VERSLAG over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen

31.5.2021 - (2020/2273(INI))

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: César Luena
Rapporteurs voor advies (*):
Saskia Bricmont van de Commissie internationale handel
Isabel Carvalhais van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
(*) Procedure met medeadviserende commissies – Artikel 57 van het Reglement


Procedure : 2020/2273(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A9-0179/2021
Ingediende teksten :
A9-0179/2021
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen

(2020/2273(INI))

Het Europees Parlement,

 gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “De EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),

 gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640) en de resolutie van het Parlement van 15 januari 2020 over hetzelfde onderwerp[1],

 gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020)0381),

 gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2016 over het actieplan van de EU tegen de illegale handel in wilde dieren en planten (COM(2016)0087),

 gezien het verslag van de Commissie van 2 oktober 2015 over de tussentijdse evaluatie van de biodiversiteitsstrategie van de EU voor 2020 (COM(2015)0478),

 gezien de mededeling van de Commissie van 23 juli 2019 getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” (COM(2019)0352) en de resolutie van het Parlement van 16 september 2020 over maatregelen van de EU om de bossen wereldwijd te beschermen en te herstellen[2],

 gezien Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet”[3] en het voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad van 14 oktober 2020 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (COM(2020)0652),

 gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie)[4],

 gezien het mondiaal evaluatieverslag over biodiversiteit en ecosysteemdiensten van het intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) van 31 mei 2019,

 gezien het VN-verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) en de aankomende 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij dit verdrag (COP15),

 gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s),

 gezien de 5e Global Biodiversity Outlook van het secretariaat van het Verdrag inzake biologische diversiteit van 15 september 2020,

 gezien de verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC), in het bijzonder het speciaal verslag “The Ocean and Cryosphere in a Changing Climate” van 24 september 2019, het speciaal verslag “Climate Change and Land” van 8 augustus 2019 en het speciaal verslag “Global Warming of 1.5 °C” van 8 oktober 2018,

 gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites),

 gezien het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten,

 gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee,

 gezien het Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging, het Verdrag voor de bescherming van de Zwarte Zee, het Verdrag van Helsinki ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied en het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan,

 gezien de verslagen van de speciale VN-rapporteur van 24 januari 2018 en 15 juli 2020 over mensenrechtenverplichtingen met betrekking tot het recht op een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu,

 gezien de “Leaders’ Pledge for Nature” van de Verenigde Naties van 28 september 2020, getiteld “United to Reverse Biodiversity Loss by 2030 for Sustainable Development”,

 gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap (EEA) van 4 december 2019 getiteld “Het milieu in Europa – Toestand en verkenningen 2020: kennis voor de transitie naar een duurzaam Europa”,

 gezien het verslag van het EEA van 19 oktober 2020 getiteld “State of Nature in the EU – Results from reporting under the nature directives 2013-2018”,

 gezien het verslag met wereldwijde vooruitzichten inzake hulpbronnen voor 2019 van het Internationale panel voor hulpbronnen van het Milieuprogramma van de VN,

 gezien het verslag van de IPBES-workshop over biodiversiteit en pandemieën van 29 oktober 2020,

 gezien het verslag van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) van 2020 getiteld “State of World Fisheries and Aquaculture”,

 gezien het “Science for policy”-verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie van 13 oktober 2020 getiteld “Mapping and Assessment of Ecosystems and their Services: An EU ecosystem assessment”,

 gezien de speciale verslagen van de Europese Rekenkamer van 5 februari 2020 getiteld “Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen: beperkte vooruitgang bij het meten en beperken van de risico’s”, van 5 juni 2020 getiteld “Biodiversiteit op landbouwgrond: met de bijdrage van het GLB is de achteruitgang niet tot staan gebracht”, van 9 juli 2020 getiteld “Bescherming van wilde bestuivers in de EU – de initiatieven van de Commissie hebben geen vruchten afgeworpen” en van 26 november 2020 getiteld “Het mariene milieu: de EU biedt brede, maar geen diepgaande bescherming”,

 gezien de briefing van het Europees Milieuagentschap van 6 oktober 2020 getiteld “Management effectiveness in the EU’s Natura 2000 network of protected areas”’,

 gezien de briefing van het Europees Milieuagentschap van 11 januari 2021 getiteld “Growth without economic growth”,

 gezien de uitkomst van de ad-hocgroep van technische deskundigen van het Biodiversiteitsverdrag (VBD) over risicobeoordeling van 15 april 2020,

 gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15)[5],

 gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu[6],

 gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over het jaarlijks strategisch verslag over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s)[7],

 gezien zijn resolutie van 22 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau[8],

 gezien zijn resolutie van 15 november 2017 over een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie[9],

 gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over het besluit van Japan om in het seizoen 2015-2016 de walvisvangst te hervatten[10] en zijn resolutie van 12 september 2017 over de walvisvangst in Noorwegen[11],

 gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen[12],

 gezien zijn resolutie van 9 september 2020 over het Europees Jaar van groenere steden 2022[13],

 gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

 gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest),

 gezien artikel 54 van zijn Reglement,

 gezien de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie visserij,

 gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0179/2021),

A. overwegende dat het Europees Parlement een noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu heeft afgekondigd en zich ertoe heeft verbonden de concrete maatregelen te nemen die nodig zijn om deze bedreiging te bestrijden en beperken voor het te laat is[14]; overwegende dat verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering met elkaar samenhangen en elkaar onderling versterken[15], even grote bedreigingen voor ons leven en onze planeet vormen en als zodanig zo snel mogelijk gezamenlijk moeten worden aangepakt;

B. overwegende dat de natuur wordt aangetast op een tempo en schaal die we in de menselijke geschiedenis niet eerder hebben gezien; overwegende dat wereldwijd naar schatting één miljoen soorten met uitsterven bedreigd worden[16]; overwegende dat slechts 23 % van de soorten en 16 % van de habitats die onder de Natura-richtlijnen van de EU vallen een gunstige status van instandhouding heeft[17];

C. overwegende dat met de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de aankomende internationale overeenkomst in het kader van het VBD wordt beoogd een Europese en internationale kaders voor biodiversiteit voor de periode tot 2030 vast te stellen;

D. overwegende dat 2021 een doorslaggevend jaar zal zijn voor de biodiversiteit en dat de COP15 een “Overeenkomst van Parijs-moment” moet worden voor biodiversiteit; overwegende dat de COP15 en de COP26 van het UNFCCC een unieke kans bieden om van een reactief model over te stappen op een proactief, op voorzorg gebaseerd model en eindelijk de ingrijpende veranderingen teweeg te brengen die nodig zijn;

E. overwegende dat de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 een van de belangrijkste initiatieven van de Europese Green Deal is; overwegende dat de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie, samen met andere beleidsinitiatieven, bepalend zijn voor de veranderingen waarmee de natuur wordt beschermd en habitats en soorten in stand worden gehouden;

F. overwegende dat de beschikbare gegevens erop lijken te wijzen dat het nog niet te laat is om de huidige dalende trend betreffende biodiversiteit een halt toe te roepen en om te buigen[18]; overwegende dat dit wezenlijke veranderingen vergt;

G. overwegende dat de mens deel uitmaakt van de natuur en de natuur een intrinsieke waarde heeft; overwegende dat biodiversiteit een integraal deel van het werelderfgoed is;

H. overwegende dat soorten permanent uitsterven, wat een bedreiging vormt voor ecosystemen en de levering van ecosysteemdiensten, alsook voor het welzijn en voortbestaan van de mens; overwegende dat de Internationale Unie voor behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen (IUCN) alleen al in de afgelopen tien jaar 160 soorten uitgestorven heeft verklaard;

I. overwegende dat volgens IPBES de eigenschappen van 90 % van de grond in 2050 naar verwachting aanzienlijk zullen zijn veranderd en dat dit nu al voor 75 % van de grond geldt; overwegende dat 85 % van de wetlandgebieden al verloren zijn gegaan;

J. overwegende dat biodiversiteit cruciaal is voor de voedselzekerheid, het menselijk welzijn en ontwikkeling wereldwijd;

K. overwegende dat de EU de gelegenheid moet aangrijpen om de ervaringen die zijn opgedaan tijdens de COVID-19-pandemie te verwerken in haar beleid en doelstellingen;

L. overwegende dat 70 % van de opkomende ziekten en pandemieën van dierlijke oorsprong zijn[19]; overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat praktijken die de biodiversiteit onder druk zetten, kunnen leiden tot toenemende risico’s voor de gezondheid van mens en dier;

M. overwegende dat de vernietiging van natuurlijke habitats en de handel in wilde dieren leidt tot een toename van contactzones tussen mensen en in het wild levende dieren, en in de toekomst in belangrijke mate zal bijdragen aan de opkomst en verspreiding van virusziekten[20];

N. overwegende dat biodiversiteit een positieve bijdrage levert aan de menselijke gezondheid; overwegende dat 80 % van de door mensen gebruikte geneesmiddelen van natuurlijke oorsprong zijn[21];

O. overwegende dat de EU over meer beschermde gebieden beschikt dan alle andere regio’s ter wereld[22]; overwegende dat het huidige netwerk van wettelijk beschermde gebieden, met inbegrip van de gebieden die strikt worden beschermd, echter niet toereikend is om de biodiversiteit te waarborgen[23];

P. overwegende dat de EU nog steeds aanloopt tegen leemten in de uitvoering die een doelmatig beheer van het Natura 2000-netwerk in de weg staan;

Q. overwegende dat Natura 2000 bijdraagt tot de instandhouding van soorten, maar dat veel bedreigde soorten niet door dit netwerk worden beschermd[24];

R. overwegende dat Natura 2000 naar schatting 52 000 directe en indirecte arbeidsplaatsen oplevert op het gebied van natuurbescherming en dat 3,1 miljoen (een kwart) van de banen in de toeristische sector verband houden met beschermende gebieden[25]; overwegende dat met de uitbreiding van de beschermde gebieden wordt gestreefd naar het beschermen van biodiversiteit, maar dat dit ook bijdraagt aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en aanzienlijke rendementen en werkgelegenheid oplevert;

S. overwegende dat de Europese Rekenkamer ernstige tekortkomingen heeft gesignaleerd in het EU-beleid inzake de bescherming en het herstel van biodiversiteit, waaronder, maar niet beperkt tot, ontoereikende maatregelen om de biodiversiteit te beschermen en herstellen, gebrekkige uitvoering en financiering en ongeschikte indicatoren om de vorderingen te meten[26]; overwegende dat deze tekortkomingen in het toekomstige EU-beleid moeten worden weggenomen;

T. overwegende dat ongeveer 75 % van de wereldvoedseloogst afhankelijk is van bestuiving door insecten[27] en overwegende dat bestuivers dramatisch zijn afgenomen in de laatste decennia; overwegende dat het behoud van biodiversiteit en het behoud van insecten onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden;

U. overwegende dat richtsnoeren inzake bijen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) niet formeel zijn vastgesteld en dat de evaluatie ervan niet met succes is afgerond;

V. overwegende dat het Europees Parlement op 18 december 2019 een resolutie heeft aangenomen over het over het EU-initiatief inzake bestuivers[28], waaruit opnieuw blijkt dat zij een groot belang hecht aan de bescherming van bestuivers;

W. overwegende dat het kader en de acties van het huidige EU-initiatief voor bestuivers versterking en doelmatige integratie vereisen in al het sectorale EU-beleid;

X. overwegende dat monitoring-, onderzoeks- en andere activiteiten in verband met de bescherming van insecten versnipperd, vaak ontoereikend en op nationaal niveau ondergefinancierd of zelfs niet-bestaand zijn;

Y. overwegende dat het verlies aan biodiversiteit samenhangt met economische activiteiten; overwegende dat economische activiteiten de grenzen van onze planeet moeten eerbiedigen;

Z. overwegende dat het behoud van de biodiversiteit en ecosystemen directe en indirecte economische voordelen voor de meeste economische sectoren heeft en de grondslag vormt voor de goede werking van de economie en de samenleving; overwegende dat alle bedrijven direct of indirect afhankelijk zijn van ecosysteemdiensten; overwegende dat verbetering van het biodiversiteitsbeleid met doeltreffende maatregelen kan bijdragen aan versterking van de economie en het scheppen van werkgelegenheid;

AA. overwegende dat veranderingen in land- en zeegebruik, de winning van natuurlijke hulpbronnen, de klimaatverandering, verontreiniging en de invasie van uitheemse soorten de belangrijkste rechtstreekse oorzaken zijn van verlies aan biodiversiteit[29]; overwegende dat naast natuurbehoud en -herstel maatregelen voor de aanpak van de factoren die bijdragen aan biodiversiteitsverlies, met name met het oog op de transformatie van het landgebruik en het voedselsysteem, essentieel zijn voor een doeltreffende biodiversiteitsstrategie na 2020[30];

AB. overwegende dat bodems een gemeenschappelijke hulpbron zijn[31] en de biodiversiteit ervan onder steeds grotere druk komt te staan; overwegende dat EU-brede monitoring van bodembiodiversiteit, waaronder de tendensen in het bereik en volume ervan, op de lange termijn een aanvulling moet vormen op regelmatige Land Use and Coverage Area Frame Surveys over fysisch-chemische parameters;

AC. overwegende dat agrobiodiversiteit alle onderdelen van biologische diversiteit bestrijkt die relevant zijn voor voedsel en landbouw, alsook alle onderdelen van biologische diversiteit die deel uitmaken van landbouwecosystemen, ook wel aangeduid als agro-ecosystemen, waaronder de verscheidenheid en variabiliteit van dieren, planten en micro-organismen op genetisch, soort- en ecosysteemniveau, die noodzakelijk zijn om de essentiële functies van agro-ecosystemen en hun structuur en processen te ondersteunen;

AD. overwegende dat uit de langetermijntendensen op het gebied van weide-, bos- en gewone vogelsoorten en graslandvlinderpopulaties blijkt dat de biodiversiteit van de landbouwgrond in de EU er sterk op achteruit is gegaan[32]; overwegende dat dit hoofdzakelijk het gevolg is van het verlies aan en de fragmentatie en aantasting van natuurlijke ecosystemen, wat voornamelijk wordt veroorzaakt door de intensivering van de landbouw, intensief bosbeheer, het opgeven van landbouwgrond en stadsuitbreiding[33];

AE. overwegende dat het duurzaam beheer van landbouwgrond kan bijdragen aan bredere ecosysteemfuncties, zoals de bescherming van de biodiversiteit, koolstofvastlegging, het op peil houden van de water- en luchtkwaliteit, het vasthouden van vocht in de bodem met een vermindering van het afstromende water, waarbij water de kans krijgt de grond te infiltreren en de erosie wordt beheerst;

AF. overwegende dat op grond van de biomassa geschat wordt dat de meeste zoogdieren ter wereld vee zijn en slechts een klein percentage uit wilde dieren bestaat; overwegende dat de genetische diversiteit van vogels zich ook op een zorgwekkend laag niveau bevindt[34];

AG. overwegende dat de visserij-, aquacultuur- en verwerkende sector kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling;

AH. overwegende dat in wetenschappelijke studies bezorgdheid is geuit over de aanzienlijke negatieve gevolgen op lange termijn van bepaalde vismethoden op de biodiversiteit in de oceanen en het mariene milieu;

AI. overwegende dat vissers kunnen bijdragen aan het voorkomen van de aantasting en het behoud van het mariene milieu door duurzame methoden en technieken te gebruiken;

AJ. overwegende dat sommige vissoorten zoals steur dreigen uit te sterven door de aantasting van hun habitats, de verstoring van migratiecorridors en overbevissing;

AK. overwegende dat er ondanks bepaalde aantoonbare verbeteringen op duurzaamheidsgebied die bij de exploitatie van natuurlijke mariene rijkdommen in bepaalde zeebekkens zijn vastgesteld, nog steeds gebieden zijn waar de situatie zorgelijk is, met name de Middellandse Zee;

AL. overwegende dat de EU doelstellingen heeft vastgesteld op grond van de kaderrichtlijn mariene strategie; overwegende dat er nog verdere maatregelen nodig zijn om de doelstelling van een goede ecologische toestand van de wateren te behalen;

AM. overwegende dat de Europese Rekenkamer heeft verklaard[35] dat er weliswaar een kader ter bescherming van het mariene milieu bestaat, maar dat de EU-maatregelen niet tot een afdoende bescherming van ecosystemen en habitats hebben geleid en dat de momenteel beschermde mariene gebieden (MPA’s) slechts beperkte bescherming bieden;

AN. overwegende dat 43 % van het grondgebied van de EU uit bossen bestaat en dat hier 80 % van haar terrestrische biodiversiteit te vinden is[36]; overwegende dat bosbouwactiviteiten de op een na grootste gerapporteerde drukcategorie vormen voor soorten[37], die met name van invloed is op geleedpotigen, zoogdieren en niet-vaatplanten; overwegende dat veel van bossen afhankelijk soorten negatieve gevolgen ondervinden van de verwijdering van dode, stervende en oude bomen[38], de vermindering van het aantal oerbossen en bepaalde bosbeheermethoden, zoals kaalslag;

AO. overwegende dat meer dan 75 % van de wereldwijde terrestrische biodiversiteit in bossen te vinden is[39]; overwegende dat het Parlement aanbevelingen heeft gedaan aan de Commissie inzake een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing en aantasting van bossen en ecosystemen op wereldniveau[40];

AP. overwegende dat een goede toestand van het milieu en gezonde ecosystemen van vitaal belang zijn voor de bestrijding van de klimaatverandering, en dat ecosystemen een fundamentele rol spelen bij de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering; overwegende dat klimaatverandering gevolgen heeft voor de biodiversiteit omdat klimaatvariabelen in hoge mate bepalend zijn voor de geografische grenzen van soorten; overwegende dat soorten in gebieden waar het klimaat niet geschikt meer is hun geografische grenzen verleggen of lokaal uitsterven;

AQ. overwegende dat op de natuur gebaseerde oplossingen en een op ecosystemen gebaseerde aanpak een sterke beleidskoppeling tussen de drie Rio-verdragen tot stand kunnen brengen, waarmee klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit op integrale en samenhangende manier kunnen worden aangepakt;

AR. overwegende dat verontreiniging volgens IPBES een van de vijf directe oorzaken van biodiversiteitsverlies is; overwegende dat naar schatting solide informatie bestaat voor ongeveer 500 chemische stoffen en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in april 2019 aangaf dat 450 stoffen voldoende waren gereguleerd; overwegende dat over 10 000 stoffen werd geoordeeld dat hun risico’s redelijk goed in kaart waren gebracht, terwijl voor ongeveer 20 000 stoffen beperkte informatie over risico’s beschikbaar is; overwegende dat er voor de meerderheid van de stoffen, ongeveer 70 000, nauwelijks informatie beschikbaar is over de gevaren of blootstellingsrisico’s die zij opleveren; overwegende dat urgent iets moet worden gedaan aan de gebrekkige kennis over alle effecten van chemische stoffen op de biodiversiteit en het milieu;

AS. overwegende dat lichtvervuiling de natuurlijke lichtniveaus voor mensen, dieren en planten verstoort, en dus negatieve gevolgen heeft voor de biodiversiteit door bijvoorbeeld de migratie-, nachtelijke en voortplantingsactiviteiten van dieren uit evenwicht te brengen, en ook leidt tot sterfte onder insecten en bestuivers die worden aangetrokken door kunstlicht;

AT. overwegende dat invasieve uitheemse soorten (IUS) volgens het verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek uit 2020[41] nu in alle ecosystemen aanwezig zijn en een bedreiging vormen voor met name stedelijke ecosystemen en graslanden;

AU. overwegende dat de huidige negatieve tendensen met betrekking tot biodiversiteit en ecosystemen niet alleen de verwezenlijking van de SDG-milieudoelstellingen zullen ondermijnen, maar ook van degene op het gebied van armoede, honger, gezondheid, water, steden en klimaat; overwegende dat het verlies en de aftakeling van de biodiversiteit daarom niet alleen moeten worden beschouwd als een milieuprobleem maar ook als een probleem op het gebied van ontwikkeling en economie en als een sociaal en ethisch probleem;

AV. overwegende dat 80 % van de biodiversiteit van de EU momenteel te vinden is in de ultraperifere gebieden en landen en gebieden overzee[42];

AW. overwegende dat de EU en de lidstaten hun internationale verplichtingen inzake biodiversiteit en mensenrechten moeten nakomen, naast hun verplichting om te zorgen voor beleidscoherentie op het gebied van hun extern optreden, in overeenstemming met de in het Handvest neergelegde verplichting om een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu te integreren in het beleid van de EU en dit te waarborgen overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling;

AX. overwegende dat de werkzaamheden van de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en milieu het pad kunnen effenen voor de ontwikkeling van een rechtskader inzake mensenrechtenverplichtingen in verband met de instandhouding en het duurzame gebruik van biodiversiteit; overwegende dat het aantal aanvallen op milieu- en mensenrechtenactivisten de afgelopen jaren in heel de wereld aanzienlijk is toegenomen;

AY. overwegende dat naar schatting ten minste een kwart van het totale landoppervlak van de aarde eigendom is van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen of door hen wordt beheerd, gebruikt of bewoond; overwegende dat de collectieve en individuele rechten van inheemse volkeren in de VN-verklaring over de rechten van inheemse volken worden erkend; overwegende dat inheemse volkeren en lokale gemeenschappen een essentiële rol spelen in het behoud van de wereldwijde biodiversiteit en dat de doelstellingen met betrekking tot wereldwijde biodiversiteit niet kunnen worden gerealiseerd zonder dat hun rechten worden erkend;

AZ. overwegende dat zowel de illegale en legale handel in als het gebruik van wilde dieren aanzienlijk bijdraagt aan de vermindering van de biodiversiteit, en dat de vernietiging van natuurlijke habitats en de uitbuiting van wilde dieren bijdragen aan de opkomst en verspreiding van infectieziekten[43];

BA. overwegende dat de mariene biodiversiteit volgens IPBES en het IPCC ernstig bedreigd wordt[44]; overwegende dat het Europees Milieuagentschap heeft gewaarschuwd voor de huidige staat van achteruitgang van het Europese mariene milieu en erop aandringt onze mariene ecosystemen snel te herstellen en daarbij met name te kijken naar de gevolgen van menselijke activiteiten voor het mariene milieu[45]; overwegende dat mariene hotspots als koraalriffen, mangroven en zeegrasvelden sterk zijn aangetast en worden bedreigd door klimaatverandering en verontreiniging;

BB. overwegende dat de oceaan één geheel is en de goede milieutoestand ervan van essentieel belang is voor zijn veerkracht en het ononderbroken leveren van ecosysteemdiensten, zoals de opname van CO2 en de productie van zuurstof; overwegende dat klimaatmechanismen afhankelijk zijn van de gezondheid van de oceaan en van mariene ecosystemen, die op dit moment de gevolgen ondervinden van de wereldwijde opwarming van het klimaat, vervuiling, overexploitatie van de mariene biodiversiteit, verzuring, zuurstofverlies en kusterosie; overwegende dat de IPCC erop wijst dat de oceaan deel uitmaakt van de oplossing voor het beperken van en aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering[46];

BC. overwegende dat 80 % van het zwerfvuil op zee van het land afkomstig is en dat zich 150 miljoen ton aan plastic in de wereldzeeën heeft opgehoopt[47]; overwegende dat 80 % van het stedelijk afvalwater in zee wordt geloosd; overwegende dat de cumulatieve massa van drijvend afval aan het oppervlak slechts 1 % vertegenwoordigt van het plastic dat in de oceaan wordt gestort[48];

BD. overwegende dat de blauwe economie een kans vormt voor de duurzame ontwikkeling van maritieme en kustactiviteiten;

BE. overwegende dat gezamenlijke initiatieven van burgers, gemeenten, verenigingen, bedrijven, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke belanghebbenden met betrekking tot de bescherming en het herstel van de biodiversiteit moeten worden aangemoedigd;

BF. overwegende dat de succesvolle uitvoering van de strategie een doeltreffende samenwerking op EU- en nationaal niveau vergt, met inbegrip van alle belanghebbenden;

Huidige stand van zaken met betrekking tot biodiversiteit

1. is ingenomen met de nieuwe EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en het ambitieniveau ervan;

2. is ook ingenomen met de belangrijkste ambitie: ervoor zorgen dat tegen 2050 alle ecosystemen wereldwijd hersteld, veerkrachtig en adequaat beschermd zijn; benadrukt dat alle inspanningen erop gericht moeten zijn om deze doelstelling zo snel mogelijk te verwezenlijken;

3. is van mening dat de uitvoering van de strategie consistent moet zijn met de overige strategieën van de Europese Green Deal, zoals de “van boer tot bord”-strategie; onderkent het belang van de drie dimensies van duurzame ontwikkeling: de ecologische, de economische en de sociale dimensie; herinnert eraan dat de ecologische dimensie, waaronder het behoud van biodiversiteit en ecosystemen, de andere twee dimensies ondersteunt en het fundament vormt voor duurzame ontwikkeling en de verwezenlijking van de SDG’s;

4. herinnert eraan dat er dringend behoefte bestaat aan een sterkere maritieme visie in de nieuwe strategieën van de Europese Unie, in het bijzonder in de follow-up van de Europese Green Deal, de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie;

5. verzoekt de Commissie om alle wetgevingsvoorstellen te baseren op een volledige effectbeoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met zowel de afzonderlijke als de cumulatieve effecten, alsook met de kosten van het nemen en nalaten van maatregelen gelet op de gevolgen daarvan op korte en lange termijn;

6. verzoekt de Commissie, met het oog op de uitvoering van effectbeoordelingen, het enige instrument waarmee op dit ogenblik de milieuaspecten worden beoordeeld aan te vullen met instrumenten waarmee de effecten op de biodiversiteit, het gebruik van hulpbronnen en vervuiling worden onderzocht;

7. herinnert aan de conclusie uit het IPBES-verslag van 2019 dat de natuur wereldwijd verloren gaat in een tempo dat we in de geschiedenis van de mens nog niet eerder hebben gezien, en dat ongeveer één miljoen van de naar schatting ruim acht miljoen soorten met uitsterven worden bedreigd;

8. merkt op dat dit de derde strategie inzake biodiversiteit is waarmee beoogd wordt het verlies aan biodiversiteit in de EU tot staan te brengen; betreurt evenwel dat de biodiversiteit in de EU nog steeds achteruitgaat; betreurt ten zeerste dat de EU noch de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2020, noch de wereldwijde Aichi-biodiversiteitsdoelstellingen heeft behaald;

9. benadrukt dat streefdoelen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 volledig moeten worden gerealiseerd; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij zich verbinden tot substantiële en aanvullende maatregelen met betrekking tot de instandhouding en het herstel van biodiversiteit, zodat de nieuwe doelstellingen, die duidelijk omschreven en meetbaar moeten zijn, volledig kunnen worden verwezenlijkt;

10. benadrukt dat de COVID-19-pandemie opnieuw het belang van de holistische toepassing van het “één gezondheid”-beginsel in de beleidsvorming heeft aangetoond en duidelijk heeft gemaakt dat de gezondheid van mens, dier en milieu met elkaar samenhangen en dat er dringend ingrijpende veranderingen moeten worden doorgevoerd in de hele samenleving; benadrukt de belangrijke rol van de Commissie bij het coördineren en ondersteunen van de “één gezondheid”-benadering en het bepleiten van de toepassing daarvan in alle internationale fora; dringt erop aan het huidige beleid van de EU te herzien en dringend af te stemmen op de vereiste veranderingen;

11. merkt op dat tot de onderliggende oorzaken van pandemieën dezelfde wereldwijde ecologische veranderingen behoren die ten grondslag liggen aan het verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering[49], zoals veranderingen in landgebruik en de legale en illegale handel in en consumptie van wilde dieren; wijst erop dat het risico op pandemieën aanzienlijk kan worden verlaagd door menselijke activiteiten die bijdragen aan biodiversiteitsverlies te beperken, en dat de geschatte kosten van het beperken van het risico op pandemieën 100 keer lager zijn dan de kosten van de bestrijding ervan[50];

12. verzoekt de lidstaten en de Commissie met klem ten volle rekening te houden met de wetenschappelijke gegevens, verslagen en aanbevelingen over zoönosen en pandemieën, waaronder het verslag van de IPBES-workshop over biodiversiteitsverlies en pandemieën[51], het verslag van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties van 6 juli 2020 getiteld “Preventing the next pandemic – Zoonotic diseases and how to break the chain of transmission”[52], en de tripartiete conceptnota van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de FAO en de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) van april 2010 over het delen van verantwoordelijkheden en het coördineren van mondiale activiteiten voor het aanpakken van gezondheidsrisico’s voortvloeiend uit de interactie van dierlijke en menselijke ecosystemen[53];

13. is ingenomen met de beoogde versterking van de EU-maatregelen tegen pandemieën en andere gezondheidsbedreigingen in het kader van de Europese gezondheidsunie[54], waaronder het opstellen van een plan van de Unie voor gezondheidscrises en pandemieën zoals voorzien in het nieuwe voorstel van de Commissie inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid[55], dat mede betrekking moet hebben op pandemieën van zoönotische oorsprong;

Bescherming en herstel

14. staat volledig achter de doelstellingen om ten minste 30 % van de mariene en terrestrische gebieden van de Unie te beschermen, met inbegrip van een grote verscheidenheid aan ecosystemen zoals bossen, watergebieden, veengebieden, graslanden en kustecosystemen, en om ten minste 10 % van de mariene en terrestrische gebieden van de Unie strikt te beschermen, met inbegrip van alle resterende oerbossen en oude bossen en andere koolstofrijke ecosystemen; benadrukt dat deze streefcijfers bindend moeten zijn en door de lidstaten op nationaal niveau moeten worden verwezenlijkt, in samenwerking met regionale en lokale autoriteiten en in overeenstemming met wetenschappelijke criteria en de behoeften op het gebied van biodiversiteit, rekening houdend met de absolute en relatieve omvang van de natuurgebieden in iedere lidstaat en de regionale en lokale omstandigheden;

