VERSLAG over de genderdimensie in het cohesiebeleid

5.5.2021 - (2020/2040(INI))

Commissie regionale ontwikkeling
Rapporteur: Monika Vana

Procedure : 2020/2040(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A9-0154/2021
Ingediende teksten :
A9-0154/2021
Aangenomen teksten :


PR_INI

INHOUD

Blz.

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

TOELICHTING

ADVIES VAN DE COMMISSIE VROUWENRECHTEN EN GENDERGELIJKHEID

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

 

 


ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de genderdimensie in het cohesiebeleid

(2020/2040(INI))

Het Europees Parlement,

 gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 6 en 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

 gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

 gezien de Europese pijler voor sociale rechten, en met name de beginselen 2, 3 en 9,

 gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 18 december 1979[1],

 gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, en met name doelstelling 5, die erop gericht is tegen 2030 gendergelijkheid te verwezenlijken en de levensomstandigheden van vrouwen te verbeteren[2],

 gezien het Europees Charter voor gelijkheid van vrouwen en mannen op lokaal vlak[3],

 gezien de sinds 1975 vastgestelde EU-richtlijnen inzake verschillende aspecten van de gelijke behandeling van vrouwen en mannen (Richtlijn 79/7/EEG[4], Richtlijn 86/613/EEG[5], Richtlijn 92/85/EEG[6], Richtlijn 2004/113/EG[7], Richtlijn 2006/54/EG[8], Richtlijn 2010/18/EU[9] en Richtlijn 2010/41/EU[10]),

 gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid[11],

 gezien zijn resolutie van 12 maart 2013 over de uitbanning van genderstereotypen in de EU[12],

 gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over glazen plafonds in de wetenschappelijke en universitaire loopbaan van vrouwen[13],

 gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over externe factoren die een obstakel vormen voor vrouwelijke ondernemers in Europa[14],

 gezien zijn resolutie van 28 april 2016 over gendergelijkheid en het versterken van de positie van de vrouw in het digitale tijdperk[15],

 gezien de studie getiteld “Gender in regional cohesion policy” van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), die op 25 januari 2017 werd gepubliceerd[16],

 gezien zijn resolutie van 14 februari 2017 over de bevordering van gendergelijkheid in de geestelijke gezondheid en het klinisch onderzoek[17],

 gezien zijn resolutie van 14 maart 2017 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie 2014-2015[18],

 gezien zijn resolutie van 4 april 2017 over vrouwen en hun rol in plattelandsgebieden[19],

 gezien de resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2017 over de noodzaak van een EU-strategie tot beëindiging en preventie van de genderpensioenkloof[20],

 gezien zijn resolutie van 3 oktober 2017 over de economische empowerment van vrouwen in de particuliere en openbare sector in de EU[21],

 gezien zijn resolutie van 16 januari 2018 over vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid[22],

 gezien zijn resolutie van 13 maart 2018 over gendergelijkheid in de handelsverdragen van de EU[23],

 gezien zijn resolutie van 17 april 2018 over het versterken van de positie van vrouwen en meisjes via de digitale sector[24],

 gezien zijn resolutie van 15 november 2018 over zorgdiensten in de EU ter bevordering van gendergelijkheid[25],

 gezien de studie getiteld “Gender budgeting - Mainstreaming gender into the EU budget and macroeconomic policy framework” van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), die op 10 april 2019 werd gepubliceerd[26],

 gezien het advies van het Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen van 19 december 2018 getiteld “The future of gender equality strategy after 2019: the battles that we win never stay won’[27],

 gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over gendergelijkheid en belastingbeleid in de EU[28],

 gezien zijn resolutie van 13 februari 2019 over verslechteringen op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU[29],

 gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 6 maart 2019, getiteld “2019 Report on equality between women and men in the EU” (SWD(2019)0101)[30],

 gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en andere maatregelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld[31],

 gezien de conclusies van de Raad van 10 december 2019 over gendergelijke economieën in de EU: volgende stappen[32],

 gezien het rapport getiteld “The Missing Entrepreneurs 2019: Policies for Inclusive Entrepreneurship”, dat door de OESO werd gepubliceerd op 10 december 2019[33],

 gezien zijn resolutie van 18 december 2019 over openbare discriminatie en haatzaaiende uitlatingen ten aanzien van LGBTI-personen, zoals LGBTI-vrije zones[34],

 gezien de studie getiteld “Gender Dimension of the EU Cohesion Policy”, die op 19 februari 2019 door het directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement werd gepubliceerd[35],

 gezien zijn resolutie van 30 januari 2020 over de loonkloof tussen mannen en vrouwen[36],

 gezien zijn resolutie van 13 februari 2020 over de EU-prioriteiten voor de 64e vergadering van de Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw[37],

 gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

 gezien het informatieblad van de Commissie van 17 juni 2020 getiteld “Coronavirus Pandemic – Impact on Gender Equality”[38],

 gezien de mededeling van de Raad van Europa van 29 mei 2020 getiteld “National minorities and COVID-19: inequality deepened, vulnerability exacerbated”,

 gezien discussienota 129 van de Commissie van 24 juli 2020 getiteld “Gender Smart Financing Investing In & With Women: Opportunities for Europe”[39],

 gezien de mededeling van de Commissie van 18 september 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025” (COM(2020)0565),

 gezien de index voor gendergelijkheid van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) voor 2020, die op 16 oktober 2020 werd gepubliceerd[40],

 gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698),

 gezien artikel 54 van zijn Reglement,

 gezien het advies van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid,

 gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A9-0154/2021),

A. overwegende dat het beginsel van gelijkheid tussen vrouwen en mannen tot de kernwaarden van de EU behoort en verankerd is in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; overwegende dat gendermainstreaming daarom als een horizontaal beginsel moet worden toegepast en geïntegreerd in alle activiteiten, maatregelen, acties en programma’s van de EU en in alle door de EU gefinancierde projecten en beleidsmaatregelen, waaronder het cohesiebeleid; overwegende dat er meer inspanningen nodig zijn om de verschillende vormen van discriminatie en ongelijkheid waarmee vrouwen te maken hebben, aan te pakken; overwegende dat in artikel 7 van de verordening gemeenschappelijke bepalingen[41] voor 2014-2020 wordt bepaald dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief worden meegewogen en bevorderd tijdens de voorbereiding en uitvoering van programma’s, onder meer op het vlak van toezicht, rapportage en evaluatie; overwegende dat vrouwen en mannen die een voortrekkersrol spelen in de strijd voor gelijkheid blijk hebben gegeven van inzet, moed en leiderschap bij het bevorderen van gelijke kansen in de hele wereld, in het bijzonder waar dergelijke ongelijkheden hardnekkig blijven bestaan en waar vrouwen worden vervolgd en hun rechten worden geschonden louter en alleen omdat zij vrouw zijn; overwegende dat we als Europese burgers trots kunnen zijn op wat we bereikt hebben op het gebied van rechten en plichten, vrijheden en kansen voor vrouwen en mannen, en overwegende dat vrouwen tegenwoordig aan het hoofd staan van de belangrijkste organisaties en een aantal van de belangrijkste politieke functies in Europa bekleden; overwegende dat deze positieve verworvenheden ertoe bijdragen dat een begin wordt gemaakt met het afbreken van stereotypen en het bevorderen van rolmodellen;

B. overwegende dat met het cohesiebeleid de verschillen tussen diverse regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s worden aangepakt met het oog op een evenwichtige ontwikkeling, zodat economische, sociale en territoriale cohesie, waarvan het bereiken van gendergelijkheid een essentieel onderdeel vormt, verwezenlijkt kan worden; overwegende dat het cohesiebeleid zijn relevantie heeft bewezen doordat aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij het bereiken van meer gelijkheid tussen burgers en een beter evenwicht tussen regio’s;

C. overwegende dat het cohesiebeleid niet alleen een belangrijk instrument is om op actieve en doeltreffende wijze de verwezenlijking te ondersteunen van gelijkheid tussen burgers, duurzame ontwikkeling en economische en sociale cohesie, maar ook om ongelijkheden te verminderen die groepen treffen die nog steeds het slachtoffer van discriminatie zijn, onder andere op grond van hun seksuele geaardheid; overwegende dat de bevordering van gendergelijkheid een horizontale doelstelling voor alle cohesiebeleidsfondsen is; overwegende dat de Europese structuurfondsen een zeer belangrijk hulpmiddel zijn om de lidstaten te helpen vooruitgang te boeken op het gebied van gendergelijkheid;

