VERSLAG over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie
10.6.2020 - (COM(2020)0310 – C9-0122/2020 – 2020/0066(COD)) - ***I
Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Jonás Fernández
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie
(COM(2020)0310 – C9-0122/2020 – 2020/0066(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0310),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0122/2020),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 20 mei 2020[1],
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 juni 2020,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0113/2020),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.
Amendement 1
AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT[*]
op het voorstel van de Commissie
---------------------------------------------------------
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank[2],
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad[3] vormt samen met Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad[4], het prudentiële regelgevingskader voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (instellingen) die binnen de Unie actief zijn. Dat kader is goedgekeurd in de nasleep van de financiële crisis die in 2007-2008 losbarstte en is grotendeels gebaseerd op internationale normen die in 2010 zijn overeengekomen door het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) (het zogenaamde Bazel III-kader). Het kader heeft bijgedragen aan het versterken van de veerkracht van instellingen die binnen de Unie actief zijn en hen geholpen beter voorbereid te zijn om het hoofd te bieden aan potentiële moeilijkheden, zoals moeilijkheden die voortvloeien uit eventuele toekomstige crises.
(2) Na haar inwerkingtreding is Verordening (EU) nr. 575/2013 meerdere malen gewijzigd om de resterende zwakke punten in het prudentiële regelgevingskader weg te werken en om een aantal nog niet afgehandelde onderdelen van de mondiale hervorming van de financiële diensten die van essentieel belang zijn voor de veerkracht van instellingen uit te voeren. Een van deze wijzigingen ▌is de invoering, bij Verordening (EU) 2017/2395 van het Europees Parlement en de Raad[5], van overgangsregelingen in Verordening (EU) nr. 575/2013 ▌teneinde de gevolgen van de invoering van de International Financial Reporting Standard – Financiële instrumenten (IFRS 9) op het eigen vermogen te beperken. Bij Verordening (EU) 2019/630 van het Europees Parlement en de Raad[6] is in Verordening (EU) nr. 575/2013 een vereiste ingevoerd wat betreft minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen, de zogeheten prudentiële achtervang. Voorts ▌zijn bij Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad[7] in Verordening (EU) nr. 575/2013 sommige van de laatste elementen van het ▌Bazel III-kader ingevoerd. Deze elementen betreffen onder meer een nieuwe definitie van de hefboomratio en een hefboomratiobuffer, die instellingen beletten hun hefbomen buitensporig te vergroten, maar ook de gunstigere prudentiële behandeling van bepaalde softwareactiva, de gunstigere behandeling van bepaalde door pensioenen of lonen gedekte leningen, een herziene ondersteuningsfactor voor leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) (de “ondersteuningsfactor voor kmo’s”) en een nieuwe aanpassing van de eigenvermogensvereisten voor kredietrisico voor blootstellingen aan entiteiten die fysieke structuren of faciliteiten, systemen en netwerken exploiteren of financieren die essentiële openbare diensten verrichten of ondersteunen (de “infrastructuurondersteuningsfactor”).
(3) De zware economische schok die de COVID-19-pandemie veroorzaakt en de uitzonderlijke inperkingsmaatregelen hebben een vergaand effect op de economie. Bedrijven krijgen te maken met verstoorde leveringsketens, tijdelijke sluitingen en een daling van de vraag, terwijl huishoudens worden geconfronteerd met werkloosheid en inkomensverlies. Op Unieniveau en op lidstaatniveau hebben overheden krachtdadige maatregelen genomen om huishoudens en solvabele ondernemingen te ondersteunen zodat zij het hoofd kunnen bieden aan deze ernstige, doch tijdelijke vertraging van de economische activiteiten en de daaruit voortvloeiende liquiditeitskrapte.
(4) Instellingen zullen een sleutelrol spelen in het herstel. Tegelijkertijd zullen zij waarschijnlijk ook lijden onder de verslechterende economische situatie. De Europese toezichthoudende autoriteiten en de bevoegde autoriteiten hebben instellingen tijdelijke versoepelingen van de kapitaals-, liquiditeits- en operationele vereisten toegestaan zodat zij hun rol kunnen blijven spelen bij het financieren van de reële economie in een meer uitdagende omgeving. Met name hebben de Commissie, de Europese Centrale Bank en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit, EBA), ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad[8], duidelijkheid verschaft over de toepassing van de flexibiliteit die reeds in Verordening (EU) nr. 575/2013 is ingebouwd, door interpretaties en sturing aan te reiken wat betreft de toepassing van het prudentiële kader in de context van COVID-19[9]. Deze sturing omvat onder meer de interpretatieve mededeling van de Commissie van 28 april 2020 over de toepassing van de boekhoudkundige en prudentiële kaders om de bancaire kredietverleningen in de EU te vergemakkelijken – Ondersteuning van ondernemingen en huishoudens in het kader van COVID-19. In reactie op de COVID-19-pandemie heeft het BCBS ook enige flexibiliteit geboden bij de toepassing van internationale normen[10].
(5) Het is van belang dat instellingen hun kapitaal inzetten waar dat het hardst nodig is, en dat het regelgevingskader van de Unie dat bevordert maar tegelijk waarborgt dat instellingen prudent handelen. Naast de flexibiliteit die door de bestaande regels wordt geboden, zouden gerichte wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 zorgen voor een soepel samenspel tussen het prudentiële regelgevingskader en de diverse maatregelen om de COVID-19-pandemie te bestrijden.
(6) De uitzonderlijke omstandigheden van de COVID-19-pandemie en de uitdagingen van ongekende omvang deden de roep om onmiddellijk te handelen klinken teneinde bij de instellingen de nodige voorwaarden te creëren om financiële middelen effectief bij bedrijven en huishoudens te krijgen en om de economische schok van de COVID-19-pandemie op te vangen.