15. benadrukt dat deze beschermde gebieden een ecologisch samenhangend en representatief netwerk moeten vormen, dat voortbouwt op de bestaande beschermde gebieden; onderstreept dat de beschermde gebieden niet alleen moeten worden uitgebreid, maar dat ook de kwaliteit ervan moet worden gewaarborgd, mede door voldoende financiering en de uitvoering van duidelijke en doeltreffende plannen voor instandhouding, goed beheer, adequate monitoring en evaluatie, en een doeltreffende handhaving van de toepasselijke wetgeving;

16. herinnert eraan dat industriële activiteiten en de ontwikkeling van infrastructuur die schadelijk zijn voor het milieu volgens de internationale aanbevelingen van de IUCN moeten worden verboden in alle categorieën beschermde gebieden[56];

17. benadrukt dat er een duidelijke definitie van strikte bescherming moet worden vastgesteld; verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten te verduidelijken welke menselijke activiteiten mogelijk in gebieden met strikte bescherming kunnen worden toegestaan indien zij natuurlijke processen wezenlijk ongestoord laten en verenigbaar zijn met de ecologische vereisten voor deze gebieden, hetgeen zou moeten worden vastgesteld aan de hand van een beoordeling per geval op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis;

18. onderstreept dat om de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 te verwezenlijken ook de aantasting van de resterende mariene en terrestrische gebieden in de EU zal moeten worden voorkomen; pleit voor maatregelen om het verlies aan biodiversiteit buiten beschermde gebieden aan te pakken; merkt op dat het herstel van natuur en ecosystemen in beschermde gebieden het constante verlies aan biodiversiteit en de aantasting van ecosystemen elders niet kan compenseren;

19. onderstreept dat het belangrijk is dat de op behoud en herstel gerichte inspanningen ook landen en gebieden overzee omvatten;

20. acht het belangrijk om rekening te houden met biogeografische regio’s en om een overheidsbrede aanpak van beschermde gebieden te hanteren waarbij lidstaten de behoefte aan financiële steun en compensatiemaatregelen beoordelen in het kader van de aanwijzing van beschermde gebieden; benadrukt de noodzaak om alle relevante belanghebbenden hierbij te betrekken, met inbegrip van grondeigenaren;

21. herinnert eraan dat de EU beschikt over het grootste gecoördineerde netwerk van beschermde gebieden ter wereld;

22. constateert de wil om te garanderen dat de instandhoudingstendens en gunstige staat van instandhouding van alle beschermde habitats en soorten tegen 2030 niet zullen zijn verslechterd en dat op lidstaatniveau ten minste 30 % van de soorten en habitats waarvan de staat van instandhouding momenteel niet gunstig is deze dan wel zal hebben of een sterk positieve tendens zal vertonen; is evenwel van mening dat alle op grond van de vogelrichtlijn[57] en de habitatrichtlijn[58] beschermde soorten en habitats zo spoedig mogelijk een gunstige staat van instandhouding moeten bereiken; benadrukt dat de bestaande verplichtingen al moeten waarborgen dat soorten niet achteruitgaan; verzoekt de Commissie samen met het EEA een duidelijke basislijn vast te stellen om geharmoniseerde en regelmatig rapportage te garanderen, en tekortkomingen in de huidige methode om tendensen te ramen aan te pakken;

23. verzoekt de lidstaten om de kwaliteit en volledigheid van hun monitoringsystemen voor het Natura 2000-netwerk te verbeteren, waaronder de monitoring van de doeltreffendheid van het beheer; benadrukt het belang van gespecialiseerde beheersinstanties en gebiedsbeheersplannen; wijst erop dat praktijkmensen de bestaande normen van doelmatig beheer volgens een briefing van het EEA[59] onvoldoende kennen en begrijpen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om meer gerichte capaciteitsopbouw te verzorgen en betere richtsnoeren inzake doelmatig beheer te verstrekken met het oog op de beoordeling en verbetering van het beheer van Natura 2000, onder meer door het gebruik van mondiale normen voor de evaluatie van de doeltreffendheid van het beheer van beschermde gebieden, zoals de groene lijst van beschermde en in stand gehouden gebieden van de IUCN; verzoekt de Commissie de richtsnoeren voor aanpassingsgericht beheer in Natura 2000 bij te werken en hierbij de potentiële effecten van klimaatverandering op soorten en ecosystemen in acht te nemen;

24. verzoekt de lidstaten de genetische diversiteit van wilde diersoorten te beschermen door middel van adequate instandhoudingsmaatregelen;

25. betreurt dat de lidstaten de doelstelling van een goede milieutoestand voor mariene wateren in 2020, die is opgenomen in de kaderrichtlijn mariene strategie, niet hebben verwezenlijkt; verzoekt de Commissie het netwerk van MPA’s te versterken door de connectiviteit, het beheer en de ruimtelijke planning te verbeteren, alsook door stelselmatige evaluatie en handhaving;

26. toont zich bezorgd over de staat van de zoetwaterecosystemen en -soorten; merkt op dat de achteruitgang in Europa tussen 1970 en 2016 met 93 % de grootste ter wereld was[60];

27. onderstreept dat de terrestrische biodiversiteit zich grotendeels in bosgebieden bevindt; merkt op dat zich lichte verbeteringen hebben voorgedaan in de staat van instandhouding van een klein aantal bossoorten[61], maar dat de staat van instandhouding van boshabitats en -soorten waarop de natuurwetgeving van de EU van toepassing is geen noemenswaardige tekenen van verbetering vertoont[62]; benadrukt dat tussen 2011 en 2020 de staat van bijna een derde van de bossen in de EU als slecht werd aangemerkt (31 %) en de staat van meer dan de helft als matig (54 %)[63];

28. wijst op de slechte toestand van de Europese bossen; benadrukt dat in sommige biogeografische regio’s zelfs maar 5 % van de boshabitats uit bijlage I in een gunstige staat van instandhouding verkeert[64]; onderstreept dat de lidstaten op grond van de biodiversiteitsstrategie verplicht zijn ervoor te zorgen dat de instandhoudingstendensen en staat van instandhouding van alle beschermde habitats en soorten niet zullen verslechteren; wijst op de aanzienlijke mate van verdere achteruitgang van bosecosystemen in een ongunstige staat van instandhouding in de meeste biogeografische regio’s[65];

29. wijst met bezorgdheid op het gerapporteerde aanzienlijke verlies aan bossoorten en -habitats; herinnert eraan dat vijf bosboomsoorten niet meer in het wild voorkomen, 42 soorten ernstig bedreigd zijn en 107 soorten bedreigd zijn;

30. acht het belangrijk en dringend dat de strikte bescherming van de resterende oerbossen moet worden gegarandeerd; benadrukt dat bosverbetering om natuurbossen de gelegenheid te geven ouder te worden essentieel is om het areaal aan oerbossen te laten groeien; is ingenomen met de lopende participatieve processen om oerbossen te definiëren, in kaart te brengen en te monitoren;

31. verzoekt de lidstaten de nationale wetgeving te verbeteren om de bescherming tegen illegale houtkap te versterken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de bestaande gegevens over de locatie van deze bossen te harmoniseren en ontbrekende informatie aan te vullen, en in 2020 retroactief een databank op te zetten met alle plekken die potentieel voldoen aan de voorwaarden om als oerbos te worden aangemerkt, een tijdelijk moratorium op houtkap op al deze locaties vast te stellen teneinde te voorkomen dat ze opzettelijk worden vernietigd en per ommegaande wettelijk vast te leggen dat in de bossen waarvan is bevestigd dat het oerbossen zijn, niet mag worden geïntervenieerd;

32. is zeer ingenomen met de toezegging om een wetgevingsvoorstel inzake het EU-plan voor het herstel van de natuur op te stellen, met inbegrip van bindende hersteldoelstellingen, en pleit nogmaals voor een doelstelling om ten minste 30 % van de grond en zeeën van de EU te herstellen[66], die door elke lidstaat op zijn grondgebied volledig moet worden verwezenlijkt, zowel binnen als buiten de reeds beschermde gebieden, uitgaande van de behoeften op het gebied van biodiversiteit en ecosystemen, gelet op de specifieke kenmerken van iedere lidstaat; benadrukt dat de hersteldoelstellingen moeten voortbouwen op de bestaande EU-wetgeving en dat herstelinspanningen natuurlijke regeneratie zo veel mogelijk moeten bevorderen;

33. is van mening dat het wetgevingsvoorstel inzake het EU-plan voor het herstel van de natuur naast een algemene hersteldoelstelling specifieke doelstellingen op EU- en lidstaatniveau met betrekking tot ecosystemen, habitats en soorten moet bevatten, rekening houdend met de ecosystemen in iedere lidstaat, met bijzondere nadruk op ecosystemen waar tegelijkertijd een bijdrage kan worden geleverd aan biodiversiteitsherstel en de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering; benadrukt dat dit instrument zowel bossen, graslanden, waterrijke gebieden, veengebieden, bestuivers, vrijstromende rivieren, kustgebieden en mariene ecosystemen moet bestrijken; benadrukt dat er na het herstel geen aantasting van de ecosystemen meer mag worden toegestaan; is van mening dat de voortgang bij de verwezenlijking van de hersteldoelstellingen zowel op EU- als op lidstaatniveau regelmatig moet worden beoordeeld, onder meer aan de hand van tussentijdse doelstellingen op weg naar 2030;

34. onderstreept dat er positieve stimulansen en participatieve processen moeten worden gecreëerd om de inzet voor het herstel van de biodiversiteit te versterken;

35. wijst met klem op het belang van een volledige integratie van doelstellingen voor natuurherstel in ander verwant beleid en verwante strategieën; dringt opnieuw aan op bindende doelstellingen voor het herstel van bossen[67], waaronder de verbetering en het herstel van de aansluitingen tussen bossen; verzoekt om opname in het plan voor natuurherstel van de doelstelling om 25 000 km aan vrijstromende rivieren te herstellen door middel van de verwijdering van obstakels en het herstel van overstromingsvlakten;

36. betreurt ten zeerste de daling van het aantal bestuivers, aangezien die een belangrijke indicator van de gezondheid van het milieu zijn; benadrukt dat deze daling niet alleen een verlies aan biodiversiteit vormt, maar ook een bedreiging voor de voedselzekerheid; herhaalt het standpunt uit zijn resolutie over het EU-initiatief inzake bestuivers en roept op tot een dringende herziening van het initiatief; onderstreept dat het herziene initiatief ook een nieuwe EU-breed kader voor de monitoring van bestuivers moet omvatten, met krachtige maatregelen, duidelijke termijngebonden doelstellingen en indicatoren, waaronder impactindicatoren, en de noodzakelijke capaciteitsopbouw;

37. herinnert aan zijn bezwaar van 23 oktober 2019 met betrekking tot de beoordeling van de impact van gewasbeschermingsmiddelen op honingbijen[68] en betreurt dat het document van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) met richtsnoeren inzake bijen nog niet formeel is goedgekeurd door de lidstaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de herziene versie van het EFSA-document met richtsnoeren inzake bijen en de toekomstige uitvoeringshandelingen ten minste hetzelfde niveau van bescherming waarborgen als het document dat in 2013 werd vastgesteld, en dat daarin aandacht wordt besteed aan zowel de acute en de chronische toxiciteit als de toxiciteit voor larven, alsook aan wilde bestuivers; beklemtoont dat er behoefte is aan meer transparantie in het herzieningsproces; merkt op dat de EFSA haar eigen modelleringssysteem, ApisRAM, heeft dat naar verwachting beter op de biologie van de honingbij zal zijn afgestemd dan BEEHAVE en minder gevoelig is voor belangenconflicten;

38. wijst op het belang van zeer diverse landschapselementen in landbouwgebieden als een factor die bijdraagt aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en bestuivers, alsook op het belang van de rol van bijenhouders; benadrukt dat uitbreiding van de groene ruimten in stedelijke gebieden ook aan deze doelstellingen kan bijdragen; roept de lidstaten op in hun ontwerpen voor strategische plannen maatregelen op te nemen die gericht zijn op diverse groepen bestuivers;

Oorzaken van het verlies aan biodiversiteit

39. benadrukt dat de acties in het kader van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 de vijf belangrijkste rechtstreekse oorzaken van veranderingen in de natuur naar behoren moeten aanpakken: veranderingen in land- en zeegebruik, rechtstreekse exploitatie van organismen, klimaatverandering, verontreiniging, en invasieve uitheemse soorten; benadrukt dat de onderliggende oorzaken van de veranderingen, of indirecte veranderingsfactoren, ook moeten worden aangepakt, zoals niet-duurzame productie- en consumptiepatronen, bevolkingstendensen, handel, technologische innovatie en governancemodellen;

Veranderingen in land- en zeegebruik

40. wijst erop dat de biodiversiteit van de bodem zorgt voor vitale ecosysteemdiensten en de klimaatverandering tegengaat, waardoor het fungeert als een van de belangrijkste aspecten van koolstofputten; merkt met bezorgdheid op dat de bodem steeds meer wordt aangetast en dat er geen specifieke EU-wetgeving op dit gebied is; erkent dat sommige bepalingen uit verschillende wetten indirect bijdragen tot bodembescherming, maar is van mening dat dit heeft geresulteerd in een onvolledige bescherming en een sterk gefragmenteerd bodembeheer in de EU; verzoekt de Commissie daarom, met volledige eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, een wetgevingsvoorstel in te dienen voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijk kader voor de bescherming en het duurzaam gebruik van bodems en voor de doeltreffende integratie van die bescherming in al het relevante EU-beleid;

41. benadrukt dat dit gemeenschappelijk kader alle belangrijke bedreigingen voor bodems moet aanpakken, waaronder het verlies aan biodiversiteit van de bodem, het verlies aan organische stoffen in de bodem, verzilting, verzuring, woestijnvorming, erosie en bodemafdekking; beklemtoont de noodzaak om hierin gemeenschappelijke definities, duidelijke doelstellingen en een monitoringkader op te nemen; is ook voorstander van de vaststelling van een specifieke saneringsdoelstelling;

42. onderstreept dat een gezonde bodem, waaronder de vruchtbaarheid en de structuur van de bodem, cruciaal is voor de landbouwsector; wijst op de negatieve effecten op de bodem van, onder andere, niet-duurzame landbouw- en bosbouwpraktijken, veranderingen in het landgebruik, bouwactiviteiten, bodemafdekking en industriële emissies; benadrukt dat boskap- en landbouwmethoden moeten worden toegepast die minder schadelijk zijn voor bodems;

43. verzoekt de Commissie Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies en Richtlijn 2006/21/EG betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën te herzien zodat beter bodemaantasting door industriële en mijnbouwactiviteiten beter wordt aangepakt; herinnert aan zijn voorstel om een doelstelling voor het materiële herstel van uitgegraven bodems vast te stellen[69];

44. dringt er bij de lidstaten op aan om, uitgaande van het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, geen nieuwe hydrofractureringsprojecten in de EU toe te staan en alle bestaande projecten stop te zetten, mede gezien de risico’s en de negatieve gevolgen van niet-conventioneel fracken voor het klimaat, het milieu en de biodiversiteit;

45. herinnert eraan dat de EU zich er in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming (UNCCD)[70] toe heeft verbonden tegen 2030 neutraliteit van bodemaantasting te bereiken, maar dat de kans volgens de conclusies in het speciale verslag van de Europese Rekenkamer klein is dat die doelstelling wordt behaald[71]; betreurt dat Commissie, ondanks dat woestijnvorming een bedreiging vormt voor de biodiversiteit, vruchtbaarheid van bodems, de natuurlijke veerkracht van grond, de voedselproductie en de waterkwaliteit, en ondanks dat 13 lidstaten in het kader van het UNCCD hebben aangegeven negatieve gevolgen te ondervinden van woestijnvorming, deze kwestie niet doeltreffend aanpakt; verzoekt de Commissie derhalve ambitieuzer te zijn en onverwijld met een strategie inzake woestijnvorming en bodemaantasting te komen;

46. merkt op dat verstedelijking en recreatieve activiteiten in de EU verantwoordelijk zijn voor 13 % van alle gerapporteerde factoren die druk uitoefenen op de natuur en voor 48 % van de mariene drukfactoren[72]; wijst erop dat groene stedelijke gebieden en groene infrastructuur ecosysteemdiensten kunnen leveren ter ondersteuning van de biodiversiteit en kunnen bijdragen aan het lichamelijk en geestelijk welzijn van de bevolking;

47. steunt het voornemen van de Commissie om een EU-platform voor stedelijke vergroening op te zetten; verzoekt de Commissie om specifieke, ambitieuze en bindende doelstellingen voor stedelijke biodiversiteit, op natuur gebaseerde oplossingen, een op ecosystemen gebaseerde aanpak en groene infrastructuur vast te stellen, die zowel aan mensen als aan wilde dieren ten goede komen en bijdragen aan de algemene doelstellingen op het gebied van biodiversiteit; benadrukt de noodzaak om daarin ook maatregelen op te nemen als het toepassen van een minimumpercentage van groene daken op nieuwe gebouwen, het ondersteunen van stedelijke landbouw, waaronder in voorkomend geval de teelt van fruitbomen, het waarborgen dat er geen chemische pesticiden worden gebruikt in de stedelijke groengebieden in de EU en het verhogen van de hoeveelheid groengebieden in verhouding tot het aantal inwoners, waarbij ook de ongelijke toegang tot groene ruimtes moet worden aangepakt; verzoekt de Commissie en de lidstaten verder om de terrestrische en mariene ecologische corridors in stedelijke gebieden uit te breiden, onder meer door een trans-Europees netwerk voor groene infrastructuur (TEN-G) te ontwikkelen dat aan het trans-Europese natuurnetwerk (TEN-N) is gekoppeld;

Rechtstreekse exploitatie van organismen

48. uit zijn steun voor de doelstellingen om in 2030 ten minste 25 % van de landbouwgrond te bewerken op basis van de biologische landbouw, een percentage dat op de middellange tot lange termijn verder moet worden verhoogd; is bovendien zeer ingenomen met de doelstelling om te garanderen dat ten minste 10 % van de landbouwgrond uit zeer diverse landschapselementen bestaat, die op het gepaste niveau moet worden uitgevoerd om te zorgen voor de onderlinge aansluiting van habitats in en tussen landschappen waarop landbouw wordt bedreven; benadrukt dat beide doelstellingen moeten worden opgenomen in de EU-wetgeving en door alle lidstaten ten uitvoer moeten worden gelegd, mede in het kader van hun strategische plannen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB);

49. constateert met grote bezorgdheid dat volgens het verslag van de Europese Rekenkamer over de biodiversiteit op landbouwgrond het aantal en de verscheidenheid aan soorten op landbouwgrond in de EU voortdurend is afgenomen; betreurt dat in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 geen meetbare streefcijfers werden vastgesteld voor de landbouw, waardoor het moeilijk is de vooruitgang te beoordelen; herinnert eraan dat de wijze waarop de GLB-uitgaven voor biodiversiteit werden gevolgd, niet betrouwbaar is gebleken en dat er sprake is geweest van een gebrek aan coördinatie tussen de beleidsinitiatieven en strategieën van de EU, wat onder meer tot gevolg heeft gehad dat hiermee de afname van de genetische diversiteit niet is tegengegaan[73]; verzoekt de Commissie de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer over biodiversiteit op landbouwgrond te volgen en in de biodiversiteitsstrategie voor 2030 voort te bouwen op de geleerde lessen[74];

50. acht het absoluut noodzakelijk dat de landbouw in de EU zodanig wordt getransformeerd dat zij duurzaam wordt en voldoet aan strikte normen voor dierenwelzijn, in aansluiting op de ecologische en klimaattransitie, met een minimaal gebruik van fossiele en chemische stoffen en antibiotica; benadrukt dat de landbouw moet bijdragen aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit;

51. acht het gezien de potentiële sociaaleconomische effecten absoluut noodzakelijk dat landbouwers steun krijgen, waaronder economische steun, en opleidingen met betrekking tot de overgang naar duurzame landbouwsystemen, teneinde agro-ecologische en andere innovatieve duurzame praktijken te bevorderen; wijst daarom op het belang van duidelijk afgebakende en toereikende financiële steun, onder meer op grond van het meerjarig financieel kader, om deze doelstellingen te helpen verwezenlijken, en verzoekt de lidstaten in dit verband om de strategische GLB-plannen en de groene componenten daarvan voor deze doeleinden te gebruiken en daarbij win-winsituaties voor de bescherming van de biodiversiteit te ontwikkelen;

52. verzoekt de Commissie een strategie te ontwikkelen om lokale waardeketens te helpen bij het verwezenlijken van de voorgestelde doelstellingen, en benadrukt dat kleinschalige landbouwbedrijven specifieke steun moeten krijgen om een bijdrage aan deze strategie te kunnen leveren;

53. is ingenomen met de erkenning van biologische landbouw als een van de sterke componenten op de weg van de EU naar duurzamere voedselsystemen, namelijk ten aanzien van biodiversiteitsoverwegingen, en voor de verwezenlijking van overheidsbeleidsdoelstellingen op het gebied van economische ontwikkeling, werkgelegenheid op het platteland, milieubescherming en klimaatactie; wijst op het belang van het Europees actieplan voor biologische landbouw voor het vergroten van de toepassing van biologische landbouw;

54. onderstreept dat de ontwikkeling van biologische voedselproductie vergezeld moet gaan van ontwikkelingen van de markt en de toeleveringsketen en maatregelen om de vraag naar biologische levensmiddelen te stimuleren, waaronder via openbare aanbestedingen en een breed scala aan stimuleringsmaatregelen, onderzoek, innovatie, opleiding en overdracht van wetenschappelijk kennis, waarbij de stabiliteit van de markt voor biologische producten en de eerlijke beloning van landbouwers worden gewaarborgd en maatregelen ter ondersteuning van jonge biologische landbouwers worden bevorderd; wijst op de noodzaak van de ontwikkeling van de volledige biologische voedselketen om lokale verwerking en de distributie van de biologische productie van de EU mogelijk te maken;

55. merkt op dat de lidstaten naargelang van de mate van ontwikkeling van hun biologische sector op verschillende wijze aan deze Uniebrede streefdoelen zullen bijdragen en roept derhalve op tot het vaststellen van nationale streefdoelen; beklemtoont dat die streefdoelen niet zullen worden bereikt zonder sterke financiële steun, solide opleidingsprogramma’s en adviesdiensten; verzoekt de lidstaten hun strategische GLB-plannen hierop af te stemmen en verzoekt de Commissie erop toe te zien dat die strategische plannen aan de eisen voldoen;

56. herinnert eraan dat het belangrijk is een collectieve aanpak aan te moedigen en gebruik te maken van het multiplicatoreffect daarvan, teneinde de maatregelen van de biodiversiteitsstrategie te bevorderen, en verzoekt de Commissie samenwerkingsvennootschappen, zoals coöperaties in de agrovoedingssector, te bevorderen en hen te ondersteunen bij de uitvoering van maatregelen om de biodiversiteit op een collectieve manier te beschermen;

57. benadrukt de belangrijke rol die het GLB moet vervullen bij de bescherming en de bevordering van de biodiversiteit van landbouwgrond, samen met de andere beleidsinstrumenten van de Europese Green Deal; betreurt dat het GLB niet in staat is gebleken de afname van de biodiversiteit in de afgelopen decennia te keren; herinnert eraan dat de productiviteit en veerkracht van de landbouw afhankelijk zijn van biodiversiteit, hetgeen essentieel is om de duurzaamheid en veerkracht van onze voedselsystemen en voedselzekerheid op lange termijn te waarborgen; is van mening dat de kleine veranderingen die werden ingevoerd in het kader van de verschillende hervormingen van het GLB geen sterk signaal hebben gegeven aan de landbouwers om hun praktijken te veranderen, en is van mening dat een aanzienlijke verandering op basis van ervaringen met en voorspellingen over klimaat- en biodiversiteitscrises noodzakelijk is;

58. benadrukt nogmaals dat het GLB geheel in overeenstemming moet zijn met de aangescherpte klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de EU; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de strategische GLB-plannen te gebruiken om de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie uit te voeren, met inbegrip van de beleidsbrede toepassing van biodiversiteitsvriendelijke en agro-ecologische benaderingen, en verzoekt de lidstaten dringend bij het ontwikkelen van hun conditionaliteitsnormen ambitieuze referentiesituaties voor duurzaamheid en biodiversiteit vast te stellen en te zorgen voor de ambitieuze en snelle ontwikkeling en toepassing van maatregelen, met name ecoregelingen en agromilieu-klimaatmaatregelen; benadrukt dat er passende financiële middelen voor herstel moeten worden gereserveerd; verzoekt de lidstaten hiertoe voort te bouwen op de aanbevelingen van de Commissie;

59. verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen voor het creëren van zeer diverse landschapselementen te ontwikkelen, met name in het kader van hun strategische GLB-plannen, bijvoorbeeld door het gebruik van hagen of bufferstroken, waarmee tevens beoogd moet worden de ecologische interconnectiviteit tussen habitats en de creatie van groene corridors te bevorderen;

60. benadrukt de noodzaak om het monitoringkader binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid te versterken, onder meer door het ontwikkelen van betrouwbaardere indicatoren voor het meten van de effecten daarvan; verzoekt de Commissie een onafhankelijke evaluatie uit te voeren van hun geaggregeerde verwachte effecten zodra de nationale strategische plannen zijn goedgekeurd; verzoekt de Commissie om, indien deze analyse de inspanningen ontoereikend acht om de doelstellingen van de Europese Green Deal te behalen, passende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door de lidstaten te vragen hun strategische plannen te wijzigen of de verordening inzake de strategische GLB-plannen te herzien in het kader van de tussentijdse evaluatie;

61. onderstreept het belang van duurzame voedingspatronen; wijst erop dat, naast andere factoren, de veeteelt kan bijdragen aan het verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering; is van mening dat de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling van gezonde en duurzame eetgewoonten moeten stimuleren, waaronder van plantaardige producten, in het bijzonder verse groente en fruit, en dat zij voor 2022 subsidies die schadelijk zijn voor het welzijn van dieren moeten herbeoordelen met het oog op de afschaffing daarvan;

62. betreurt het feit dat de landbouwproductie en consumptie steeds meer gericht zijn op een beperkt aantal landbouwgewassen en daarmee op een beperkt aantal variëteiten en genotypen; onderstreept dat het verbeteren en behouden van genetische variabiliteit met natuurlijke middelen van cruciaal belang is voor de bevordering van de diversiteit van landbouwecosystemen en voor het behoud van lokale genetische hulpbronnen, met name als opslagplaats voor oplossingen waarmee het hoofd kan worden geboden aan milieu- en klimaatuitdagingen; wijst op het belang om lokale dieren- en plantenrassen te gebruiken, aangezien deze het meest geschikt zijn voor de lokale ecosystemen;

63. verzoekt de Commissie te beoordelen of de ontwikkeling van boekhoudmethoden voor natuurlijk kapitaal de exploitatie van en de gevolgen voor ecosystemen zou kunnen beperken en rationaliseren en op die manier zou kunnen bijdragen aan het stopzetten van het biodiversiteitsverlies; heeft evenwel bedenkingen bij de mogelijkheden om de waarde van natuur in kwantitatieve termen te meten en benadrukt dat natuur een intrinsieke waarde heeft; verzoekt de Commissie in dit verband meer informatie te verstrekken over het mogelijke internationale initiatief inzake boekhoudpraktijken voor natuurlijk kapitaal;

64. verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen te ontwikkelen in het kader van hun strategische GLB-plannen om zeer biodiverse gebieden, waaronder landschapselementen, te bevorderen met als doel een gebied te realiseren van ten minste 10 % gebieden met een grote diversiteit die gunstig zijn voor de biodiversiteit, bijvoorbeeld hagen, bufferstroken, gebieden waar geen chemische stoffen worden gebruikt en tijdelijk braakland, alsmede uitgestrekte landbouwgronden bestemd voor biodiversiteit op de lange termijn, alsmede interconnectiviteit tussen habitats en de vorming van groene corridors zoveel mogelijk te bevorderen teneinde het potentieel voor biodiversiteit te maximaliseren;

65. merkt op dat de productie van bont, waarvoor duizenden wilde dieren van een soortgelijk genotype in voortdurend stressvolle omstandigheden dicht bij elkaar worden opgesloten, het welzijn van dieren ernstige schade kan toebrengen en hun kwetsbaarheid voor infectieziekten, waaronder zoönosen, vergroot, zoals het geval is geweest met COVID-19 bij nertsen;

66. betreurt het feit dat de EU er niet in is geslaagd de maximale duurzame opbrengst (MDO), een van de belangrijkste doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, tegen 2020 te verwezenlijken; benadrukt dat alle vispopulaties moeten worden teruggebracht naar niveaus die boven het niveau liggen waarbij de maximale duurzame opbrengsten kunnen worden verkregen, onder inachtneming van het voorzorgsbeginsel, waarbij moet worden gewaarborgd dat zij een leeftijdsopbouw en grootteverdeling vertonen die duiden op een gezond bestand; verzoekt de Commissie en de lidstaten zich onverwijld overeenkomstig het MDO-beginsel in te zetten voor het volledig herstel van mariene habitats en visbestanden op basis van een ecosysteemgebaseerde benadering van het visserijbeheer, de selectiviteit en de overleving van niet-doelsoorten te verbeteren en bij de toepassing van deze aanpak de impact van de visserij op mariene ecosystemen te verminderen, mede door praktijken of toepassingen die schadelijke gevolgen hebben te beperken;

67. wijst er tevens op dat de Commissie volgens de nieuwe verordening technische maatregelen[75] uiterlijk op 31 december 2020 een verslag moet indienen bij het Parlement en de Raad, en dat de Commissie wanneer er bewijs is dat de doelstellingen en streefdoelen niet zijn gehaald, maatregelen kan voorstellen;

68. verzoekt de Commissie de aantasting, eutrofiëring en verzuring van oceanen aan te pakken door een ambitieus actieplan te presenteren om mariene ecosystemen te beschermen en visbestanden in stand te houden; is van mening dat alle maatregelen, waaronder wetgeving, moeten worden vastgesteld om de mogelijke negatieve effecten van economische en andere activiteiten op mariene habitats te beperken;

69. benadrukt dat het belangrijk is gebieden voor herstel van de visbestanden of zones met een vangstverbod aan te wijzen om vispopulaties de kans te geven zich te herstellen, ook in kweekgebieden met veel jonge vissen en paaizones; benadrukt dat het belangrijk is om in zones met een vangstverbod alle visvangst en andere winningsactiviteiten te verbieden;

