58 382 626,14

0,00

58 382 626,14

58 383 411,39

– 785,25

ES

2007ES06RPO003

76 150 420,29

0,00

76 150 420,29

0,00

76 150 420,29

76 150 387,33

32,96

ES

2007ES06RPO004

1 063 443,02

0,00

1 063 443,02

0,00

1 063 443,02

1 063 442,51

0,51

ES

2007ES06RPO005

32 793 048,88

0,00

32 793 048,88

0,00

32 793 048,88

32 793 048,80

0,08

ES

2007ES06RPO006

10 025 608,32

0,00

10 025 608,32

0,00

10 025 608,32

10 025 608,32

0,00

ES

2007ES06RPO007

132 357 134,50

0,00

132 357 134,50

0,00

132 357 134,50

132 357 126,53

7,97

ES

2007ES06RPO008

113 252 298,05

0,00

113 252 298,05

0,00

113 252 298,05

113 252 326,87

–28,82

ES

2007ES06RPO009

38 148 161,06

0,00

38 148 161,06

0,00

38 148 161,06

38 148 154,95

6,11

ES

2007ES06RPO010

90 743 626,89

0,00

90 743 626,89

0,00

90 743 626,89

90 743 660,79

–33,90

ES

2007ES06RPO011

108 161 508,68

0,00

108 161 508,68

0,00

108 161 508,68

108 080 354,50

81 154,18

ES

2007ES06RPO012

4 019 848,16

0,00

4 019 848,16

0,00

4 019 848,16

4 019 847,79

0,37

ES

2007ES06RPO013

19 303 528,68

0,00

19 303 528,68

0,00

19 303 528,68

19 303 528,65

0,03

ES

2007ES06RPO014

17 046 503,13

0,00

17 046 503,13

0,00

17 046 503,13

17 046 504,87

–1,74

ES

2007ES06RPO015

6 208 400,60

0,00

6 208 400,60

0,00

6 208 400,60

6 208 503,74

– 103,14

ES

2007ES06RPO016

6 873 121,78

0,00

6 873 121,78

0,00

6 873 121,78

6 873 120,69

1,09

ES

2007ES06RPO017

27 945 806,53

0,00

27 945 806,53

0,00

27 945 806,53

27 947 627,17

–1 820,64

FI

2007FI06RPO001

285 038 558,56

0,00

285 038 558,56

0,00

285 038 558,56

285 219 710,66

– 181 152,10

FI

2007FI06RPO002

2 520 084,17

0,00

2 520 084,17

0,00

2 520 084,17

2 520 084,15

0,02

GR

2007GR06RPO001

428 256 734,13

0,00

428 256 734,13

0,00

428 256 734,13

428 256 734,10

0,03

HU

2007HU06RPO001

436 616 823,23

0,00

436 616 823,23

0,00

436 616 823,23

436 452 585,86

164 237,37

IE

2007IE06RPO001

330 182 561,16

0,00

330 182 561,16

0,00

330 182 561,16

330 192 438,00

–9 876,84

IT

2007IT06RAT001

4 997 724,80

0,00

4 997 724,80

0,00

4 997 724,80

4 997 724,80

0,00

IT

2007IT06RPO001

26 181 740,58

0,00

26 181 740,58

0,00

26 181 740,58

26 090 496,57

91 244,01

IT

2007IT06RPO002

20 451 641,41

0,00

20 451 641,41

0,00

20 451 641,41

20 451 641,20

0,21

IT

2007IT06RPO003

76 453 681,64

0,00

76 453 681,64

0,00

76 453 681,64

76 453 681,32

0,32

IT

2007IT06RPO004

8 988 817,77

0,00

8 988 817,77

0,00

8 988 817,77

8 986 383,77

2 434,00

IT

2007IT06RPO005

39 681 394,71

0,00

39 681 394,71

0,00

39 681 394,71

39 682 215,54

– 820,83

IT

2007IT06RPO006

12 183 753,95

0,00

12 183 753,95

0,00

12 183 753,95

12 193 729,46

–9 975,51

IT

2007IT06RPO007

55 225 786,83

0,00

55 225 786,83

0,00

55 225 786,83

55 225 774,08

12,75

IT

2007IT06RPO008

14 875 831,63

0,00

14 875 831,63

0,00

14 875 831,63

14 892 251,54

–16 419,91

IT

2007IT06RPO009

60 723 392,33

0,00

60 723 392,33

0,00

60 723 392,33

60 723 392,32

0,01

IT

2007IT06RPO010

40 016 993,06

0,00

40 016 993,06

0,00

40 016 993,06

40 035 720,94

–18 727,88

IT

2007IT06RPO011

19 222 234,61

0,00

19 222 234,61

0,00

19 222 234,61

19 222 234,62

–0,01

IT

2007IT06RPO012

32 613 536,84

0,00

32 613 536,84

0,00

32 613 536,84

32 602 739,92

10 796,92

IT

2007IT06RPO013

11 109 497,71

0,00

11 109 497,71

0,00

11 109 497,71

11 119 712,94

–10 215,23

IT

2007IT06RPO014

75 991 925,10

0,00

75 991 925,10

0,00

75 991 925,10

75 991 929,04

–3,94

IT

2007IT06RPO015

5 204 470,01

0,00

5 204 470,01

0,00

5 204 470,01

5 204 785,07

– 315,06

IT

2007IT06RPO016

45 743 305,76

0,00

45 743 305,76

0,00

45 743 305,76

45 716 691,21

26 614,55

IT

2007IT06RPO017

36 465 237,59

0,00

36 465 237,59

0,00

36 465 237,59

36 471 789,20