(7) Garanties die in het kader van de COVID-19-pandemie worden afgegeven door nationale regeringen of andere overheidsinstanties, die volgens de in ▌deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde kredietrisicovoorschriften als even kredietwaardig worden beschouwd, zijn, wat de risicolimiteringseffecten ervan betreft, vergelijkbaar met door officiële exportkredietinstellingen afgegeven garanties als bedoeld in artikel 47 quater van Verordening (EU) nr. 575/2013. Daarom is het gerechtvaardigd de minimumdekkingsvereisten voor niet-renderende blootstellingen waarvoor garanties zijn afgegeven door nationale regeringen of andere overheidsinstanties, af te stemmen op blootstellingen waarvoor officiële exportkredietinstellingen garanties hebben afgegeven. ▌
(8) In de context van de COVID-19-pandemie is duidelijk geworden dat de mogelijkheid om tijdelijk bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken uit te sluiten van de berekening van de maatstaf van totale blootstelling van een instelling, zoals bepaald in artikel 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876, van vitaal belang kan blijken te zijn in een crisissituatie. De discretionaire bevoegdheid om dergelijke blootstellingen uit te sluiten wordt echter pas van toepassing op 28 juni 2021. Daarom kunnen de bevoegde autoriteiten vóór die datum geen gebruikmaken van dit instrument om de toename van het aantal blootstellingen met betrekking tot centrale banken – die zich naar verwachting zal voordoen als gevolg van de monetaire beleidsmaatregelen om de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie te verzachten – aan te pakken. De doeltreffendheid van dat instrument lijkt bovendien te worden belemmerd door een verminderde flexibiliteit als gevolg van een aan die tijdelijke uitsluitingen gekoppeld compensatiemechanisme, waardoor instellingen minder in staat zijn om in een crisissituatie hun blootstellingen met betrekking tot centrale banken te doen toenemen. Een en ander kan er uiteindelijk toe leiden dat een instelling zich gedwongen ziet het niveau van haar kredietverlening aan huishoudens en bedrijven terug te schroeven. Om ongewenste effecten in verband met het compensatiemechanisme tegen te gaan en de uitsluiting doeltreffend te maken bij mogelijke toekomstige schokken en crises, moet het compensatiemechanisme dan ook worden gewijzigd. Om ervoor te zorgen dat die discretionaire bevoegdheid tijdens de huidige pandemie kan worden uitgeoefend, moeten bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken nu reeds tijdelijk kunnen worden uitgesloten voordat het in artikel 92, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bepaalde hefboomratiovereiste op 28 juni 2021 ▌van toepassing wordt. In afwachting van de toepassing van de gewijzigde voorschriften met betrekking tot de berekening van de hefboomratio zoals die bij Verordening (EU) 2019/876 is ingevoerd, moet artikel 429 bis, zoals dat bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/62 van de Commissie[11] is ingevoerd, van toepassing blijven.
(9) Veel instellingen die binnen de Unie actief zijn, zijn sinds 1 januari 2018 aan IFRS 9 onderworpen. Aansluitend bij de door het BCBS aangenomen internationale normen zijn bij Verordening (EU) 2017/2395 in Verordening (EU) nr. 575/2013 overgangsregelingen opgenomen voor het beperken van de mogelijk aanzienlijke negatieve gevolgen voor het tier 1-kernkapitaal van instellingen omdat te verwachten kredietverliezen op grond van IFRS 9 in jaarrekeningen moeten worden opgenomen.
(10) De toepassing van IFRS 9 tijdens de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte economische neergang kan leiden tot een plotse opvallende toename van voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen omdat voor vele blootstellingen misschien de tijdens de looptijd ervan te verwachten kredietverliezen moeten worden berekend. Het BCBS en de Europese toezichthoudende autoriteiten hebben verduidelijkt dat van instellingen wordt verwacht dat zij in een uitzonderlijke situatie als de COVID-19-pandemie niet automatisch hun bestaande benadering van te verwachten kredietverliezen toepassen, maar de aan IFRS 9 inherente flexibiliteit benutten, bijvoorbeeld door voldoende belang te hechten aan economische trends op de lange termijn. Op 3 april 2020 is het BCBS overeengekomen om meer flexibiliteit toe te staan bij de toepassing van de overgangsregelingen waarmee de gevolgen van IFRS 9 worden ingefaseerd. Om de mogelijke volatiliteit van toetsingsvermogen die zich kan voordoen indien de COVID-19-pandemie resulteert in een aanzienlijke toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen te beperken, moeten de overgangsregelingen ook in het Unierecht worden verlengd.
(11) Om de mogelijke gevolgen te beperken die een plotse toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen kan hebben op het vermogen van instellingen om hun cliënten krediet te verstrekken op het moment dat dit het meeste nodig is, moeten de overgangsregelingen met twee jaar worden verlengd en moet het instellingen worden toegestaan om alle nieuwe voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen die zij in 2020 en 2021 opnemen voor financiële activa zonder verminderde kredietwaardigheid, volledig weer aan hun tier 1-kernkapitaal toe te voegen. Deze wijzigingen zouden de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de mogelijke toename van de voorzieningen die instellingen op grond van IFRS 9 moeten aanleggen, verder verlichten, terwijl toch de overgangsregelingen voor de bedragen aan te verwachten kredietverliezen die vóór de COVID-19-pandemie zijn vastgesteld, behouden blijven.
(12) Instellingen die voordien hebben besloten om de overgangsregelingen wel of niet te gebruiken, moeten dat besluit op eender welk tijdstip in de nieuwe overgangsperiode kunnen terugdraaien, mits zij daarvoor voorafgaandelijk toestemming van hun bevoegde autoriteit hebben gekregen, die ervoor moet zorgen dat een dergelijk besluit niet wordt ingegeven door overwegingen die wijzen op reguleringsarbitrage. Vervolgens moeten de instellingen, nadat zij toestemming van de bevoegde autoriteit hebben gekregen, de mogelijkheid hebben te beslissen om ▌de overgangsregelingen niet langer te gebruiken.
(12 bis) De verstrekkende gevolgen van de COVID-19-pandemie komen ook tot uiting in de extreme volatiliteit van de financiële markten, waar de onzekerheid leidt tot een hogere rente op de overheidsschuld, hetgeen op zijn beurt leidt tot niet-gerealiseerde verliezen op de door banken aangehouden overheidsschuld. Om de aanzienlijke negatieve gevolgen van de volatiliteit van de overheidsschuldenmarkten op het toetsingsvermogen van de banken, en bijgevolg op het vermogen van de instellingen om cliënten krediet te verlenen, te beperken, moet opnieuw een tijdelijke prudentiële filter worden ingesteld die dit effect neutraliseert tijdens de periode dat de COVID-19-pandemie van invloed is.
(12 ter) De instellingen zijn verplicht hun interne modellen dagelijks aan een backtest te onderwerpen om na te gaan of deze modellen voldoende kapitaalvereisten opleveren om de verliezen van de handel op te vangen. Tekortkomingen in het backtestingvereiste, ook bekend als overschrijdingen, resulteren bij een overschrijding van een bepaald aantal per jaar in een aanvullende kwantitatieve vermenigvuldigingsfactor die wordt toegepast op de eigenvermogensvereisten voor het marktrisico, berekend met gebruikmaking van interne modellen. Het backtestingvereiste is in hoge mate procyclisch in een periode van extreme volatiliteit zoals die welke wordt veroorzaakt door de COVID-19-pandemie. Als gevolg van de crisis is de op de interne modellen toegepaste kwantitatieve vermenigvuldigingsfactor voor het marktrisico aanzienlijk toegenomen. Hoewel het Bazel-kader voor marktrisico de bevoegde autoriteiten in staat stelt dergelijke buitengewone gebeurtenissen in interne modellen van marktrisico te matigen, is deze discretionaire bevoegdheid in het kader van Verordening (EU) nr. 575/2013 niet volledig beschikbaar. Daarom moet extra flexibiliteit voor de bevoegde autoriteiten worden ingevoerd om de negatieve gevolgen van de extreme marktvolatiliteit tijdens de COVID-19-pandemie te beperken, en overschrijdingen die tussen 1 januari 2020 en 31 december 2021 plaatsvinden en die niet het gevolg zijn van tekortkomingen in interne modellen, uit te sluiten. Op basis van de ervaring met de COVID-19-pandemie moet de Commissie beoordelen of deze flexibiliteit ook tijdens toekomstige perioden van extreme marktvolatiliteit beschikbaar moet worden gesteld.