70. staat volledig achter de doelstelling van nultolerantie jegens illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij); wijst erop dat IOO-visserij zeer negatieve gevolgen heeft voor de visbestanden, mariene ecosystemen, de biodiversiteit en het concurrentievermogen van de vissers in de EU; vraagt om meer samenhang tussen het handelsbeleid en het visserijbeleid van de Europese Unie, zodat IOO-visserij effectiever kan worden aangepakt;

71. verzoekt de Commissie een ecosysteembenadering op te zetten voor alle oorzaken van marien biodiversiteitsverlies, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de druk die de visserij uitoefent op de visbestanden, op de biodiversiteit en op mariene ecosystemen, maar ook met andere factoren zoals vervuiling en klimaatverandering, scheepvaart en toepassingen langs en aan de kust, onder meer door beoordelingen van de effecten op ecosystemen van alle visserij- en overige mariene activiteiten, rekening houdend met het vermogen van ecosystemen om bij te dragen aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, alsook met roofdier-prooirelaties;

72. verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om diervriendelijkere methoden voor het vangen, aanlanden en slachten van vis te ontwikkelen en toe te passen, uitgaande van beste beschikbare wetenschappelijke informatie;

73. acht het belangrijk te waarborgen dat viskwekerijen duurzaam zijn en strikte normen voor dierenwelzijn hanteren; is van mening dat aquacultuur gebaseerd moet zijn op duurzame productiemethoden, zoals het gebruik van extensieve methoden, algen, tweekleppigen, vissen in kweekvijvers en aquacultuur in lagunes, die belangrijke ecosysteemfuncties en -diensten kunnen vervullen, waaronder het behoud van habitats in waterrijke gebieden, en de druk op hulpbronnen en de biodiversiteit verlagen, alsook minder koolstof uitstoten en nutriënten bieden; toont zich bezorgd over het vangen van vis met als enige doel het voeren van vleesetende kweekvissen, en is van mening dat deze vangstmethoden moeten worden afgeschaft en vervangen door duurzame alternatieven; wijst erop dat gewaarborgd moet worden dat de procedures inzake aquacultuur duidelijk zijn en volledig kunnen worden toegepast; verzoekt de Commissie waar nodig haar richtsnoeren inzake aquacultuur en de Natura 2000-gebieden bij te werken;

74. constateert met bezorgdheid dat er nog steeds sprake is van wijdverbreide verstoring van de zeebodem in de kustwateren van de EU, met name ten gevolge van het vissen met bodemtrawls[76], waarvan de FAO heeft vastgesteld dat zij op jaarbasis het type vistuig zijn met het grootste aandeel teruggegooide vangst en extreem schadelijke gevolgen hebben voor de zeebodem, afhankelijk van het type visserij en de kenmerken van het beviste gebied[77]; wijst erop dat visserij met bodemtrawls tot het meest voorkomende vistuig in de EU behoort[78]; herinnert aan de huidige verplichting om visserij met bodemberoerend vistuig dieper dan 400 m in gebieden waar kwetsbare mariene ecosystemen voorkomen of kunnen voorkomen, te staken; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom zorg te dragen voor de volledige en doeltreffende uitvoering van Verordening (EU) 2016/2336[79], ook met betrekking tot onderzeese bergen; verzoekt de Commissie verder om, in aanvulling op de beperkingen die zijn vastgesteld voor de Middellandse Zee[80], waar nodig ook het gebruik van bodemtrawls in andere kustgebieden te beperken, waaronder in haar actieplan voor de instandhouding van de visbestanden en de bescherming van de mariene ecosystemen, teneinde te waarborgen dat de meest duurzame en minst schadelijke werkwijzen worden gehanteerd;

75. beklemtoont dat in visserijbeheerplannen rekening moet worden gehouden met de bevindingen van wetenschappelijke studies naar visserijpraktijken en de gevolgen daarvan voor soorten, habitats en de biodiversiteit in oceanen en het mariene milieu worden geanalyseerd en waarin oplossingen voor de geconstateerde negatieve gevolgen worden aangedragen, bijvoorbeeld door het gebruik te beperken of nieuwe technische mogelijkheden toe te passen; benadrukt verder dat bijvangsten van kwetsbare soorten moeten worden uitgebannen of zodanig verminderd moeten worden dat zij zich volledig kunnen herstellen en dat schade aan zeebodemhabitats tot een minimum moet worden beperkt;

76. verzoekt de Commissie een definitie van “supertrawlers” vast te stellen en maatregelen te overwegen om hun activiteiten in EU-wateren te beperken, en met name om hun activiteiten in beschermde gebieden te verbieden;

77. acht het essentieel om een goede samenwerking met derde landen, en met name buurlanden tot stand te brengen, onder meer ter bevordering van een gelijkwaardige controle op de visbestanden in de wateren buiten de EU, teneinde te zorgen voor een gezond ecosysteem van mariene habitats aan weerszijden van de grens;

78. herinnert eraan dat het GVB en de verordening inzake visserijcontrole[81] de EU een regelgevingskader bieden met specifieke instrumenten voor de visserij; wijst op de noodzaak om de sociaaleconomische duurzaamheid te waarborgen voor vissers die de gevolgen ondervinden van de overgang naar ecologische praktijken in het kader van de blauwe economie, ook wat betreft de bijbehorende opleidingsbehoeften; benadrukt dat het belangrijk is dat adequate financiering voor deze doeleinden beschikbaar wordt gesteld uit het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en Horizon Europa;

79. verzoekt de Raad op proactieve wijze alle documenten openbaar te maken die betrekking hebben op de vastgestelde verordeningen inzake de totale toegestane vangsten, overeenkomstig de aanbeveling van de Europese Ombudsman in zaak 640/2019/FP;

80. raadt aan voortdurend gegevens te verzamelen teneinde de duurzaamheidscriteria beter te kunnen beoordelen en te voorkomen dat er visserijgebieden worden gecreëerd op plaatsen waar zich kwetsbare mariene ecosystemen bevinden;

81. dringt erop aan in beschermde gebieden prioriteit toe te kennen aan milieubehoud en herstel, en dat geen enkele activiteit in deze gebieden dat doel mag ondermijnen; verzoekt de Commissie en de lidstaten schadelijke menselijke activiteiten binnen beschermde mariene gebieden (MPA’s) te verbieden; dringt er bij de Commissie op aan te garanderen dat in nationale plannen voor mariene ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met de gevoeligheid van soorten en habitats in alle zeegebieden voor menselijke drukfactoren;

82. onderstreept het belang van de versterking en doeltreffende handhaving van de bestaande MPA’s, met name in biodiversiteitshotspots; verzoekt de Commissie en de lidstaten om prioriteit te geven aan het opstellen van specifieke beheersplannen voor deze gebieden, waarin duidelijke instandhoudingsdoelstellingen en doeltreffende maatregelen inzake toezicht, bewaking en controle moeten worden vastgesteld; dringt er bij de lidstaten met name op aan om haast te maken met het opstellen en indienen van de gezamenlijke aanbevelingen voor het visserijbeheer in hun MPA’s, in overeenstemming met artikel 11 van het GVB; is van mening dat daarbij ten volle rekening moet worden gehouden met de effecten van klimaatverandering op mariene soorten; verzoekt de Commissie bovendien om in samenwerking met de lidstaten criteria en richtsnoeren voor te stellen voor een passende beheerplanning van de aangewezen beschermde gebieden, waaronder in ecologische corridors, op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, en om de samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen;

83. verzoekt de Commissie om MPA’s pas mee te tellen voor internationale doelstellingen wanneer zij naar behoren worden beheerd;

84. is van mening dat de nieuwe MPA’s moeten worden opgenomen in het kader van Natura 2000 en dat zij moeten bijdragen aan de ecologische verbondenheid tussen beschermde gebieden;

85. wijst erop dat MPA’s, indien ze succesvol zijn, aanzienlijke sociaaleconomische voordelen opleveren, met name voor kustgemeenschappen, de visserijsector en de sector toerisme, en dat MPA’s belangrijke ecologische functies kunnen vervullen voor het herstel van visbestanden en de veerkracht daarvan kunnen verbeteren;

86. benadrukt dat de nieuwe EU-bosstrategie op de Europese klimaatwet en de biodiversiteitsstrategie voor 2030 moet worden afgestemd en daarmee in overeenstemming moet zijn; beklemtoont de noodzaak van een holistische en consequente EU-bosstrategie die de multifunctionele rol van bossen en de houtsector in de EU versterkt en die de verreikende ecologische, maatschappelijke en economische voordelen van bossen bevordert, met volledige inachtneming van de doelstellingen van de EU op het gebied van klimaat en milieu; benadrukt dat er duidelijke prioriteiten moeten worden gesteld in de nieuwe EU-bosstrategie, met de bescherming van het klimaat en het herstel van de biodiversiteit als centrale, onderling verbonden doelstellingen; pleit ervoor in het plan voor het herstel van de natuur specifieke bindende doelstellingen op te nemen voor het herstel en de verdere bescherming van bosecosystemen, die ook moeten worden opgenomen in de EU-bosstrategie; is van mening dat daarbij rekening moet worden gehouden met de verschillende omstandigheden op lokaal, regionaal en nationaal niveau;

87. beklemtoont dat het beginsel van subsidiariteit en de bevoegdheden van de EU op het gebied van milieubescherming, met inbegrip van de bescherming van bossen, in de strategie moeten worden geëerbiedigd, en herinnert eraan dat het milieubeleid van de EU op grond van artikel 191 VWEU naast andere doelstellingen moet bijdragen tot instandhouding, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en tot het behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen; herinnert eraan dat diverse EU-wetgeving van invloed is op bossen en bosbeheer;

88. verzoekt de EU en de lidstaten te waarborgen dat in hun interne en externe beleid de hoogste normen voor de milieubescherming van bossen worden toegepast;

89. benadrukt dat de nieuwe EU-bosstrategie duurzaam bosbeheer moet aanmoedigen; herinnert eraan dat de EU en haar lidstaten zich ertoe hebben verbonden de definitie en beginselen van duurzaam bosbeheer toe te passen; merkt echter op dat de Commissie op EU-niveau een definitie van duurzaam bosbeheer aan het ontwikkelen is, die gebaseerd moet zijn op de hoogste duurzaamheidsnormen, met de bescherming van duurzaamheid en waardevolle koolstofreservoirs als centrale elementen, en dringt er in dit verband op aan dit begrip verder te ontwikkelen aan de hand van biodiversiteitsindicatoren en drempels; is ingenomen met het feit dat de Commissie van plan is richtsnoeren inzake natuurvolgende bosbouw op te stellen, die bij de uitvoering van het duurzaam bosbeheer moeten worden toegepast;

90. onderstreept de bijdrage die bossen leveren aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU; is van mening dat prioriteit moet worden gegeven aan circulair gebruik en cascadering van bosbiomassa en andere bronnen van biomassa die geen afbreuk doen aan wetenschappelijk onderbouwde maatregelen gericht op bescherming, herstel en klimaatactie; meent dat het gebruik van hout als bouwmateriaal hiervan een goed voorbeeld is;

91. onderstreept de noodzaak om de EU-regels inzake het gebruik van biomassa voor energieproductie te herzien en af te stemmen op de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de Europese klimaatwet, met name als onderdeel van de richtlijn hernieuwbare energie en de gedelegeerde handelingen uit hoofde van de taxonomieverordening;

92. is verheugd over de toezegging tot het planten van minstens drie miljard extra bomen in de EU; benadrukt dat de bebossingsinitiatieven van de EU op duidelijke ecologische beginselen, “bosverbetering”, duurzame herbebossing, de vergroening van stedelijke en voorstedelijke gebieden, herstel, verbetering van de verbondenheid van natuurgebieden en boslandbouw moeten worden gebaseerd, in overeenstemming met de nieuwste wetenschappelijke kennis; verzoekt de Commissie te waarborgen dat deze initiatieven enkel worden uitgevoerd op een manier die verenigbaar is met en bijdraagt aan de biodiversiteitsdoelstellingen, en ervoor te zorgen dat met deze aanplant geen oude en biodiverse bossen worden vervangen, alsook dat deze ertoe bijdraagt bossen veerkrachtiger, gemengder en gezonder te maken;

93. herinnert aan de standpunten die het Parlement heeft uiteengezet in zijn resolutie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau; verzoekt de Commissie dringend met een voorstel voor een EU-rechtskader te komen op basis van verplichte due diligence die waarborgt dat waardeketens duurzaam zijn en dat producten of grondstoffen die in de EU op de markt worden gebracht niet leiden tot of het resultaat zijn van ontbossing, de aantasting van bossen, de omvorming en aantasting van ecosystemen of mensenrechtenschendingen; geeft aan dat het bedoelde EU-rechtskader ook moet gelden voor ecosystemen met hoge koolstofvoorraden en veel biodiversiteit die geen bossen zijn, met name mariene en kustecosystemen en water-, veen- of savannegebieden, teneinde te voorkomen dat de druk naar deze landschappen wordt verschoven;

94. verzoekt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is om een rechtskader, hoofdzakelijk binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO), te creëren dat een verbod op de handel in bepaalde grondstoffen, producten en diensten die de biodiversiteit in gevaar brengen, mogelijk maakt;

95. benadrukt dat de ecologische voetafdruk van de productie en consumptie van de EU dringend moet worden verkleind om binnen de grenzen van de mogelijkheden van onze planeet te blijven; verzoekt de Commissie bindende EU-doelstellingen voor 2030 voor te stellen om de voetafdruk van de gebruikte materialen en de consumptie in de EU te verkleinen en deze tegen 2050 binnen de grenzen van de mogelijkheden van de planeet te brengen[82]; steunt de Commissie om een levenscyclusbenadering te volgen voor het meten van de ecologische voetafdruk van producten en bedrijven; is van mening dat de productie en het gebruik van plastic moet worden beperkt; is van mening dat bij economische activiteiten die van invloed zijn op ecosystemen en hun biodiversiteit en deze exploiteren alle mogelijke waarborgen moeten worden geïntegreerd om hun negatieve gevolgen voor deze ecosystemen te beperken;

Klimaatverandering

96. uit zijn bezorgdheid over het feit dat het aantal landsoorten aanzienlijk zal afnemen in een scenario waarin de aarde met 1,5 tot 2 °C opwarmt, en dat mariene soorten evenzeer zullen worden bedreigd, met name nu deze temperatuurstijgingen volgens de huidige trajecten hoogstwaarschijnlijk zullen worden overschreden; benadrukt derhalve opnieuw dat het noodzakelijk is de ambities van de EU aanzienlijk te verhogen en prioriteit toe te kennen aan op de natuur gebaseerde oplossingen en op ecosystemen gebaseerde benaderingen voor het behalen van de doelstellingen inzake klimaatmitigatie en in de aanpassingsstrategieën, en om de bescherming van natuurlijke terrestrische en mariene koolstofputten in de EU aan te scherpen als aanvullende maatregel op het terugdringen van de broeikasgasemissies;

97. verzoekt de Commissie om de effecten van klimaatverandering op de dichtheid en geografische spreiding van soorten te beoordelen, met deze beoordeling rekening te houden bij de uitvoering van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de lidstaten te helpen de resultaten te verwerken in hun nationaal beleid en de toekomstige rapportages in het kader van de natuurrichtlijnen;

98. wijst op de essentiële rol die gezonde oceanische ecosystemen spelen bij het tot staan brengen en ombuigen van het biodiversiteitsverlies en het matigen van de klimaatverandering; roept op tot instandhouding en herstel van koolstofrijke mariene habitats met het oog op het bevorderen van de koolstofopslag, de bescherming van kusten en het vergroten van de weerbaarheid van mariene soorten en visserijen tegen de klimaatverandering; dringt bovendien aan op de opname daarvan in doeltreffend beheerde MPA’s;

99. verzoekt de Commissie om na de vaststelling van de Europese klimaatwet[83] en gelet op de belangrijke rol van natuurlijke koolstofputten voor het bereiken van klimaatneutraliteit een ambitieuze, wetenschappelijk onderbouwde EU-doelstelling voor 2030 vast te stellen voor de verwijdering van broeikasgasemissies door middel van natuurlijke koolstofputten, die in overeenstemming moet zijn met de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en wettelijk moet worden vastgelegd; herinnert er verder aan dat een snelle vermindering van de emissies voorop moet blijven staan;

100. verzoekt de Commissie zo snel mogelijk een EU-actieplan voor de lange termijn inzake klimaat en biodiversiteit in te dienen, met inbegrip van de bijbehorende streefdoelen, waardoor de coördinatie wordt verbeterd en de samenhang, duurzaamheid en onderlinge verbondenheid van toekomstige acties wordt gewaarborgd en waarin toezeggingen op grond van het wereldwijde kader voor biodiversiteit voor de periode na 2020, de Overeenkomst van Parijs, de nationaal bepaalde bijdragen en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen worden opgenomen; benadrukt het belang om de monitoring, verslaglegging en herziening van klimaat- en biodiversiteitsplannen zo spoedig mogelijk formeel te coördineren; wijst erop dat veerkrachtige en gezonde ecosystemen cruciaal zijn voor het tegengaan van en de aanpassingen aan klimaatverandering en dat bij de acties uit hoofde van het Europees klimaatpact moet worden gezorgd voor synergieën tussen het biodiversiteitsbeleid en het klimaatbeleid;

101. is ingenomen met de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering; is van mening dat de acties die worden genomen in het kader van de nieuwe EU-klimaataanpassingsstrategie volledig afgestemd moeten zijn op de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en op de maatregelen met betrekking tot de preventie van en de paraatheid voor door de natuur veroorzaakte rampen in het kader van het Uniemechanisme voor civiele bescherming;

102. steunt bovendien “op ecosystemen gebaseerde” benaderingen zoals gedefinieerd in het VN-verdrag inzake biologische diversiteit, die een holistische strategie voor het integrale beheer van land, water en levende rijkdommen bieden, die instandhouding en duurzaam gebruik op een billijke manier bevorderen;

103. benadrukt dat de term “op natuur gebaseerde oplossingen” beter moet worden gedefinieerd en dat deze definitie ervoor moet zorgen dat de biodiversiteit en de integriteit van ecosystemen niet in gevaar worden gebracht; dringt daarom aan op ontwikkeling op EU-niveau van een duidelijkere definitie, alsook van richtsnoeren en hulpmiddelen betreffende de toepassing van op natuur gebaseerde oplossingen met het oog op de optimale verwezenlijking van natuurwaarden, alsook van synergieën tussen het behoud van biodiversiteit en de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering;

104. merkt op dat in veel nationale klimaatstrategieën op natuur gebaseerde oplossingen nog ontbreken; is van mening dat een multistakeholderplatform op het gebied van op de natuur gebaseerde oplossingen mogelijk bevorderlijk kan zijn voor het versterken van de synergieën tussen de multilaterale internationale verdragen inzake biodiversiteit en klimaatverandering, alsook voor de verwezenlijking van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling;

Verontreiniging

105. is ingenomen met de doelstelling van de Commissie om het gebruik van gevaarlijkere en chemische bestrijdingsmiddelen met 50 % en voedingswaardeverliezen met 50 % te verminderen, wat zal leiden tot een vermindering van het gebruik van meststoffen met ten minste 20 % tegen 2030, en meent dat al deze doelstellingen wettelijk moeten worden vastgelegd en voor de periode na 2030 moeten worden herzien met het oog op verdere verminderingen en de vastlegging van verbintenissen voor de lange termijn; dringt aan op doeltreffende evaluatie van deze doelstellingen op basis van specifieke mijlpalen;

106. verzoekt de Commissie ambitieuze referentieniveaus voor deze doelstellingen vast te stellen en alle lidstaten een eerlijk aandeel van de Uniebrede doelstellingen toe te wijzen op basis van hun verschillende uitgangsposities en omstandigheden; dringt erop aan dat iedere lidstaat krachtige maatregelen treft om zijn doelstellingen te behalen;

107. is gekant tegen de verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat na 31 december 2022; vraagt alle lidstaten de nodige voorbereidende werkzaamheden te verrichten om alle landbouwers van rendabele alternatieve oplossingen te voorzien na het verbod op glyfosaat;

108. herinnert aan zijn resolutie van 16 januari 2019 over het verslag over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden[84], en verwacht van de Commissie en de lidstaten dat zij alle oproepen onverwijld behandelen; verzoekt de Commissie bij haar herziening van de uitvoeringsmaatregelen voor het kader inzake gewasbeschermingsmiddelen bepalingen op te nemen ter ondersteuning van de EU-brede doelstellingen voor het beperken van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, onder andere door de milieucriteria voor de toekenning van markttoegang voor bestrijdingsmiddelen aan te scherpen en te verduidelijken; beklemtoont dat wanneer de EFSA concludeert dat er sprake is onaanvaardbare milieueffecten, er geen goedkeuring kan worden verleend; verzoekt de Commissie de gegevens inzake regelgevingsrisico’s transparanter en beter toegankelijk te maken;

109. is van mening dat de afwijking uit hoofde van artikel 53, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet worden verduidelijkt en enkel om gezondheids- en milieuredenen mag worden toegepast; betreurt dat deze afwijking wordt gebruikt om het verbod op alle buitentoepassingen van drie neonicotinoïden te ondermijnen;

110. roept de Commissie op om snel de herziening van Richtlijn 2009/128/EG betreffende het duurzaam gebruik van pesticiden[85] af te ronden en hierin ook de streefcijfers voor de vermindering van het pesticidengebruik op te nemen, en alle maatregelen te nemen om te verzekeren dat de lidstaten zich verbinden tot de implementatie hiervan in onder meer ook hun nationale actieplannen;

111. merkt op dat een grootschalig gebruik van pesticiden leidt tot pesticidenresistentie, hetgeen een belangrijk probleem is waardoor de doeltreffendheid van pesticiden wordt aangetast; wijst erop dat het toenemende gebruik en de groeiende afhankelijkheid van pesticiden leiden tot hoge kosten voor de landbouwers; merkt op dat voor het tegengaan van biodiversiteitsverlies en pesticidenresistentie een hiërarchie van maatregelen moet worden aangehouden overeenkomstig de acht beginselen van geïntegreerde gewasbescherming zoals beschreven in bijlage III bij Richtlijn 2009/128/EG, waarin wordt gesteld dat chemische pesticiden alleen als laatste redmiddel mogen worden gebruikt;

112. betreurt het feit dat de beoordeling van de effecten van chemische stoffen op het milieu en de biodiversiteit in het kader van de autorisatieprocedure binnen Reach in de sociaaleconomische analyse vaak wordt onderschat en ondergewaardeerd; maakt zich zorgen over het aanhoudend gebruik en de autorisatie van gevaarlijke chemische stoffen met negatieve effecten op het milieu en over ontbrekende veiligheidsgegevens over eindpunten; vraagt de Commissie in haar rol als risicomanager meer rekening te houden met de effecten van chemische stoffen, met inbegrip van de chronische effecten op de lange termijn op het milieu en de biodiversiteit;

113. roept de Commissie en de lidstaten op om te zorgen voor gelijke normen en doeltreffende controles op uit niet-EU-landen ingevoerde producten;

114. verzoekt de Commissie Verordening (EG) nr. 396/2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen[86] te herzien teneinde hierin ook diergezondheid en milieurisico’s op te nemen als wetgevingscriteria;

115. is verheugd dat de Commissie zich ertoe heeft verbonden samen te werken met de lidstaten en de belanghebbenden om te waarborgen dat de nationale strategische plannen voor de landbouw vanaf het begin volledig getuigen van de ambities van de Europese Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie, hetgeen ook inhoudt dat het ambitieniveau om het gebruik en het risico van chemische bestrijdingsmiddelen en het gebruik van meststoffen en antibiotica aanzienlijk terug te dringen, wordt verhoogd; beklemtoont het belang dat deze doelstellingen worden nagestreefd op holistische en circulaire wijzen, bijvoorbeeld met de goedgekeurde agro-ecologische benaderingen zoals geïntegreerde productie en biologische landbouw, met inbegrip van vruchtwisseling; beklemtoont ook de bijdrage van de precisielandbouw, de digitalisering en de andere instrumenten voor de vermindering van het gebruik van pesticiden, meststoffen en nutriënten;

116. onderstreept dat de Europese landbouw, visserij en bosbouw een belangrijke rol toekomt bij de bescherming en het herstel van de natuur en dat deze sectoren volledig moeten worden betrokken bij de uitvoering van de biodiversiteitsstrategie voor 2030; benadrukt dat de uitvoeringsmaatregelen vergezeld moeten gaan van nauwkeurig omschreven steun, opleidingsprogramma’s en een instrumentarium met duurzame, veilige, doeltreffende en betaalbare oplossingen en alternatieven, en tevens toegang moeten verzekeren tot de meest recente kennis, technologie en adviesdiensten; onderstreept verder de bijdrage die positieve stimulansen en de uitwisseling van goede praktijken kunnen leveren aan de uitvoering van de strategie;

117. roept de Commissie en de lidstaten op te verzekeren dat de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 volledig worden weerspiegeld in de uitvoering van de “van boer tot bord”-strategie, de strategie voor duurzame chemische stoffen en in het op til zijnd actieplan inzake nulverontreiniging, waarmee ook lichtverontreiniging en geluidshinder, met inbegrip van onderwatergeluid, moeten worden aangepakt; benadrukt het belang dat de bestrijding van verontreiniging bij de bron tot prioriteit wordt verheven en daarbij de inzet van de best beschikbare technologie wordt verzekerd;

118. verzoekt de Commissie om voor 2030 een ambitieuze doelstelling voor het verminderen van het gebruik van kunstlicht buiten vast te stellen en een voorstel te doen voor richtsnoeren inzake de manier waarop lidstaten kunstlicht ’s nachts kunnen verminderen;

119. beklemtoont dat het noodzakelijk is in de biodiversiteitsstrategie voor 2030 specifieke maatregelen op te nemen voor de vermindering van de verontreiniging die een rechtstreekse weerslag heeft op de biodiversiteit en de gezondheid, zoals verontreiniging met kunststof, microplastic en chemische stoffen; roept de Commissie op te verzekeren dat alle acties van het nieuwe actieplan inzake circulaire economie en de daarmee verband houdende wetgeving snel wordt uitgevoerd;

Invasieve uitheemse soorten (IUS)

120. uit zijn bezorgdheid over het feit dat IUS een ernstige bedreiging vormen voor het milieu, de bestaansmiddelen en de voedselzekerheid en onherstelbare schade aanrichten aan beschermde gebieden en hun biodiversiteit en dat de klimaatverandering dit nog verder verergert;

121. betreurt dat minder dan 6 % van de in de EU aanwezige IUS zijn opgenomen in de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten; roept de Commissie op meer maatregelen te nemen om te verzekeren dat de IUS die van invloed zijn op bedreigde soorten in de lijst worden opgenomen; roept de Commissie verder op de preventie te verbeteren door risicobeoordelingen vóór de eerste invoer van uitheemse soorten verplicht te stellen en door zo snel mogelijk, uitgaande van een wetenschappelijke risicobeoordeling en de ecologische kenmerken in de EU, EU-brede witte lijsten voor te stellen van soorten die als huisdieren mogen worden ingevoerd, gehouden, gefokt en verhandeld;

122. benadrukt dat de handel in exotische dieren een van de belangrijkste wegen is waarlangs IUS worden geïntroduceerd en dat afgezien daarvan de introductie van IUS ook verband houdt met andere stressfactoren zoals land- en zeevervoer en zwerfvuil op zee; dringt aan op de uitwerking van aanvullende maatregelen op EU-niveau voor preventie, beheersing en uitroeiing van IUS, waarbij ook specifieke plannen moeten worden opgesteld voor de IUS die van invloed zijn op ernstig bedreigde soorten; onderstreept dat het noodzakelijk is te zorgen voor voldoende menselijke, technische en financiële hulpbronnen om preventie te ondersteunen en getroffen gebieden te helpen het hoofd te bieden aan bestaande en pas geïntroduceerde IUS;

123. betreurt dat slechts één mariene soort is opgenomen in de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten[87]; verzoekt de Commissie iets te doen aan dit buitensporig laag aantal mariene IUS en te zorgen voor een deugdelijke afstemming op Verordening (EU) nr. 1143/2014[88];

Financiering, mainstreaming en governancekader

124. onderstreept dat de maatschappelijke en ecologische voordelen van preventie en herstel de investeringskosten verre overstijgen; verzoekt de Commissie om de doeltreffende mainstreaming en toetsing van biodiversiteit te garanderen in alle EU-uitgaven en -programma’s op basis van de EU-taxonomie; dringt aan op de doeltreffende toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” op alle uitgaven en programma’s in de EU; verzoekt de Commissie een alomvattende beoordeling te verstrekken over hoe de 20 miljard EUR per jaar, die minimaal nodig is voor de natuur, kan worden gemobiliseerd, overeenkomstige voorstellen te doen voor de jaarlijkse EU-begroting en te evalueren of er een specifiek financieringsinstrument voor TEN-N nodig is; neemt nota van de overeenkomst om de uitgaven voor biodiversiteitsdoelstellingen te mainstreamen met 7,5 % vanaf 2024 en met 10 % vanaf 2026; is derhalve van mening dat inspanningen moeten worden geleverd om ervoor te zorgen dat ten minste 10 % van de jaarlijkse uitgaven binnen het meerjarig financieel kader zo snel mogelijk vanaf 2021 aan biodiversiteit worden uitgegeven; beklemtoont dat afstemming tussen klimaat- en biodiversiteitsfinanciering noodzakelijk is; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan biodiversiteitsacties op te nemen in hun plannen voor herstel en veerkracht; herinnert er uitdrukkelijk aan dat de EU-uitgaven in verband met de biodiversiteit moeten worden getraceerd overeenkomstig de door de Commissie, in samenwerking met het Europees Parlement en de Raad, vast te stellen doeltreffende, transparante en alomvattende methoden;

125. verzoekt de Commissie en de lidstaten om vóór 2022 te beoordelen welke subsidies schadelijk zijn voor het milieu, zodat die onverwijld kunnen worden afgeschaft; roept ertoe op de financiële stimulansen te heroriënteren naar voor biodiversiteit positieve investeringen en de belastingsystemen om te buigen naar een sterkere benutting van milieubelastingen en milieubelastingopbrengsten;