D. overwegende dat het bereiken van gendergelijkheid, gelijkheid van mannen en vrouwen, regio’s of generaties van essentieel belang is voor het verminderen van lokale en regionale, alsook economische en sociale ongelijkheden, en tevens voor het waarborgen van het concurrentievermogen op lange termijn en een eerlijke, inclusieve en duurzame ontwikkeling van de EU, haar lidstaten en haar regio’s; overwegende dat er de afgelopen decennia vooruitgang is geboekt op het gebied van gelijkheid van mannen en vrouwen, en dat de gendergelijkheid in de EU in vele opzichten over de hele linie is verbeterd; overwegende dat de ondervertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt en de desbetreffende indicatoren nog steeds wijzen op een verticale en horizontale verdeling, zowel op de arbeidsmarkt als op sociaal-economisch en politiek vlak; overwegende dat het beginsel van gelijk loon voor gelijk werk al was opgenomen in het Verdrag van Rome, en dat het cohesiebeleid ervoor kan zorgen dat wordt voldaan aan de voorwaarden die aan economische en sociale ontwikkeling zijn verbonden en die tevens ten goede komen aan de verdere dichting van deze kloof en aan de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt; overwegende dat de daadwerkelijke bevordering van gendergelijkheid volgens het EIGE een sterk, positief sociaal en economisch effect zou hebben, onder meer in de vorm van een stijging van het bbp per capita in de EU, miljoenen extra banen en een stijging van het bbp van de lidstaten;

E. overwegende dat de Europese Rekenkamer momenteel een evaluatie uitvoert van gendermainstreaming in de Europese begroting; overwegende dat het desbetreffende verslag, dat in het eerste kwartaal van 2021 zal worden gepubliceerd, nuttige inzichten zal bevatten over de wijze waarop de genderdimensie in het cohesiebeleid moet worden geïntegreerd in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027;

F. overwegende dat tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 de belangrijkste knelpunten voor de bevordering van gendergelijkheid via het cohesiebeleid onder meer bestonden uit de kloof tussen de formele verklaringen in de partnerschapsovereenkomsten en de operationele programma’s (waarin de bevordering van de beginselen van gelijke kansen en non-discriminatie wordt afgekondigd) en de daadwerkelijke uitvoering daarvan, alsook uit de tamelijk zwakke politieke wil op dit gebied; overwegende dat in partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s wordt verklaard dat daarmee de beginselen van gelijke kansen en non-discriminatie in aanmerking worden genomen en worden bevorderd; overwegende dat er nog grotere inspanningen nodig zijn wat betreft de participatie van vrouwen in alle stadia van de cohesiebeleidscyclus, met name bij de ontwikkeling van programma’s, de besluitvormingsprocessen en de uitvoering van de geselecteerde projecten; overwegende dat gendergerelateerde kwesties in de programmeringsperiode 2014-2020 voornamelijk werden aangepakt door middel van de operationele programma’s in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF); overwegende dat het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) in dezelfde periode in zeer geringe mate bijdroeg tot de bevordering van gendergelijkheid;

G. overwegende dat naar gender uitgesplitste gegevens op basis van betrouwbare en geverifieerde bronnen van wezenlijk belang zijn om specifieke sectoren of regio’s in staat te stellen gebruik te maken van EU-steun op een wijze die doeltreffend inspringt op de ongelijkheden waar die sectoren of regio’s mee te maken hebben; dergelijke gegevens kunnen ook bijdragen aan het besluitvormingsproces en maken het mogelijk om te evalueren hoe succesvol de directe en indirecte acties van het cohesiebeleid zijn die tot doel hebben ongelijke of oneerlijke situaties te verhelpen; ook kan zo doeltreffend beleid ontwikkeld worden om gelijke rechten en vrijheden voor alle burgers te waarborgen;

H. overwegende dat het ontbreekt aan coherent gendergelijkheidsbeleid en dat er nog geen uniform systeem bestaat dat ervoor zorgt dat gendermainstreaming in de EU‑instellingen op identieke wijze wordt opgevat en uitgevoerd;

I. overwegende dat de volledige omvang van de gevolgen van de pandemie voor de economie en de werkgelegenheid en op sociaal vlak nog niet bekend is; overwegende dat voorlopige studies erop wijzen dat de COVID-19-pandemie de bestaande ongelijkheden tussen vrouwen en mannen heeft verergerd, met name in de vorm van een toename van onbetaalde zorgtaken en het gebrek aan evenwicht tussen werk en privéleven, alsook een toename van huiselijk geweld, en onevenredige gevolgen heeft voor meisjes en vrouwen, met name vrouwen uit gemarginaliseerde groepen; overwegende dat dit ook het gevolg is van het feit dat vrouwen vaak de meerderheid vormen in sectoren die aan de pandemie zijn blootgesteld, zoals onderwijs en gezondheidszorg; overwegende dat hier in het cohesiebeleid, en meer in het bijzonder in het komende ESF+, rekening mee moet worden gehouden;

J. overwegende dat het EU-herstelfonds steun verleent aan sectoren die zwaar getroffen zijn door de crisis; overwegende dat de impact op de Europese samenleving als geheel dan ook effecten op lange termijn zal hebben voor het onderwijs, de inzetbaarheid en de toekomst van alle burgers, en dat de snelle reactie van de Europese instellingen en hun bereidheid om de Europese samenleving te steunen, moeten worden geprezen; overwegende dat de overkoepelende prioriteiten van het EU-herstelfonds gericht zijn op sectoren met een hoog percentage mannelijke werknemers, waardoor het risico bestaat dat de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt toeneemt;

K. overwegende dat vrouwen en mannen niet over dezelfde middelen beschikken en niet dezelfde behoeften en voorkeuren hebben; overwegende dat in veel beleidsmaatregelen vaak voornamelijk rekening wordt gehouden met het mannelijk perspectief; overwegende dat vrouwen en mannen op verschillende wijze tegen diensten en infrastructuren aankijken en dat hun prioriteiten op het gebied van basisvoorzieningen vaak niet dezelfde zijn;

L. overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen het fundament van de regionale economieën vormen; overwegende dat de bevordering van gelijkheid, het combineren van werk en privéleven, inclusieve indienstneming en gelijke beloning het mogelijk zal maken dat in het mkb mannen en vrouwen op meer gelijke voet worden behandeld;

M. overwegende dat veel investeringen een verschillend effect hebben op vrouwen en mannen, waardoor het noodzakelijk is in het kader van investeringen aandacht te hebben voor gendergelijkheid;

De rol van het cohesiebeleid bij de bevordering van gendergelijkheid met gunstige effecten op sociaal-economische groei en duurzame ontwikkeling

1. benadrukt het belang van het cohesiebeleid voor de bevordering van gelijkheid tussen mensen en tussen regio’s, met inbegrip van gendergelijkheid, en voor de uitvoering van de EU-strategie voor gendergelijkheid, met inbegrip van de gendergerelateerde gezondheidsprioriteiten zoals seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; stipt aan dat de uitvoering van alle beleidsdoelstellingen passende, voldoende en duurzame middelen vereist; beveelt de lidstaten aan bij de ontwikkeling en goedkeuring van programma’s rekening te houden met maatregelen inzake gendergelijkheid;

2. is er stellig van overtuigd dat gendergelijkheid nog steeds hoofdzakelijk in algemene termen en alleen in de beleidsdomeinen van het ESF en in de contextanalyse- en de programmeringsfase aan bod komt, terwijl er regelmatig meer aandacht voor moet komen in de uitvoerings-, de monitoring- en de evaluatiefase; wijst erop dat het voor elke programmeringsfase noodzakelijk is de prioritaire gebieden vast te stellen die bijdragen tot gendergelijkheid en duurzame ontwikkeling;

3. is er stellig van overtuigd dat de EU-regels op een duidelijke en expliciete manier moeten worden opgesteld om de toepassing ervan ten behoeve van de burgers te vergemakkelijken, onder meer met betrekking tot gendergelijkheid en gelijkheid van mannen en vrouwen; benadrukt dat het gebrek aan passende middelen een belangrijke oorzaak van discriminatie is;