(13) In maart 2020 heeft de groep van presidenten van centrale banken en banktoezichthouders ▌de termijn voor de uitvoering van de laatste elementen van het Bazel III-kader herzien. Hoewel het merendeel van deze elementen nog steeds in Unierecht moet worden omgezet, is het hefboomratiobuffervereiste voor mondiaal systeemrelevante instellingen al omgezet via de bij Verordening (EU) 2019/876 ingevoerde wijzigingen. Daarom, en om internationaal een gelijk speelveld te waarborgen voor instellingen die in de Unie gevestigd zijn en ook buiten de Unie actief zijn, moet de toepassingsdatum voor het hefboomratiobuffervereiste zoals bepaald in die verordening met één jaar worden uitgesteld tot 1 januari 2023. ▌ Bij uitstel van de toepassing van het hefboomratiobuffervereiste zou niet-naleving van het vereiste bedoeld in artikel 141 quater van Richtlijn 2013/36/EU tijdens de periode van het uitstel zonder gevolgen blijven en zou er evenmin een daarmee samenhangende beperking op uitkeringen in de zin van artikel 141 ter van dezelfde richtlijn zijn.
(14) Wat betreft de leningen die kredietinstellingen aan gepensioneerden of werknemers met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur verstrekken tegen de onvoorwaardelijke overdracht van een deel van het pensioen of het salaris van de kredietnemer aan die kredietinstelling, is artikel 123 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bij Verordening (EU) 2019/876 gewijzigd om de gunstigere behandeling van dergelijke leningen mogelijk te maken. De toepassing van een dergelijke behandeling in de context van de COVID-19-pandemie zou instellingen prikkelen om de kredietverlening aan werknemers en gepensioneerden te verhogen. Daarom moet de datum van toepassing van dat voorschrift worden vervroegd zodat instellingen daarvan reeds tijdens de COVID-19-pandemie kunnen gebruikmaken.
(15) ▌Aangezien de ondersteuningsfactor voor kmo’s en de infrastructuurondersteuningsfactor een gunstigere behandeling van bepaalde blootstellingen aan kmo’s en aan infrastructuur mogelijk maken, zou de toepassing daarvan in de context van de COVID-19-pandemie instellingen prikkelen om hun broodnodige kredietverlening aan deze entiteiten te verhogen. Daarom moet de datum van toepassing van de beide ondersteuningsfactoren worden vervroegd zodat instellingen daarvan reeds tijdens de COVID-19-pandemie kunnen gebruikmaken.
(16) De prudentiële behandeling van bepaalde softwareactiva is gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876 om de transitie naar een meer gedigitaliseerde banksector verder te ondersteunen. In de context van het versnelde gebruikmaken van digitale diensten als gevolg van overheidsmaatregelen om de COVID-19-pandemie te bestrijden, moet de datum van de toepassing van deze wijzigingen worden vervroegd.
(16 bis) Overheidsfinanciering door de uitgifte van staatsobligaties in de valuta van een andere lidstaat kan noodzakelijk zijn ter ondersteuning van maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van de COVID-19-pandemie. Om onnodige beperkingen voor instellingen die in dergelijke obligaties beleggen, te vermijden, is het passend de overgangsregelingen voor blootstellingen aan centrale overheden en centrale banken die in de valuta van een andere lidstaat luiden, opnieuw in te voeren wat betreft hun behandeling in het kader van het kredietrisicokader, en om de overgangsregelingen wat betreft hun behandeling in het kader van de limieten voor grote blootstellingen te verlengen.
(16 ter) In 2017 heeft het BCBS de blootstellingswaarde voor de berekening van de hefboomratio van nog af te wikkelen aankopen of verkopen volgens standaardmarktconventies herzien om ervoor te zorgen dat de behandeling de aan deze transacties verbonden inherente hefboom naar behoren weerspiegelt en dat mogelijke boekhoudkundige verschillen niet van invloed zijn op de berekening tussen instellingen met vergelijkbare posities. De herziening is in de Unie ingevoerd bij Verordening (EU) 2019/876. Deze gunstigere behandeling is echter pas vanaf 28 juni 2021 van toepassing. Aangezien de wijziging de daadwerkelijke hefboomwerking van een transactie beter zou weerspiegelen en tegelijkertijd het vermogen van een bank om tijdens de COVID-19-pandemie leningen te verstrekken en verliezen te compenseren zou vergroten, zouden banken nu reeds de mogelijkheid moeten hebben om de herziene berekening tijdelijk toe te passen voordat de bij Verordening (EU) 2019/876 ingevoerde bepaling van toepassing wordt op alle banken in de Unie.
(16 quater) In de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge van de COVID-19-pandemie wordt van de belanghebbenden verwacht dat zij bijdragen aan de herstelinspanningen. De Europese Bankautoriteit, de Europese Centrale Bank en andere bevoegde autoriteiten hebben de instellingen aanbevolen de dividendbetalingen en de terugkoop van aandelen tijdens de COVID-19-pandemie op te schorten. Om de consequente toepassing van dergelijke aanbevelingen te bewerkstelligen, moeten de bevoegde autoriteiten ten volle gebruikmaken van hun toezichtsbevoegdheden en waar nodig instellingen bindende uitkeringsbeperkingen kunnen opleggen of kunnen voorzien in beperkingen van de variabele beloning, in overeenstemming met Richtlijn 2013/36/EU. De Commissie moet naargelang haar ervaring met de COVID-19-pandemie beoordelen of aanvullende bindende bevoegdheden moeten worden verleend aan de bevoegde autoriteiten om in uitzonderlijke omstandigheden uitkeringsbeperkingen op te leggen.