126. herinnert aan de verbintenis van de EU tot volledige verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; verzoekt de Commissie en de lidstaten om zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2025 een einde te maken aan alle directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen;

127. meent dat de geleidelijke afschaffing van subsidies voor fossiele brandstof en andere voor het milieu schadelijke subsidies wereldwijd moet worden ondersteund met behulp van het handelsbeleid en de groene diplomatie van de EU, en dat daarbij onder meer moet worden gezorgd voor een overeenkomst over een routekaart met mijlpalen voor elke handelspartner;

128. herinnert eraan dat volgens ramingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling regeringen ongeveer 500 miljard USD per jaar uitgeven aan steun die mogelijk schadelijk is voor de biodiversiteit, dat wil zeggen vijf tot zes keer meer dan de totale uitgaven voor biodiversiteit[89];

129. verzoekt de Commissie duidelijke richtsnoeren en stimulansen vast te stellen om particuliere financiering van biodiversiteit vlot te trekken en de investeringen aan te passen aan de doelstellingen van de Europese Green Deal en de biodiversiteitsstrategie voor 2030; verzoekt de Commissie verder te zorgen voor een ambitieus en toekomstgericht kader met wetgevingsmaatregelen en financiële stimulansen voor zowel de publieke als de private sector om steun te kunnen geven aan de verwezenlijking van de doelstellingen en streefcijfers op grond van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 als onderdeel van de komende vernieuwde strategie voor duurzame financiering; roept de Commissie op actie te ondernemen op het gebied van duurzame inkoop door bedrijven;

130. verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor overheidsopdrachten en de Europese en nationale gezondheidsvoorschriften af te stemmen op de biodiversiteitsstrategie voor 2030; roept er verder toe op om met de EU-beleidsmaatregelen alle in de Verdragen opgenomen beginselen en met name het voorzorgsbeginsel en het beginsel “de vervuiler betaalt” na te leven;

131. onderstreept dat er een juridisch bindend governancekader voor biodiversiteit – een biodiversiteitswet – nodig is, uitgaande van een alomvattende effectbeoordeling, waarmee het pad naar 2050 wordt uitgestippeld aan de hand van een reeks doelstellingen, waaronder de doelstellingen voor 2030 en de COP15-toezeggingen, en waarbinnen een monitoringmechanisme wordt opgezet met slimme indicatoren binnen en buiten de beschermde gebieden; verzoekt de Commissie met dat doel voor ogen in 2022 een wetgevingsvoorstel in te dienen; beklemtoont dat het verzekeren van voldoende menselijke en financiële hulpbronnen van doorslaggevend belang is voor doeltreffende governance;

132. verzoekt de Commissie te overwegen een onafhankelijk Europees wetenschappelijk panel inzake biodiversiteit of een soortgelijke instantie op te richten om de samenhang van de EU-maatregelen met de ambities van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 te beoordelen en dienovereenkomstig aanbevelingen te doen, en daarbij elke mogelijke overlapping met het beleid van het Europees Milieuagentschap en andere EU- en internationale organen te vermijden;

133. herinnert eraan dat artikel 37 van het Handvest het beginsel weerspiegelt dat de EU-wetgeving de bescherming van het milieu moet waarborgen; is van mening dat het recht op een gezond milieu in het Handvest moet worden erkend en dat de EU het initiatief moet nemen tot de erkenning van een vergelijkbaar recht op internationaal vlak;

Onderzoek, innovatie en onderwijs

134. verzoekt de Commissie biodiversiteit een grotere rol toe te kennen in de jeugdprogramma’s van de EU, zoals het Europees vrijwilligerswerk, en als onderdeel van het algemeen Erasmusprogramma een Groen Erasmusprogramma te starten waarin de nadruk ligt op uitwisseling van kennis, studenten en beroepsbeoefenaren op het gebied van herstel en instandhouding;

135. onderstreept dat het noodzakelijk is een dieper inzicht te verkrijgen in niet alleen de verschillende onderdelen van biodiversiteit en de gevolgen daarvan voor de werking van de ecosystemen, maar ook de veerkracht van de ecosystemen; meent dat meer fundamenteel en toegepast onderzoek moet worden gedaan naar biodiversiteit en onderstreept dat het noodzakelijk is daarvoor voldoende financiering te verzekeren; roept ertoe op onderzoek naar biodiversiteit op te nemen in de diverse EU- en nationale financieringsprogramma’s; verzoekt nogmaals om een specifieke missie voor biodiversiteit binnen het toekomstige EU-onderzoeksprogramma; onderstreept dat het noodzakelijk is de financiering van openbaar onderzoek aanzienlijk te verhogen;

136. benadrukt het belang van meer onderzoek naar biogeografische regio’s, de taxonomie van organismen en de gevolgen van ontbossing en biodiversiteitsverlies voor essentiële dienstverlening zoals voedselvoorziening; onderstreept dat het noodzakelijk is meer kennis te verwerven over de band tussen enerzijds het uitbreken van ziekten en anderzijds legale en illegale handel in wilde dieren, instandhouding en achteruitgang van ecosystemen;

137. is er vast van overtuigd dat meer onderzoek moet worden gedaan naar oceanen, aangezien oceanen nog voor een groot deel onontdekt blijven; verzoekt de Commissie om wat dit betreft een grotere rol te spelen in het Decennium van Oceaanwetenschappen van de VN en gevolg te geven aan de aanbevelingen van Missie Zeester 2030: Herstel onze oceanen en wateren; meent dat er ook financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor diepzee-ecosystemen en -biodiversiteit;

138. moedigt onderzoek aan naar duurzame landbouwinnovatie, technologie en productiemethoden en praktijken voor landbouwers die de biodiversiteit en de gezondheid van het ecosysteem verbeteren, met inbegrip van digitalisering, duurzame boslandbouwsystemen, biologische alternatieven voor chemische pesticiden waarmee weinig risico is verbonden en pesticidevrije landbouw;

139. meent dat de inspanningen op het gebied van onderzoek moeten worden versterkt en onder meer ook gericht moeten zijn op de sociale en economische gevolgen en de kansen van instandhoudingsbeleid, bodembiodiversiteit en het smelten van gletsjers en permafrost;

140. is ingenomen met de oprichting van een kenniscentrum voor biodiversiteit en de nieuwe EU-waarnemingspost voor de bodem;

141. onderstreept het belang dat passende middelen worden toegewezen aan de verzameling van gegevens, de ontwikkeling van indicatoren ter ondersteuning van de capaciteitsopbouw en de versterking van de samenwerking tussen belanghebbenden op het gebied van biodiversiteit; erkent de mogelijkheden van digitalisering, “big data” en AI voor de verbetering van ons begrip en onze kennis inzake biodiversiteit;

142. roept de Commissie op kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen bij hun deelname aan de inspanningen voor onderzoek en technologische ontwikkeling en hen aldus in staat te stellen aan de doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 bij te dragen;

143. is van mening dat milieukennis een vast onderdeel moet zijn van het onderwijs; ondersteunt de vaststelling van beschermde gebieden voor onder meer ook onderwijsdoelstellingen; benadrukt dat steun moet worden gegeven aan op participatie berustende wetenschappen en bewustwordingsprocessen om onder meer de maatschappij te laten zien dat het noodzakelijk is de biodiversiteit te beschermen en te herstellen;

Mondiaal biodiversiteitskader na 2020, internationale actie, handel en oceaangovernance

144. herinnert aan het in de resolutie over COP15 ingenomen standpunt inzake biodiversiteit en de noodzaak om te komen tot een multilaterale bindende overeenkomst voor de periode na 2020 die vergelijkbaar is met de Overeenkomst van Parijs, om het biodiversiteitsverlies tegen 2030 een halt toe te roepen en om te buigen, met slimme doelstellingen en indicatoren, een robuust uitvoeringskader en een op wetenschap gebaseerd, onafhankelijk en transparant herzieningsmechanisme; is van mening dat 2021 een beslissend jaar zal zijn voor de biodiversiteit in de wereld, dat de EU als een wereldleider moet optreden en tijdens de onderhandelingen moet ijveren voor een net zo hoog of nog hoger ambitieniveau dan ze zelf heeft, en dat zij daarbij ook moet zorgen voor juridisch bindende herstel- en beschermingsdoelstellingen op wereldschaal van ten minste 30 % tot 2030; is in dit verband ingenomen met de verbintenis van de High Ambition Coalition for Nature and People tot het beschermen van 30 % van land en zee wereldwijd; onderstreept dat het noodzakelijk is lage-inkomenslanden te ondersteunen bij de uitvoering van dit nieuwe kader; beklemtoont het belang van verdere verbintenissen van de kant van de particuliere sector om de biodiversiteit te beschermen en te herstellen;

145. verzoekt de Commissie aan te dringen op ambitieuze en duidelijke langetermijndoelstellingen op wereldvlak; bekrachtigt haar standpunt dat de EU in de onderhandelingen zo mogelijk moet oproepen tot bescherming van de helft van de planeet tot 2050[90];

146. ondersteunt de ontwikkeling van een internationaal verdrag inzake pandemieën in het kader van de Wereldgezondheidsorganisatie om de weerbaarheid bij toekomstige pandemieën te versterken; merkt op dat in een van de aanbevelingen van de IPBES-workshop inzake biodiversiteit en pandemieën werd verzocht om de oprichting van een intergouvernementele raad op hoog niveau voor preventie van pandemieën met als doel de samenwerking tussen de regeringen te vergemakkelijken door onder meer beleidsrelevante wetenschappelijke informatie te verstrekken en de opzet van een monitoringskader te coördineren, en aldus de basis te creëren voor eventuele doelstellingen op het raakvlak tussen de drie Rio-conventies; verzoekt de EU en de lidstaten te ijveren voor de oprichting van een dergelijke raad in de COP15, die moet werken in synergie met bestaande organisaties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie;

147. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om op te roepen tot een Speciaal Verslag van het IPCC over biodiversiteit en klimaatverandering;

148. is bezorgd over de nieuwe uitdagingen inzake wetgeving, milieu, bioveiligheid en governance die kunnen voortvloeien uit de vrijmaking in het milieu van genetisch gemodificeerde, door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen, ook voor doeleinden van natuurbehoud; neemt nota van de resultaten waartoe de ad-hocwerkgroep van technische deskundigen in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit is gekomen met betrekking tot door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen en levende gemodificeerde vis[91], waardoor zorgen rijzen wegens de moeilijkheden bij het voorspellen van hun gedrag, het beoordelen van hun risico’ en het beheersen ervan na vrijmaking; merkt op dat ook door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen kunnen uitgroeien tot invasieve soorten; is van mening dat zowel op mondiaal als EU-niveau gezorgd moet worden voor de ontwikkeling van handleidingen voor risicobeoordeling, instrumenten en een kader voor milieubewaking, alsmede voor duidelijke governance en doeltreffende mechanismen voor het beheersen en omkeren van de gevolgen van door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen, en dat aanvullend onderzoek moet worden verricht naar de gezondheids-, milieu-, ecologische, ethische en andere gevolgen van door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen, teneinde hun mogelijke impact beter te begrijpen; is derhalve van mening dat er overeenkomstig het voorzorgsbeginsel geen toestemming mag worden verleend voor de vrijmaking van genetische gemodificeerde, door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen, ook indien dit voor doeleinden van natuurbehoud is[92];

149. benadrukt de mogelijkheden van de “groene diplomatie”, het handelsbeleid en multilateraal optreden om de biodiversiteit buiten Europa te beschermen; geeft uiting aan zijn steun voor het VN-Decennium voor het herstel van ecosystemen (2021-2031) en verzoekt de Commissie en de lidstaten om de bescherming van milieu en biodiversiteit op effectieve wijze in elk extern optreden te integreren;

150. vraagt de Commissie om het voortouw te nemen in de inspanningen om een internationale overeenkomst inzake beheer van natuurlijke hulpbronnen binnen de grenzen te houden van hetgeen onze planeet aan kan wat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreft;

151. benadrukt dat de aantasting van en de druk op ecosystemen de algehele inspanningen op het gebied van duurzame ontwikkeling in gevaar brengen en de verwezenlijking van de meeste duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030 in de weg staan, en dan met name de doelstellingen om armoede en honger uit te bannen, toegang tot water en sanitaire voorzieningen te waarborgen, voedselzekerheid te bereiken, een gezond leven te waarborgen en de sociaaleconomische ongelijkheid binnen en tussen landen te verminderen;

152. onderstreept dat de klimaatverandering en de aantasting van het milieu steeds meer in wisselwerking staan met de oorzaken van ontheemding, nu bevolkingsgroepen uit hun thuisgebied gedreven worden door de gevolgen van de klimaatverandering, achteruitgang van het milieu en rampen; wijst erop dat dergelijke crises vanwege klimaatverandering en biodiversiteitsverlies de komende decennia steeds vaker zullen voorkomen, tenzij er nu onverwijld doeltreffende maatregelen worden genomen; benadrukt dat de EU voorbereid moet zijn op klimaatgerelateerde ontheemding en ontheemding door achteruitgang van het milieu en rampen en erkent de noodzaak van passende maatregelen om de mensenrechten van de getroffen bevolkingsgroepen te beschermen;

153. verzoekt de Commissie om met name capaciteitsopbouw te vergemakkelijken, met inbegrip van kennisoverdrachten, het delen van technologie en de ontwikkeling van vaardigheden voor de begunstigde landen met het oog op de uitvoering van het VBD, de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) en andere verdragen en overeenkomsten die essentieel zijn voor de bescherming van de biodiversiteit, in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) en van hulp voor handel; wijst op de noodzaak van het versterken van samenwerkingsprogramma’s met niet-EU-landen voor het behoud van hun inheemse biodiversiteit, onder meer ook door het voeren van parlementaire dialoog, en de ontwikkelingslanden bij te staan bij de uitvoering ervan; dringt verder aan op de verbetering van het gezamenlijk beheer van grensoverschrijdende ecosystemen, migratieroutes en soorten en op beperking van de mogelijkheid dat risico’s inzake biodiversiteitsverlies worden overgeheveld naar andere delen van de wereld;

154. is verheugd over initiatieven als de Afrikaanse “Grote Groene Muur” en verzoekt de Commissie om soortgelijke initiatieven te ontwikkelen voor andere regio’s en steun te geven aan internationale initiatieven tot herstel van de biodiversiteit in de wereld, waarbij zij gelijktijdig de biodiversiteitskerngebieden moet uitbreiden teneinde de weerbaarheid van de ontwikkelingslanden tegen klimaatverandering te versterken; is van mening dat de nieuwe NDICI een belangrijke motor voor verandering kan zijn bij het herstel en het behoud van biodiversiteit in de wereld; is van mening dat in het kader van de nieuwe NDICI een aanzienlijk bedrag uit de begroting gebruikt moet worden voor herstel en instandhouding van biodiversiteit en aldus kan worden bijgedragen aan het algemene doel van mainstreaming van biodiversiteit;

155. is ervan overtuigd dat inheemse en lokale kennis van doorslaggevend belang is voor een effectieve bescherming van biodiversiteit en herinnert eraan dat in het speciaal rapport van de IPCC inzake klimaatverandering en bodemgebruik wordt erkend dat inheemse volkeren en lokale gemeenschappen een cruciale rol spelen bij het behoud van het milieu; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan met de internationale gemeenschap te blijven samenwerken om hun bijdrage aan de bescherming van biodiversiteit te erkennen, hun rechten te waarborgen en hun deelname aan besluitvormingsprocessen te ondersteunen; verzoekt verder alle lidstaten om onverwijld Overeenkomst nr. 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende inheemse en in stamverband levende volken uit 1989 te ratificeren;

156. steunt de inspanningen van de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en milieu om richtsnoeren te ontwikkelen inzake mensenrechtenverplichtingen met betrekking tot milieu, ecosystemen en biodiversiteit; verzoekt de lidstaten en de instellingen van de EU om steun te verlenen aan en te pleiten voor mondiale toepassing van de kaderbeginselen van 2018 inzake mensenrechten en het milieu, zoals gepresenteerd door de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en het milieu; verzoekt de EU het milieurechteninitiatief van het Milieuprogramma van de VN te ondersteunen;

157. moedigt de EU en de lidstaten aan de erkenning van ecocide als internationaal misdrijf in de zin van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) te bevorderen;

158. is ingenomen met de toezeggingen van de Commissie om te zorgen voor de volledige uitvoering en handhaving van de biodiversiteitsbepalingen in alle EU-handelsovereenkomsten en om het effect ervan op de biodiversiteit beter te beoordelen; is eveneens ingenomen met het feit dat de nieuwe handelsstrategie “om een nauwere beleidsintegratie tussen het handelsbeleid en het interne EU-beleid op andere terreinen [vraagt]”, en erkent dat “het behoud van de biodiversiteit een mondiale uitdaging [is] die wereldwijde inspanningen vergt”[93]; benadrukt dat zowel de structuur van de bestaande vrijhandelsovereenkomsten als de huidige WTO-regels maar in zeer beperkte mate oplossingen hebben geboden voor de bijdrage die de handel levert aan het ingrijpende biodiversiteitsverlies; verzoekt de Commissie derhalve onverwijld specifieke en concrete maatregelen te overwegen om ervoor te zorgen dat handelsovereenkomsten van de EU niet leiden of dreigen te leiden tot biodiversiteitsverlies en dat het handelsbeleid van de EU doeltreffend wordt afgestemd op haar 2030 biodiversiteitsstrategie;

159. verzoekt de Commissie verder om ervoor te zorgen dat alle nieuwe en toekomstige handels- en investeringsovereenkomsten volledig verenigbaar zijn met de Europese Green Deal, de Overeenkomst van Parijs, de verbintenissen van de EU inzake biodiversiteit en de SDG’s en daarbij te voorzien in bindende en afdwingbare hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling alsmede in waarborgen en doeltreffende evenredige en ontmoedigende sancties bij niet-naleving, met inbegrip van de mogelijkheid om opnieuw tarieven in te voeren; roept de Commissie er tevens toe op om soortgelijke maatregelen te bevorderen in bestaande handels- en investeringsovereenkomsten;

160. beklemtoont het belang dat naast een economische en sociale dimensie systematisch een biodiversiteitsdimensie wordt opgenomen in alle duurzaamheidseffectbeoordelingen, dat daarbij stevigere methoden worden gevolgd dan voorheen het geval was, zoals ook wordt voorgesteld in de beschikbare studies van de Commissie, en dat daarbij biodiversiteitsvraagstukken consequent worden meegewogen; dringt erop aan dat duurzaamheidseffectbeoordelingen worden uitgevoerd als onderdeel van de verkennende fase van toekomstige vrijhandels- en investeringsovereenkomsten; dringt erop aan dat duurzaamheidsbeoordelingen regelmatig worden bijgewerkt naarmate de onderhandelingen vorderen, om mogelijke risico’s voor de biodiversiteit, zowel in de betrokken regio als in de EU, zo vroeg mogelijk naar behoren te kunnen identificeren, beoordelen en aanpakken, en om op basis hiervan vorm te geven aan relevante bilaterale toezeggingen die tijdens de onderhandelingen worden vastgelegd;

161. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling een routekaart bevatten met concrete en toetsbare toezeggingen aan de hand waarvan vooruitgang bij de andere hoofdstukken kan worden geboekt; benadrukt het belang van het systematisch uitvoeren van regelmatige duurzaamheidseffectbeoordelingen van handelsovereenkomsten achteraf om te zorgen voor consistentie met de internationale verbintenissen van de EU op het gebied van biodiversiteit; verzoekt de Commissie bestaande hoofdstukken van handels- en investeringsovereenkomsten te actualiseren aan de hand van bepalingen voor een actieve en tijdige herziening teneinde de afstemming van bestaande vrijhandelsovereenkomsten op de Europese Green Deal zo snel mogelijk te waarborgen, en haar resultaten en geplande wijzigingen aan het Parlement voor te leggen;

162. vraagt de Raad om van het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) een essentieel onderdeel van vrijhandelsovereenkomsten te maken in zijn ontwerpmandaat voor toekomstige overeenkomsten en bij de herziening van huidige overeenkomsten, mits verplichte mechanismen voor het evalueren van nationale streefdoelen overeen worden gekomen; vraagt de Raad om eveneens de Cites-overeenkomst en de Overeenkomst van Parijs als essentiële onderdelen op te nemen in vrijhandelsovereenkomsten en de noodzaak van een doeltreffende uitvoering ervan te benadrukken; benadrukt het belang dat bij de aanstaande herziening van de verordening betreffende het schema van algemene tariefpreferenties wordt voorzien in een doeltreffende uitvoering van multilaterale verdragen inzake klimaat en milieu, met inbegrip van het VBD;

163. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat ingevoerde producten dezelfde normen naleven als Europese producten, teneinde milieu en biodiversiteit te beschermen en eerbiediging van de mensen- en arbeidsrechten te verzekeren; beklemtoont de noodzaak om wereldwijd een gelijk speelveld te bevorderen en maatregelen te nemen om eventuele verschuiving van biodiversiteitsverlies naar het buitenland te voorkomen; verzoekt de Commissie een studie te verrichten naar de gevolgen van de EU-uitvoer en productiemethoden voor de biodiversiteit;

164. verzoekt de Commissie maatregelen te treffen teneinde te komen tot een uitvoerverbod voor gevaarlijke stoffen die in de Unie verboden zijn, in overeenstemming met het niet-schadenbeginsel, het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, en de Europese Green Deal;

165. steunt de wens van de Commissie om bij internationale besprekingen over handel en milieu het bewustzijn te vergroten over een interpretatie van de relevante WTO-regels waarmee het recht van leden wordt erkend om, met name via de inzet van niet-productgerelateerde verwerkings- en productiemethoden, doeltreffende maatregelen te treffen in reactie op mondiale milieu-uitdagingen, in het bijzonder klimaatverandering en de bescherming van de biodiversiteit, en die interpretatie te bevorderen; is verder van mening dat de EU in het kader van de komende werkzaamheden met betrekking tot de hervorming van de Wereldhandelsorganisatie moet ijveren voor de opneming van bindende niveaus van biodiversiteitsbescherming; moedigt de Commissie aan om te overwegen experts op het gebied van handel en milieu in te schakelen bij geschillen die voortvloeien uit conflicten tussen handelstoezeggingen en uitzonderingen inzake milieubescherming; verzoekt de Commissie met klem dat voorstel te bevorderen in het kader van haar WTO-initiatief inzake klimaat en handel; dringt aan op een grondige, onafhankelijke analyse van de gevolgen van de resterende bepalingen inzake de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten en het stelsel van investeringsgerechten in handelsovereenkomsten;

166. betreurt de hiaten bij de uitvoering van EU-regelgeving inzake de handel in wilde dieren, aangezien zij niet alle cruciale soorten bestrijkt en in niet dezelfde bescherming voorziet voor in gevangenschap gefokte dieren; verzoekt de Commissie om legale en illegale handel gezamenlijk aan te pakken bij de herziening van het EU-actieplan tegen de handel in wilde dieren en planten, en er daarbij voor te zorgen dat dit actieplan aansluit bij de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en voldoende financiële middelen ontvangt, en dat bijstand wordt verleend aan niet-EU-landen en opvangcentra voor wilde dieren en wildreservaten; verzoekt de Commissie verder wetgeving voor te stellen om te verzekeren dat invoer, overlading, aankoop en verkoop van in het wild levende dieren die zijn gevangen, verwerkt, vervoerd of verkocht in strijd met de wetten van het land van herkomst, is verboden;

167. verzoekt de Commissie en de lidstaten om het voortouw te nemen in de inspanningen om de handel in bedreigde soorten en delen ervan een halt toe te roepen; beklemtoont het belang dat hiertoe slimme doelstellingen worden vastgesteld; roept nogmaals op de instelling op Europees niveau van een volledig en onmiddellijk verbod op de handel, uitvoer of herinvoer binnen de EU en naar bestemmingen buiten de EU van ivoor[94], met inbegrip van pre-conventie ivoor, en dringt aan op soortgelijke beperkingen voor andere bedreigde soorten, zoals tijgers en neushoorns; vraagt dat deze regels zonder verder uitstel in 2021 worden toegepast;

168. verzoekt de Commissie en de lidstaten om de wereldgemeenschap bij te staan bij de aanpak van de risico’s die gepaard gaan met de handel in en verkoop van wilde dieren; verzoekt de Commissie om de regelgevingsdialoog waarin is voorzien in vrijhandelsovereenkomsten, te gebruiken om strikte Europese sanitaire en fytosanitaire normen en normen inzake dierenwelzijn te bevorderen om het risico op toekomstige epidemieën en pandemieën te beperken; verzoekt de Commissie verder indien nodig te overwegen een moratorium in te stellen op de invoer van wilde dieren of andere soorten uit hotspots voor opkomende infectieziekten, teneinde zorgen omtrent de veiligheid aan te pakken;

169. merkt met bezorgdheid op dat de plasticvervuiling van de zee sinds 1980 vertienvoudigd is en rechtstreekse gevolgen heeft voor ten minste 267 soorten en voor de menselijke gezondheid; uit zijn bezorgdheid over de door microplastics en nanoplastics veroorzaakte vervuiling en over de gevolgen ervan voor de mariene biodiversiteit; onderstreept de noodzaak van synergie tussen het actieplan voor de circulaire economie en de biodiversiteitsstrategie voor 2030;

170. dringt erop aan dat de EU het leiderschap neemt in de onderhandelingen over een met bindende doelstellingen gepaard gaande mondiale overeenkomst inzake kunststoffen, waarbij zij onder meer moet streven naar plasticvrije oceanen tot 2030;

171. neemt kennis van het feit dat de leden van de Wereldhandelsorganisatie er niet in zijn geslaagd de onderhandelingen over visserijsubsidies tegen eind 2020 af te ronden; is zeer teleurgesteld over het niet nakomen van de toezegging in het kader van de SDG’s (SDG 14.6) met betrekking tot de geleidelijke afschaffing van schadelijke visserijsubsidies tegen 2020; steunt de oproep tot een mondiale overeenkomst om schadelijke visserijsubsidies uit te bannen; dringt er derhalve op aan dat de EU een prominentere rol speelt in de onderhandelingen en dat de Commissie waarborgt dat de visserijbepalingen in handelsovereenkomsten stroken met de bescherming van mariene biodiversiteit;

172. beklemtoont dat oceanen op internationaal niveau erkend moeten worden als een mondiale gemeenschappelijke hulpbron teneinde te verzekeren dat ze beschermd worden; verzoekt de EU verder te streven naar de goedkeuring van een ambitieus wereldwijd oceaanverdrag ter bescherming van mariene biodiversiteit in gebieden buiten de nationale jurisdictie wereldwijd in de volgende zitting van de intergouvernementele conferentie inzake biodiversiteit buiten de nationale jurisdictie alsmede naar een intergouvernementeel panel inzake oceanen;

173. beklemtoont dat het noodzakelijk is een geïntegreerd maritiem beleidskader van de EU tot stand te brengen waarmee wordt gezorgd voor consistentie tussen mariene biodiversiteit, klimaatbeleid en GVB;

174. onderstreept dat de diepzee wordt geacht de hoogste biodiversiteit op aarde te herbergen en kritieke milieudiensten levert, waaronder de langdurige opslag van kooldioxide; wijst erop dat diepzeebodemmijnbouw hoogst waarschijnlijk de oorzaak is van onvermijdelijk en permanent biodiversiteitsverlies; beklemtoont dat het voorzorgsbeginsel van toepassing moet zijn op de opkomende sector van de diepzeebodemmijnbouw; herinnert aan zijn resolutie van 16 januari 2018 over internationale oceaangovernance[95] en verzoekt de Commissie en de lidstaten om te ijveren voor een moratorium op diepzeebodemmijnbouw, ook op het niveau van de Internationale Zeebodemautoriteit, totdat de gevolgen van diepzeebodemmijnbouw voor het mariene milieu, de biodiversiteit en de menselijke activiteiten op zee voldoende zijn bestudeerd en onderzocht en diepzeebodemmijnbouw zodanig kan worden beheerd dat er geen mariene biodiversiteitsverlies of achteruitgang van mariene ecosystemen optreedt; beklemtoont dat de Commissie moet ophouden de ontwikkeling van technologie voor diepzeebodemmijnbouw te financieren overeenkomstig een op minimalisering, hergebruik en recyclage van mineralen en metalen gebaseerde circulaire economie;

175. herhaalt zijn oproep[96] aan de lidstaten en de Commissie om binnen de Internationale Zeebodemautoriteit te ijveren voor het verzekeren van transparante werkmethoden, daadwerkelijke bescherming van het mariene milieu tegen schadelijke invloeden en bescherming en herstel van het mariene milieu, zoals ook wordt geëist in de Delen XI en XII van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, en verzoekt de lidstaten om binnen internationale organisaties een proactieve en vooruitstrevende rol te spelen om ervoor te zorgen dat er transparante hervormingen op tafel komen en de ambitie van de met de ondernomen acties beoogde milieuaspecten wordt versterkt;

176. neemt nota van het cruciaal belang van walvispopulaties voor mariene ecosystemen en koolstofopslag; herinnert aan zijn krachtige steun voor de handhaving van het wereldwijde moratorium op de commerciële walvisvangst en het verbod op de internationale handel in walvisproducten[97]; betreurt dat Japan zich heeft teruggetrokken uit de Internationale Commissie voor de Walvisvaart (IWC); spoort Noorwegen en Japan aan de walvisvangst te staken; verzoekt de EU en de lidstaten bij de IWC erop aan te dringen dat de commerciële walvisvangstactiviteiten van Noorwegen formeel aan de orde worden gesteld;

177. roept de Faeröer-eilanden op een eind te maken aan de controversiële jaarlijkse griendenjacht, ook wel bekend als de Grindadràp; verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten deze kwestie voortdurend bij de Faeröer-eilanden aan te kaarten teneinde deze praktijk een halt toe te roepen;