4. benadrukt dat er sterke politieke wil nodig is om gendergelijkheid in rechte voor de gehele bevolking te verdedigen, met het oog op eerlijke, inclusieve en duurzame economische groei en territoriale ontwikkeling; wijst erop dat het voor het bereiken van gendergelijkheid van essentieel belang is te zorgen voor een goed evenwicht tussen werk en privéleven, waardoor de druk op vrouwen tijdens verlof om gezinsredenen wordt verminderd;  benadrukt daarom de noodzaak van een sterkere strategie voor het evenwicht tussen werk en privéleven waarmee de EU gendergelijkheid kan bevorderen;

5. benadrukt het belang van een gecoördineerd governancekader inzake gendergelijkheid, nationale richtsnoeren en technische ondersteuning voor de monitoring van gendereffecten, beschikbaar in de officiële talen van de EU, alsmede sterkere controles op EU-niveau na de aanneming van de programma’s; vraagt tevens dat bij de ontwikkeling van de economische en sociale ontwikkelingsdoelstellingen van deze programma’s rekening wordt gehouden met de samenhang met de uit het herstelplan voortvloeiende nationale plannen;

6. benadrukt de behoefte aan een gendergelijkheidsstrategie met duidelijke doelstellingen en streefcijfers op nationaal en regionaal niveau, en aan bewustwordingsprogramma’s rond de voordelen die het nastreven van gendergelijkheid en gelijke kansen voor vrouwen en mannen oplevert voor sociaal-economische groei en duurzame ontwikkeling op nationaal en regionaal niveau;

7. acht het noodzakelijk om vaardigheden te stimuleren en de opleiding en capaciteitsopbouw bij beheersautoriteiten en uitvoeringspartners verder te ontwikkelen met betrekking tot de genderdimensie van de structuurfondsen, alsook om tegemoet te komen aan de behoefte aan gecoördineerde monitoringstrategieën, een uniforme methode en evaluatiesystemen wat betreft het beheer en de uitsplitsing van nuttige gegevens om mogelijke ongelijkheden tussen burgers op te sporen; benadrukt dat het belangrijk is de resultaten van opleidingen te evalueren teneinde te beoordelen in hoeverre die doeltreffend zijn om de uitvoering van gendermainstreaming te verbeteren;

8. benadrukt dat het belangrijk is in de nationale programmering in het kader van het cohesiebeleid het partnerschapsbeginsel te eerbiedigen; roept de lidstaten ertoe op in het kader van het partnerschapsbeginsel en bij het opstellen van de partnerschapsovereenkomst nauw en transversaal samen te werken met lokale en regionale overheden, sociale en economische partners, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld, teneinde rekening te houden met de uitdagingen in verband met doeltreffend gelijkheidsbeleid op lokaal en regionaal niveau, en moedigt de lidstaten aan campagnes te voeren ter bevordering van het gelijkheidsbeleid, met name op het gebied van de combinatie van werk en privéleven, de uitbanning van genderstereotypen bij loopbaankeuzes en de verbetering van de economische onafhankelijkheid van vrouwen;

9. is van mening dat de belanghebbenden bij programma’s en de toezichtcomités moeten beschikken over duidelijkere indicatoren voor de efficiëntie en doeltreffendheid van de programma’s wat betreft de introductie van een genderperspectief in concrete projecten, met name in het kader van EFRO-steunmaatregelen; meent dat de richtsnoeren, opleidingsprogramma’s en concrete voorbeelden van goede praktijken om dit probleem aan te pakken beperkt blijven; benadrukt in dat opzicht het potentieel van het EFRO/Cohesiefonds om de kloof te overbruggen waarmee vrouwen nog steeds te maken hebben, vooral met betrekking tot vrouwelijk ondernemerschap en de digitale sector, aangezien vrouwen slechts 34,4 % van de zelfstandigen en 30 % van de startende ondernemers in de Europese Unie vertegenwoordigen; dringt er bij de Raad op aan overeenstemming te bereiken over het voorstel voor een richtlijn inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (de richtlijn vrouwelijke bestuurders), aangezien dit een zeer belangrijk instrument is voor het bereiken van een beter genderevenwicht in de economische besluitvorming op het hoogste niveau; roept ertoe op om een deel van de fondsen van het cohesiebeleid te gebruiken om vrouwen in armoede, vrouwen die risico op armoede lopen, alleenstaande moeders, vrouwen met een handicap en vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld te ondersteunen; verzoekt de lidstaten en hun respectieve autoriteiten om dergelijke programma’s uit te voeren;

10. benadrukt dat alle in het kader van het cohesiebeleid uitgevoerde programma’s moeten zorgen voor gendergelijkheid in de voorbereidings-, de uitvoerings-, de monitoring- en de evaluatiefase en iedereen gelijke kansen moeten bieden, zo nodig en waar van toepassing onder meer door middel van positieve maatregelen, zonder discriminatie op basis van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid; onderstreept dat bij de maatregelen ter overbrugging van de genderkloof in het kader van het cohesiebeleid ook een intersectionele aanpak moet worden gevolgd; is van mening dat in de samenstelling van deskundigengroepen in de verschillende fasen van de beleidscyclus het aantal mannen en vrouwen met elkaar in evenwicht moet zijn;

11. verzoekt de Commissie, de lidstaten en hun respectieve autoriteiten om de beginselen van de rechtsstaat te volgen – met inbegrip van het non-discriminatiebeginsel en de eerbiediging van de grondrechten – wanneer zij besluiten nemen over de financiering van programma’s of regio’s, en, in geval van inbreuk op deze beginselen, hierop monitoring, onderzoek en passende maatregelen te laten volgen, waarbij zij altijd zorg moeten dragen voor de bescherming van de uiteindelijke begunstigden; is van mening dat de begunstigden van het cohesiebeleid geen discriminerend beleid mogen hanteren, in het bijzonder beleid dat gericht is tegen groepen die nog steeds het slachtoffer zijn van discriminatie, zoals de LGBTI-gemeenschap; pleit voor de afwijzing van aanvragen van mogelijke begunstigden, waaronder regionale of lokale overheden, die discriminerend beleid hebben gevoerd tegen leden van de LGBTI-gemeenschap, zoals het uitroepen van “LGBTI-vrije zones”;

12. wijst erop dat er meer synergie nodig is tussen het cohesiefonds, het herstelfonds en andere bestaande programma’s, zoals programma’s die bedoeld zijn om de arbeidsomstandigheden van vrouwen te verbeteren – onder meer door de genderloonkloof en onzeker werk te bestrijden –, te investeren in zorgfaciliteiten, gendergerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden, en toegang tot diensten voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te verzekeren;

13. erkent de last die op de schouders van vrouwen rust als voornaamste verzorgers in formele en informele situaties, en de sociale waarde van die zorg, met name tijdens de COVID-19-crisis; merkt op dat 80 % van alle zorg in de EU wordt verleend door vaak onbetaalde mantelzorgers, waarvan 75 % vrouwen; stipt derhalve aan dat het cohesiebeleid een cruciale rol speelt bij het veiligstellen van voldoende investeringen in de zorgverlening; verzoekt de lidstaten de beschikbare financiering van het cohesiebeleid in de eerste plaats te gebruiken voor het verstrekken van zorg, niet alleen om tegemoet te komen aan de toenemende behoefte aan zorginfrastructuur, maar ook om genderkloven op het gebied van werkgelegenheid, de daaruit voortvloeiende loon- en pensioenkloof en arbeidsmarktsegregatie doeltreffend aan te pakken en, bijgevolg, om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en gelijk loon voor hetzelfde werk te waarborgen, informele arbeid en onzekerheid tegen te gaan en nieuwe hoogwaardige banen te scheppen in deze sector en een transitie naar een betere, voor iedereen toegankelijke zorgeconomie te ondersteunen; verzoekt de Commissie daarom een zorgdeal voor Europa voor te stellen om een dergelijke overgang te ondersteunen; benadrukt bovendien dat er moet worden geïnvesteerd in de sociaal-economische bescherming van vrouwen, omdat zij meestal de verantwoordelijkheid voor onbetaalde zorgtaken op zich nemen en vaak zeer weinig sociale bescherming genieten;