(17) Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het maximaliseren van het vermogen van kredietinstellingen om krediet te verlenen en verliezen op te vangen die met de COVID-19-pandemie verband houden, zonder dat een en ander ten koste gaat van hun veerkracht, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
(18) Om ervoor te zorgen dat de buitengewone ondersteuningsmaatregelen die zijn vastgesteld om de gevolgen van de COVID-19-pandemie te verzachten, volledig doeltreffend zijn wat betreft het veerkrachtiger houden van de banksector en het prikkelen van de instellingen om krediet te blijven verstrekken, is het noodzakelijk dat het verzachtende effect van die maatregelen onmiddellijk tot uiting komt in de wijze waarop de vereisten inzake toetsingsvermogen worden vastgesteld. Gezien de dringende noodzaak van die aanpassingen aan het prudentiële regelgevingskader moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
(19) Gezien deze noodzaak is het passend geacht te voorzien in een uitzondering op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
(20) De Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013
Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:
(-1) in artikel 47 quater, lid 4, wordt de inleidende zin vervangen door:
“4. In afwijking van lid 3 zijn de volgende factoren van toepassing op het deel van de niet-renderende blootstelling dat wordt gegarandeerd of verzekerd door een officiële exportkredietinstelling, of dat een garantie of tegengarantie heeft van een in artikel 201, lid 1, onder a) tot en met e), bedoelde toelaatbare protectiegever, en niet-gegarandeerde blootstellingen waaraan overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 2 een risicogewicht van 0 % zou worden toegekend:”;
(-1 bis) in artikel 114 wordt lid 6 geschrapt;
(-1 ter) in artikel 150, lid 1, onder d), wordt punt ii) vervangen door:
“ii) blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid en de centrale banken waaraan overeenkomstig artikel 114, lid 2 of lid 4, een risicogewicht van 0 % wordt toegekend;”;
(1) artikel 429 bis, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876, wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 1 wordt de inleidende zin van punt n) vervangen door:
“n) mits aan de in de leden 5 en 6 beschreven voorwaarden is voldaan, de volgende blootstellingen met betrekking tot de centrale bank van de instelling:”;
a bis) lid 5 wordt als volgt gewijzigd:
i) de inleidende zin wordt vervangen door:
“Instellingen mogen de lid 1, onder n), vermelde blootstellingen uitsluiten indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:”;
ii) punt b) wordt vervangen door:
“b) de uitsluiting wordt toegestaan voor een beperkte periode van maximaal één jaar;”;
iii) het volgende punt wordt ingevoegd:
“c) de bevoegde autoriteit van de instelling, na overleg met de betrokken centrale bank, de datum heeft bepaald waarop de uitzonderlijke omstandigheden worden geacht te zijn ingegaan en die datum heeft bekendgemaakt. Die datum wordt bepaald aan het einde van een kwartaal.”;
b) in lid 7 worden de definities van “EMLR” en “CB” vervangen door:
“EMLR = de maatstaf van totale blootstelling van de instelling als omschreven in artikel 429, lid 4, met inbegrip van de overeenkomstig lid 1, onder n), van dit artikel uitgesloten blootstellingen, op de in lid 5, onder c), van dit artikel bedoelde datum; en
CB = de gemiddelde totale waarde per dag van de blootstellingen van de instelling aan haar centrale bank, berekend over de volledige reserve-aanhoudingsperiode van de centrale bank onmiddellijk voorafgaand aan de in lid 5, onder c), bedoelde datum, die in aanmerking komen om, overeenkomstig lid 1, onder n), te worden uitgesloten ▌.”;
(1 bis) artikel 467 wordt geschrapt;
(1 ter) artikel 468 wordt vervangen door:
“Artikel 468
Tijdelijke behandeling van niet-gerealiseerde winsten en verliezen, gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, in het licht van de COVID-19-pandemie
1. In afwijking van artikel 35 kunnen de instellingen gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2022 het volgens de volgende formule bepaalde bedrag A buiten de berekening van hun tier 1-kernkapitaalbestanddelen laten:
A= a∙f
waarbij:
a = het bedrag van de sedert 31 december 2019 gecumuleerde niet-gerealiseerde winsten en verliezen dat is opgenomen in de sectie “Veranderingen in reële waarde van schuldinstrumenten gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat” van de balans en overeenstemt met de in artikel 115, lid 2, bedoelde blootstellingen met betrekking tot centrale, regionale of lokale overheden, alsook met de in artikel 116, lid 4, bedoelde blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen, met uitzondering van activa met verminderde kredietwaardigheid, zoals omschreven in bijlage A bij de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (“bijlage inzake IFRS 9”); en
f = de factor die overeenkomstig lid 2 van toepassing is op elk rapportagejaar van de overgangsperiode.
2. De instellingen passen ter berekening van het in lid 1 bedoelde bedrag A de volgende factoren toe:
a) 1 gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020;
b) 0,7 gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021;
c) 0,4 gedurende de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022.
3. Een instelling besluit of zij de in dit artikel vastgelegde regelingen toepast en stelt ten minste 45 dagen voor de rapportagedatum waarop zij de tijdelijke behandeling voor het eerst mag toepassen, de bevoegde autoriteit in kennis van haar besluit. Onder voorbehoud van voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit kan de instelling één keer, tijdens de overgangsperiode, haar oorspronkelijke besluit intrekken. De instellingen maken de in dit artikel beschreven regelingen openbaar.
4. Indien een instelling overeenkomstig lid 1 van dit artikel in haar tier 1-kernkapitaal een bedrag van niet-gerealiseerde verliezen opneemt, herberekent zij alle in deze verordening en in Richtlijn 2013/36/EU vastgelegde vereisten waarbij een van de volgende elementen wordt gebruikt:
a) het bedrag aan uitgestelde belastingvorderingen dat wordt afgetrokken van het tier 1-kernkapitaal overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder c), of waarop een risicoweging wordt toegepast overeenkomstig artikel 48, lid 4;
b) het bedrag aan specifieke kredietrisicoaanpassingen.
Bij de herberekening van het vereiste houdt de instelling geen rekening met de effecten die de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen in verband met de blootstellingen met betrekking tot centrale, regionale of lokale overheden als bedoeld in artikel 115, lid 2, en tot de in artikel 116, lid 4, bedoelde publiekrechtelijke lichamen, met uitzondering van activa met verminderde kredietwaardigheid zoals gedefinieerd in bijlage A bij de bijlage betreffende IFRS 9, hebben op die elementen.