Uitvoering en handhaving van natuurwetgeving

178. vraagt de lidstaten met klem om de in de bestaande EU-milieuwetgeving opgenomen verplichtingen volledig uit te voeren en na te leven; roept de Commissie op om onder meer via regelmatige follow-ups sneller, effectiever en transparanter over te gaan tot inbreukprocedures om alle gevallen van niet-naleving op te lossen, en tevens voor eind 2022 haar openbare databank te verbeteren opdat de stappen die de lidstaten en de Commissie zetten als reactie op milieu-inbreuken op een duidelijke, begrijpbare en toegankelijke wijze kunnen worden getraceerd; roept verder de Commissie op voldoende middelen toe te kennen om de huidige vertragingen weg te werken; is van mening dat een voldoende hoog niveau van gekwalificeerd personeel en middelen van beslissend belang is voor de succesvolle uitvoering en handhaving van EU-beleid;

179. verzoekt de Commissie meer specifiek om snel over te gaan tot inbreukprocedures in gevallen van illegale houtkap, in samenwerking met de andere Europese organisaties zoals het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), alsmede in gevallen van niet-naleving van de kaderrichtlijn water en de kaderrichtlijn mariene strategie, met als doel te voldoen aan de vereisten inzake de verwezenlijking van een goede milieutoestand van Europese zeeën en wateren;

180. verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten om meer vaart te zetten achter de uitvoering en handhaving, en verzoekt de regeringen van de lidstaten om hun nationale biodiversiteitsstrategieën te actualiseren en elke twee jaar aan de Commissie een verslag voor te leggen over de uitvoering van biodiversiteitsstrategie voor 2030 op nationaal niveau; roept de Commissie op om een tussentijdse evaluatie te maken en de strategie indien nodig te herzien;

181. benadrukt dat een volledige uitvoering en handhaving van de EU-wetgeving in de lidstaten ook van belang is voor de totstandbrenging van een stabiel en transparant regelgevingskader ten behoeve van de belanghebbenden, waaronder marktdeelnemers; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 op een zo doeltreffend mogelijk manier te verwezenlijken en daarbij onnodige administratieve lasten te vermijden;

182. is van mening dat de strijd tegen milieucriminaliteit moet worden opgevoerd in de lidstaten en over de grenzen heen; meent dat er grote verschillen zijn tussen de lidstaten van de EU, waardoor een effectieve handhaving van het milieustrafrecht wordt tegengegaan; dringt derhalve bij de Commissie aan op herziening van de richtlijn betreffende milieucriminaliteit om deze verschillen te kunnen aanpakken; vraagt dat milieudelicten en andere strafbare feiten op milieugebied, zoals IOO-visserij, en criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten worden erkend als ernstige misdaden die naar behoren moeten worden gestraft met sterke afschrikkende middelen met name in de context van de georganiseerde misdaad; verzoekt de Commissie verder na te gaan of het mogelijk is om aan het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad een protocol inzake criminaliteit in verband met wilde dieren en planten toe te voegen;

183. benadrukt het belang van aansprakelijkheid indien de wetgeving wordt overtreden of het milieu schade wordt berokkend; roept ertoe op de richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid zo spoedig mogelijk te herzien en om te vormen tot een volledig geharmoniseerde verordening;

184. uit zijn diepe bezorgdheid over de situatie van milieuverdedigers en activisten in met name de ontwikkelingslanden, en roept de Commissie en de lidstaten op om hen in heel de wereld te ondersteunen;

185. dringt er bij de Commissie op aan een specifieke strategie voor de bescherming en ondersteuning van lokale gemeenschappen en verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten en landrechten vast te stellen, en te zorgen voor coördinatie met alle programma’s voor externe bijstand; wenst dat er meer ondersteuning komt voor organisaties uit het maatschappelijk middenveld die zich inzetten voor de bescherming van het milieu en de biodiversiteit, met name door partnerschappen op te richten en capaciteit op te bouwen om de rechten van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen te beschermen;

186. herhaalt dat de lidstaten moeten zorgen voor het behoud van Natura 2000-gebieden en voor het behoud of herstel van de gunstige beschermingsstatus van soorten en habitats; dringt erop aan dat de habitatrichtlijn volledig wordt uitgevoerd en de instandhoudingsmaatregelen worden afgestemd op de laatste stand van zaken op technisch en wetenschappelijk gebied; is zich bewust van de vraagstukken die voortvloeien uit het samenleven van vee met grote roofdieren in sommige lidstaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten om passende maatregelen te nemen om socio-economische conflicten in verband met het samenleven met grote roofdieren aan te pakken, bijvoorbeeld met preventieve en compenserende maatregelen, waarbij de bescherming van deze dieren moet worden verzekerd; neemt er nota van dat er overeenkomstig Richtlijn 92/43/EU duidelijke richtsnoeren voor de uitvoering van deze maatregelen bestaan, met inbegrip van de hybridisatie van wolfachtigen;

187. beklemtoont dat een succesvolle uitvoering van de strategie vereist dat alle relevante actoren en sectoren erbij worden betrokken; onderstreept dat de betrokkenheid en stimulering van deze actoren en sectoren noodzakelijk is om vooruitgang te bereiken bij de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030; verzoekt de Commissie een platform voor discussie tussen de diverse belanghebbenden en de vertegenwoordigde gemeenschappen op te zetten en een inclusieve, billijke en rechtvaardige transitie te waarborgen; meent dat dit platform actieve en representatieve deelname van gemeenschappen en belanghebbenden aan het besluitvormingsproces moet vergemakkelijken;

188. benadrukt dat het essentieel is dat in de komende herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage behoeften met betrekking tot zowel klimaat- als biodiversiteitseisen worden opgenomen;

°

° °

189. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

 

 


TOELICHTING

Biologische diversiteit vormt de basis van de werking van ecosystemen en van het leven op onze planeet. De beschikbaarheid van schoon water en schone lucht, van essentiële hulpbronnen, en de gezondheid van mens en dier zijn afhankelijk van de biodiversiteit en een gezond milieu.

Ondanks het belang van biodiversiteit schetsen de meest recente verslagen op dit gebied geen optimistisch beeld. In de wereldwijde IPBES-beoordeling van biodiversiteit en ecosysteemdiensten[98] wordt gewaarschuwd dat een miljoen soorten met uitsterven is bedreigd en in het rapport Global Biodiversity Outlook[99] wordt onthuld dat geen van de Aichi-doelstellingen is bereikt. Op een soortgelijke wijze wordt in het rapport Era of Pandemics[100] gewaarschuwd dat de schrikbarende achteruitgang van de ecosystemen en de huidige betrekkingen van de mens met de natuur het risico op pandemieën verhogen.

We moeten onze interactie met de natuur, de maatschappij en de economie veranderen, om te beginnen door de menselijke activiteiten te beperken die tot de transformatie en vernietiging van ecosystemen leiden. Op Europees niveau vormen de biodiversiteitsstrategie en de Europese Green Deal hiervoor de basis, en op internationaal niveau zal het nieuwe wereldwijde kader dat wordt aangenomen tijdens de bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen (COP15) bij het Verdrag inzake biologische diversiteit ons de kans – mogelijk de laatste – bieden om deze ontwikkeling een halt toe te roepen.

Oorzaken van het verlies aan biodiversiteit

Er zijn meerdere factoren die verantwoordelijk zijn voor het verlies aan biodiversiteit, maar wetenschappers benadrukken vijf belangrijke rechtstreekse oorzaken: veranderingen in land- en zeegebruik, rechtstreekse exploitatie van organismen, klimaatverandering, verontreiniging en invasieve uitheemse soorten. Om de situatie te kunnen herstellen, moeten deze oorzaken op gepaste wijze worden aangepakt.

Veranderingen in land- en zeegebruik

Hoewel de bodembiodiversiteit de basis van essentiële ecologische processen vormt, beschikt de EU niet over specifieke wetgeving voor de bescherming van bodems. De wetgeving op het gebied van landbouw, industrie en water draagt op gefragmenteerde wijze bij aan het behoud van bodems. Daarom is het van cruciaal belang dat de Commissie met een wetgevingsvoorstel komt tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor de bescherming en het duurzaam gebruik van bodems.

Daarnaast moet ook aandacht naar woestijnvorming uitgaan. De EU is partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming, in het kader waarvan zij zich heeft verbonden tot het bereiken van neutraliteit van bodemaantasting tegen 2030. Derhalve is een EU-strategie inzake woestijnvorming en bodemaantasting nodig, die het mogelijk maakt deze belofte waar te maken.

Voorts moet aandacht worden besteed aan verstedelijking en de gevolgen ervan op de biodiversiteit. Op de natuur gebaseerde oplossingen en groene infrastructuur dragen bij aan de veerkracht van steden en daarom is een strategische benadering nodig die het gebruik van financiering en de integratie ervan in het beleid en de wetgeving van de EU verbetert. Ook is er behoefte aan een trans-Europees netwerk voor groene infrastructuur (TEN-G) dat is gekoppeld aan het trans-Europese natuurnetwerk (TEN-N), gezien het belang van groene infrastructuur voor de connectiviteit van beschermde gebieden.

Rechtstreekse exploitatie van organismen

In het kader van de Aichi-doelstellingen heeft de EU zich ertoe verbonden het jaarlijkse verlies aan natuurlijke bossen tegen 2020 te halveren, maar in een recent verslag van de FAO wordt gewaarschuwd dat we nog 25 jaar van die doelstelling verwijderd zijn.[101] Bossen zijn unieke ecosystemen waar meer dan 60 000 boomsoorten en bijna een derde van alle soorten amfibieën, vogels en zoogdieren op aarde te vinden zijn. Daarnaast zijn bossen van ongekende waarde voor natuurlijke processen, zoals koolstofabsorptie en temperatuurregeling. Alle primaire en old-growth-bossen in de EU moeten dan ook strikt worden beschermd.

De bossen zijn gemeenschappelijk erfgoed van de Unie[102] en de toekomstige bosbouwstrategie moet derhalve op de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie worden afgestemd. Er moeten specifieke doelstellingen worden geformuleerd voor hun herstel, aangezien slecht 15 % van de boshabitats van Europees belang een gunstige staat van instandhouding heeft.

De gevolgen van de landbouw op de biodiversiteit kunnen niet worden ontkend, maar tegelijkertijd staat het belang van de landbouwsector in de EU buiten kijf. Net als de visserij moet de landbouw ingrijpend worden getransformeerd om zich aan te passen aan de nieuwe modellen die noodzakelijk zijn voor de groene transitie. Daarvoor zijn ondersteuning en opleiding nodig.

De doelstellingen om 25 % van de landbouwgrond te bestemmen voor biologische landbouw en te garanderen dat ten minste 10 % van de landbouwgrond weer uit zeer diverse landschapselementen zal bestaan, moeten absoluut worden behaald. Beide doelstellingen moeten worden opgenomen in de wetgeving zodat ze juridisch bindend zijn.

Ondanks de inspanningen die zijn geleverd door de visserijsector in Europa, zijn aanvullende inspanningen vereist om ervoor te zorgen dat bij alle visserijactiviteiten de maximale duurzame opbrengst wordt geëerbiedigd en de bijvangst van kwetsbare soorten wordt voorkomen en om in alle beschermde mariene gebieden maatregelen inzake visserijbeheer te nemen met als belangrijkste doel de bescherming en het herstel van ecosystemen.

Wat productie en consumptie betreft, zijn de winning en verwerking van materiële hulpbronnen verantwoordelijk voor meer dan 90 % van het verlies aan wereldwijde biodiversiteit. Als we onze productie- en consumptiepatronen niet veranderen, hebben we in 2050 drie planeten nodig[103]. Het is derhalve cruciaal om op EU-niveau een doelstelling te formuleren voor een vermindering van het gebruik van primaire grondstoffen.

Klimaatverandering

Volgens het verslag van IPBES loopt 16 % van de soorten het risico uit te sterven in een scenario met een opwarming van 4,3 °C en zal de daling van het aantal soorten bij een scenario van tussen 1,5 en 2 °C al drastisch zijn.

Voorts absorberen mariene en terrestrische ecosystemen ongeveer 60 % van de jaarlijkse wereldwijde antropogene emissies en zullen op de natuur gebaseerde oplossingen vanaf nu tot aan 2030 goed zijn voor 37 % van de mitigatie van klimaatverandering[104].

Hieruit blijkt dat het verlies aan biodiversiteit en de klimaatcrisis onderling verbonden zijn en derhalve samen moeten worden aangepakt. We hebben in dat opzicht een langetermijnplan voor gezamenlijke actie op het gebied van klimaat en biologische diversiteit nodig die de samenhang en onderlinge verbondenheid van toekomstige maatregelen verbetert. De toezeggingen die de EU heeft gedaan in het kader van het VBD en de Overeenkomst van Parijs moeten hierin worden opgenomen.

Verontreiniging

Om bronnen van verontreiniging zoals emissies, chemische producten en meststoffen, en de effecten die zijn hebben op de biodiversiteit aan te pakken, is een integrale benadering nodig waarin ook aandacht voor lichtvervuiling en geluidshinder wordt besteed. Daarom moeten het toekomstige actieplan om de verontreiniging tot nul terug te brengen, de “van boer tot bord”-strategie en de acties uit hoofde van de strategie voor chemische stoffen op de biodiversiteitsstrategie worden afgestemd.

De Commissie moet de doelstellingen om tegen 2030 het gebruik van chemische en gevaarlijkere bestrijdingsmiddelen met 50 % te verminderen, het gebruik van meststoffen 20 % terug te dringen en voedingswaardeverliezen met 50 % te verminderen in wetgevingsvoorstellen opnemen zodat ze bindend zijn. Voorts moeten de afwijkingen uit hoofde van artikel 53, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegepast en moet de Commissie de begrippen “noodsituatie”, “bijzondere omstandigheden”, “redelijke manier” en “gecontroleerd en beperkt gebruik” verduidelijken.

Invasieve uitheemse soorten

Momenteel worden 354 soorten in de EU bedreigd door invasieve soorten en de 66 soorten die zijn opgenomen op de EU-lijst vertegenwoordigen slechts 6 % van de in Europa aanwezige soorten, hetgeen niet overeenkomt met de omvang van de bedreiging die zij voor de biodiversiteit vormen.

De kosten voor beheersing en herstel van schade die deze soorten in de EU veroorzaken, bedragen naar schatting ongeveer 12 miljard EUR per jaar, waardoor preventieve maatregelen rendabeler zijn[105]. Daarom moet de Commissie voorafgaand aan de eerste invoer van uitheemse soorten verplichte risicobeoordelingen uitvoeren en zogeheten “witte lijsten” opstellen om te bepalen welke soorten in de EU mogen worden verhandeld en gehouden.

Eveneens moet de Commissie samen met de lidstaten prioriteit toekennen aan de toepassing van plannen voor de preventie, beheersing en uitroeiing van invasieve soorten die schadelijk zijn voor ernstig bedreigde soorten en ervoor zorgen dat de lijst van de EU de invasieve soorten bevat die schadelijk zijn voor bedreigde soorten, evenals soorten die zich in de eerste fase van invasie bevinden of nog niet in de EU aanwezig zijn.

Instandhouding en herstel

Ten minste 30 % van de mariene en terrestrische gebieden moet tussen nu en 2030 worden beschermd op basis van wetenschappelijke criteria en de behoeften met betrekking tot biologische diversiteit, en een derde van deze gebieden moet strikt worden beschermd, waaronder alle natuurlijke koolstofputten in de EU. Deze doelstellingen moeten in de wetgeving worden opgenomen.

Voorts moet ten minste 30 % van de aangetaste ecosystemen voor 2030 worden hersteld. De Verenigde Naties heeft het decennium 2021-2030 uitgeroepen tot “Het decennium voor het herstel van ecosystemen”. In dat kader moet het plan voor het herstel van de natuur van de EU ambitieus zijn, moet bij de toepassing ervan rekening worden gehouden met het volledige grondgebied van elke lidstaat en moet de nadruk liggen op ecosystemen die twee doeleinden dienen: herstel van de biologische diversiteit enerzijds en matiging van en aanpassing aan klimaatverandering anderzijds.

Financiering, mainstreaming en governancekader

De Commissie heeft geraamd dat er elk jaar een bedrag van 20 miljard EUR nodig is om de acties van de strategie uit te voeren, maar er moet uitvoerig worden geëvalueerd hoe dat bedrag kan worden gemobiliseerd.

De bescherming van de biodiversiteit moet worden gemainstreamd in alle uitgaven en programma’s van de EU op basis van de EU-taxonomie: bij acties van de EU moeten het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt prevaleren, belastingstelsels moeten worden geheroriënteerd zodat er meer milieubelasting wordt geheven en subsidies die schadelijk voor het milieu zijn, moeten uiterlijk in 2030 worden afgeschaft.

Eveneens is er behoefte aan een juridisch governancekader voor biodiversiteit, vergelijkbaar met de klimaatwet, waarin een verplicht te volgen pad wordt uitgestippeld naar bindende doelstellingen voor 2030 en 2050 en de toezeggingen die worden gedaan in het kader van COP15 worden geïntegreerd. De Commissie moet hiertoe in 2022 een wetgevingsvoorstel indienen.

Tevens wordt op Europees en internationaal niveau het individuele recht op een schoon milieu niet erkend, hetgeen in sommige nationale wetgevingen wel het geval is. In artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de EU wordt in het algemeen gesteld dat de EU milieubescherming in haar beleid moet integreren, maar wordt er geen materieel recht in het leven geroepen. De Commissie moet zich inspannen om deze leemte op Europees niveau te vullen en ook pleiten voor de internationale erkenning van dit mensenrecht.

Onderzoek en onderwijs

De rol van het onderwijs en de jongere generaties zal van cruciaal belang zijn om het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen. In dat opzicht is de oprichting van een groen Erasmus-programma wenselijk, waarin de nadruk ligt op projecten voor jongeren op het gebied van de bescherming en het herstel van ecosystemen.

Wat onderzoek betreft moeten andere fondsen, in aanvulling op nationale programma’s en het O&O-programma van de EU, een groter deel van hun begroting voor onderzoek en innovatie bestemmen, met name in de landbouw- en visserijsector, om de transitie naar duurzame werkwijzen in deze sectoren te ondersteunen.

Internationale actie en oceaangovernance

Het mondiale akkoord voor de natuur dat wordt bereikt tijdens de 15e COP van het VBD zal bepalend zijn voor de redding van onze planeet. Net als de Overeenkomst van Parijs moet dat akkoord juridisch bindend zijn, de grenzen bepalen waarna het verlies aan biodiversiteit onomkeerbaar is en ambitieuze doelstellingen bevatten, zoals het beschermen van ten minste 30 % van de planeet en het herstel van 30 % van de aangetaste ecosystemen tegen 2030.

Eveneens is het belangrijk de bijdrage te benadrukken die het handels- en ontwikkelingsbeleid kunnen leveren aan de biodiversiteit en het milieu buiten Europa. In dat opzicht moet de EU pleiten voor bindende hoofdstukken inzake duurzame ontwikkeling in handelsovereenkomsten en zich inspannen om de wereldwijde ontbossing af te remmen door een wetgevingsvoorstel in te dienen over ontbossingsvrije waardeketens, die de invoer van producten die hebben bijgedragen aan ontbossing belemmert.

Anderzijds is de verontreiniging van oceanen door plastic sinds 1980 vertienvoudigd. De EU moet daarom de onderhandelingen leiden over een internationaal akkoord over kunststoffen dat garandeert dat er in 2030 geen plastic meer te vinden is in onze zeeën en oceanen.

Uitvoering en naleving van de wetgeving

De uitvoering en naleving van de natuurwetgeving is op dit moment ontoereikend. Inbreukprocedures op milieugebied raken bovendien onnodig vertraagd, hetgeen de toepassing van de wetgeving belemmert. De Commissie moet derhalve nauwer toezicht houden en voldoende middelen toewijzen.

Ten slotte zijn voor een succesvolle uitvoering van de biodiversiteitsstrategie de deelname en betrokkenheid van alle actoren vereist. Er moet een platform worden opgezet dat alle belanghebbenden kunnen gebruiken om hun stem te laten horen, zodat de vaststelling van maatregelen voor een inclusieve, billijke en rechtvaardige transitie kan worden gewaarborgd.


 

 

 

ADVIES VAN DE COMMISSIE INTERNATIONALE HANDEL (19.4.2021)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

inzake de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen

(2020/2273(INI))

Rapporteur voor advies: Saskia Bricmont

(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – artikel 57 van het Reglement

 

 

SUGGESTIES

De Commissie internationale handel verzoekt de bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1. herinnert eraan dat de biodiversiteit wereldwijd afneemt met een snelheid die ongekend is in de menselijke geschiedenis, en dat de snelheid waarmee soorten uitsterven steeds hoger ligt, hetgeen op verschillende manieren gevolgen heeft voor de menselijke gezondheid, en dat biodiversiteitsverlies volgens de WHO een aanjager is van zoönotische ziekteverwekkers zoals COVID-19; wijst op het wetenschappelijk bewijs met betrekking tot de rol van niet-duurzame handel in het biodiversiteitsverlies, met name de handel in mineralen, biomassa, wilde dieren en bepaalde landbouwgrondstoffen, en biodiversiteitsverlies als gevolg van de klimaatverandering, veranderingen in het mondiale landgebruik, invasieve uitheemse soorten, overexploitatie van hulpbronnen en vervuiling; herinnert eraan dat 44 biljoen USD aan gegenereerde economische waarde – meer dan de helft van het totale bbp van de wereld – enigszins of sterk afhankelijk is van de natuur en de diensten van de natuur en derhalve in gevaar is als gevolg van natuurverlies;

2. benadrukt dat de Aichi-biodiversiteitsdoelen niet naar verwachting zijn uitgevoerd en dat de mondiale biodiversiteit zich in een ernstige crisis bevindt die een rechtstreekse bedreiging vormt voor menselijke belangen, zoals voedsel, gezondheid en veiligheid; merkt op dat er tijdens de vijftiende Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) (COP15) nieuwe streefdoelen voor het mondiale biodiversiteitskader van het VBD voor de periode na 2020 moeten worden vastgesteld, onder meer betreffende handelskwesties die verband houden met in het wild levende dier- en plantensoorten; verzoekt de Commissie te pleiten voor een grotere ambitie, waaronder ten aanzien van bindende streefdoelen voor de bescherming van de biodiversiteit en voor kwantificeerbare indicatoren en doeltreffende monitoringmechanismen; benadrukt dat, teneinde een gelijk speelveld op internationaal niveau mogelijk te maken, het belangrijk is dat het ambitieniveau van de Unie en het ambitieniveau van het mondiale biodiversiteitskader in het kader van het VBD overeenkomen, met name wat betreft de streefdoelen voor het niveau van bescherming van de biodiversiteit op het land en in de zee;

3.  benadrukt dat zowel de structuur van de bestaande vrijhandelsovereenkomsten als de huidige WTO-regels maar in zeer beperkte mate oplossingen hebben geboden voor de bijdrage die de handel levert aan het ingrijpende biodiversiteitsverlies; wijst erop dat het voorzorgsbeginsel het leidende beginsel moet zijn voor de bescherming van de biodiversiteit; waarschuwt voor het risico dat bepaalde productiesectoren zich verplaatsen naar landen waar de wetgeving inzake biodiversiteit minder streng is dan in de EU, en verzoekt de Commissie derhalve de leiding te nemen op internationale fora en de bescherming van de biodiversiteit te bevorderen; is ingenomen met het feit dat de nieuwe handelsstrategie “om een nauwere beleidsintegratie tussen het handelsbeleid en het interne EU-beleid op andere terreinen [vraagt]”, en erkent dat “het behoud van de biodiversiteit een mondiale uitdaging [is] die wereldwijde inspanningen vergt”; verwacht van de Commissie dat zij niet enkel over een hoog ambitieniveau spreekt, maar dat ook omzet in daden; verzoekt de Commissie derhalve onverwijld specifieke en concrete maatregelen te overwegen om ervoor te zorgen dat handelsovereenkomsten van de EU niet leiden of dreigen te leiden tot biodiversiteitsverlies en dat het handelsbeleid van de EU doeltreffend wordt afgestemd op haar biodiversiteitsstrategie; wijst erop dat de samenhang tussen verschillende beleidsmaatregelen van de EU in de internationale handel cruciaal is, waarbij alle aspecten in verband met de duurzaamheid en ontwikkeling, evenals sociale, milieu- – met inbegrip van de biodiversiteit – en economische aspecten, tot uitdrukking moeten worden gebracht en waarbij eveneens een eerlijke mededinging wordt gewaarborgd, met bijzondere aandacht voor kmo’s en de landbouwsector, en dat dit moet worden weerspiegeld in de toekomstige strategie voor open strategische autonomie; herinnert eraan dat handelsovereenkomsten moeten garanderen dat de betrokken partijen, waaronder de EU en de lidstaten, actief meewerken aan de bevordering van de beginselen van duurzame ontwikkeling;

4. benadrukt dat het belangrijk is om naast een economische en sociale dimensie systematisch een biodiversiteitsdimensie op te nemen in alle duurzaamheidseffectbeoordelingen, die een robuustere methodologie moeten volgen dan voorheen, zoals in de beschikbare studies van de Commissie wordt gesuggereerd, en om consequent rekening te houden met biodiversiteitskwesties; verzoekt de Commissie te zorgen voor voldoende financiële middelen om dergelijke analysen op het gebied van biodiversiteit uit te voeren; dringt erop aan dat duurzaamheidseffectbeoordelingen worden uitgevoerd als onderdeel van de verkennende fase van toekomstige vrijhandels- en investeringsovereenkomsten; dringt erop aan dat duurzaamheidsbeoordelingen regelmatig worden bijgewerkt naarmate de onderhandelingen vorderen, om mogelijke risico’s voor de biodiversiteit, zowel in de betrokken regio als in de EU, zo vroeg mogelijk naar behoren te kunnen identificeren, beoordelen en aanpakken, en om op basis hiervan vorm te geven aan relevante bilaterale toezeggingen die tijdens de onderhandelingen worden vastgelegd; benadrukt met name het belang van een toereikende financiering van overheidsinstanties, de ondersteuning van maatschappelijke organisaties, de definitie en dekking van beschermde gebieden en de aanwijzing van bevoegde autoriteiten; benadrukt het belang van het systematisch uitvoeren van regelmatige duurzaamheidseffectbeoordelingen achteraf om te zorgen voor consistentie met de internationale verbintenissen van de EU op het gebied van biodiversiteit; verzoekt de Commissie lering te trekken uit de groep van deskundigen EU-Zuid-Korea en van het voorbeeld van de Vietnamese routekaart voor de ratificering van de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), zodat hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling een routekaart omvatten met concrete en controleerbare toezeggingen op basis waarvan vooruitgang ten aanzien van andere hoofdstukken zal worden geboekt; verzoekt de Commissie bestaande hoofdstukken van handels- en investeringsovereenkomsten te actualiseren aan de hand van bepalingen voor een actieve en tijdige herziening teneinde de afstemming van bestaande vrijhandelsovereenkomsten op de Europese Green Deal zo snel mogelijk te waarborgen, en haar resultaten en geplande wijzigingen aan het Parlement voor te leggen; benadrukt in dat verband dat de handels- en investeringsovereenkomsten van de EU in het kader van de hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling een formele dialoog met partners mogelijk maken over alle aspecten van de Europese Green Deal, met inbegrip van biodiversiteit, duurzame voedselvoorziening, verontreiniging en de circulaire economie;

5. is verheugd over de start van een vroegtijdige evaluatie van het actieplan met 15 punten met betrekking tot hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling; erkent het non-paper van Nederland en Frankrijk over handel, sociaaleconomische effecten en duurzame ontwikkeling, waarin suggesties zijn opgenomen met betrekking tot de mogelijkheid om geleidelijk de tarieven te liberaliseren in verband met de doeltreffende uitvoering van multilaterale milieuovereenkomsten; herinnert in het kader van de evaluatie aan zijn verzoek aan de Commissie om onderzoek te doen naar een op sancties gebaseerd mechanisme als laatste redmiddel in handelsovereenkomsten teneinde de doeltreffende uitvoering ervan te waarborgen; herinnert eraan dat volgens punt 161 van Advies 2/15 van het Hof van Justitie van de Europese Unie een schending van bepalingen in het hoofdstuk betreffende handel en duurzame ontwikkeling de andere partij het recht kan verlenen “om de liberalisering van dat handelsverkeer waarin de andere bepalingen van deze overeenkomst voorzien, stop te zetten of te schorsen”;

6. is verheugd over de benoeming van het hoofd handhaving voor de handel en het opzetten van een één-loket dat tot taak heeft om leiding te geven aan alle inspanningen binnen de Commissie die gericht zijn op een betere uitvoering en handhaving, daarbij gebruikmakend van een breed scala aan beschikbare instrumenten, en om gemelde handelsbelemmeringen en schendingen van toezeggingen inzake duurzame handel aan te pakken; is van mening dat het in het belang van de Unie is om maatregelen te nemen wanneer die toezeggingen worden geschonden, en verzoekt de Commissie op te treden wanneer handelspartners hun bilaterale of multilaterale toezeggingen niet nakomen, met inbegrip van het eventuele herinvoeren van tarieven; verzoekt de Commissie lering te trekken uit het geschil tussen de EU en Zuid-Korea, dat werd beslecht door de groep van deskundigen, die het van belang achtte dat in het hoofdstuk inzake handel en duurzame ontwikkeling geen specifieke datum voor het streefdoel of een specifieke mijlpaal was vastgesteld voor het ratificatieproces en dat de partijen niet hadden verwezen naar specifieke data voor de streefdoelen of duidelijke tijdschema’s, die de groep hadden kunnen helpen bij haar analyse[106];

7. verzoekt de Commissie om de indicatoren die zijn ontwikkeld bij de vaststelling van mogelijke risico’s voor de biodiversiteit, te gebruiken om doelstellingen op korte, middellange en lange termijn voor de bescherming van de biodiversiteit te formuleren; verzoekt de Commissie om het Parlement jaarlijks verslag te doen van de voortgang bij de uitvoering van die doelstellingen;