14. onderstreept dat er nog steeds een ernstige digitale kloof moet worden aangepakt en dat er meer moet worden geïnvesteerd in digitalisering, digitale innovatie en digitale connectiviteit; benadrukt dat het cohesiebeleid de gelijke toegang van vrouwen en mannen tot opleidingen en werk moet ondersteunen, positieve maatregelen moet omvatten om de digitale genderkloof te overbruggen, en een rechtvaardige, groene en digitale transitie moet ondersteunen, en daarbij de werknemers moet beschermen die door deze transities zullen worden getroffen, bijvoorbeeld door het aantal vrouwelijke afgestudeerden in STEM-vakken te doen toenemen en hen meer te betrekken bij sectoren die cruciaal zijn voor de ecologische transitie, zoals de energiesector; erkent dat innovatie een belangrijk element is voor duurzame ontwikkeling en groene banen in de EU en dat strategieën op maat elke regio in staat kunnen stellen haar eigen concurrentievoordelen vast te stellen en te ontwikkelen;

15. onderstreept de cruciale rol die het cohesiebeleid speelt bij het investeren in hoogwaardige openbare diensten, waaronder gezondheidszorg, en sociale infrastructuur, om verschillende ongelijkheden, met name genderongelijkheid, te bestrijden, de sociale veerkracht te vergroten en economische, sociale en gezondheidscrises het hoofd te bieden; wijst erop dat het cohesiebeleid, via de doelstelling van sociale en economische convergentie, gericht is op de harmonieuze ontwikkeling van de regio’s en daardoor bijdraagt aan het welzijn van de burgers; is dan ook van mening dat met het cohesiebeleid bijzondere aandacht moet uitgaan naar vrouwen die wonen in gebieden die een industriële overgang doormaken, en in regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals ultraperifere of zeer dunbevolkte gebieden, eilanden, grensoverschrijdende regio’s en berggebieden; benadrukt dat de doeltreffende uitvoering van het gendergelijkheidsbeleid bijdraagt aan het ombuigen van ontvolkingstendensen in convergentieregio’s die gevoelig zijn voor dit fenomeen;

16. stipt aan dat de duurzame geïntegreerde strategieën voor stedelijke en territoriale ontwikkeling van lokale en regionale overheden, in overeenstemming met Agenda 2030, mogelijkheden bieden om ervoor te zorgen dat alle dimensies van duurzame ontwikkeling, met inbegrip van duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 5, aan bod komen bij het opstellen van beleid op lokaal en regionaal niveau; beklemtoont de rol van steden en regio’s, die al lange tijd het voortouw nemen in de richting van gendergelijkheid, alsook van Europese initiatieven op het gebied van stedelijke ontwikkeling, zoals het Handvest van Leipzig; is van mening dat het cohesiebeleid moet bijdragen tot het terugdringen van veel voorkomende ongelijkheden in steden door vrouwen beter te betrekken bij de beleidsplanning op het gebied van regionale en stedelijke ontwikkeling teneinde genderinclusieve steden en gemeenschappen te ontwikkelen die aan iedereen ten goede komen; benadrukt dat met genderbewuste stedelijke planning eerlijkere en meer gelijke toegang tot stedelijke goederen kan worden gewaarborgd; benadrukt voorts dat regio’s en lokale overheden een belangrijke rol spelen bij de bevordering van sociale inclusie, en dat genderbewuste territoriale planning kan helpen om daarbij vooruitgang te boeken;

Gendergelijkheid in het cohesiebeleid na 2020

17. roept op tot een sterk politiek engagement voor gendergelijkheid op regionaal, nationaal en EU-niveau om ervoor te zorgen dat nationale, regionale en lokale belanghebbenden meer aandacht gaan besteden aan gendergelijkheid en gendergelijkheidsaspecten, vanuit het oogpunt van de mensenrechten en als cruciale factor voor sociaal-economische ontwikkeling, en om meer inzet op dit gebied te bevorderen;

18. dringt erop aan om in alle programma’s voor de periode na 2020 duidelijke en concrete streefcijfers en voorschriften inzake gendergelijkheidsdoelstellingen en grotere kansen en meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen op te nemen, met specifieke en interdisciplinaire maatregelen die in alle activiteiten aan bod moeten komen;

19. is sterk voorstander van de voorwaarde om eerst een nationale gendergelijkheidsstrategie met duidelijke doelstellingen en streefdoelen te ontwikkelen om voor steun uit het cohesiebeleid in aanmerking te komen, teneinde de doeltreffendheid en de toegevoegde waarde ervan met betrekking tot gendergelijkheid te verbeteren; verzoekt de lidstaten een dergelijke strategie te handhaven, in voorkomend geval onder meer door middel van gerichte maatregelen, verplichtingen en bindende richtsnoeren;

20. verzoekt de lidstaten de middelen uit het cohesiebeleid aan te wenden om regionale economische en sociale verschillen verder terug te dringen en zich daarbij specifiek te richten op bestrijding van de feminisering van armoede, werkloosheid onder vrouwen en uitsluiting van vrouwen van veel economische kansen, om alle vormen van gendergerelateerd geweld en discriminatie te voorkomen en te bestrijden, om de empowerment van vrouwen te bevorderen en na te streven door hun toegang tot en re-integratie op de arbeidsmarkt te verbeteren, om gezondheidsgerelateerde prioriteiten aan de orde te stellen zoals gedefinieerd in de gendergelijkheidsstrategie 2020-2025, in het bijzonder seksuele en reproductieve gezondheid en rechten als een fundamenteel mensenrecht en een essentieel aspect van het welzijn van mensen, en om gendergelijkheid te bevorderen; roept voorts op tot verbetering van de synergieën tussen het Cohesiefonds, het herstelfonds en andere bestaande programma’s teneinde de arbeidsomstandigheden van vrouwen te verbeteren, onder meer door de genderloonkloof, onzeker werk en informeel werk te bestrijden, in zorgfaciliteiten te investeren, gendergerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden, en de toegang tot diensten voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te waarborgen;

21. benadrukt hoe belangrijk partnerschappen met gendergelijkheidsorganen zijn, en is er sterk voorstander van deze organisaties bij alle programmeringsfasen te betrekken, teneinde de uitgevoerde maatregelen beter af te stemmen op de behoeften van vrouwen en mannen door de institutionele kaders te consolideren en de coördinatie van gendergelijkheid te versterken en organen op alle beleidsterreinen te ondersteunen;

22. dringt erop aan om in de evaluaties door de lidstaten een gendereffectbeoordeling vooraf en achteraf op te nemen met betrekking tot de bevordering van gendergelijkheid, om te beoordelen hoe de middelen zijn besteed en of de gendergelijkheidsdoelstellingen daadwerkelijk zijn gehaald; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat bij de tussentijdse evaluatie van het cohesiebeleid voor de periode na 2020 het gebruik van de middelen wordt geëvalueerd om de doelmatigheid, de efficiëntie, het effect en, waar nodig, de inclusiviteit en het niet-discriminerende aspect ervan te beoordelen, onder andere vanuit een genderperspectief;

23. herinnert eraan dat de fondsen moeten worden geëvalueerd op basis van informatie die is vergaard aan de hand van specifieke monitoringsvoorschriften; benadrukt dat meetbare indicatoren het waar nodig ook mogelijk moeten maken de steun aan gendergelijkheid te monitoren;

24. is ingenomen met de toevoeging van gendergelijkheid en gendermainstreaming als horizontale prioriteiten van het nieuwe MFK en als horizontaal beginsel in de nieuwe verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen; stipt aan dat genderbudgettering betekent dat op alle niveaus van het begrotingsproces gendermainstreaming wordt toegepast; benadrukt dat het toezicht op de programma’s niet alleen gericht moet zijn op het meten van de desbetreffende uitgaven in alle begrotingsonderdelen maar, belangrijker nog, op het beoordelen van de resultaten van de EU-begroting voor het verbeteren van gendergelijkheid; benadrukt dat gendereffectbeoordelingen beschikbaar moeten zijn in de officiële talen van de EU; beveelt aan om niet alleen criteria te gebruiken waarmee het nationale mediane inkomen en het mediane brutojaarinkomen met betrekking tot koopkrachtpariteit worden beoordeeld, maar ook niet-economische indicatoren, zoals die waarmee het subjectieve welzijn, de uitbanning van gendergerelateerd geweld, maatschappelijke betrokkenheid, het evenwicht tussen werk en privéleven en sociale banden worden gemeten; benadrukt dat de resultaten alleen maar te beoordelen vallen als er naar geslacht uitgesplitste gegevens beschikbaar zijn;