5. Gedurende de in lid 2 bedoelde perioden maken de instellingen die hebben besloten de in dit artikel beschreven overgangsregelingen toe te passen, naast de informatie die krachtens deel acht openbaar moet worden gemaakt, de bedragen openbaar van het eigen vermogen, het tier 1-kernkapitaal en het tier 1-kapitaal, de totale kapitaalratio, de tier 1-kernkapitaalratio, de tier 1-kapitaalratio en de hefboomratio die zij zouden hebben indien zij dit artikel niet zouden toepassen.”;
(2) artikel 473 bis wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
i) in de eerste alinea wordt de inleidende zin vervangen door:
“In afwijking van artikel 50 en tot het einde van de in de leden 6 en 6 bis van dit artikel bedoelde overgangsperioden is het de volgende instellingen toegestaan het overeenkomstig dit lid berekende bedrag in hun tier 1-kernkapitaal op te nemen”;
ii) de tweede alinea wordt vervangen door:
“Het in de eerste alinea bedoelde bedrag wordt berekend als de som van:
a) voor blootstellingen waarop risicoweging overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 2, van toepassing is, het bedrag (ABSA) dat wordt berekend volgens de volgende formule:
waarbij:
A2,SA = het bedrag dat overeenkomstig lid 2 is berekend;
A4,SA = het bedrag dat overeenkomstig lid 4 is berekend op basis van de bedragen die overeenkomstig lid 3 zijn berekend;
=
= de som van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.5 van de bijlage inzake IFRS 9, en het bedrag van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.3 van de bijlage inzake IFRS 9, met uitzondering van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen voor financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zoals omschreven in bijlage A bij de bijlage inzake IFRS 9, op 1 januari 2020;
= de som van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.5 van de bijlage inzake IFRS 9, en het bedrag van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.3 van de bijlage inzake IFRS 9, met uitzondering van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen voor financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zoals omschreven in bijlage A bij de bijlage inzake IFRS 9, op 1 januari 2018 of, indien deze later valt, op de datum van de eerste toepassing van IFRS 9;
f1 = de in lid 6 bepaalde toepasselijke factor;
f2 = de in lid 6 bis bepaalde toepasselijke factor;
t1 = toename van tier 1-kernkapitaal doordat het bedrag A2,SA van de belastingen afgetrokken kan worden;
t2 = toename van tier 1-kernkapitaal doordat het bedrag A4,SA van de belastingen afgetrokken kan worden;
t3 = toename van tier 1-kernkapitaal doordat het bedrag van de belastingen afgetrokken kan worden;”;
b) voor blootstellingen waarop risicoweging overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 3, van toepassing is, het bedrag (ABIRB) dat wordt berekend volgens de volgende formule:
waarbij:
A2,IRB = het bedrag dat overeenkomstig lid 2 is berekend en overeenkomstig lid 5, onder a), is aangepast;
A4,IRB = het bedrag dat overeenkomstig lid 4 is berekend op basis van de bedragen die overeenkomstig lid 3 zijn berekend en die overeenkomstig lid 5, onder b) en c), zijn aangepast;
= ;
= de som van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.5 van de bijlage inzake IFRS 9, en het bedrag van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.3 van de bijlage inzake IFRS 9, met uitzondering van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen voor financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zoals omschreven in bijlage A bij de bijlage inzake IFRS 9, verminderd met de som van de daaraan gerelateerde bedragen aan te verwachten verliezen voor dezelfde blootstellingen, berekend overeenkomstig artikel 158, leden 5, 6 en 10, op 1 januari 2020. Indien de berekening een negatief getal als resultaat heeft, stelt de instelling de waarde van op nul.
= de som van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.5 van de bijlage inzake IFRS 9, en het bedrag van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.3 van de bijlage inzake IFRS 9, met uitzondering van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen voor financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zoals omschreven in bijlage A bij de bijlage inzake IFRS 9, op 1 januari 2018 of, indien deze later valt, op de datum van de eerste toepassing van IFRS 9, verminderd met de som van de daaraan gerelateerde bedragen aan te verwachten verliezen voor dezelfde blootstellingen, berekend overeenkomstig artikel 158, leden 5, 6 en 10. Indien de berekening een negatief getal als resultaat heeft, stelt de instelling de waarde van gelijk aan nul.”
f1 = de in lid 6 bepaalde toepasselijke factor;
f2 = de in lid 6 bis bepaalde toepasselijke factor;
t1 = toename van tier 1-kernkapitaal doordat het bedrag A2,IRB van de belastingen afgetrokken kan worden;
t2 = toename van tier 1-kernkapitaal doordat het bedrag A4,IRB” van de belastingen afgetrokken kan worden;
t3 = toename van tier 1-kernkapitaal doordat het bedrag van de belastingen afgetrokken kan worden”;
b) in lid 3 worden de punten a) en b) vervangen door:
“a) de som van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.5 van de bijlage inzake IFRS 9, en het bedrag van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.3 van de bijlage inzake IFRS 9, met uitzondering van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen voor financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zoals omschreven in bijlage A bij de bijlage inzake IFRS 9, op de rapportagedatum en, indien dit is bepaald in artikel 468, met uitzondering van de verwachte kredietverliezen voor blootstellingen, gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met punt 4.1.2 A van de bijlage inzake IFRS 9;
b) de som van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.5 van de bijlage inzake IFRS 9, en het bedrag van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.3 van de bijlage inzake IFRS 9, met uitzondering van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen voor financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zoals omschreven in bijlage A bij de bijlage inzake IFRS 9 en, indien dit is bepaald in artikel 468, met uitzondering van de verwachte kredietverliezen voor blootstellingen, gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met punt 4.1.2 A van de bijlage inzake IFRS 9, op 1 januari 2020 of, indien deze later valt, op de datum van de eerste toepassing van IFRS 9.”;
c) in lid 5 worden de punten b) en c) vervangen door:
“b) instellingen vervangen het overeenkomstig lid 3, onder a), van dit artikel berekende bedrag door de som van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.5 van de bijlage inzake IFRS 9, en het bedrag van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.3 van de bijlage inzake IFRS 9, met uitzondering van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen voor financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zoals omschreven in bijlage A bij de bijlage inzake IFRS 9 en, indien dit is bepaald in artikel 468, met uitzondering van de verwachte kredietverliezen voor blootstellingen, gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met punt 4.1.2 A van de bijlage inzake IFRS 9, verminderd met de som van de daaraan gerelateerde bedragen aan te verwachten verliezen voor dezelfde blootstellingen, berekend overeenkomstig artikel 158, leden 5, 6 en 10, op de rapportagedatum. Indien de berekening een negatief getal als resultaat heeft, stelt de instelling de waarde van het in lid 3, onder a), van dit artikel, bedoelde bedrag gelijk aan nul;
c) instellingen vervangen het overeenkomstig lid 3, onder b), van dit artikel berekende bedrag door de som van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.5 van de bijlage inzake IFRS 9, en het bedrag van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.3 van de bijlage inzake IFRS 9, met uitzondering van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen voor financiële activa met verminderde kredietwaardigheid zoals omschreven in bijlage A bij de bijlage inzake IFRS 9 en, indien dit is bepaald in artikel 468, met uitzondering van de verwachte kredietverliezen voor blootstellingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat in overeenstemming met punt 4.1.2 A van de bijlage inzake IFRS 9, op 1 januari 2020 of, indien deze later valt, op de datum van de eerste toepassing van IFRS 9, verminderd met de som van de daaraan gerelateerde bedragen aan te verwachten verliezen voor dezelfde blootstellingen, berekend overeenkomstig artikel 158, leden 5, 6 en 10, op 1 januari 2020 of, indien deze later valt, op de datum van de eerste toepassing van IFRS 9. Indien de berekening een negatief getal als resultaat heeft, stelt de instelling de waarde van het in lid 3, onder b), van dit artikel, bedoelde bedrag gelijk aan nul.”;
d) lid 6 wordt vervangen door:
“6. De instellingen passen ter berekening van de bedragen ABSA en ABIRB bedoeld in lid 1, tweede alinea, onder a), respectievelijk onder b), de volgende factoren f1 toe:
a) 0,7 gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020;
b) 0,5 gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021;
c) 0,25 gedurende de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022;
d) 0 gedurende de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2024.