8. wijst erop dat de regelgevingseisen die de EU-producenten moeten naleven, eveneens van toepassing moeten zijn op en moeten worden gehandhaafd voor de invoer in de EU en dat de toegang tot de EU-markt enkel mag worden toegekend aan producten die in overeenstemming zijn met die eisen; is van mening dat dit een punt is waarover in besprekingen over vrijhandelsovereenkomsten niet kan worden onderhandeld; acht het van cruciaal belang dat de Commissie niet-productgebonden processen en productiemethoden bevordert ter ondersteuning van maatregelen die gericht zijn op het voorkomen van verder biodiversiteitsverlies, op grond van een veilig, voorspelbaar en niet-discriminerend kader voor zowel binnenlandse als ingevoerde producten dat verenigbaar is met de WTO-regels; steunt de wens van de Commissie om bij internationale besprekingen over handel en milieu het bewustzijn te vergroten over een interpretatie van de relevante WTO-regels waarmee het recht van leden wordt erkend om doeltreffende maatregelen te treffen in reactie op mondiale milieu-uitdagingen, in het bijzonder klimaatverandering en de bescherming van de biodiversiteit, en die interpretatie te bevorderen; is voorts van mening dat de EU werk moet verzetten om bindende niveaus van bescherming van de biodiversiteit op te nemen in de komende werkzaamheden voor de hervorming van de WTO en derhalve in onze vrijhandelsovereenkomsten, op basis van wetenschappelijk bewijs en zonder protectionistische doeleinden;

9. moedigt de Commissie aan om te overwegen experts op het gebied van handel en milieu in te schakelen bij geschillen die voortvloeien uit conflicten tussen handelstoezeggingen en uitzonderingen inzake milieubescherming; verzoekt de Commissie met klem dat voorstel te bevorderen in het kader van haar WTO-initiatief inzake klimaat en handel; vraagt om een onafhankelijke, diepgaande analyse van de gevolgen van de nog bestaande bepalingen inzake de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten (ISDS) en het stelsel van investeringsgerechten (ICS) in handelsovereenkomsten, evenals van het Verdrag inzake het Energiehandvest (EHV), voor de biodiversiteit, en verzoekt om een snelle aanpassing van het EHV en een nieuwe beoordeling van het lidmaatschap hiervan, met inbegrip van de mogelijkheid om uit het EHV terug te trekken indien een toereikende modernisering niet haalbaar is;

10. herinnert eraan dat regeringen volgens ramingen van de OESO ongeveer 500 miljard USD per jaar uitgeven aan steun die mogelijk schadelijk is voor de biodiversiteit, dat wil zeggen vijf tot zes keer meer dan de totale uitgaven voor biodiversiteit[107]; is van mening dat met het handelsbeleid en de groene diplomatie van de EU de doelstelling moet worden ondersteund om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn en subsidies voor fossiele brandstoffen en andere subsidies die schadelijk zijn voor het milieu, zo spoedig mogelijk moeten worden afgebouwd, in overeenstemming met de toezeggingen die tijdens de G20-top in Pittsburgh in 2009 zijn gedaan; verzoekt de Commissie om met elke handelspartner waarmee een handelsovereenkomst is gesloten, overeenstemming te bereiken over een routekaart met mijlpalen, en om leiderschap te tonen in relevante internationale fora; benadrukt dat duurzaamheid en koolstofneutraliteit de kerndoelstellingen van de programma’s en het handelsbeleid van de EU zullen blijven vormen, met inbegrip van steun voor de groene transitie, met name voor kmo’s;

11. verzoekt de Raad om van het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) een essentieel onderdeel van vrijhandelsovereenkomsten te maken in zijn ontwerpmandaat voor toekomstige overeenkomsten en bij de herziening van huidige overeenkomsten, mits verplichte mechanismen voor het evalueren van nationale streefdoelen overeen worden gekomen; verzoekt de Raad eveneens om de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) en de Overeenkomst van Parijs tot essentiële onderdelen van vrijhandelsovereenkomsten te maken en de doeltreffende uitvoering hiervan te benadrukken; is van mening dat de EU de VS in het kader van toekomstige trans-Atlantische betrekkingen moet verzoeken het VBD te ondertekenen en uit te voeren; benadrukt dat het belangrijk is dat bij de aanstaande herziening van de SAP-verordening wordt voorzien in een doeltreffende uitvoering van multilaterale verdragen inzake klimaat en milieu, met inbegrip van het VBD;

12. verzoekt de lidstaten om de instandhouding en het duurzaam gebruik van biodiversiteit op nationaal, regionaal en lokaal niveau te mainstreamen door middel van sectoraal en sectoroverschrijdend beleid met betrekking tot handel, plannen en programma’s, teneinde een doeltreffend institutioneel, wetgevings- en regelgevingskader te creëren dat een inclusieve benadering hanteert; benadrukt het belang van openheid en voorspelbaarheid voor Europese ondernemingen, en met name kmo’s, en benadrukt dat meer voorlichting en capaciteitsopbouw nodig zijn om kmo’s in staat te stellen optimaal, op duurzame wijze, van handelsovereenkomsten te profiteren;

 13. merkt enerzijds op dat de legale internationale handel in wilde dieren volgens het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) sinds 2005 met 500 % en sinds de jaren tachtig met 2 000 % in waarde is toegenomen, en anderzijds dat de legale en illegale vormen daarvan vaak nauw met elkaar verweven zijn; merkt op dat meer dan 38 700 soorten, waarvan ongeveer 5 950 diersoorten en 32 800 plantensoorten, door Cites worden beschermd tegen overexploitatie door de internationale handel; erkent dat het huidige systeem voor het verbieden van de illegale handel in bedreigde soorten te kampen heeft met aanzienlijke tekortkomingen in de handhaving; verzoekt de Commissie het huidige systeem te monitoren en te analyseren; verzoekt de Commissie op basis hiervan om de haalbaarheid van een witte lijst van bedreigde soorten te verkennen teneinde de illegale handel op efficiënte wijze te bestrijden, om de opleiding van douane- en andere ambtenaren te verbeteren en om de oprichting van een mechanisme te ondersteunen teneinde de invoer in de EU te verbieden van soorten die behoren tot de nationaal beschermde bedreigde soorten in hun land van oorsprong naar analogie van de vrijwilligpartnerschapsovereenkomst inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt-VPA) of op vergelijkbare wijze als de maatregelen tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij); verzoekt de Commissie het Groene Douane-initiatief in het nieuwe actieplan voor de douane-unie op te schalen en te zorgen voor een betere uitvoering van de huidige douanebepalingen bij grenscontroles; roept op de langere termijn op tot een herziening van Cites die uitgaat van een “reverse listing”-mechanisme, en gericht is op papierloze werking en streeft naar de verhoging van de begroting;

14. benadrukt dat de COVID-19-pandemie het belang van het “één gezondheid”-beginsel in de beleidsvorming heeft aangetoond en duidelijk heeft gemaakt dat ingrijpende veranderingen nodig zijn waarbij wordt samengewerkt over de disciplines en sectoren heen; verzoekt de Commissie om de regelgevingsdialoog waarin is voorzien in vrijhandelsovereenkomsten, te gebruiken om strikte Europese sanitaire en fytosanitaire (SPS) normen en normen inzake dierenwelzijn te bevorderen om het risico op toekomstige epidemieën en pandemieën te beperken; verzoekt de Commissie indien nodig te overwegen een moratorium in te stellen op de invoer van wilde dieren of andere soorten uit gebieden die als hotspots voor opkomende infectieziekten worden aangemerkt, teneinde zorgen omtrent de veiligheid naar behoren aan te pakken;

15. verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is om aan het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad een protocol inzake criminaliteit in verband met wilde dieren en planten toe te voegen; is van oordeel dat de evaluatie en herziening van de richtlijn milieucriminaliteit een mogelijkheid bieden om dat soort milieudelicten beter aan te pakken en de handhaving ervan te verbeteren;

16. maakt zich zorgen over het ontbossingsbeleid dat gericht is op het Amazonewoud, en de aantasting van het onvervangbare ecosysteem en de biodiversiteit in het gebied; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om in het voorjaar van 2021 een wetgevingsvoorstel in te dienen waarbij het wordt verboden om producten waarvan de productieprocessen met ontbossing of bosdegradatie verband houden, in de EU in de handel te brengen; wijst erop dat aanvullende maatregelen aan de aanbodzijde noodzakelijk zijn, en wijst daarbij op het voorbeeld van de Flegt-VPA’s, met als doel de bescherming van bossen, die de natuurlijke habitat van veel bedreigde soorten vormen, de bevordering van duurzaam bosbeheer en het aanpakken van ontbossing en bosdegradatie in lijn met de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, de Overeenkomst van Parijs en de Aichi-biodiversiteitsdoelen;

17. wijst erop dat het belangrijk is om de rol van de landbouw en het platteland bij de bescherming van de biodiversiteit en het ecosysteem te waarborgen; merkt op dat de interne markt van de EU de grootste importeur en exporteur van agrovoedingsproducten ter wereld is; is ervan overtuigd dat de EU die positie moet gebruiken om de maatstaf te bepalen wat normen voor duurzame voedingssystemen betreft, op basis van het voorzorgsbeginsel, milieubescherming en dierenwelzijn; benadrukt dat de EU niet alleen de beginselen van de Green Deal moet uitvoeren, maar ook een toenemende mondiale convergentie van normen moet bevorderen teneinde de mogelijke verplaatsing en uitbesteding van de milieuvoetafdruk naar derde landen te voorkomen; erkent dat niet-duurzame landbouw de belangrijkste oorzaak van het mondiale biodiversiteitsverlies is; is van mening dat het handelsbeleid de ontwikkeling van de biologische landbouw in partnerlanden moet aanmoedigen, op basis van gelijkwaardige normen als die gelden voor in de EU geproduceerde goederen, in lijn met de EU-doelstellingen voor 2030, en dat financiële steun in de eerste plaats moet worden gericht op producten uit duurzame toeleveringsketens, zoals producten die beschermd zijn als geografische aanduiding en biologische levensmiddelen, en ernaar moet worden gestreefd de duurzameontwikkelingsdoelstellingen te behalen; verzoekt de Commissie een gedetailleerde en onafhankelijke studie te laten verrichten met betrekking tot de gevolgen van de EU-uitvoer en de productiemethoden hiervan voor de biodiversiteit; verzoekt de Commissie maatregelen te treffen teneinde te komen tot een uitvoerverbod voor gevaarlijke stoffen die in de Unie verboden zijn, in overeenstemming met het niet-schadenbeginsel, het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, en de Europese Green Deal;

18. verzoekt de Commissie te waarborgen dat visserijbepalingen in handelsovereenkomsten consistent zijn met de bescherming van de mariene biodiversiteit en verzoekt de handelspartners van de Unie met klem alle antropogene, schadelijke effecten op het mariene milieu op een holistische manier aan te pakken met het oog op de bescherming van 30 % van de oceanen in 2030; verzoekt de Commissie en de lidstaten de krachten te bundelen om tot een overeenkomst over mariene biodiversiteit te komen die verder reikt dan de nationale rechtsmacht; wijst erop dat de totstandbrenging van beschermde mariene gebieden in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht moet worden ondersteund door sociaaleconomische en ecologische effectbeoordelingen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies;

19. merkt op dat handel en investeringen in op biodiversiteit gebaseerde producten en diensten een stimulans kunnen vormen voor vermindering van de overexploitatie van biodiversiteit en tegelijkertijd de ontwikkeling van duurzamere economische sectoren mogelijk kunnen maken, die bijdragen aan inclusieve groei en duurzame productie, handel en consumptiepatronen, eveneens voor ontwikkelingslanden; verzoekt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is om een rechtskader, hoofdzakelijk binnen de WTO, te creëren dat een verbod op de handel in bepaalde grondstoffen, producten en diensten die de biodiversiteit in gevaar brengen, mogelijk maakt; steunt de huidige werkzaamheden van de OESO ter versterking van het biodiversiteitsonderdeel in de richtsnoeren inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen, en verzoekt de Commissie die wijzigingen naar behoren in het nieuwe EU-pakket inzake zorgvuldigheid te verwerken;

20. wijst erop dat de aantasting van ecosystemen de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030 in de weg staat, met name het uitbannen van armoede, de toegang tot water en sanitaire voorzieningen, voedselzekerheid, het waarborgen van een gezond leven en het verminderen van ongelijkheden; verzoekt de Commissie voorrang te geven aan capaciteitsopbouw, met inbegrip van kennisoverdrachten, het delen van technologie en de ontwikkeling van vaardigheden voor de begunstigde landen met het oog op de uitvoering van het VBD, de Cites-overeenkomst en andere verdragen en overeenkomsten die essentieel zijn voor de bescherming van de biodiversiteit, in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking, en van hulp voor handel; verzoekt de Commissie de synergieën met andere verdragen, internationale organisaties en derde landen te bevorderen bij het faciliteren en uitvoeren van activiteiten voor capaciteitsopbouw die verband houden met de bescherming van de biodiversiteit, teneinde een geïntegreerde en gecoördineerde aanpak met betrekking tot capaciteitsopbouw en technische en wetenschappelijke samenwerking te waarborgen; merkt op dat marktstimuli en capaciteitsopbouw toegankelijk moeten worden gemaakt voor ondernemingen, zodat die kunnen worden betrokken bij slimme, duurzame en inclusieve groei en kunnen worden geholpen te voldoen aan de verwachtingen van consumenten en de toenemende vraag naar de bescherming van de natuur; benadrukt in dat verband tevens de noodzaak om derde landen te ondersteunen, en met name de minst ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden, waarvan het ontwikkelingsmodel afhankelijk is van de uitvoer van goederen en diensten die schadelijk zijn voor de biodiversiteit, door middel van financiële steun en capaciteitsopbouw teneinde hun te grote afhankelijkheid van dergelijke goederen te beperken; benadrukt in dat opzicht de cruciale rol van lokale gemeenschappen, inheemse volken en verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten bij het behoud van de biodiversiteit en de noodzaak om het VN-beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming te eerbiedigen in de geest van IAO-Verdrag nr. 169 betreffende inheemse en in stamverband levende volken;

21. verzoekt de Commissie een gecentraliseerd systeem voor gegevensverzameling en statistische analyse op te zetten met steun van Eurostat en de bureaus voor de statistiek in de EU, om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de staat van ecosystemen.

 


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

15.4.2021

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

33

1

7

Bij de eindstemming aanwezige leden

Barry Andrews, Anna-Michelle Asimakopoulou, Tiziana Beghin, Geert Bourgeois, Saskia Bricmont, Jordi Cañas, Daniel Caspary, Miroslav Číž, Arnaud Danjean, Paolo De Castro, Emmanouil Fragkos, Raphaël Glucksmann, Markéta Gregorová, Roman Haider, Christophe Hansen, Heidi Hautala, Danuta Maria Hübner, Karin Karlsbro, Maximilian Krah, Danilo Oscar Lancini, Margarida Marques, Gabriel Mato, Sara Matthieu, Emmanuel Maurel, Samira Rafaela, Inma Rodríguez-Piñero, Massimiliano Salini, Helmut Scholz, Liesje Schreinemacher, Sven Simon, Dominik Tarczyński, Mihai Tudose, Kathleen Van Brempt, Marie-Pierre Vedrenne, Jörgen Warborn, Iuliu Winkler, Jan Zahradil, Juan Ignacio Zoido Álvarez

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Markus Buchheit, Jean-Lin Lacapelle, Joachim Schuster

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

33

+

ID

Jean-Lin Lacapelle

NI

Tiziana Beghin

PPE

Anna-Michelle Asimakopoulou, Daniel Caspary, Arnaud Danjean, Christophe Hansen, Danuta Maria Hübner, Gabriel Mato, Massimiliano Salini, Sven Simon, Jörgen Warborn, Iuliu Winkler, Juan Ignacio Zoido Álvarez

Renew

Barry Andrews, Jordi Cañas, Karin Karlsbro, Samira Rafaela, Liesje Schreinemacher, Marie-Pierre Vedrenne

S&D

Miroslav Číž, Paolo De Castro, Raphaël Glucksmann, Margarida Marques, Inma Rodríguez-Piñero, Joachim Schuster, Mihai Tudose, Kathleen Van Brempt

The Left

Emmanuel Maurel, Helmut Scholz

Verts/ALE

Saskia Bricmont, Markéta Gregorová, Heidi Hautala, Sara Matthieu

 

1

-

ID

Maximilian Krah

 

7

0

ECR

Geert Bourgeois, Emmanouil Fragkos, Dominik Tarczyński, Jan Zahradil

ID

Markus Buchheit, Roman Haider, Danilo Oscar Lancini

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 


 

 

 

ADVIES VAN DE COMMISSIE LANDBOUW EN PLATTELANDSONTWIKKELING (12.3.2021)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

inzake de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen

(2020/2273(INI))

Rapporteur voor advies: Isabel Carvalhais

 

(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – artikel 57 van het Reglement

 

 

 


SUGGESTIES

De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verzoekt de bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat agrobiodiversiteit alle onderdelen van biologische diversiteit bestrijkt die relevant zijn voor voedsel en landbouw; overwegende dat dit tevens de verscheidenheid en variabiliteit bestrijkt van ecosystemen, dieren, planten en micro-organismen, op genetisch, soort- en ecosysteemniveau, die noodzakelijk zijn om de essentiële functies van ecosystemen te ondersteunen;

B. overwegende dat veranderingen in land- en zeegebruik, de winning van natuurlijke hulpbronnen, de klimaatverandering, verontreiniging en de invasie van uitheemse soorten de belangrijkste rechtstreekse oorzaken zijn van verlies aan biodiversiteit; overwegende dat die oorzaken het resultaat zijn van een reeks nadelige onderliggende oorzaken die met name verband houden met productie- en consumptiepatronen, de demografische dynamiek en demografische tendensen, handel en technologische innovaties[108];

C. overwegende dat uit de langetermijntendensen op het gebied van weide-, bos- en gewone vogelsoorten en graslandvlinderpopulaties blijkt dat de biodiversiteit van de landbouwgrond in Europa er sterk op achteruit is gegaan; overwegende dat dit hoofdzakelijk het gevolg is van het verlies aan en de fragmentatie en aantasting van natuurlijke ecosystemen, wat voornamelijk wordt veroorzaakt door de intensivering van de landbouw, intensief bosbeheer, het opgeven van landbouwgrond en stadsuitbreiding[109];

D. overwegende dat landbouwgrond bijna de helft van het grondgebied van de EU uitmaakt en bossen 42 % van het grondgebied van de EU bestrijken; overwegende dat het duurzaam beheer van landbouwgrond bijdraagt aan bredere ecosysteemfuncties, zoals de bescherming van de biodiversiteit, koolstofvastlegging, het op peil houden van de water- en luchtkwaliteit, het vasthouden van vocht in de bodem met een vermindering van het afstromende water, infiltratie van water en erosiebeheersing;

E. overwegende dat landbouw en bosbouw essentiële onderdelen zijn van de Europese economie en samenleving, aangezien zij voorzien in veilige, kwaliteitsvolle en betaalbare levensmiddelen en een belangrijke factor vormen wat betreft de levensvatbaarheid van plattelandsgebieden, op het gebied van het veiligstellen van de werkgelegenheid en economische kansen, de levenskwaliteit en het milieu;

F. overwegende dat de specifieke natuurlijke en structurele kenmerken van de landbouwsector van de EU, die voornamelijk bestaat uit kleine, op gezinsarbeidskrachten gestoelde landbouwbedrijven waarvan twee derde kleiner is dan vijf hectare en waarvan een derde wordt geleid door personen die 65 jaar of ouder zijn, specifieke uitdagingen met zich meebrengen die beleidsmakers in overweging moeten nemen wanneer zij maatregelen en beleid opstellen voor de sector;

1. herinnert eraan dat de productiviteit en veerkracht van de landbouw afhankelijk zijn van biodiversiteit, hetgeen essentieel is om de duurzaamheid en veerkracht van onze voedselsystemen en voedselzekerheid op lange termijn te waarborgen; benadrukt voorts dat een groot deel van de biodiversiteit in Europa voortvloeit uit zijn diverse landbouwsystemen en bosbouw en de instandhouding ervan afhankelijk is van het continue actieve en duurzame beheer van grond en landbouw- en bosecosystemen met weinig impact; benadrukt echter de negatieve gevolgen voor de biodiversiteit van bepaalde landbouwsystemen die tot een overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen leiden;

2. merkt op dat het watervaleffect van de verschraling van het landschap een lagere productie tot gevolg heeft, met name door een afname van de rijkdom aan bestuivers en natuurlijke vijanden[110]; herhaalt dat het vervangen van de populatie van natuurlijke vijanden door pesticidengebruik het probleem van verminderde bestuiving nog verergert, terwijl bestuiving rechtstreeks deel uitmaakt van de gewasproductie; pleit voor een holistische aanpak, teneinde ecosysteemdiensten te waarborgen met behulp van maatregelen die leiden tot een meer heterogeen landschap;

3. beklemtoont het belang van genetische diversiteit, van soorten en van natuurlijke landschappen, en is van mening dat landbouw het mogelijk maakt de biodiversiteit van vele regio’s, zoals open berggebieden, te behouden door de verspreiding van invasieve planten- en diersoorten te voorkomen;

4. beklemtoont de belangrijke rol die kleine landbouwbedrijven spelen bij het behoud van de biodiversiteit en het landschap; wijst erop dat kleine landbouwbedrijven bijdragen aan het behoud van de biodiversiteit door minder intensieve en machinale praktijken toe te passen en door minder productiemiddelen zoals pesticiden en meststoffen te gebruiken; beklemtoont bovendien dat kleine landbouwbedrijven gevoelige plattelandsgebieden (berggebieden, achtergestelde gebieden, eilanden en Natura 2000-gebieden) beschermen door de landbouw, en zo ook de biodiversiteit, in stand te houden;

5. is ingenomen met het hoge ambitieniveau van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 om het biodiversiteitsverlies in de EU een halt toe te roepen en om te buigen; is van mening dat dit ambitieniveau nodig is, moedigt beleidsontwikkeling en -uitvoering op alle niveaus aan en bevordert de ontwikkeling en mainstreaming van onderzoek, innovatieve en haalbare oplossingen en de omzetting ervan in beleid, teneinde het verlies aan biodiversiteit aan te pakken;

6. herinnert eraan dat voor een doeltreffende uitvoering van de strategie alle drie de dimensies van duurzaamheid moeten worden erkend: ecologisch, sociaal en economisch; benadrukt dat de voortdurende achteruitgang van de biodiversiteit van landbouwgrond, waaronder op landschapsniveau, een realiteit is en dat doortastende maatregelen uitgevoerd door de hele samenleving en gesteund door wetenschappelijke consensus nodig zijn om deze trend tegen te gaan;

7. betreurt dat in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 geen meetbare streefcijfers werden vastgesteld voor de landbouw, waardoor het moeilijk is de vooruitgang en de resultaten van door de EU gefinancierde maatregelen te beoordelen; herinnert eraan dat slechte coördinatie tussen EU-beleid en EU-strategieën inzake biodiversiteit ertoe heeft geleid dat men niet in staat is geweest de achteruitgang van de genetische diversiteit aan te pakken[111]; verzoekt de Commissie de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer (ERK) te volgen en in de biodiversiteitsstrategie voor 2030 voort te bouwen op de geleerde lessen;

8. merkt op dat er na de idealen en goede bedoelingen van de Green Deal een follow-up moet komen wat betreft de uitvoering, met name voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat een zeer significante impact heeft op de biodiversiteit, aangezien het sturing geeft aan het landgebruik zowel binnen de EU als daarbuiten;

9. verzoekt de Commissie te garanderen dat Europese landbouwers toegang hebben tot nieuwe technologieën en voortdurende ontwikkeling in de landbouwsector mogelijk te maken door te zorgen voor een innovatievriendelijk regelgevingskader;

10. herinnert eraan dat het belangrijk is een collectieve aanpak aan te moedigen en gebruik te maken van het multiplicatoreffect daarvan, teneinde de maatregelen van de biodiversiteitsstrategie te bevorderen, en verzoekt de Commissie samenwerkingsvennootschappen, zoals coöperaties in de agrovoedingssector, te bevorderen en hen te ondersteunen bij de uitvoering van maatregelen om de biodiversiteit op een collectieve manier te beschermen;

11. benadrukt het sterke verband met de “van boer tot bord”-strategie en de bosstrategie en de noodzaak van een holistische benadering van het voedselsysteem en de waardeketen van de bosbouw;

12. verzoekt de Commissie effectbeoordelingen uit te voeren en een alomvattende empirisch en wetenschappelijk onderbouwde evaluatie op te stellen van de uitvoering van de maatregelen en doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie, waaronder wat betreft zeer diverse landschapselementen, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke nationale omstandigheden; meent dat de strategie in het bijzonder aandacht moet besteden aan de individuele en cumulatieve effecten op de sociale en economische duurzaamheid van de landbouw, bosbouw en plattelandsgebieden in de EU, de voedselzekerheid, de beschikbaarheid van grond en van landbouw- en agrovoedingsproducten, prijzen, beschikbaarheid van hout en de potentiële risico’s in verband met het verplaatsen van het verlies aan biodiversiteit naar niet-EU-landen door de vervanging van lokale landbouwproductie door invoer; wijst erop dat aandacht moet worden besteed aan de negatieve en positieve gevolgen ten aanzien van het gebruik van hulpbronnen en de voedselzekerheid op zowel de korte als de lange termijn;

13. is van mening dat met het oog op een doeltreffende uitvoering de biodiversiteitsdoelen, zodra ze door de medewetgevers zijn goedgekeurd, in de gehele relevante EU-wetgeving moeten worden weerspiegeld;

14. neemt met grote bezorgdheid kennis van de recente wetenschappelijke beoordeling van de cumulatieve effecten van de “boer-tot-bord”- en biodiversiteitsstrategieën door de economische onderzoeksdienst van het Ministerie van Landbouw van de VS[112];

15. verzoekt de Commissie daarnaast een empirisch onderbouwde effectbeoordeling op te stellen van de potentiële risico’s met betrekking tot broeikasgasemissies, biodiversiteitsverlies, leefbaarheid van platteland en regio’s, voedselprijzen en strategische regionale voedsel- en leveringszekerheid veroorzaakt door effecten van de mogelijke verplaatsing en verschuiving van landbouwproductie binnen de Europese Unie ten gevolge van de uitvoering van de maatregelen en doelstellingen van de strategie;

16. is van mening dat het behoud van de biodiversiteit een belangrijke maatschappelijke doelstelling is waar een meerderheid van de Europeanen[113] achter staan, die actie door alle sociale en economische sectoren alsmede een ruim en inclusief debat vereist, met de daadwerkelijke participatie van iedereen in de samenleving op Europees, nationaal en regionaal niveau; merkt met name op dat het behoud van de biodiversiteit grotere participatie vereist van iedereen die de maatregelen uitvoert, zoals landbouwgemeenschappen, waaronder kleine landbouwbedrijven en jonge landbouwers en de bosbouwsector, terwijl tegelijk geprofiteerd moet worden van hun kennis en ervaring, win-winsituaties moeten worden gedeeld die zowel de biodiversiteit als landbouw- en bosbouwinkomsten ten goede komen en een gevoel van eigen inbreng moet worden gecreëerd, dat van vitaal belang is voor de succesvolle uitvoering van de strategie;

17. wijst op het belang van bottom-up participatieve processen, positieve stimulansen en ondersteuning voor het vergroten van de motivatie en inzet ten aanzien van de bescherming van biodiversiteit, terwijl de aanvullende meerwaarde van vrijwillige initiatieven wordt benadrukt;

18. is van mening dat op alle beleidsniveaus meer aandacht moet uitgaan naar het ontwikkelen van win-winsituaties voor de bescherming van de biodiversiteit die de drie dimensies van duurzaamheid (economisch, sociaal en ecologisch) bevorderen;

19. is van mening dat de totstandbrenging van subzones of subzones in bestaande beschermde gebieden, waar al naargelang de specifieke kenmerken van de gebieden verschillende reeksen activiteiten zouden zijn toegestaan, meer flexibiliteit zou bieden en tegelijkertijd de doeltreffendheid van de bescherming zou vergroten;

20. benadrukt het feit dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) een sleutelrol speelt bij de bescherming en bevordering van de biodiversiteit van landbouwgrond, met inbegrip van de genetische diversiteit, samen met andere beleidslijnen en instrumenten die in de Green Deal zijn uiteengezet; herinnert aan de doelstellingen van het GLB die vermeld staan in artikel 39 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

21. onderstreept het potentieel dat de componenten van het komende GLB inzake groene architectuur hebben om individuele en collectieve stimulansen te bevorderen en te verstrekken voor de overgang naar duurzamere en veerkrachtigere landbouwsystemen voor de productie van voedsel en het behoud van landbouwgrond met een hoge natuurwaarde en biodiversiteit op landbouwgrond, als zij goed zijn opgezet;

22. is van mening dat de lidstaten bij het ontwikkelen van hun conditionaliteitsnormen passende referentiesituaties voor duurzaamheid en biodiversiteit moeten vaststellen en moeten zorgen voor de ambitieuze en snelle ontwikkeling en toepassing van interventies, met name ecoregelingen en agromilieu-klimaatmaatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling, wat bijdraagt aan het verbeteren van de verwezenlijking en het potentieel van biodiversiteitsvoordelen in overeenstemming met het vereiste ambitieniveau, terwijl rekening wordt gehouden met specifieke lokale behoeften, omstandigheden en uitgangspunten op grond van een empirisch onderbouwde Swot-analyse;

23. wijst op het cruciale belang van de boslandbouw- en bebossingsmaatregelen van het GLB en moedigt aan tot continuïteit van bosbouwmaatregelen, overeenkomstig de EU-bosstrategie;

24. wijst erop dat de uitvoering van deze strategie vanuit milieuoogpunt niet zo doeltreffend als bedoeld zal zijn, tenzij ondersteuning wordt aangeboden om ervoor te zorgen dat landbouwers en hun bedrijven hun levensvatbaarheid en concurrentievermogen behouden;

25. verzoekt de Commissie onmiddellijk gebruik te maken van de mogelijkheden die het herstel van bossen, watergebieden, veengebieden, graslanden en kustecosystemen biedt voor het matigen van en de aanpassing aan de klimaatverandering, alsook natuurbehoud op te nemen in alle relevante beleidsmaatregelen en programma’s van de EU;