25. stipt aan dat in een aantal lidstaten een genderkloof in gegevens op het gebied van cohesiebeleid en stedelijke planning bestaat, en verzoekt de lidstaten methoden voor gegevensverzameling met naar geslacht uitgesplitste gegevens in te voeren, zodat verschillen tussen geslachten naar behoren kunnen worden geanalyseerd; beklemtoont dat de Commissie om gendermainstreaming te garanderen een gendereffectbeoordeling moet uitvoeren voor elk beleids- en wetgevingsvoorstel op het gebied van cohesiebeleid, op gender afgestemde indicatoren moet vaststellen, naar geslacht uitgesplitste gegevens moet verzamelen en op gender afgestemde evaluaties moet uitvoeren;

26. verzoekt alle instellingen te voorzien in richtsnoeren en, op regelmatige basis, praktijkgerichte opleiding op alle bestuursniveaus teneinde concrete voorbeelden van goede praktijken inzake gendermainstreaming, integratie en goed beheer te verspreiden en te verankeren; benadrukt bovendien dat de criteria voor gendermainstreaming in de projectselectiefase moeten worden versterkt door middel van hogere scores en vereisten voor meer praktische acties; is ingenomen met de rol van het EIGE bij het bevorderen van gendergelijkheid en het bestrijden van discriminatie op grond van geslacht; benadrukt de positieve bijdrage daarvan aan gendermainstreaming, onder andere op het gebied van het cohesiebeleid; dringt aan op toereikende financiering van het EIGE en beveelt aan gebruik te maken van de bestaande instrumenten die het EIGE heeft ontwikkeld, zoals zijn toolkit voor genderbudgettering in alle stadia van de evaluatie, uitvoering en monitoring van de Europese structuur- en investeringsfondsen;

27. benadrukt dat talloze vrouwen worden geconfronteerd met de uitdagingen van de COVID-19-pandemie, die tot pieken in de meldingen van huiselijk geweld heeft geleid; verzoekt de Raad de ratificatie door de EU van het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld zo snel mogelijk af te ronden; verzoekt de Commissie en de lidstaten middelen uit het cohesiebeleid toe te wijzen en programma’s uit te voeren die gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en het helpen van slachtoffers van geweld; wijst op de verschillen in kwantiteit en kwaliteit van de dienstverlening aan vrouwen en kinderen die het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld en op de rol van het cohesiebeleid bij het wegnemen van dergelijke ongelijkheden; benadrukt dat lokale overheden regionale werkgevers en ngo’s bij hun werkzaamheden moeten betrekken;

28. verzoekt de Commissie de nodige aanbevelingen inzake de bevordering van de genderdimensie en genderkwesties op te nemen in haar mededeling over de lancering van het nieuwe cohesiebeleid 2021-2027;

°

° °

29. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

 

 



 

TOELICHTING

Het beginsel van gelijkheid van vrouwen en mannen behoort tot de kernwaarden van de EU en is van toepassing op al haar activiteiten en beleidslijnen.

Van alle EU-beleidsinstrumenten heeft vooral het cohesiebeleid een grote impact gelet op de omvang en de aard van de financiering. Het toepassingsgebied van een genderdimensie loopt uiteen van maatregelen die direct betrekking hebben op gendergelijkheid op de arbeidsmarkt, sociale inclusie en onderwijs binnen het Europees Sociaal Fonds (ESF), tot investeringen en diensten binnen het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), zoals steun voor vrouwelijke ondernemers, bestrijding van de genderkloof in onderzoek en innovatie en verbetering van de toegang tot fysieke, ICT- en sociale infrastructuren.

De aanneming van een genderperspectief in het cohesiebeleid draagt bij tot gendergelijkheid en komt ten goede aan het succes en de doeltreffendheid van beleid inzake regionale ontwikkeling. Het helpt om de beleidsvorming voor alle burgers inclusiever te maken, speelt een belangrijke rol bij het verminderen van de regionale economische en sociale ongelijkheden en ondersteunt de duurzame ontwikkeling van regio’s op de lange termijn.

In de programmeringsperiode 2014-2020 wordt de genderdimensie van het cohesiebeleid tweeledig aangepakt: als horizontaal beginsel in alle fondsen en als directe investeringsprioriteit van het ESF. In dit verslag wordt erop gewezen dat deze aanpak weliswaar succesvol is geweest voor bepaalde aspecten van het cohesiebeleid en dat aanzienlijke inspanningen zijn geleverd om op andere terreinen meer aandacht te besteden aan de genderdimensie, maar dat het potentieel nog lang niet volledig wordt benut. Bovendien dreigen recente ontwikkelingen de situatie in de nabije toekomst eerder te verslechteren dan te verbeteren.

Een van de grootste uitdagingen voor de verdere verbetering van de gendergelijkheidsaspecten die in dit verslag aan de orde worden gesteld, is het ontbreken van een sterk politiek engagement voor gendergelijkheid en het gebrekkige besef hoe belangrijk gendergelijkheid is voor de hele bevolking en hoe belangrijk de bijdrage ervan is voor economische groei en territoriale ontwikkeling. De nadruk ligt in dit verslag dan ook duidelijk op de behoefte aan politiek engagement voor gendergelijkheid op EU-, nationaal en lokaal niveau en aan een hogere waardering onder nationale en lokale belanghebbenden voor de voordelen die gendergelijkheid op tal van niveaus oplevert en die er een economisch en sociaal vraagstuk van maken.

Een andere uitdaging in de huidige aanpak van gendermainstreaming is de ongelijke aandacht voor de verschillende dimensies van het cohesiebeleid. De focus ligt vooral op het ESF, waar makkelijker een direct verband kan worden gelegd, en tot dusver gaat te weinig aandacht uit naar de meer indirecte toepassing van een genderdimensie in het EFRO. Een ander verschil is dat gendergelijkheid relatief veel nadruk krijgt in de programmeringsfase, maar relatief weinig aandacht krijgt in de uitvoerings-, de monitoring- en de evaluatiefase.

Dit punt moet in het cohesiebeleid voor de periode na 2020 worden aangepakt door het onderwerp breder bekend te maken binnen de verschillende fondsen en in de verschillende stappen van de beleidscyclus.

Een bredere kwestie die de succesvolle uitvoering van gendergelijkheid in de EU‑beleidsvorming in de weg staat, is het gebrek aan samenhangend gendergelijkheidsbeleid in de EU. Het ontbreekt nog aan een gemeenschappelijk begrip en uitvoering van gendermainstreaming bij de EU-instellingen en de nationale richtsnoeren en technische ondersteuning op dit vlak zijn beperkt. Ook ontbreekt het aan een methode om de uitgaven aan gendergelijkheid op te volgen. In dit verslag wordt dan ook stevig gepleit voor een overkoepelend kader en een overkoepelende methode, naast het werk met betrekking tot specifiekere richtsnoeren en opleidingssessies, en voor het delen van concrete voorbeelden van goede gendermainstreamingpraktijken binnen het cohesiebeleid.

Dit is van cruciaal belang, aangezien het gebrek aan kennis over de concrete ondersteuning van gendermainstreaming, met name op de interventiegebieden van het EFRO, een van de belangrijkste factoren is die de slagkracht van het cohesiebeleid op het gebied van gendergelijkheid verminderen. Bij gebrek aan de nodige ondersteuning worden gendergelijkheidsdoelstellingen vaak opgevat als een extra administratieve last, of als concurrentie voor in plaats van een aanvulling op andere doelstellingen van cohesiebeleidsprojecten.

Met het oog op de toekomstige ontwikkelingen moeten nog enkele uitdagingen worden aangepakt. Een centraal punt is het gevaar dat de aandacht voor gendergelijkheid in het openbaar debat en op de nationale en EU-beleidsagenda in het kader van het cohesiebeleid voor de periode na 2020, verder afneemt.

De ongelijkheid is verder verergerd door de COVID-19-crisis, die een bedreiging vormt voor de ontwikkelingen rond gendergelijkheid, zowel wat betreft de directe effecten van de crisis als in de herstelfase.