De instellingen waarvan het boekjaar ingaat na 1 januari 2020 doch vóór 1 januari 2021, passen de data in de eerste alinea, onder a) tot en met d), zodanig aan dat zij overeenstemmen met hun boekjaar, delen de aangepaste data mee aan hun bevoegde autoriteit en maken deze openbaar.
De instellingen die de standaarden voor jaarrekeningen bedoeld in lid 1 op of na 1 januari 2021 beginnen toe te passen, passen de desbetreffende factoren toe overeenkomstig de eerste alinea, onder b) tot en met d), te beginnen met de factor die overeenstemt met het jaar van de eerste toepassing van die standaarden voor jaarrekeningen.”;
e) het volgende lid ▌wordt ingevoegd:
“6 bis. De instellingen passen ter berekening van de bedragen ABSA en ABIRB bedoeld in lid 1, tweede alinea, onder a), respectievelijk onder b), de volgende factoren f2 toe:
a) 1 gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020;
b) 1 gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021;
c) 0,75 gedurende de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022;
d) 0,5 gedurende de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023;
e) 0,25 gedurende de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024.
De instellingen waarvan het boekjaar ingaat na 1 januari 2020 doch vóór 1 januari 2021, passen de data in de eerste alinea, onder a) tot en met e), zodanig aan dat zij overeenstemmen met hun boekjaar, delen de aangepaste data mee aan hun bevoegde autoriteit en maken deze openbaar.
De instellingen die de standaarden voor jaarrekeningen bedoeld in lid 1 op of na 1 januari 2021 beginnen toe te passen, passen de desbetreffende factoren toe overeenkomstig de eerste alinea, onder b) tot en met e), te beginnen met de factor die overeenstemt met het jaar van de eerste toepassing van die standaarden voor jaarrekeningen.”;
f) ▌het volgende lid wordt toegevoegd:
“7 bis. In afwijking van lid 7, onder b), mogen instellingen bij het herberekenen ▌van de in deze verordening en in Richtlijn 2013/36/EU vastgelegde vereisten een risicogewicht van 100 % toekennen aan het in lid 1, tweede alinea, onder a), bedoelde bedrag ABSA ▌. Voor de berekening van de maatstaf van totale blootstelling tellen de instellingen de bedragen ABSA en ABIRB bedoeld in lid 1, tweede alinea, onder a) en b), bij de maatstaf van totale blootstelling.
Instellingen kunnen slechts één keer kiezen of zij de in lid 7, onder b), bedoelde berekening of de in de eerste alinea van dit lid beschreven berekening gebruiken. Instellingen maken hun besluit openbaar.”;
g) lid 8 wordt vervangen door:
“8. Gedurende de in de leden 6 en 6 bis ▌bedoelde perioden maken de instellingen die hebben besloten de in dit artikel beschreven overgangsregelingen toe te passen, de informatie openbaar zoals vereist in deel acht, en rapporteren zij daarnaast aan de bevoegde autoriteiten de bedragen van het eigen vermogen, het tier 1-kernkapitaal, het tier 1-kapitaal, de tier 1-kernkapitaalratio, de tier 1-kapitaalratio, de totale kapitaalratio en de hefboomratio die zij zouden hebben indien zij dit artikel niet zouden toepassen, en maken zij deze openbaar.”;
h) lid 9 wordt als volgt gewijzigd:
i) in de eerste alinea wordt de tweede zin vervangen door:
“Indien een instelling de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft gekregen, kan zij tijdens de overgangsperiode haar besluit terugdraaien.”;
ii) in de tweede alinea worden de tweede en de derde zin vervangen door:
“In dat geval stelt de instelling A4,SA, A4,IRB, , , t2 en t3 bedoeld in lid 1 gelijk aan nul. “Indien een instelling de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft gekregen, kan zij tijdens de overgangsperiode haar besluit terugdraaien.”;
iii) de volgende alinea’s worden toegevoegd:
“Een instelling die heeft besloten de in dit artikel beschreven overgangsregelingen toe te passen, kan besluiten lid 2 niet toe te passen, in welk geval zij de bevoegde autoriteit onverwijld van haar besluit in kennis stelt. “In dat geval stelt de instelling A2,SA, A2,IRB en t1 bedoeld in lid 1 gelijk aan nul. Een instelling kan haar besluit tijdens de overgangsperiode terugdraaien op voorwaarde dat zij de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft gekregen.
De bevoegde autoriteiten stellen de EBA ten minste jaarlijks in kennis van de toepassing van dit artikel door de instellingen waarop zij toezicht uitoefenen.”;
(2 bis) artikel 495, lid 2, wordt geschrapt;
(3) de volgende artikelen worden ingevoegd:
“Artikel 500 bis
Tijdelijke behandeling van in de valuta van een andere lidstaat uitgegeven overheidsschuld
1. In afwijking van artikel 114, lid 2, tot en met 31 december 2024 voor blootstellingen met betrekking tot de centrale overheden en centrale banken van de lidstaten die luiden en gefinancierd zijn in de nationale valuta van een andere lidstaat:
a) wordt tot en met 31 december 2022 op de blootstellingswaarden een risicogewicht toegepast van 0 % van het overeenkomstig artikel 114, lid 2, aan die blootstellingen toegekende risicogewicht;
b) wordt in 2023 op de blootstellingswaarden een risicogewicht toegepast van 20 % van het overeenkomstig artikel 114, lid 2, aan die blootstellingen toegekende risicogewicht;
c) wordt in 2024 op de blootstellingswaarden een risicogewicht toegepast van 50 % van het overeenkomstig artikel 114, lid 2, aan die blootstellingen toegekende risicogewicht.
2. In afwijking van artikel 395, lid 1, en artikel 493, lid 4, kunnen de bevoegde autoriteiten instellingen toestaan de in lid 1 van dit artikel bedoelde blootstellingen aan te gaan, en wel binnen de volgende limieten:
a) 100 % van het tier 1-kapitaal van de instelling tot en met 31 december 2023;
b) 75 % van het tier 1-kapitaal van de instelling tot en met 31 december 2024;
c) 50 % van het tier 1-kapitaal van de instelling tot en met 31 december 2025;
De in de eerste alinea, onder a), b) en c), bedoelde limieten gelden voor blootstellingswaarden na inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering overeenkomstig de artikelen 399 tot en met 403.
3. In afwijking van artikel 150, lid 1, onder d), onder ii), kunnen instellingen nadat zij de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten hebben gekregen en onder de in artikel 150 neergelegde voorwaarden de standaardbenadering ook toepassen op blootstellingen met betrekking tot de centrale overheid en de centrale bank die overeenkomstig lid 1 van dit artikel een risicogewicht van 0 % krijgen.