–6 551,61

IT

2007IT06RPO018

108 454 120,77

0,00

108 454 120,77

0,00

108 454 120,77

108 454 118,88

1,89

IT

2007IT06RPO019

148 593 605,92

0,00

148 593 605,92

0,00

148 593 605,92

148 590 812,57

2 793,35

IT

2007IT06RPO020

182 492 616,15

0,00

182 492 616,15

0,00

182 492 616,15

182 474 322,38

18 293,77

IT

2007IT06RPO021

125 338 229,03

0,00

125 338 229,03

0,00

125 338 229,03

125 351 008,26

–12 779,23

LT

2007LT06RPO001

250 331 958,10

0,00

250 331 958,10

0,00

250 331 958,10

250 331 089,15

868,95

LU

2007LU06RPO001

14 372 057,06

0,00

14 372 057,06

0,00

14 372 057,06

14 370 260,82

1 796,24

LV

2007LV06RPO001

160 773 606,11

0,00

160 773 606,11

0,00

160 773 606,11

160 773 606,12

–0,01

MT

2007MT06RPO001

7 443 399,97

0,00

7 443 399,97

0,00

7 443 399,97

7 443 399,98

–0,01

NL

2007NL06RPO001

71 431 715,51

0,00

71 431 715,51

0,00

71 431 715,51

66 459 914,92

4 971 800,59

PL

2007PL06RPO001

1 767 669 474,27

0,00

1 767 669 474,27

0,00

1 767 669 474,27

1 767 674 596,24

–5 121,97

PT

2007PT06RAT001

482 463,98

0,00

482 463,98

0,00

482 463,98

482 463,79

0,19

PT

2007PT06RPO001

49 350 365,35

0,00

49 350 365,35

0,00

49 350 365,35

49 345 365,05

5 000,30

PT

2007PT06RPO002

415 832 265,62

0,00

415 832 265,62

0,00

415 832 265,62

415 470 614,22

361 651,40

PT

2007PT06RPO003

32 360 632,63

0,00

32 360 632,63

0,00

32 360 632,63

32 357 795,70

2 836,93

SE

2007SE06RPO001

285 178 854,27

0,00

285 178 854,27

0,00

285 178 854,27

285 178 869,38

–15,11

SI

2007SI06RPO001

110 663 629,82

0,00

110 663 629,82

0,00

110 663 629,82

110 663 644,28

–14,46

SK

2007SK06RPO001

347 822 075,60

0,00

347 822 075,60

0,00

347 822 075,60

347 822 127,98

–52,38

UK

2007UK06RPO001

446 707 437,91

0,00

446 707 437,91

0,00

446 707 437,91

448 240 156,90

–1 532 718,99

UK

2007UK06RPO002

37 210 456,03

0,00

37 210 456,03

0,00

37 210 456,03

37 139 112,17

71 343,86

UK

2007UK06RPO004

44 893 681,07

0,00

44 893 681,07

0,00

44 893 681,07

44 935 618,27

–41 937,20

BIJLAGE II

GOEDKEURING VAN DE REKENINGEN VAN DE BETAALORGANEN

BEGROTINGSJAAR 2011 — ELFPO

Lijst van de betaalorganen en de programma's waarvoor de rekeningen worden afgesplitst en die het voorwerp van een later goedkeuringsbesluit zullen vormen

Lidstaat

Betaalorgaan

Programma

Duitsland

Baden-Württemberg

2007DE06RPO003

Bayern

2007DE06RPO004

Rheinland-Pfalz

2007DE06RPO017

Thüringen

2007DE06RPO023

Frankrijk

ODARC

2007FR06RPO002

ASP

2007FR06RPO001

ASP

2007FR06RPO003

ASP

2007FR06RPO004

ASP

2007FR06RPO005

ASP

2007FR06RPO006

Roemenië

PARDF

2007RO06RPO001

Spanje

Andalucia

2007ES06RPO001

Verenigd Koninkrijk

SGRPID

2007UK06RPO003


(1)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(2)  PB L 171 van 23.6.2006, blz. 1.

(3)  PB L 171 van 23.6.2006, blz. 90.


8.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 121/44


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 351/2012 van de Commissie van 23 april 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat typegoedkeuringsvoorschriften voor de installatie van waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook betreft

( Publicatieblad van de Europese Unie L 110 van 24 april 2012 )

Bladzijde 27, het aanhangsel van bijlage II komt als volgt te luiden:

„Aanhangsel

Beschrijving van de zichtbare rijstrookmarkering

1.

Voor de toepassing van de in bijlage II, punten 2.2 en 2.5, bedoelde testprocedures moet de testrijstrook breder zijn dan 3,5 m.

2.

De in tabel 1 beschreven zichtbare rijstrookmarkeringen worden geacht wit te zijn, tenzij anders aangegeven in dit aanhangsel.

3.

Tabel 1 wordt gebruikt voor goedkeuring overeenkomstig bijlage II, punten 2.2 en 2.5.

Tabel 1

Beschreven zichtbare rijstrookmarkeringen

Image

Image

Image

Image