De eerste studies suggereren dat de COVID-19-pandemie een onevenredig groot effect heeft op vrouwen en meisjes en met name op leden van gemarginaliseerde groepen. Deze kwestie komt evenwel onvoldoende aan bod in de huidige EU-inspanningen voor sociaal en economisch herstel. In het kader van het EU-herstelfonds worden voornamelijk sectoren met een groot aandeel mannelijke werknemers economisch gestimuleerd, terwijl vele sectoren die zwaar zijn getroffen door de COVID-19-crisis een hoog aandeel vrouwelijke werknemers hebben. Hierdoor dreigt de genderongelijkheid op de arbeidsmarkt in de EU groter te worden.

De COVID-19-crisis heeft laten zien dat openbare diensten en de sociale infrastructuur evenals de zorgsector cruciaal zijn voor de sociale en economische veerkracht. Daarnaast heeft de crisis benadrukt welke rol vrouwen spelen als voornaamste verzorgers in formele en informele situaties, en welke sociale waarde die zorg creëert voor de samenleving.

Het cohesiebeleid zal daarom een belangrijke rol spelen in de bestrijding van de negatieve effecten van deze meerlagige crisis op de gendergelijkheid, en zal ook een centrale factor zijn bij de ondersteuning van een succesvol economisch en maatschappelijk herstel.

Tot slot moet in de herstelmaatregelen, waarmee de Europese Unie de groene en digitale transitie wil versnellen, de nadruk worden gelegd op gendergelijkheid, bijvoorbeeld door vrouwen toegang te bieden tot opleidingen om de digitale genderkloof te overbruggen en door de werkgelegenheid van vrouwen te ondersteunen, en op de opwaardering van sectoren waarin traditioneel vooral vrouwen werkzaam zijn, om ervoor te zorgen dat mannen en vrouwen in gelijke mate de vruchten van het herstel plukken.


 

ADVIES VAN DE COMMISSIE VROUWENRECHTEN EN GENDERGELIJKHEID (11.11.2020)

aan de Commissie regionale ontwikkeling

over de genderdimensie in het cohesiebeleid

(2020/2040(INI))

Rapporteur voor advies: Lena Düpont

SUGGESTIES

De Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid verzoekt de bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat de gelijkheid van mannen en vrouwen een kernwaarde van de EU is die in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in de artikelen 8 en 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is verankerd; overwegende dat gendermainstreaming dan ook een belangrijk instrument is bij de horizontale integratie van dit beginsel in het beleid, de maatregelen en de acties van de EU, onder meer in het cohesiebeleid; overwegende dat er meer inspanningen nodig zijn om de verschillende vormen van discriminatie en ongelijkheid waarmee vrouwen te maken hebben, aan te pakken; overwegende dat in artikel 7 van de verordening gemeenschappelijke bepalingen[42] voor 2014-2020 is bepaald dat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief tijdens de voorbereiding en uitvoering van programma’s moeten worden meegewogen en bevorderd;

B. overwegende dat met het cohesiebeleid de verschillen tussen diverse regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s worden aangepakt zodat economische, sociale en territoriale cohesie, waarvan het bereiken van gendergelijkheid een essentieel onderdeel vormt, gerealiseerd kan worden door middel van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) en het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF); overwegende dat de beginselen van non-discriminatie en gendergelijkheid op deze fondsen van toepassing zijn; overwegende dat bij de verstrekking van middelen uit deze fondsen bijzondere aandacht moet uitgaan naar vrouwen die wonen in plattelandsgebieden, in gebieden die een industriële overgang doormaken, en in regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals regio’s met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire en grensoverschrijdende regio’s en berggebieden;

C. overwegende dat de volledige omvang van de gevolgen van de pandemie voor de economie, de werkgelegenheid en maatschappelijke kwesties nog niet bekend is; overwegende dat de eerste studies suggereren dat de COVID-19-pandemie bestaande ongelijkheid heeft vergroot, zoals een toename van zorgtaken en gendergerelateerd geweld, en onevenredige gevolgen heeft gehad voor vrouwen en meisjes; overwegende dat het cohesiebeleid hiermee rekening moet houden; overwegende dat het doel van het cohesiebeleid weliswaar is om de kloof tussen de regio’s binnen de EU te verkleinen, maar dat het cohesiebeleid tevens zorg moet dragen voor meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen en genderkloven moet aanpakken met het oog op handhaving van de beginselen van gelijke beloning voor gelijk werk of werk van gelijke waarde, en gelijke kansen op de arbeidsmarkt; overwegende dat collectieve onderhandelingen een belangrijk instrument zijn om de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen tegen te gaan en weg te nemen; overwegende dat de negatieve gevolgen van de COVID-19-crisis beperkt moeten worden, zodat voldoende middelen kunnen worden toegewezen aan het gendergelijkheidsbeleid, met inbegrip van projecten gericht op de aanpak van discriminatie en huiselijk en gendergerelateerd geweld;

D. overwegende dat het toegankelijker en betaalbaarder maken van goede zorgfaciliteiten van cruciaal belang is zodat vrouwen in staat worden gesteld actief te blijven op de arbeidsmarkt door het evenwicht tussen werk en privéleven te bevorderen en bij te dragen aan onder meer het dichten van de genderpensioenkloof, aangezien vrouwen een onevenredig groter deel van de onbetaalde zorgtaken verrichten dan mannen als gevolg van hardnekkige genderstereotypen en loonkloofstructuren, die grote gevolgen hebben voor de vertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt en hun prestaties; overwegende dat de behoefte aan zorgdiensten belangrijker dan ooit wordt in het licht van de nieuwe demografische trends, zoals een vergrijzende samenleving, lagere geboortecijfers en de daaruit voortvloeiende krimp van de bevolking in de werkende leeftijd; overwegende dat COVID-19 een allang bestaand probleem op het gebied van de zorgverlening in de EU heeft blootgelegd; overwegende dat zorg als geheel en als voortdurend proces moet worden beschouwd: van kinderopvang en naschoolse opvang tot zorg voor personen met een handicap en ouderenzorg; overwegende dat investeringen in de zorgsector ook informele zorgverleners kans op werk in de formele economie zullen bieden;

E. overwegende dat het bevorderen van gendergelijkheid essentieel is voor de verwezenlijking van de belangrijkste doelen van het cohesiebeleid, te weten duurzame regionale economische en sociale ontwikkeling in de EU op de lange termijn; overwegende dat het cohesiebeleid het juiste instrument is om de genderongelijkheid in plattelandsgebieden aan te pakken, aangezien vrouwen op het platteland beperkter toegang hebben tot werkgelegenheid en sociale diensten, met name in ontvolkte plattelandsgebieden of gebieden die kampen met demografische belemmeringen; overwegende dat het cohesiebeleid kan bijdragen aan doorvoering van specifieke acties gericht op het voorkomen en bestrijden van gendergerelateerd geweld en aan bevordering en uitbreiding van gendergelijkheid door aanpak van horizontale en verticale segregatie op de arbeidsmarkt en hardnekkige genderkloven op het gebied van werkgelegenheid, alsook aan sociale inclusie en onderwijs door bevordering van start-ups en ondernemerschap onder vrouwen, van de toegang van vrouwen tot onderzoek en innovatie, en door rekening te houden met de behoeften van vrouwen op het gebied van vervoers- en sociale infrastructuur;

F. overwegende dat de deelname van vrouwen aan alle fasen van de cohesiebeleidscyclus nog beperkt is, met name op het gebied van de ontwikkeling van operationele programma’s, de besluitvormingsprocessen en de integratie van gendergelijkheid in de tenuitvoerlegging van de geselecteerde projecten;

1. beklemtoont dat de cohesiefondsen een belangrijke rol dienen te spelen bij het bevorderen van gendergelijkheid en bij de tenuitvoerlegging van de EU-strategie inzake gendergelijkheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook zich meer in te spannen voor de bevordering van gendergelijkheid en non-discriminatie in het cohesiebeleid door middel van effectieve gendermainstreaming in alle fasen van de beleidscyclus, met inbegrip van doelstellingen op het gebied van gendergelijkheid, gerichte maatregelen en specifieke subthema’s, en daarbij op EU-, nationaal en regionaal niveau sterke politieke wil te tonen tot bevordering van gendergelijkheid; roept er in dit opzicht toe op om nauw samen te werken met het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) en met nationale organen voor gelijke behandeling, die hoogwaardig onderzoek en gegevens leveren en daarmee ondersteunen dat beleidsmakers en andere cruciale belanghebbenden die zich actief inzetten voor meer gelijkheid tussen vrouwen en mannen een beter geïnformeerd en op feiten gebaseerd besluitvormingsproces doorlopen; benadrukt dat het delen van kennis door de EU-instellingen en -agentschappen en de ondersteuning van capaciteitsopbouw cruciaal zijn om hoge administratieve kosten en een onnodige toename van de bureaucratie te voorkomen; benadrukt hoe belangrijk nauwe samenwerking met organisaties van het maatschappelijk middenveld in de cohesiebeleidscyclus is en verzoekt om uitvoering van gendereffectbeoordelingen op dit gebied en de verzameling van naar gender uitgesplitste gegevens en gendersensitieve indicatoren om sociale en economische ongelijkheid te kunnen meten en te waarborgen dat het genderperspectief wordt opgenomen in de evaluatiecriteria en bij de uitvoering en monitoringssystemen van de fondsen;