Artikel 500 ter
Tijdelijke uitsluiting van bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken van de maatstaf van totale blootstelling in het licht van de COVID-19-pandemie
1. In afwijking van artikel 429, lid 4, kan een instelling tot en met 27 juni 2021, mits aan de in de leden 2 en 3 vastgestelde voorwaarden wordt voldaan, de volgende blootstellingen met betrekking tot de centrale bank van de instelling van haar maatstaf van totale blootstelling uitsluiten:
a) munten en bankbiljetten die een wettig betaalmiddel zijn in de jurisdictie van de centrale bank;
b) activa die vorderingen op de centrale bank vormen, waaronder bij de centrale bank aangehouden reserves.
Het door de instelling uitgesloten bedrag kan niet hoger zijn dan het gemiddelde bedrag van de blootstellingen per dag als bedoeld in de eerste alinea, onder a) en b), gedurende de meest recente volledige reserve-aanhoudingsperiode van de centrale bank van de instelling.
2. Een instelling kan de in lid 1 vermelde blootstellingen uitsluiten indien de bevoegde autoriteit van de instelling na overleg met de betrokken centrale bank heeft vastgesteld en publiekelijk heeft verklaard dat er zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die de uitsluiting rechtvaardigen om de uitvoering van monetair beleid te faciliteren.
De krachtens lid 1 uit te sluiten blootstellingen voldoen aan de volgende voorwaarden:
a) zij luiden in dezelfde valuta als de door de instelling aanvaarde deposito’s;
b) de gemiddelde looptijd ervan overschrijdt niet significant de gemiddelde looptijd van de door de instelling aanvaarde deposito’s.
Een instelling die blootstellingen met betrekking tot haar centrale bank overeenkomstig lid 1 uitsluit van haar maatstaf van totale blootstelling, maakt ook de hefboomratio bekend die zij zou hebben indien zij die blootstellingen niet zou hebben uitgesloten.
Artikel 500 quater
Uitsluiting van de overschrijdingen van de berekening van het backtesting optelgetal in het licht van de COVID-19-pandemie
In afwijking van artikel 366, lid 3, kunnen de bevoegde autoriteiten, in uitzonderlijke omstandigheden en in individuele gevallen, instellingen toestaan om bij de berekening van het optelgetal bedoeld in artikel 366, lid 3, de overschrijdingen uit te sluiten die zijn vastgesteld bij de backtesting door de instelling van hypothetische of feitelijke wijzigingen, mits deze overschrijdingen niet het gevolg zijn van tekortkomingen in het interne model en tussen 1 januari 2020 en 31 december 2021 hebben plaatsgevonden.
Artikel 500 quinquies
Tijdelijke berekening van de blootstellingswaarde van nog af te wikkelen aankopen en verkopen volgens standaardmarktconventies in het licht van de COVID-19-pandemie
1. In afwijking van artikel 429, lid 4, kunnen instellingen tot en met 27 juni 2021 de blootstellingswaarde van nog af te wikkelen aankopen en verkopen volgens standaardmarktconventies berekenen overeenkomstig de leden 2 tot en met 4 van dit artikel.
2. Instellingen behandelen contanten met betrekking tot verkopen volgens standaardmarktconventies en effecten met betrekking tot aankopen volgens standaardmarktconventies die op de balans blijven tot de afwikkelingsdatum, als activa overeenkomstig artikel 429, lid 4, onder a).
3. Instellingen die overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving administratieve verwerking op basis van de transactiedatum toepassen op nog af te wikkelen aankopen en verkopen volgens standaardmarktconventies, verrichten een tegenboeking van elke compensatie tussen vorderingen in contanten als gevolg van nog af te wikkelen verkopen volgens standaardmarktconventies en schulden in contanten als gevolg van nog af te wikkelen aankopen volgens standaardmarktconventies, die krachtens dat kader is toegestaan. Nadat instellingen de boekhoudkundige compensatie hebben tegengeboekt, kunnen zij tussen die vorderingen en schulden in contanten compenseren indien zowel de aankopen als de verkopen volgens standaardmarktconventies op basis van levering-tegen-betaling worden afgewikkeld.
4. Instellingen die overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving administratieve verwerking op basis van de transactiedatum toepassen op nog af te wikkelen aankopen en verkopen volgens standaardmarktconventies, nemen in de maatstaf van totale blootstelling de volledige nominale waarde op van de verplichtingen tot betaling in verband met aankopen volgens standaardmarktconventies.
Instellingen mogen de volledige nominale waarde van de verplichtingen tot betaling in verband met aankopen volgens standaardmarktconventies slechts compenseren met de volledige nominale waarde van de vorderingen in contanten in verband met nog af te wikkelen verkopen volgens standaardmarktconventies indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) zowel de aankopen als de verkopen volgens standaardmarktconventies worden op basis van levering-tegen-betaling afgewikkeld;
b) de aangekochte en verkochte financiële activa die verband houden met vorderingen en schulden in contanten, worden tegen reële waarde gewaardeerd via winsten en verliezen en opgenomen in de handelsportefeuille van de instelling.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “aankoop of verkoop volgens standaardmarktconventies” verstaan, een aankoop of een verkoop van een effect in het kader van contracten op grond waarvan het effect moet worden geleverd binnen de termijn die algemeen bij wet of overeenkomst in de betrokken markt is vastgesteld.”;
(3 bis) het volgende artikel wordt ingevoegd:
“Artikel 518 ter
Verslag over het aantal overschrijdingen en de toezichtsbevoegdheden om de uitkeringen te beperken
Uiterlijk op 31 december 2021 meldt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad of uitzonderlijke omstandigheden die aanleiding geven tot ernstige economische verstoring van het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten kunnen rechtvaardigen dat:
a) de bevoegde autoriteiten gedurende die perioden overschrijdingen van interne modellen mogen uitsluiten van het marktrisico van instellingen indien de overschrijdingen niet voortvloeien uit tekortkomingen in deze modellen;
b) aan de bevoegde autoriteiten aanvullende bindende bevoegdheden worden verleend om beperkingen op uitkeringen door instellingen in deze perioden op te leggen.
De Commissie overweegt, indien nodig, aanvullende maatregelen.”.