26. is van mening dat de kleine veranderingen die werden ingevoerd in het kader van de verschillende hervormingen van het GLB geen sterk signaal hebben gegeven aan de landbouwers om hun praktijken te veranderen, en is van mening dat een aanzienlijke verandering op basis van klimaat- en biodiversiteitscrises noodzakelijk is om landbouwers te overtuigen dat het voor hun bedrijven en bestaansmiddelen relevant is;

27. betreurt dat het GLB niet doeltreffend is geweest op het gebied van het omkeren van de decennialange achteruitgang van de biodiversiteit en dat de intensieve landbouw een hoofdoorzaak blijft van biodiversiteitsverlies; beklemtoont bovendien dat volgens speciaal verslag nr. 13/2020[114] van de ERK de doelstellingen en maatregelen op het gebied van landbouw van de EU-biodiversiteitsstrategie niet meetbaar zijn, wat het moeilijk maakt om resultaten te beoordelen;

28. wijst derhalve op het belang van de opvolging van de aanbevelingen van de ERK aan de Commissie met betrekking tot het beter coördineren van de biodiversiteitsstrategie voor 2030, het verbeteren van de bijdrage van rechtstreekse betalingen en plattelandsontwikkeling aan de biodiversiteit van de landbouwgrond, het nauwkeuriger volgen van begrotingsuitgaven en het ontwikkelen van betrouwbare indicatoren om de impact van het GLB te beoordelen;

29. wijst erop dat het belangrijk is landschapselementen met een grote diversiteit in landbouwlandschappen te creëren, te behouden en te herstellen alsook landbouwpraktijken en/of productieve kenmerken te handhaven en te ondersteunen die gunstig zijn voor de biodiversiteit, bestuivers en de natuurlijke biologische bestrijding van plagen;

30. verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen te ontwikkelen in het kader van hun strategische GLB-plannen om zeer biodiverse gebieden, waaronder landschapselementen, te bevorderen met als doel een gebied te realiseren van ten minste 10 % gebieden met een grote diversiteit die gunstig zijn voor de biodiversiteit, bijvoorbeeld hagen, bufferstroken, gebieden waar geen chemische stoffen worden gebruikt en tijdelijk braakland, alsmede uitgestrekte landbouwgronden bestemd voor biodiversiteit op de lange termijn, alsmede interconnectiviteit tussen habitats en de vorming van groene corridors zoveel mogelijk te bevorderen teneinde het potentieel voor biodiversiteit te maximaliseren;

31. herinnert eraan dat gebrekkige toegang tot land een van de belangrijkste factoren is die een beperkende invloed hebben op de vestiging van jonge landbouwers en de generatiewissel bij Europese landbouwbedrijven, die belangrijke doelstellingen vormen van het GLB; is van mening dat de totstandbrenging van niet-productieve gebieden moet worden geëvalueerd om het creëren van negatieve gevolgen voor de toegang van jonge landbouwers tot land zoveel mogelijk te vermijden;

32. benadrukt dat wanneer instandhoudingsmaatregelen het gebruik van grond in particulier bezit beperken of negatieve gevolgen hebben voor de waarde ervan, een passende vergoeding aan de eigenaar moet worden toegekend;

33. is ingenomen met de erkenning van biologische landbouw als een van de sterke componenten op de weg van de EU naar duurzamere voedselsystemen, namelijk ten aanzien van biodiversiteitsoverwegingen, en voor de verwezenlijking van overheidsbeleidsdoelstellingen op het gebied van economische ontwikkeling, werkgelegenheid op het platteland, milieubescherming en klimaatactie; wijst op het belang van het Europees actieplan voor biologische landbouw voor het vergroten van de toepassing van biologische landbouw;

34. onderstreept dat de ontwikkeling van biologische voedselproductie vergezeld moet gaan van ontwikkelingen van de markt en de toeleveringsketen en maatregelen om de vraag naar biologische levensmiddelen te stimuleren, waaronder via openbare aanbestedingen en een breed scala aan stimuleringsmaatregelen, onderzoek, innovatie, opleiding en overdracht van wetenschappelijk kennis, waarbij de stabiliteit van de markt voor biologische producten en de eerlijke beloning van landbouwers worden gewaarborgd en maatregelen ter ondersteuning van jonge biologische landbouwers worden bevorderd; wijst op de noodzaak van de ontwikkeling van de volledige biologische voedselketen om lokale verwerking en de distributie van de biologische productie van de Unie mogelijk te maken;

35. merkt op dat de lidstaten naargelang van de mate van ontwikkeling van hun biologische sector op verschillende wijze aan deze Uniebrede streefdoelen zullen bijdragen en roept derhalve op tot het vaststellen van nationale streefdoelen; beklemtoont dat die streefdoelen niet zullen worden bereikt zonder sterke financiële steun, solide opleidingsprogramma’s en adviesdiensten; verzoekt de lidstaten hun strategische GLB-plannen hierop af te stemmen en verzoekt de Commissie erop toe te zien dat die strategische plannen aan de eisen voldoen;

36. benadrukt de nauwe samenhang tussen de Europese bos- en biodiversiteitsstrategie;

37. onderstreept dat veerkrachtige en gezonde bosecosystemen, met inbegrip van fauna en flora, belangrijk zijn om de levering te handhaven en te bevorderen van de talrijke ecosysteemdiensten die bossen te bieden hebben, zoals biodiversiteit, schone lucht, water en een gezonde bodem, alsmede hout en andere grondstoffen dan hout; wijst erop dat de milieu-, klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de EU nooit zullen kunnen worden gerealiseerd zonder bossen en bosbouw die multifunctioneel en gezond zijn en die duurzaam beheerd worden op basis van een langetermijnperspectief;

38. wijst erop dat een samenhangende aanpak moet worden ontwikkeld om de bescherming van de biodiversiteit en van het klimaat te combineren met een bloeiende bossector en duurzame bio-economie;

39. merkt in dat opzicht op dat gelijke aandacht voor de sociale, ecologische en economische baten van bosbouw kan helpen de veerkracht en het aanpassingsvermogen te waarborgen, en dat de transitie naar een circulaire bio-economie kan worden verwezenlijkt en de biodiversiteit kan worden bevorderd; is van mening dat bij streefdoelen en bij de uitvoering rekening moet worden gehouden met de exacte omstandigheden en mogelijkheden in elk land en dat zij moeten resulteren in positieve gevolgen voor bossen en bosbouwomstandigheden, bestaanszekerheid in plattelandsgebieden en de biodiversiteit in Europese bossen;

40. benadrukt dat bossen, met name oerbossen, bijzonder relevant zijn voor de bescherming van de biodiversiteit en roept op tot de bescherming ervan; verzoekt in dat opzicht de Commissie en de lidstaten te komen met een definitie van oerbossen die door het Permanent Comité voor de bosbouw in het kader van de toekomstige EU-bosstrategie moet worden opgesteld;

41. benadrukt het belang van de Natura 2000-bosgebieden voor het behoud van de biodiversiteit in bossen; merkt echter op dat er voldoende financiële middelen nodig zijn om die gebieden te beheren en te zorgen voor handhaving;

42. benadrukt het belang van het op evenwichtige wijze versterken van duurzaam bosbeheer voor de gezondheid, de klimaatveerkracht en de levensduur van bosecosystemen en het behoud van de multifunctionele rol van bossen, met inbegrip van behoud van de biodiversiteit in bossen, alsook voor de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en de uitvoering van de Europese Green Deal; benadrukt dat het van belang is genetische diversiteit in aanplantingsoverwegingen op te nemen – aangezien hiermee het risico op plagen en de verspreiding van ziekten wordt beperkt –, evenals lokale/inheemse soorten;

43. wijst op het belang van opleiding voor boseigenaren, lokale bewustmakingsacties en processen met inspraak van het publiek, met continue bebossings- en herbebossingsprogramma’s; verzoekt de Commissie EU-brede gespecialiseerde opleidingsprogramma’s en een alomvattend en efficiënt informatiesysteem voor bosbeheer te bevorderen;

44. benadrukt het aantal waardevolle traditionele boslandbouwsystemen in de EU en het potentieel van innovatieve systemen; wijst op de mogelijkheden die boslandbouw te bieden heeft voor het verbeteren en versterken van een breed scala aan ecosysteemdiensten, de biodiversiteit van landbouwgrond, koolstofvastlegging, bodembescherming en watercyclusregulering, alsmede voor het verhogen van de productiviteit en duurzaamheid van landbouwbedrijven;

45. erkent de noodzaak van het vergroten van de kennis over en de brede bevordering van opleiding over boslandbouw teneinde landbouwers te wijzen op de voordelen en praktijken van de integratie van bosrijke vegetatie met landbouw;

46. verzoekt de Commissie aandacht te besteden aan het verlies aan biodiversiteit als gevolg van de gebouwde omgeving; is van mening dat stedelijke en voorstedelijke gebieden, met inbegrip van voormalige industrieterreinen en gesaneerde terreinen, bij uitstek geschikt zouden zijn voor het aanplanten van bomen, en zo bij te dragen aan het verbeteren van de biodiversiteit in stedelijke gebieden; erkent de mogelijkheden die boslandbouw en niet voor voedselproductie geschikte gebieden te bieden hebben voor het vergroten van het aantal bomen, en dat aanplanting in gebieden met een hoge natuurwaarde moet worden vermeden;

47. erkent het belang om hout afkomstig van duurzaam beheerde bossen en houten producten te gebruiken om bij te dragen aan de overstap naar een CO2-neutrale economie en aan de ontwikkeling van de circulaire bio-economie;

48. verzoekt de lidstaten nationale wetgeving te verbeteren teneinde bescherming tegen illegale houtkap en het verlies aan biodiversiteit in te voeren of waar nodig te versterken;

49. benadrukt het feit dat de doelstellingen van de EU inzake het milieu, het klimaat en de biodiversiteit nooit zullen kunnen worden gerealiseerd zonder gezonde bossen; moedigt derhalve acties aan om bosbedekking te vergroten die bestaat uit bomen die geschikt zijn voor lokale omstandigheden en ecosystemen, waarbij met name exotische soorten worden vermeden die veel minder lokale biodiversiteit in stand houden; wijst erop dat latere nieuwe bossen geen negatieve gevolgen mogen hebben voor bestaande biodiversiteit of voor koolstofputten, en dat aanplanting met name in waterrijke en veengebieden, op weidegronden met grote biodiversiteit en ander land met een hoge natuurwaarde moet worden vermeden; beklemtoont dat elke toekomstige EU-bosstrategie gericht moet zijn op bescherming, herbebossing en bebossing, met boomsoorten die geschikt zijn voor de locatie en de omgeving;

50. wijst op het belang van het verbeteren van biodiversiteit in agrosystemen op alle niveaus, van velden tot landschappen; acht het van fundamenteel belang wetenschappelijk onderzoek naar de verbanden tussen landbouwpraktijken, ecologische processen en ecosysteemdiensten te versterken, ter bevordering van de ontwikkeling van innovatieve praktische oplossingen en de specifieke lokale kennis die nodig is om ecosysteemdiensten in uiteenlopende ecologische contexten te stimuleren;

51. wijst erop dat de keuze om de bio-energiesector in stand te houden en verder te versterken, kan leiden tot een beheerskeuze om de rotatieperiode te verkorten of het gebruik van snel groeiende soorten die de kwaliteit van hout en de waarde van producten zullen verlagen en de houtverwerkende sector in gevaar zullen brengen; merkt op dat de in de biodiversiteitsstrategie voorgestelde win-winoplossing van het beperken van het gebruik van hele bomen op het gebied van energieproductie eveneens belangrijk is voor de houtverwerkende sector;

52. is van mening dat voor steun aan bebossingsinitiatieven een holistische benadering moet worden gevolgd waarbij rekening wordt gehouden met lokale economische en sociale omstandigheden en lokale gemeenschappen en waarbij veerkrachtige gemengde en gezonde bossen worden bevorderd;

53. benadrukt het feit dat gewasbeschermingsmiddelen en instrumenten voor de stabiliteit van de landbouwproductie, de voedselveiligheid en -zekerheid, de aanpassing aan de klimaatverandering en de duurzaamheid van het inkomen van landbouwers belangrijk zijn; is van mening dat weliswaar vooruitgang is geboekt, maar dat het gebruik en meer in het bijzonder de risico’s van chemische pesticiden aanzienlijk moeten worden verminderd teneinde de impact op de biodiversiteit te verkleinen, rekening houdend met specifieke nationale omstandigheden; meent dat de optie van het gebruik van streeftrajecten uitvoerig moet worden onderzocht;

54. benadrukt het feit dat geïntegreerde gewasbescherming (IPM)[115] en duurzame systemen, waaronder agro-ecologische benaderingen, een sleutelrol spelen bij het verminderen van de afhankelijkheid van pesticiden, en dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat IPM wordt toegepast en dat de uitvoering ervan systematisch wordt beoordeeld;

55. benadrukt dat voor het verminderen van de behoefte aan pesticiden en het bewerkstelligen van een verdere vermindering van het gebruik van chemische pesticiden en de bijbehorende risico’s, landbouwers een groter instrumentarium van alternatieve, doeltreffende, betaalbare en milieuvriendelijke gewasbeschermingsoplossingen en -methoden nodig hebben; stelt voor dat dit bestaat uit het meer doorgedreven gebruik van culturele, fysische en biologische bestrijdingstechnieken, nieuwe pesticiden met laag risico en biopesticiden, doeltreffendere toepassingstechnieken die worden vergemakkelijkt door instrumenten zoals digitale en precisielandbouw, epidemiologische modellen, een breder en verbeterd scala aan mogelijkheden voor resistente variëteiten waarvoor minder input nodig is, almede versterkte regelingen voor opleiding en advies op het gebied van onderzoek en innovatie, ook in agro-ecologische landbouwpraktijken;

56. verzoekt de Commissie het regelgevingskader te verbeteren om de toepassing te versnellen van nieuwe en alternatieve oplossingen voor gewasgezondheid, met inbegrip van gewasbeschermingsmiddelen met minder milieu-impact, zoals stoffen waarmee een laag risico is gemoeid, biologische bestrijdingsoplossingen en natuurlijke stoffen;

57. wijst op de rol die nuttige soorten in het agro-ecosysteem spelen, met name wat betreft plaagbestrijding, maar ook op het gebied van bestuiving en gewas- en bodembescherming; merkt op dat de juiste keuze van mixen van wilde bloemen predatorinsecten en parasitoïden kan aantrekken en behouden, hetgeen ten goede komt aan de productie en leidt tot een toename van bestuivingsprocessen;

58. is van mening dat er adequate stimulansen en vergoeding voorhanden moeten zijn om duurzame praktijken zoals IPM en agro-ecologische benaderingen toe te passen;

59. is ingenomen met de gezamenlijke acties van Europol en de lidstaten om de illegale invoer van gewasbeschermingsmiddelen uit derde landen tegen te gaan, maar is uiterst bezorgd over het voortduren hiervan, hetgeen tevens gevolgen heeft voor het milieu en de biodiversiteit in de EU;

60. betreurt het feit dat de landbouwproductie en consumptie steeds meer geconcentreerd zijn op een beperkt aantal landbouwgewassen, en bijbehorende variëteiten en genotypen; onderstreept het feit dat het blijven verbeteren en behouden van genetische variabiliteit in al haar componenten van cruciaal belang is voor de bevordering van de diversiteit en rijkdom van landbouwecosystemen en voor het behoud van lokale genetische hulpbronnen, met name als opslagplaats voor oplossingen om het hoofd te bieden aan de milieu-, klimaat- en voedselzekerheidsuitdagingen die ons te wachten staan;

61. wijst erop dat cultivars en oude variëteiten behouden moeten blijven, omdat zij in niet-optimale omstandigheden kunnen leven; merkt voorts op dat de meest kostenefficiënte manier om die genen en eigenschappen in stand te houden in het veld is; is ingenomen met het feit dat de Commissie overweegt de regels voor het in de handel brengen van traditionele gewasvariëteiten te herzien om bij te dragen aan de instandhouding en het duurzame gebruik ervan; is tevens ingenomen met haar voornemen maatregelen te treffen om de registratie van zaadvariëteiten, waaronder biologisch heterogeen materiaal, te vergemakkelijken en gemakkelijkere markttoegang voor traditionele en lokaal aangepaste variëteiten te waarborgen;

62. wijst op het feit dat in blijvende gewassen het verlies aan diversiteit ook plaatsvindt vanwege het verlies aan genetische diversiteit binnen de variëteiten zelf; betreurt dat de EU-systemen voor vegetatieve vermeerdering op een manier zijn opgezet die het behoud van biodiversiteit binnen variëteiten niet bevordert; verzoekt de Commissie regelgevingswijzigingen in de EU-wetgeving inzake vegetatieve vermeerdering te bevorderen, waarbij behoud van de genetische variabiliteit van de traditionele Europese variëteiten op het landbouwbedrijf wordt aangemoedigd;

63. herinnert eraan dat een aantal inheemse en autochtone dierenrassen in de Europese Unie wordt gefokt, met kenmerken van regionale habitats en/of het traditionele bestaan van lokale gemeenschappen en integrale aspecten van biodiversiteit; verzoekt de lidstaten maatregelen ten behoeve van de bescherming van die rassen te blijven handhaven; maakt zich zorgen over het feit dat sommige soorten, zoals varkens uit de oostelijke Balkan, door ziekten als de Afrikaanse varkenspest met uitsterven worden bedreigd; verzoekt de lidstaten tijdig maatregelen te treffen en middelen uit te trekken om het verlies van deze biodiversiteit te voorkomen;

64. roept de Commissie op ambitieuze, passende en vernieuwde voorschriften en plannen te ontwikkelen om met uitgebreide protocollen te voorkomen dat invasieve soorten de verschillende Europese grondgebieden en zeeën binnendringen, teneinde de binnenkomst van zowel planten- als diersoorten te voorkomen die niet alleen grote negatieve gevolgen voor de biodiversiteit kunnen hebben, maar ook voor de landbouw en visserij, met aanzienlijke economische verliezen als gevolg, waarbij actielijnen voor het beheer van invasieve soorten en de effecten die zij kunnen hebben op verschillende ecosystemen en sectoren, moeten worden opgezet;

65. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat elke doelstelling voor niet-productief landbouwareaal, niet-productieve landschapselementen en beschermde gebieden flexibel genoeg is om bij de uitvoering rekening te kunnen houden met de precieze omstandigheden en mogelijkheden van elke lidstaat en de rechten van landbouwers, vissers en land- en boseigenaren geëerbiedigd worden, waarbij strikte bescherming een vrijwillige optie blijft voor land- en boseigenaren;

66. onderstreept dat het opgeven van landbouwgrond betrekking heeft op 10 tot 50 % van het landbouwareaal van de EU, hetgeen leidt tot verlies aan traditionele landschappen, verhoogd risico op bodemerosie en aantasting van habitats voor talrijke soorten; herinnert aan de fundamentele rol van de maatregelen voor gebieden met natuurlijke beperkingen bij het voorkomen van het uit de productie nemen van grond en het in stand houden van menselijke activiteiten in deze gebieden, maar ook bij het voorkomen van bosbranden en het beschermen van specifieke ecosystemen en natuurlijke rijkdommen, zoals landbouwgebieden met een hoge natuurwaarde;

67. onderstreept dat veranderingen in grondgebruik, de uitbreiding en intensivering van landbouw en de niet-duurzame handel in en consumptie van wilde dieren belangrijke rechtstreekse oorzaken van verlies aan biodiversiteit zijn en leiden tot meer contact tussen wilde dieren, landbouwhuisdieren, pathogenen en mensen, waardoor omstandigheden ontstaan die de opkomst van infectieziekten in de hand werken;

68. merkt op dat de productie van bont, waarvoor duizenden wilde dieren van een soortgelijk genotype in voortdurend stressvolle omstandigheden dicht bij elkaar worden opgesloten, het welzijn van dieren ernstige schade kan toebrengen en hun kwetsbaarheid voor infectieziekten, waaronder zoönosen, vergroot, zoals het geval is geweest met COVID-19 bij nertsen;

69. benadrukt de noodzaak van het ontwikkelen van verdienmodellen door een marktconforme beloning van boeren, tuinders, vissers en andere gebiedseigenaren en -gebruikers voor door hen geleverde ecosysteemdiensten;

70. erkent het belang van het traceren van voor biodiversiteit relevante economische instrumenten en de financiën die daaruit voortvloeien en van het tot stand brengen van consistente en vergelijkbare tracering en rapportage van financiering in de lidstaten;

71. wijst op de cruciale rol die bestuivers op het gebied van biodiversiteit en landbouwproductie vervullen; is bezorgd over de hoge sterfte onder bestuivers, waaronder honingbijen, die in een aantal regio’s in de EU is gedocumenteerd; roept de verantwoordelijke autoriteiten van de lidstaten op te zorgen voor meer controle over het gebruik van stoffen die niet toegelaten zijn of schadelijk zijn voor bestuivers;

72. verzoekt om een holistische benadering bij het treffen van maatregelen ter ondersteuning van bestuivers en dat steun in het kader van het GLB niet tot verzwakking of het verlies van bestuivingsdiensten leidt; roept de lidstaten op in hun ontwerpen voor strategische plannen maatregelen op te nemen die gericht zijn op diverse groepen bestuivers;

73. is van mening dat digitale technologieën, waaronder precisielandbouw, Europese landbouwers kunnen helpen veilig en kwaliteitsvol voedsel te produceren, terwijl wordt bijgedragen aan het behoud van biodiversiteit en de milieueffecten van landbouw worden beperkt; wijst op het belang de ontwikkeling van digitale hulpmiddelen te ondersteunen die planning van biodiversiteit op het niveau van landbouwbedrijven en op nog ruimer niveau mogelijk maken alsmede netwerkconnectiviteit in plattelandsgebieden te verbeteren;

74. wijst erop dat het nodig is de toegang tot deze instrumenten via het GLB mogelijk te maken om te waarborgen dat iedereen van de digitaliseringsmogelijkheden profiteert; wijst voorts op de noodzaak de uitrol van digitale landbouw op inclusieve wijze te vergemakkelijken, door middel van opleiding en landbouwadviesverlening;

75. erkent de diversiteit van de Europese landbouw en het grote potentieel voor biodiversiteit van de landbouwsystemen ervan, zoals nomadische veeteelt en begrazingssystemen die weiden en hagen in stand houden, boslandbouw en extensief beheerde landbouwgrond;

76. verzoekt de Commissie om milieuvriendelijke productiemethoden te bevorderen, zoals geïntegreerde productie – een methode die in tal van lidstaten op grote schaal wordt toegepast en die het gebruik van natuurlijke rijkdommen optimaliseert, bodem, water en lucht beschermt en biodiversiteit bevordert;

77. verzoekt de Commissie en de lidstaten het gebruik van weidegrond en weidehabitats, inclusief met bomen en struiken begroeide weiden en andere agribosbouwsystemen, te bevorderen in combinatie met het behoud van gemeenschappen van grasland met een hoge natuurwaarde;

78. erkent het potentieel van agro-ecologische systemen, namelijk wat betreft het combineren van diversificatiepraktijken, door gelijktijdige verlening van meerdere ecosysteemdiensten en behoud van de biodiversiteit, en het ondersteunen van gewassenopbrengst en het inkomen van landbouwers[116]; erkent voorts de waarde van het bevorderen van de toepassing van bestaande win-winbenaderingen;

79. wijst erop dat sommige handelsovereenkomsten waarover momenteel wordt onderhandeld of die zijn afgerond, misschien niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie; herinnert aan de noodzaak om ervoor te zorgen dat handelsovereenkomsten toepasselijke hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling bevatten om de biodiversiteit en de afstemming op de Europese normen betreffende duurzaamheid te bevorderen;

80. is ingenomen met de toezegging van de Commissie om te zorgen voor de volledige uitvoering en handhaving van de biodiversiteitsbepalingen in handelsovereenkomsten en om het effect ervan op de biodiversiteit beter te beoordelen; verzoekt de Commissie de nodige mechanismen in te voeren om ervoor te zorgen dat de naar de EU ingevoerde producten in overeenstemming zijn met de maatregelen die voor Europese landbouwers gelden, zodat de inspanningen van EU-landbouwers om voedsel duurzamer te produceren en dus te zorgen voor een doeltreffendere bescherming van de biodiversiteit wereldwijd, worden vervolmaakt;

81. dringt erop aan de consistentie van de handelspolitiek van de Unie te waarborgen door de vergemakkelijking van de invoer van landbouwproducten die als gevolg van ontbossing zijn geproduceerd, hetgeen de mondiale biodiversiteit ernstig aantast, te vermijden; wijst op het potentieel van duurzame boslandbouw om ecosysteemdiensten en de biodiversiteit van landbouwgrond te verbeteren en te stimuleren en tegelijkertijd de productiviteit en duurzaamheid van landbouwbedrijven te verhogen;

82. merkt op dat nutriënten van essentieel belang zijn voor de landbouwproductie en om de bodem gezond te houden; is ingenomen met het voorstel van de Commissie om nutriëntenverliezen te verminderen en wijst erop dat het overmatige gebruik van meststoffen een bron van lucht-, bodem- en waterverontreiniging en klimaateffecten is, met negatieve gevolgen voor de biodiversiteit; benadrukt dat verbeterd beheer van nutriënten zowel economische als milieuvoordelen biedt;

83. wijst erop dat een strategie ter vermindering van nutriëntenverliezen er hoofdzakelijk op gericht moet zijn landbouwers in staat te stellen nutriëntenbeheer doeltreffender te maken en benadrukt het belang van innovatieve technologieën en oplossingen in dat opzicht; dringt er bij de lidstaten op aan om in hun strategische plannen met maatregelen te komen die het efficiënte beheer en de circulariteit van nutriënten bevorderen alsmede de voorlichting voor bedrijfsadviseurs en landbouwers sterk te ondersteunen;

84. verzoekt om onderwijsprogramma’s op te zetten en te ondersteunen die tot een goed begrip van zowel agronomisch als natuurbehoud leiden;

85. wijst erop dat onderzoek, innovatie, kennisuitwisseling, bewustmaking, onderwijs en adviesdiensten cruciaal zullen zijn om gegevens te verzamelen en de beste oplossingen te vinden voor het behoud van de biodiversiteit;

86. wijst op de fundamentele rol van landbouwbedrijfsadviesdiensten bij het verspreiden van innovatie en kennis over strategieën inzake bevordering van biodiversiteit, het stimuleren van de uitwisseling van ervaringen, met name uitwisseling tussen landbouwers onderling, en het bevorderen van praktische demonstraties, met name door op lokaal niveau te werk te gaan zodat landbouwers zich beter kunnen aanpassen aan de specifieke realiteit ter plaatse, zoals kleinschalige landbouwbedrijven en jonge en vrouwelijke landbouwers en mensen die in achtergestelde plattelandsgebieden wonen; verzoekt de lidstaten uitgebreid advies aan landbouwers te verstrekken over het toepassen van productiesystemen en beheerspraktijken die behoud en herstel van biodiversiteit op landbouwgrond bevorderen;

87. onderstreept dat onderzoek en innovatie een essentiële rol spelen in het versnellen van de transitie naar duurzame voedselsystemen, met name door te voorzien in geavanceerde kennis waardoor landbouwers voedsel kunnen produceren met minder input en de verlening van ecosysteemdiensten kunnen verhogen, terwijl sociale en economische duurzame ontwikkeling wordt ondersteund; is van mening dat om innovatie op de markt te brengen een ondersteunend regelgevingskader en de vaststelling van stimulansen nodig zijn;

88. wijst op de enorme bijdrage van een gezonde levende bodem aan de mondiale biodiversiteit en ecosysteemdiensten en het sterke verband tussen een levende, gezonde bodem met grote biodiversiteit, gemeenschappen, de productiviteit en rentabiliteit van landbouwbedrijven, hun weerbaarheid tegen de klimaatverandering, met name droogte en overstromingen, en voedsel- en biomassazekerheid; wijst erop dat meer dan 60 % van de Europese bodem ongezond[117] is en dat beleidsmaatregelen vereist zijn om voorwaarden voor leven in de bodem te bevorderen; wijst op de impact van microplastics op de biodiversiteit van de bodem;

89. is ingenomen met de routekaart van de Commissie om een nieuwe bodemstrategie voor de bescherming en het duurzame gebruik van de bodem vast te stellen, de start van de EU-waarnemingspost voor de bodem en de EU-missie voor bodemgezondheid en voedsel getiteld “Zorgen voor de bodem is zorgen voor leven”; verzoekt de Commissie en de lidstaten verder onderzoek naar bodemecosysteemdiensten te ondersteunen en relevante bestaande financieringsprogramma’s aan te passen teneinde zulke onderzoeksprojecten te vergemakkelijken;

90. herinnert aan het belang van duurzaam gebruik en beheer van watervoorraden voor de bescherming en het herstel van biodiversiteit; moedigt de Commissie en de lidstaten aan hun steun voor doeltreffende en efficiënte irrigatiesystemen en duurzaam waterbeheer te versterken;

91. benadrukt het succes van de vogel- en habitatrichtlijn[118] en merkt op dat de EU het grootste netwerk van beschermde gebieden ter wereld heeft en dat doeltreffend beheer van natuurlijke processen van het allergrootste belang is voor het behoud van de biodiversiteit;

92. wijst op de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten in het uitvoeren van Natura 2000 en het daaruit voortvloeiend ongelijk speelveld ten aanzien van bescherming; benadrukt dat alle relevante actoren op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau moeten worden betrokken om de vogel- en habitatrichtlijn beter uit te voeren; herinnert aan de resultaten van de geschiktheidscontrole van de richtlijnen; erkent de flexibiliteit van de richtlijnen wat betreft uitvoering, hetgeen uitvoerig moet worden onderzocht om specifieke nationale omstandigheden in aanmerking te kunnen nemen, waardoor conflicten tussen natuurbescherming en sociaaleconomische activiteiten verminderd en geleidelijk opgelost kunnen worden;

93. benadrukt de noodzaak van ondersteuning van landbouwpraktijken, zoals boslandbouw en nomadische veeteelt, in hoogwaardige gebieden, die een breed scala aan ecosysteemdiensten bieden; herinnert eraan dat grote carnivoren, met name wolven, een impact kunnen hebben op de levensvatbaarheid van de landbouw, vooral op sommige extensief beheerde landbouwgronden met grote biodiversiteit; brengt in herinnering dat veranderende omstandigheden hebben geleid tot populatiegroei van sommige beschermde soorten grote carnivoren en hun prooidieren; wijst erop dat bepaalde gebieden met hoge biodiversiteit moeten worden beheerd om een evenwichtige ontwikkeling van alle soorten mogelijk te maken; herinnert aan de verantwoordelijkheid van de Commissie om de vorderingen bij het behalen van een bepaalde staat van instandhouding voor soorten per regio te beoordelen en deze indien nodig aan te passen als de gewenste staat van instandhouding is behaald, met het oog op de bescherming van vee;

94. neemt kennis van het voorstel van de Commissie om de gebieden onder bescherming en onder strikte bescherming te vergroten en verwijst naar de conclusies van de Raad van 16 oktober 2020 over biodiversiteit dat bepaalde menselijke activiteiten die in overeenstemming zijn met de instandhoudingsdoelstellingen van het beschermde gebied bij een strikter beschermingsniveau kunnen worden toegelaten; is van mening dat menselijke activiteiten die verenigbaar zijn met de beschermingsdoelstellingen of zelfs positief bijdragen aan biodiversiteit moeten kunnen worden toegestaan in gebieden die strikt worden beschermd;

95. moedigt de lidstaten sterk aan om landbouwers naar behoren te belonen en hen te stimuleren door een financiële vergoeding toe te kennen voor gebieden die uit hoofde van Natura 2000 zijn aangewezen als beschermde en strikt beschermde gebieden, alsmede door hogere productiekosten als gevolg van beschermings- en instandhoudingsmaatregelen te dekken;

96. herinnert eraan dat 7,5 % van de jaarlijkse uitgaven uit hoofde van het MFK in 2024 en 10 % van de jaarlijkse uitgaven in 2026 en 2027 moet worden gereserveerd voor biodiversiteitsdoelstellingen.