2. betreurt het feit dat de Commissie voor de nieuwe programmeringsperiode geen nieuwe maatregelen heeft voorgesteld om de gendergelijkheid te verbeteren en in plaats daarvan de gendergelijkheidsvoorwaarde uit de verordening gemeenschappelijke bepalingen en uit het subprogramma “Vrouwen in plattelandsgebieden” heeft verwijderd;

3. beklemtoont dat het waarborgen van sociale, territoriale en economische cohesie door onder meer bestrijding van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen een essentieel aspect van het cohesiebeleid vormt; roept de Commissie en de lidstaten er dan ook toe op om de beginselen van gendermainstreaming en genderbudgettering toe te passen, gerichte maatregelen te nemen ter bestrijding van verschillende vormen van discriminatie, armoede en sociale uitsluiting, en een intersectioneel perspectief in hun beleid te integreren, hetgeen noodzakelijk is voor de bescherming van kwetsbare personen en vrouwen uit gemarginaliseerde groepen; verzoekt de Commissie in dit verband richtsnoeren te bieden en daarmee te bevorderen dat deze aanpak in de cohesiebeleidscyclus wordt gevolgd; beklemtoont dat het essentieel is dat investeringen in het scheppen van banen genderresponsief zijn en daarmee de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt verbeteren; wijst op de cruciale rol van het cohesiebeleid voor investeringen in hoogwaardige diensten, waarmee de bestrijding van genderongelijkheid positief beïnvloed wordt; verlangt dan ook dat het genderperspectief wordt geïntegreerd in de beleidsdoelstellingen zoals vastgesteld in de verordening gemeenschappelijke bepalingen, zodat vrouwen gemakkelijker toegang krijgen tot infrastructuur en diensten en meer kansen hebben op de arbeidsmarkt en in de economie, en het cohesiebeleid een grotere bijdrage kan leveren aan sociaaleconomische groei;

4. wijst erop dat de cohesiefondsen een relevante rol spelen bij het aantrekken van investeringen in zorgdiensten; verzoekt de lidstaten beschikbare financiering van het cohesiebeleid in de eerste plaats te gebruiken voor het verstrekken van zorg, niet alleen om tegemoet te komen aan de toenemende behoefte aan zorginfrastructuur, maar ook om genderkloven op het gebied van werkgelegenheid, arbeidsmarktsegregatie en de daaruit voortvloeiende loon- en pensioenkloven, doeltreffend aan te pakken; moedigt de lidstaten aan om op Europees niveau optimale praktijken uit te wisselen over het efficiënt gebruik van EU-middelen en zo bij te dragen aan de ontwikkeling van hoogwaardige zorgdiensten;

5. verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten de noodzaak van gendergelijkheid onder de aandacht van het grote publiek te brengen en specifieke instrumenten en richtsnoeren te ontwikkelen en te verstrekken – en daarbij de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten en de EU in acht te nemen – alsook om de lidstaten te helpen een genderperspectief te integreren in de ontwikkelings-, uitvoerings- en monitoringsfase, en daarbij gebruik te maken van de bestaande, door het EIGE ontwikkelde instrumenten, zoals de toolkit voor genderbudgettering binnen de EU-fondsen; beklemtoont dat het belangrijk is om nationale gendergelijkheidsstrategieën aan het cohesiebeleid te koppelen, aangezien ESI-fondsen een essentieel instrument zijn om structurele veranderingen in de maatschappij te bevorderen; benadrukt hoe belangrijk het is dat de beheerders van de cohesiebeleidsfondsen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau bijgeschoold worden op het gebied van gendermainstreaming;

6. beklemtoont dat de steden en regio’s die al lange tijd het voortouw nemen in de richting van gendergelijkheid een belangrijke rol hebben gespeeld; is ingenomen met het feit dat de Commissie in haar gendergelijkheidsstrategie 2020-2025 onderkent dat genderstereotypen ten grondslag liggen aan genderongelijkheid en op alle maatschappelijke terreinen hun uitwerking hebben; onderstreept dat het noodzakelijk is deze genderstereotypen en de structurele discriminatie van vrouwen aan te pakken op alle terreinen van het cohesiebeleid, en dat lokale en regionale autoriteiten betrokken moeten worden bij de bestrijding ervan; verzoekt de Commissie, de lidstaten en hun respectieve autoriteiten om de beginselen van de rechtsstaat te volgen – met inbegrip van het non-discriminatiebeginsel en de eerbiediging van de grondrechten – wanneer zij besluiten nemen over de financiering van programma’s of regio’s, en, in geval van inbreuk op deze beginselen, hierop monitoring, onderzoek en passende maatregelen te laten volgen, waarbij zij altijd zorg moeten dragen voor de bescherming van de uiteindelijke begunstigden; is van mening dat mogelijk inbreukprocedures kunnen worden ingeleid wanneer er vermoedens bestaan van inbreuk op het Unierecht, en dat een conditionaliteitsmechanisme voor de toekenning van EU-middelen op basis van het jaarlijks monitoringverslag van de Commissie inzake de waarden van de Unie in dit opzicht essentieel kan zijn; onderstreept dat de zogeheten LGBTI-vrije zones deze beginselen ondermijnen en is dan ook ingenomen met het Commissiebesluit tot verwerping van zes aanvragen voor stedenbanden waarbij Poolse autoriteiten betrokken zijn die resoluties hadden aangenomen over ‘LGBTI-vrije zones’; verzoekt de Commissie klachten over het misbruik van EU-fondsen door deze autoriteiten grondig te onderzoeken en alle aanvragen voor Uniefinanciering van autoriteiten die dergelijke resoluties hebben aangenomen, te blijven verwerpen;

7. verzoekt de lidstaten en hun respectieve autoriteiten programma’s in werking te stellen die het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en het helpen van slachtoffers van geweld als doel hebben, aangezien huiselijk en gendergerelateerd geweld tijdens de COVID-19-crisis in de meeste lidstaten is toegenomen; beklemtoont dat lokale autoriteiten regionale werkgevers en ngo’s moeten betrekken bij hun werkzaamheden teneinde gendergelijkheid te bevorderen, mensen bewuster te maken van genderongelijkheid en huiselijk geweld, en slachtoffers te beschermen, en daarbij gerichte ondersteuning te bieden; beklemtoont dat het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld een belangrijke rol speelt; verzoekt alle lidstaten die het Verdrag van Istanbul nog niet hebben geratificeerd met klem dit te doen; dringt er bij de Raad op aan dat de ratificatie van het Verdrag van Istanbul door de EU wordt afgerond;

8. moedigt de lidstaten en de Commissie aan erop toe te zien dat gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief in alle fasen van de evaluatie, tenuitvoerlegging en monitoring van de ESI-fondsen worden bevorderd; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de beheersautoriteiten om optimale praktijken bij de toepassing van gendermainstreaming uit te wisselen door middel van het delen van kennis, technische bijstand, opleiding en bewustmaking; roept ertoe op om, overeenkomstig het partnerschapsbeginsel, genderdeskundigen, gelijkheidsorganen, sociale partners en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de voorbereiding, tenuitvoerlegging en monitoring van de operationele programma’s van de ESI-fondsen en stimuleert het gebruik van door de gemeenschap aangestuurde projecten via bestaande instrumenten, zoals vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingen en geïntegreerde territoriale investeringen, zodat bij de ontwikkeling van projecten een bottom-upaanpak verzekerd is; verzoekt om genderevenwichtige vertegenwoordiging binnen de organen van het cohesiebeleid, zodat meer diversiteit tot stand komt bij de besluitvorming, en verzoekt de lidstaten en hun respectieve autoriteiten deze genderevenwichtige benoemingen in besluitvormende comités te ondersteunen;