Artikel 2
Wijzigingen van Verordening (EU) 2019/876
Artikel 3 van Verordening (EU) 2019/876 wordt als volgt gewijzigd:
(1) het volgende lid ▌wordt ingevoegd:
“3 bis. De volgende punten van artikel 1 van deze verordening zijn van toepassing vanaf [datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening]:
a) punt 59, wat betreft de in artikel 123 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde voorschriften inzake de behandeling van bepaalde door kredietinstellingen aan gepensioneerden en of werknemers verstrekte leningen;
b) punt 133, wat betreft de in artikel 501 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde voorschriften inzake de aanpassing van risicogewogen niet in wanbetaling zijnde kmo-blootstellingen;
c) punt 134, wat betreft de in artikel 501 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde voorschriften inzake de aanpassing van de eigenvermogensvereisten voor kredietrisico voor blootstellingen aan entiteiten die fysieke structuren of faciliteiten, systemen en netwerken exploiteren of financieren die essentiële openbare diensten verrichten of ondersteunen.”;
(2) lid 5 wordt vervangen door:
“5. Artikel 1, punt 46, onder b), van deze verordening is, wat betreft het nieuwe in artikel 92, lid 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde eigenvermogensvereiste voor MSI’s, van toepassing vanaf 1 januari 2023.”;
(3) lid 7 wordt vervangen door:
“7. Artikel 1, punt 18, van deze verordening is, wat betreft artikel 36, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013, met daarin het voorschrift betreffende de vrijstelling van aftrekkingen voor prudent gewaardeerde softwareactiva, van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van de in artikel 36, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde technische reguleringsnormen.”.
Artikel 3
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van … [de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] ▌.
Niettegenstaande de tweede alinea van dit artikel is artikel 1, punt 1, van deze verordening, wat betreft de wijzigingen in artikel 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876, met betrekking tot het aan een tijdelijke uitsluiting van bepaalde centralebankreserves gekoppelde compensatiemechanisme, van toepassing vanaf 28 juni 2021.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
PROCEDURE VAN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Titel |
Wijziging van de verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie |
|||
Document- en procedurenummers |
COM(2020)0310 – C9-0122/2020 – 2020/0066(COD) |
|||
Datum indiening bij EP |
28.4.2020 |
|
|
|
Bevoegde commissie Datum bekendmaking |
ECON 13.5.2020 |
|
|
|
Rapporteurs Datum benoeming |
Jonás Fernández 6.5.2020 |
|
|
|
Behandeling in de commissie |
18.5.2020 |
|
|
|
Datum goedkeuring |
9.6.2020 |
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
41 16 2 |
||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Gunnar Beck, Marek Belka, Stefan Berger, Gilles Boyer, Francesca Donato, Derk Jan Eppink, Engin Eroglu, Markus Ferber, Jonás Fernández, Raffaele Fitto, Frances Fitzgerald, José Manuel García-Margallo y Marfil, Luis Garicano, Valentino Grant, Claude Gruffat, José Gusmão, Enikő Győri, Eero Heinäluoma, Danuta Maria Hübner, Stasys Jakeliūnas, Herve Juvin, Othmar Karas, Billy Kelleher, Ondřej Kovařík, Georgios Kyrtsos, Aurore Lalucq, Aušra Maldeikienė, Costas Mavrides, Jörg Meuthen, Csaba Molnár, Siegfried Mureşan, Caroline Nagtegaal, Luděk Niedermayer, Lefteris Nikolaou-Alavanos, Piernicola Pedicini, Kira Marie Peter-Hansen, Sirpa Pietikäinen, Dragoș Pîslaru, Evelyn Regner, Antonio Maria Rinaldi, Alfred Sant, Joachim Schuster, Ralf Seekatz, Pedro Silva Pereira, Paul Tang, Irene Tinagli, Ernest Urtasun, Inese Vaidere, Johan Van Overtveldt, Stéphanie Yon-Courtin, Marco Zanni, Roberts Zīle |
|||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Damien Carême, Esther de Lange, Chris MacManus, Margarida Marques, Ville Niinistö, Bogdan Rzońca, Mick Wallace |
|||
Datum indiening |
10.6.2020 |
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
41 |
+ |
ECR |
Derk Jan Eppink, Raffaele Fitto, Bogdan Rzońca, Johan Van Overtveldt, Roberts Zīle |
ID |
Francesca Donato, Valentino Grant, Antonio Maria Rinaldi, Marco Zanni |
PPE |
Stefan Berger, Markus Ferber, Frances Fitzgerald, José Manuel García-Margallo y Marfil, Enikő Győri, Danuta Maria Hübner, Othmar Karas, Georgios Kyrtsos, Aušra Maldeikienė, Siegfried Mureşan, Luděk Niedermayer, Sirpa Pietikäinen, Ralf Seekatz, Inese Vaidere, Esther de Lange |
Renew |
Gilles Boyer, Engin Eroglu, Luis Garicano, Billy Kelleher, Ondřej Kovařík, Caroline Nagtegaal, Dragoș Pîslaru, Stéphanie Yon-Courtin |
S&D |
Marek Belka, Jonás Fernández, Eero Heinäluoma, Margarida Marques, Costas Mavrides, Csaba Molnár, Alfred Sant, Pedro Silva Pereira, Irene Tinagli |
16 |
- |
GUE/NGL |
José Gusmão, Chris MacManus, Mick Wallace |
ID |
Gunnar Beck, Herve Juvin, Jörg Meuthen |
NI |
Lefteris Nikolaou-Alavanos, Piernicola Pedicini |
S&D |
Aurore Lalucq, Paul Tang |
Verts/ALE |
Damien Carême, Claude Gruffat, Stasys Jakeliūnas, Ville Niinistö, Kira Marie Peter-Hansen, Ernest Urtasun |
2 |
0 |
S&D |
Evelyn Regner, Joachim Schuster |
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
- [1] PB C 180 van 29.5.2020, blz. 4.
- [*] Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen worden aangeduid met het symbool ▌.
- [2] PB C 180 van 29.5.2020, blz. 4.
- [3] Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
- [4] Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
- [5] Verordening (EU) 2017/2395 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de overgangsregelingen ter beperking van de gevolgen van de invoering van IFRS 9 voor het eigen vermogen en ter behandeling als grote risicoblootstellingen van blootstellingen met betrekking tot bepaalde overheidsinstanties welke in de nationale valuta van een lidstaat luiden (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 27).
- [6] Verordening (EU) 2019/630 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 4).
- [7] Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 1).
- [8] Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
- [9] Zoals de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad – Interpretatieve mededeling van de Commissie over de toepassing van de boekhoudkundige en prudentiële kaders om de bancaire kredietverlening in de EU te vergemakkelijken – Ondersteuning van ondernemingen en huishoudens in het kader van COVID-19, COM(2020) 169 van 28 april 2020; het persbericht “ECB Banking Supervision provides further flexibility to banks in reaction to coronavirus” en de daarbij behorende FAQ’s, 20 maart 2020, https://www.bankingsupervision.europa.eu/press/pr/date/2020/html/ssm.pr200320~4cdbbcf466.en.html; de verklaring van de EBA over de toepassing van het prudentiële kader inzake wanbetaling, moratorium en IFRS 9 in het licht van de maatregelen van COVID-19, 25 maart 2020, beschikbaar op: https://eba.europa.eu/eba-provides-clarity-banks-consumers-application-prudential-framework-light-covid-19-measures
- [10] Zie het persbericht “Basel Committee sets out additional measures to alleviate the impact of Covid-19”, 3 april 2020, beschikbaar op: https://www.bis.org/press/p200403.htm
- [11] Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/62 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de hefboomratio (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 37).