9. verzoekt de lidstaten de middelen uit het cohesiebeleid aan te wenden om regionale economische en sociale verschillen verder terug te dringen en zich daarbij specifiek te richten op bestrijding van de feminisering van armoede, werkloosheid onder vrouwen en uitsluiting van vrouwen van veel economische kansen, om alle vormen van gendergerelateerd geweld en discriminatie te voorkomen en te bestrijden, om de empowerment van vrouwen te bevorderen en na te streven door hun toegang tot en re-integratie op de arbeidsmarkt te verbeteren, en om gezondheidsgerelateerde prioriteiten aan de orde te stellen zoals gedefinieerd in de gendergelijkheidsstrategie 2020-2025, in het bijzonder seksuele en reproductieve gezondheid en rechten als een fundamenteel mensenrecht en een essentieel aspect van het welzijn van mensen en de bevordering van gendergelijkheid; roept voorts op tot verbetering van de synergieën tussen de cohesie- en herstelfondsen en andere lopende programma’s teneinde de arbeidsomstandigheden van vrouwen te verbeteren –  onder meer door bestrijding van de genderloonkloof, onzeker werk en informeel werk –,  te investeren in zorgfaciliteiten, gendergerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden, en de toegang tot diensten voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te waarborgen;

10. benadrukt in verband met de ongekende gevolgen van de COVID-19-crisis dat de fondsen in het kader van het cohesiebeleid een rol spelen bij het ondersteunen, faciliteren en bevorderen van programma’s die – door de speciale behoeften van vrouwen in aanmerking te nemen, ook die van plattelandsvrouwen en vrouwen uit armere, afgelegen en ultraperifere gebieden en uit berg- en grensgebieden – met proactieve maatregelen in het kader van het Elfpo werkgelegenheid in plattelandsgebieden voor en ondernemerschap van vrouwen bevorderen, hun zorgtaken ten aanzien van kinderen vergemakkelijken, hun evenwicht tussen werk en privéleven en hun welzijn verbeteren, en, in het algemeen, hun rol versterken, hun toegang tot grond, krediet en financiële instellingen verbeteren, hun vaardigheden en prestaties stimuleren door middel van onderwijs, opleiding en adviesdiensten, hun deelname aan de besluitvorming op nationaal en regionaal niveau, aan lokale actiegroepen en aan de ontwikkeling van lokale partnerschappen vergroten en infrastructurele gebreken aanpakken, ook met betrekking tot de verlening van verschillende typen zorg; beklemtoont dat samenwerking op Europees niveau in combinatie met een doeltreffend gebruik van EU-middelen kan bijdragen tot de totstandbrenging van hoogwaardige, toegankelijke en betaalbare zorgdiensten die uiterst belangrijk zijn om vrouwen te behouden voor de arbeidsmarkt;

11. verzoekt de Commissie en de lidstaten de activiteit van vrouwen op de arbeidsmarkt en ondernemerschap van vrouwen te bevorderen, met name op het gebied van wetenschap, technologie, techniek en wiskunde (STEM) en op het gebied van kunstmatige intelligentie (KI); herinnert eraan dat in het cohesiebeleid – ter ondersteuning van de digitale en groene transities – specifieke aandacht moet worden besteed aan het garanderen van de toegang van vrouwen tot opleidingen om de digitale genderkloof te overbruggen; beklemtoont dat regionale, nationale en Europese netwerken van vrouwen op het gebied van zakendoen, ondernemen, wetenschap en technologie, onderwijs, de media en burgerlijk en politiek leiderschap moeten worden versterkt, met name in afgelegen en plattelandsgebieden en in grensgebieden; beklemtoont dat de verticale en horizontale segregatie tussen vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt moet worden bestreden, aangezien de meest onzekere en slechtst betaalde banen zeer vaak door vrouwen worden uitgeoefend, wat met name gevolgen heeft voor de loon- en pensioenkloof;


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

9.11.2020

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

29

4

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Simona Baldassarre, Robert Biedroń, Vilija Blinkevičiūtė, Annika Bruna, Margarita de la Pisa Carrión, Rosa Estaràs Ferragut, Frances Fitzgerald, Cindy Franssen, Heléne Fritzon, Lina Gálvez Muñoz, Lívia Járóka, Arba Kokalari, Alice Kuhnke, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska, Karen Melchior, Maria Noichl, Sandra Pereira, Pina Picierno, Sirpa Pietikäinen, Samira Rafaela, Evelyn Regner, Diana Riba i Giner, Eugenia Rodríguez Palop, María Soraya Rodríguez Ramos, Sylwia Spurek, Jessica Stegrud, Isabella Tovaglieri, Ernest Urtasun, Hilde Vautmans, Elissavet Vozemberg-Vrionidi, Chrysoula Zacharopoulou

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Maria da Graça Carvalho, Jadwiga Wiśniewska

 


HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

29

+

PPE

Maria da Graça Carvalho, Rosa Estaràs Ferragut, Frances Fitzgerald, Cindy Franssen, Lívia Járóka, Arba Kokalari, Sirpa Pietikäinen, Elissavet Vozemberg-Vrionidi, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

S&D

Robert Biedroń, Vilija Blinkevičiūtė, Heléne Fritzon, Lina Gálvez Muñoz, Maria Noichl, Pina Picierno, Evelyn Regner

Renew

Karen Melchior, Samira Rafaela, María Soraya Rodríguez Ramos, Hilde Vautmans, Chrysoula Zacharopoulou

GUE/NGL

Sandra Pereira, Eugenia Rodríguez Palop

Verts/ALE

Alice Kuhnke, Diana Riba i Giner, Sylwia Spurek, Ernest Urtasun

ID

Simona Baldassarre, Isabella Tovaglieri

 

4

-

ECR

Jessica Stegrud, Jadwiga Wiśniewska, Margarita de la Pisa Carrión

ID

Annika Bruna

 

0

0

 

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding



INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

22.4.2021

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

23

4

14

Bij de eindstemming aanwezige leden

François Alfonsi, Mathilde Androuët, Adrian-Dragoş Benea, Isabel Benjumea Benjumea, Tom Berendsen, Erik Bergkvist, Stéphane Bijoux, Franc Bogovič, Vlad-Marius Botoş, Rosanna Conte, Corina Crețu, Rosa D’Amato, Christian Doleschal, Francesca Donato, Raffaele Fitto, Chiara Gemma, Mircea-Gheorghe Hava, Krzysztof Hetman, Constanze Krehl, Elżbieta Kruk, Pedro Marques, Nora Mebarek, Martina Michels, Dan-Ştefan Motreanu, Andżelika Anna Możdżanowska, Niklas Nienaß, Andrey Novakov, Tsvetelina Penkova, Caroline Roose, André Rougé, Susana Solís Pérez, Irène Tolleret, Yana Toom, Monika Vana

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Daniel Buda, Katalin Cseh, Josianne Cutajar, Lena Düpont, Isabel García Muñoz, Krzysztof Jurgiel, Dimitrios Papadimoulis

 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

23

+

NI

Chiara Gemma

Renew

Stéphane Bijoux, Vlad-Marius Botoş, Katalin Cseh, Susana Solís Pérez, Irène Tolleret, Yana Toom

S&D

Adrian-Dragoş Benea, Erik Bergkvist, Corina Crețu, Josianne Cutajar, Isabel García Muñoz, Constanze Krehl, Pedro Marques, Nora Mebarek, Tsvetelina Penkova

The Left

Martina Michels, Dimitrios Papadimoulis

Verts/ALE

François Alfonsi, Rosa D'Amato, Niklas Nienaß, Caroline Roose, Monika Vana

 

4

-

ECR

Raffaele Fitto, Krzysztof Jurgiel, Elżbieta Kruk, Andżelika Anna Możdżanowska

 

14

0

ID

Mathilde Androuët, Rosanna Conte, Francesca Donato, André Rougé

PPE

Isabel Benjumea Benjumea, Tom Berendsen, Franc Bogovič, Daniel Buda, Christian Doleschal, Lena Düpont, Mircea-Gheorghe Hava, Krzysztof Hetman, Dan-Ştefan Motreanu, Andrey Novakov

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 

Laatst bijgewerkt op: 26 mei 2021
Juridische mededeling - Privacybeleid