 


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

4.3.2021

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

35

8

5

Bij de eindstemming aanwezige leden

Mazaly Aguilar, Clara Aguilera, Atidzhe Alieva-Veli, Álvaro Amaro, Eric Andrieu, Attila Ara-Kovács, Carmen Avram, Adrian-Dragoş Benea, Mara Bizzotto, Daniel Buda, Isabel Carvalhais, Asger Christensen, Angelo Ciocca, Ivan David, Paolo De Castro, Jérémy Decerle, Salvatore De Meo, Herbert Dorfmann, Luke Ming Flanagan, Dino Giarrusso, Francisco Guerreiro, Martin Häusling, Martin Hlaváček, Krzysztof Jurgiel, Jarosław Kalinowski, Elsi Katainen, Gilles Lebreton, Norbert Lins, Colm Markey, Alin Mituța, Marlene Mortler, Ulrike Müller, Maria Noichl, Juozas Olekas, Pina Picierno, Maxette Pirbakas, Eugenia Rodríguez Palop, Bronis Ropė, Bert-Jan Ruissen, Anne Sander, Petri Sarvamaa, Simone Schmiedtbauer, Annie Schreijer-Pierik, Veronika Vrecionová, Sarah Wiener, Juan Ignacio Zoido Álvarez

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Anna Deparnay-Grunenberg, Petros Kokkalis

 

 



HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

35

+

ECR

Mazaly Aguilar, Krzysztof Jurgiel, Veronika Vrecionová

NI

Dino Giarrusso

PPE

Álvaro Amaro, Daniel Buda, Salvatore De Meo, Herbert Dorfmann, Jarosław Kalinowski, Norbert Lins, Colm Markey, Marlene Mortler, Anne Sander, Petri Sarvamaa, Juan Ignacio Zoido Álvarez

Renew

Atidzhe Alieva-Veli, Asger Christensen, Jérémy Decerle, Martin Hlaváček, Elsi Katainen, Alin Mituța, Ulrike Müller

S&D

Clara Aguilera, Eric Andrieu, Attila Ara-Kovács, Carmen Avram, Adrian-Dragoş Benea, Isabel Carvalhais, Paolo De Castro, Maria Noichl, Juozas, Olekas, Pina Picierno

The Left

Luke Ming Flanagan, Petros Kokkalis, Eugenia Rodríguez Palop

 

8

-

ID

Ivan David

PPE

Simone Schmiedtbauer, Annie Schreijer-Pierik

Verts/ALE

Anna Deparnay-Grunenberg, Francisco Guerreiro, Martin Häusling, Bronis Ropė, Sarah Wiener

 

5

0

ECR

Bert-Jan Ruissen

ID

Mara Bizzotto, Angelo Ciocca, Gilles Lebreton, Maxette Pirbakas

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 


 

 

 

ADVIES VAN DE COMMISSIE BUITENLANDSE ZAKEN (25.3.2021)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

inzake de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen

(2020/2273(INI))

Rapporteur voor advies: Bettina Vollath

 

SUGGESTIES

De Commissie buitenlandse zaken verzoekt de bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

 gezien het verslag van de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en milieu van 24 januari 2018 met daarin de kaderbeginselen inzake mensenrechten en het milieu, en het verslag van 15 juli 2020, getiteld “Human rights depend on a healthy biosphere”,

 gezien de “Leaders’ Pledge for Nature”, met als titel “United to Reverse Biodiversity Loss by 2030 for Sustainable Development”, goedgekeurd door de politieke leiders die deelnamen aan de VN-top inzake biodiversiteit van 30 september 2020,

 gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling Externe Betrekkingen van het Parlement van april 2020, getiteld “Biodiversity as a Human Right and its implications for the EU’s External Action”,

A. overwegende dat de huidige negatieve trends op het gebied van biodiversiteit en ecosystemen in de weg staan aan progressie bij 80 % van de door de VN beoordeelde streefcijfers in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) op het gebied van armoede, honger, gezondheid, water, steden, klimaat, oceanen en land;

B. overwegende dat de gezondheid en de bestaansmiddelen van mensen over de hele wereld nog steeds worden aangetast door de COVID-19-pandemie; overwegende dat de vernietiging van natuurlijke habitats, met name tropische bossen, die uitzonderlijke biodiversiteitsreserves zijn, leidt tot een toename van contactzones tussen mensen en in het wild levende dieren, en in de toekomst in belangrijke mate kan bijdragen aan de opkomst en verspreiding van virusziekten;

C. overwegende dat het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit dient als basis voor het vaststellen van beleid dat gericht is op de bescherming van de biodiversiteit vanuit het perspectief van de mensenrechten, en voor het uitbreiden van de internationale verplichtingen inzake biodiversiteit in verband met de mensenrechten; overwegende dat de werkzaamheden van de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en milieu het pad effenen voor de ontwikkeling van een rechtskader inzake mensenrechtenverplichtingen in verband met het behoud en het duurzame gebruik van biodiversiteit;

D. overwegende dat de EU en de lidstaten hun internationale verplichtingen inzake biodiversiteit en mensenrechten te goeder trouw moeten nakomen en elkaar daarbij moeten ondersteunen, naast de uit het EU-recht voortvloeiende verplichting om te zorgen voor beleidscoherentie op het gebied van hun extern optreden, in overeenstemming met de in het Handvest van de grondrechten van de EU neergelegde verplichting om een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu te integreren in het beleid van de Unie en dit te waarborgen overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling;

E. overwegende dat de aantallen verdedigers van milieu- en landgerelateerde mensenrechten die gedood zijn of het slachtoffer zijn geworden van geweld, ontvoering, bedreigingen, pesterijen, intimidatie of lastercampagnes de voorbije jaren overal ter wereld aanzienlijk zijn gestegen; overwegende dat deze personen vaak enorm worden tegengewerkt of in gevaarlijke omstandigheden verkeren, en soms te maken hebben met op geldelijk gewin gerichte exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in combinatie met endemische corruptie en armoede;

F. overwegende dat naar schatting ten minste een kwart van het totale landoppervlak van de aarde eigendom is van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen of door hen wordt beheerd, gebruikt of bewoond, en dat in deze gebieden de milieudruk ten gevolge van menselijke activiteiten steeds verder toeneemt; overwegende dat de collectieve en individuele rechten van inheemse volkeren in de VN-verklaring over de rechten van inheemse volken worden erkend;

G. overwegende dat de plasticvervuiling van de zee de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen, met alle negatieve gevolgen voor de biodiversiteit van dien; overwegende dat er daarom inspanningen moeten worden geleverd om een nieuw mondiaal verdrag inzake de bestrijding van plasticvervuiling van de zee tot stand te brengen;

Het belang van gezonde ecosystemen en biodiversiteit voor de mensenrechten

1. benadrukt dat de aantasting en vernietiging van ecosystemen en de druk op ecosystemen door niet-duurzame exploitatie van hulpbronnen en klimaatverandering ertoe leiden dat in een razend tempo soorten uitsterven en biodiversiteit verloren gaat en de mensenrechten van huidige en toekomstige generaties in gevaar worden gebracht, waaronder het recht op leven, gezondheid, voedsel, water, sanitaire voorzieningen en huisvesting, evenals de rechten van de kwetsbaarste groepen, waaronder vrouwen, kinderen en mensen met een beperking, de rechten van inheemse volkeren en de rechten van plattelandsgemeenschappen en gemeenschappen die afhankelijk zijn van natuurlijke hulpbronnen; wijst er voorts op dat de aantasting van en de druk op ecosystemen de algehele inspanningen op het gebied van duurzame ontwikkeling in gevaar brengen en de verwezenlijking van de meeste duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030 in de weg staan, en dan met name de doelstellingen om armoede en honger uit te bannen, toegang tot water en sanitaire voorzieningen te waarborgen, voedselzekerheid te bereiken, een gezond leven te waarborgen en de sociaaleconomische ongelijkheid binnen en tussen landen te verminderen;

2. herinnert eraan dat de productiviteit en veerkracht van de landbouw afhankelijk zijn van biodiversiteit om de duurzaamheid en veerkracht van onze voedselsystemen op lange termijn te waarborgen, zonder gebruik van pesticiden; wijst voorts op het belang van duurzame landbouw en bosbeheer voor het behoud van de biodiversiteit, gezondheid, klimaatbestendigheid en levensduur van bosecosystemen, en de bescherming van alle planten en dieren, waaronder bestuivende insecten, die blootgesteld worden aan specifieke bedreigingen;

3. onderstreept dat de inspanningen op het gebied van de instandhouding en herstel van de biodiversiteit opgevoerd moeten worden, met name door doeltreffende maatregelen vast te stellen die ertoe strekken de mensenrechten te beschermen en tegelijkertijd het behoud en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen te bevorderen; pleit in dit kader voor de ontwikkeling van een holistische en mensenrechtengebaseerde EU-beleidsaanpak die erop gericht is verlies en achteruitgang van biodiversiteit tegen te gaan en pleit tevens voor afstemming van sectorale EU-beleidsmaatregelen op die doelstellingen; wijst op het belang van het behoud van biodiversiteit in de landen en gebieden overzee en ultraperifere gebieden van de EU, en benadrukt in dit kader dat fondsen en programma’s van de EU ter verwezenlijking van deze doelstelling moeten worden voortgezet; wijst daarnaast op de noodzaak om het internationale recht inzake milieu en mensenrechten, de milieuwetgeving en de procedurele wetgeving op het gebied van milieu en mensenrechten te versterken, in het bijzonder door de toegang tot informatie, openbare raadplegingen en de toegang tot de rechter en een doeltreffende voorziening in rechte te verbeteren, en door de belangrijke rol van lokale gemeenschappen, inheemse volkeren en verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten bij het behoud van de biodiversiteit te ondersteunen en bevorderen;

4. wijst erop dat biodiversiteit en mensenrechten onderling verbonden en van elkaar afhankelijk zijn, en herinnert aan de mensenrechtenverplichtingen van staten om de biodiversiteit te beschermen waarvan die rechten afhankelijk zijn, onder meer door burgers inspraak te geven in besluiten die verband houden met biodiversiteit; is ingenomen met het feit dat het verband tussen de mensenrechten en de gezondheid van de biosfeer op internationaal en nationaal niveau steeds vaker wordt erkend; verzoekt de EU in de Mensenrechtenraad en de Algemene Vergadering van de VN te pleiten voor universele erkenning van een recht op een gezond, duurzaam, schoon en veilig milieu; is van mening dat die erkenning als katalysator moet dienen voor een krachtiger milieubeleid en krachtiger milieuwetgeving;

5. steunt de inspanningen van de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en milieu om richtsnoeren te ontwikkelen inzake mensenrechtenverplichtingen met betrekking tot milieu, ecosystemen en biodiversiteit; verzoekt de lidstaten en de instellingen van de EU om steun te verlenen aan en te pleiten voor mondiale toepassing van de kaderbeginselen van 2018 inzake mensenrechten en het milieu, zoals gepresenteerd door de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en het milieu; verzoekt de EU het milieurechteninitiatief van het Milieuprogramma van de VN te ondersteunen;

6. benadrukt dat de COVID-19-pandemie het belang van het “één gezondheid”-beginsel in de beleidsvorming heeft aangetoond en duidelijk heeft gemaakt dat ingrijpende veranderingen nodig zijn waarbij door alle disciplines en sectoren wordt samengewerkt; wijst voorts op het risico dat de wereldwijde recessie als gevolg van de pandemie ertoe kan leiden dat landen over de hele wereld hun aandacht niet meer richten op milieubescherming, maar op het stimuleren van economische bedrijvigheid op de korte termijn; wijst erop dat er in alle economische sectoren maatregelen moeten worden geïntegreerd die gericht zijn op de instandhouding en de bescherming van biodiversiteit;

Het toekomstig Europees governancekader voor biodiversiteit en maatschappelijk verantwoord ondernemen

7. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om een nieuw Europees governancekader voor biodiversiteit te ontwikkelen en in dit verband een inclusieve aanpak te hanteren, waar het maatschappelijk middenveld bij wordt betrokken als “bewaker van de naleving”, om in deze hoedanigheid toezicht te houden op de uitvoering van de milieuwetgeving van de EU; is tevens verheugd over het streven van de Commissie om in 2021 te komen met een nieuw initiatief inzake duurzame corporate governance, met zorgvuldigheidsvereisten inzake mensenrechten en milieu in alle economische waardeketens; wijst in dit verband met klem op de noodzaak om EU-wetgeving uit te werken inzake verplichte zorgvuldigheid op het gebied van milieu en mensenrechten voor bedrijven uit de EU, bedrijven die gevestigd zijn in de EU of bedrijven uit derde landen die actief zijn binnen de interne markt, waarbij de wettelijke verplichting wordt opgelegd om potentiële of daadwerkelijke mensenrechtenschendingen in hun hele toeleveringsketen vast te stellen, te beoordelen, te voorkomen, te beëindigen, te verzachten, te monitoren, aan te pakken en te verhelpen en hierover gegevens openbaar te maken en verantwoording af te leggen, en doeltreffende toezichts- en handhavingsmechanismen in te stellen, in overeenstemming met de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten; verzoekt de Commissie dringend met een voorstel voor een EU-rechtskader te komen op basis van verplichte zorgvuldigheidseisen voor ondernemingen op het gebied van de mensenrechten en milieu, om diverse doelstellingen te bereiken, waaronder het verwezenlijken van duurzame waardeketens waarvoor geen ontbossing plaatsvindt; verzoekt de Commissie tevens na te denken over de aanpak van invoer van goederen waarvoor geldt dat de winning of productie gepaard gaat met de vernietiging of aantasting van de biodiversiteit; wijst op de noodzaak om te waarborgen dat schendingen door ondernemingen en staten niet onbestraft blijven, door instrumenten in het leven te roepen waarmee gezorgd wordt voor een volledige, doeltreffende en duurzame eerbiediging van de mensenrechten en naleving en handhaving van de milieuwetgeving;

8. benadrukt dat ontbossing, landroof en andere niet-duurzame activiteiten op het gebied van de exploitatie en winning van hulpbronnen door bepaalde particuliere of publieke actoren grote en zeer uiteenlopende gevolgen hebben voor inheemse volkeren en lokale gemeenschappen; wijst erop dat de eigendomsrechten van deze volkeren en gemeenschappen over hun land, waterlichamen of andere hulpbronnen die zij van oudsher in eigendom hebben, bewonen of gebruiken, vaak niet worden erkend; benadrukt dat vrouwen naar verhouding vaker het slachtoffer zijn van ontneming van eigendomsrechten; roept alle belanghebbenden en ondernemingen op om zich in te zetten voor de bevordering van duurzaam bosbeheer en daarnaast de rechten van inheemse volkeren te erkennen, onder meer door het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming te eerbiedigen en de inheemse en lokale bevolking te betrekken bij de besluitvorming over het beheer en de exploitatie van hulpbronnen; dringt er bij ondernemingen op aan al hun activiteiten die van invloed kunnen zijn op de biodiversiteit van plaatselijke gemeenschappen of het land, de waterlichamen en andere natuurlijke hulpbronnen van de inheemse bevolking, aan stringente effectbeoordelingen te onderwerpen, overeenkomstig de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN, de zorgvuldigheidsrichtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en kaderbeginsel 12 van de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en het milieu; dringt er bij de EU op aan geen projecten te steunen of financieren die ertoe kunnen bijdragen dat inheemse volkeren uit hun thuisland verdreven worden; is ingenomen met de oproep die de VN in november 2020 heeft gedaan om samen met inheemse volkeren te werken aan de opbouw van een inclusieve, duurzame en veerkrachtige toekomst;

Het externe optreden van de EU inzetten om de EU-biodiversiteitsstrategie te bevorderen

9. dringt er bij de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op aan om de bescherming van biodiversiteit en het verband daarvan met de mensenrechten in het extern beleid van de EU te integreren, onder meer via de mensenrechtendialogen en het handelsbeleid van de EU, zich op internationale fora sterk te maken voor ambitieuze beleidsmaatregelen ter bescherming van de biodiversiteit, overeenkomstig de Europese Green Deal en de nieuwe EU-biodiversiteitsstrategie, en om in het kader van het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2020-2024) maatregelen uit te voeren om de gevolgen van biodiversiteitsverlies voor de uitoefening van de mensenrechten aan te pakken;

10. verzoekt de Commissie om bij samenwerkingskwesties in verband met het behoud van biodiversiteit, de integriteit van ecosystemen en de inachtneming van internationale verplichtingen inzake milieu en mensenrechten een gemeenschappelijke en samenhangende aanpak te hanteren, met name met behulp van internationale brede en sectorale overeenkomsten en politieke dialogen met partnerlanden, onder meer door eerlijke handelsregels toe te passen met betrekking tot het milieu, en optimaal gebruik te maken van effectbeoordelingen inzake mensenrechten en duurzame ontwikkeling en aanbevelingen op dit gebied; verzoekt de Commissie om voorafgaand aan de sluiting van handels- en samenwerkingsovereenkomsten en de uitvoering van ontwikkelingsprojecten uitvoerige effectbeoordelingsstudies uit te voeren, en daarbij met name de gevolgen van die overeenkomsten en projecten voor de rechten en het leven van de lokale bevolking te beoordelen; dringt erop aan dat maatschappelijke organisaties en lokale gemeenschappen daadwerkelijk en op zinvolle wijze betrokken worden bij effectbeoordelingen, en dat er naar behoren rekening wordt gehouden met hun inbreng; verzoekt de Commissie om de uitvoering van projecten opnieuw te beoordelen in geval van potentiële of daadwerkelijke negatieve gevolgen voor de mensenrechten in verband met het milieu en de biodiversiteit; verzoekt de Commissie en de EDEO voorts om richtsnoeren op te stellen inzake het recht op een schoon, gezond, veilig en duurzaam milieu, om in hun periodieke verslagen over de mensenrechtensituatie in niet-EU-landen aandacht te besteden aan biodiversiteit en de verbanden tussen biodiversiteit en de mensenrechten, en om instrumenten en opleidingsmateriaal voor EU-delegaties te ontwikkelen over de relevantie van biodiversiteit voor hun werkzaamheden op het gebied van de mensenrechten; verzoekt de EU-delegaties contacten te onderhouden met ondernemingen en relevante belanghebbenden, teneinde de bewustmaking te bevorderen, projecten aan te moedigen, de participatie van maatschappelijke organisaties te bevorderen, en informatie op dit gebied uit te wisselen;

11. benadrukt dat handelsovereenkomsten een positieve bijdrage moeten leveren aan de biodiversiteit in derde landen, onder meer door middel van robuuste, ambitieuze hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling, die ook naar behoren worden gehandhaafd; dringt er in dit kader bij het hoofd handhaving voor de handel (CTEO) van de Commissie op aan in nauwe samenwerking met het Europees Parlement toezicht te houden op de naleving van die overeenkomsten; is ingenomen met de opname van internationale milieu- en mensenrechtennormen in het kader van het stelsel van algemene preferenties (SAP); verzoekt de Commissie om bij de beoordeling van de uitvoering van internationale mensenrechten- en milieuverdragen in het kader van het SAP rekening te houden met de onderlinge verbanden tussen biodiversiteit en mensenrechten; pleit voor opname van verdrag nr. 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende inheemse en in stamverband levende volken in dat kader, en dringt erop aan dat de EU-lidstaten die dit verdrag nog niet hebben geratificeerd, dat alsnog doen; dringt erop aan de relevante belanghebbenden bij de SAP-dialogen te betrekken en vindt dat de transparantie van die dialogen verbeterd moet worden;

12. verzoekt de Raad de Commissie een mandaat te geven om namens de EU onderhandelingen te voeren over haar deelname aan de intergouvernementele werkgroep van de VN voor onbepaalde duur voor het uitwerken van een internationaal, juridisch bindend instrument voor transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten, met het oog op de goedkeuring van een bindend en afdwingbaar VN-verdrag inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten; wijst erop dat dit proces belangrijk is, vooral in het licht van het verschijnsel landroof en de gevolgen daarvan voor de biodiversiteit, de rechten van inheemse volkeren en de mensenrechten;

13. waardeert de inzet van verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten en landrechten, vertegenwoordigers van lokale gemeenschappen, advocaten en journalisten die zich sterk maken voor de bescherming van natuurlijke hulpbronnen, en veroordeelt met klem al het geweld tegen hen, waaronder moorden, en de strafbaarstelling van hun activiteiten; erkent de bijdrage, ervaring en kennis van deze groepen in de strijd tegen biodiversiteitsverlies en aantasting van het milieu;

14. verzoekt de Commissie en de EDEO om, als zich in landen situaties voordoen waarin verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten en landrechten met geweld bedreigd worden, deze landen daar systematisch op aan te spreken; verzoekt de EDEO in dit verband om door te gaan – bij deelname aan mensenrechtendialogen en bezoeken aan mensenrechteninstellingen in derde landen – met het doorgeven van een lijst van individuele gevallen van schendingen van de mensenrechten van mensenrechtenverdedigers;

15. is verheugd dat het EU-mechanisme voor mensenrechtenverdedigers, ProtectDefenders.eu, in november 2019 met nog eens drie jaar is verlengd; herinnert aan het belang van dat mechanisme in het licht van de veelheid aan problemen waar mensenrechtenverdedigers, voorvechters van landrechten en milieuactivisten mee te maken hebben, waaronder geweld en aanvallen, en de groeiende behoefte aan een dergelijk mechanisme; dringt aan op versterking van dit mechanisme en op voortdurende evaluatie ervan om op de behoeften te kunnen inspelen;

16. dringt er bij de Commissie op aan een specifieke strategie voor de bescherming en ondersteuning van lokale gemeenschappen en verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten en landrechten vast te stellen, en te zorgen voor coördinatie met alle programma’s voor externe bijstand; wenst dat er meer ondersteuning komt voor organisaties uit het maatschappelijk middenveld die zich inzetten voor de bescherming van het milieu en de biodiversiteit, met name door partnerschappen op te richten en capaciteit op te bouwen om de rechten van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen te beschermen;

17. verzoekt de vertegenwoordigers van de EU en de lidstaten die zullen deelnemen aan de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15) die in oktober 2021 in Kunming (China) gehouden zal worden, op te treden als pleitbezorger voor biodiversiteit en ervoor te zorgen dat de wereldwijde actie op het gebied van biodiversiteit en de daarmee samenhangende doelstellingen in overeenstemming zijn met de eerbiediging en de bescherming van het recht op leven, gezondheid, voedsel, water en huisvesting en de eerbiediging van de mensenrechten van vrouwen en kinderen, personen met een handicap en andere kwetsbare groepen die de gevolgen ondervinden van biodiversiteitsverlies; herhaalt zijn oproep aan de EU om, met het oog op het realiseren van een mondiaal gelijk speelveld, tijdens de onderhandelingen hetzelfde hoge ambitieniveau na te streven, met onder meer juridisch bindende streefcijfers voor mondiaal herstel en bescherming (ten minste 30 % tegen 2030), die haar eigen ambitieniveau in de EU weerspiegelen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om voor, tijdens en na de COP15 met de betrokken maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden in contact te treden en met hen overleg te plegen; is er groot voorstander van dat de mensenrechten worden opgenomen in het wereldwijde biodiversiteitskader voor de periode na 2020 van COP15 en wenst dat op internationaal en nationaal niveau natuurbehoudsdoelstellingen worden vastgesteld, met als uitgangspunt het recht op een schoon, gezond, veilig en duurzaam milieu;

18. is ingenomen met de belofte die de staatshoofden en regeringsleiders van de EU-lidstaten in het kader van de “Leaders’ Pledge for Nature” hebben gedaan om een einde te maken aan milieumisdrijven en daartoe voor doeltreffende en afschrikkende rechtskaders te zullen zorgen; roept de EU en de lidstaten in dit kader op om hun inspanningen gericht op de nakoming van hun verplichtingen inzake milieumisdrijven te verdubbelen en een internationale benadering van het milieustrafrecht te bevorderen; dringt aan op de vaststelling van rechtskaders om de toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte te garanderen in het geval van verlies en achteruitgang van biodiversiteit; verzoekt de EU en de lidstaten nieuwe initiatieven te ontplooien om ervoor te zorgen dat “ecocide” wordt erkend als misdrijf in de zin van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en ervoor te zorgen dat degenen die zich schuldig maken aan dit misdrijf ter verantwoording worden geroepen; pleit ervoor dat ook milieumisdrijven aangemerkt kunnen worden als ernstige mensenrechtenschendingen waarop de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten van toepassing is; verzoekt de Commissie aandacht te besteden aan de externe dimensie van de richtlijn milieucriminaliteit en de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn.


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

17.3.2021

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

55

5

10

Bij de eindstemming aanwezige leden

Alviina Alametsä, Alexander Alexandrov Yordanov, Maria Arena, Petras Auštrevičius, Traian Băsescu, Lars Patrick Berg, Anna Bonfrisco, Reinhard Bütikofer, Fabio Massimo Castaldo, Susanna Ceccardi, Włodzimierz Cimoszewicz, Katalin Cseh, Tanja Fajon, Anna Fotyga, Michael Gahler, Giorgos Georgiou, Sunčana Glavak, Raphaël Glucksmann, Klemen Grošelj, Bernard Guetta, Márton Gyöngyösi, Sandra Kalniete, Karol Karski, Dietmar Köster, Andrius Kubilius, Ilhan Kyuchyuk, David Lega, Miriam Lexmann, Nathalie Loiseau, Antonio López-Istúriz White, Claudiu Manda, Lukas Mandl, Thierry Mariani, David McAllister, Vangelis Meimarakis, Sven Mikser, Francisco José Millán Mon, Javier Nart, Gheorghe-Vlad Nistor, Demetris Papadakis, Kostas Papadakis, Tonino Picula, Manu Pineda, Kati Piri, Giuliano Pisapia, Jérôme Rivière, Nacho Sánchez Amor, Isabel Santos, Jacek Saryusz-Wolski, Andreas Schieder, Radosław Sikorski, Jordi Solé, Sergei Stanishev, Tineke Strik, Hermann Tertsch, Hilde Vautmans, Harald Vilimsky, Idoia Villanueva Ruiz, Thomas Waitz, Witold Jan Waszczykowski, Charlie Weimers, Isabel Wiseler-Lima, Salima Yenbou, Željana Zovko

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Markéta Gregorová, Marisa Matias, Nicolae Ştefănuță

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 209, lid 7)

Stelios Kympouropoulos, Leopoldo López Gil, Samira Rafaela

 


HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

55

+

NI

Fabio Massimo Castaldo, Márton Gyöngyösi

PPE

Alexander Alexandrov Yordanov, Traian Băsescu, Michael Gahler, Sunčana Glavak, Sandra Kalniete, Andrius Kubilius, Stelios Kympouropoulos, Leopoldo López Gil, Antonio López‑Istúriz White, Lukas Mandl, David McAllister, Vangelis Meimarakis, Francisco José Millán Mon, Gheorghe‑Vlad Nistor, Radosław Sikorski, Isabel Wiseler‑Lima, Željana Zovko

Renew

Petras Auštrevičius, Katalin Cseh, Klemen Grošelj, Bernard Guetta, Ilhan Kyuchyuk, Nathalie Loiseau, Javier Nart, Samira Rafaela, Nicolae Ştefănuță, Hilde Vautmans

S&D

Maria Arena, Włodzimierz Cimoszewicz, Tanja Fajon, Raphaël Glucksmann, Dietmar Köster, Claudiu Manda, Sven Mikser, Demetris Papadakis, Tonino Picula, Kati Piri, Giuliano Pisapia, Nacho Sánchez Amor, Isabel Santos, Andreas Schieder, Sergei Stanishev

The Left

Giorgos Georgiou, Marisa Matias, Manu Pineda, Idoia Villanueva Ruiz

Verts/ALE

Alviina Alametsä, Reinhard Bütikofer, Markéta Gregorová, Jordi Solé, Tineke Strik, Thomas Waitz, Salima Yenbou

 

5

-

ECR

Hermann Tertsch, Charlie Weimers

ID

Lars Patrick Berg, Harald Vilimsky

NI

Kostas Papadakis

 

10

0

ECR

Anna Fotyga, Karol Karski, Jacek Saryusz‑Wolski, Witold Jan Waszczykowski

ID

Anna Bonfrisco, Susanna Ceccardi, Thierry Mariani, Jérôme Rivière

PPE

David Lega, Miriam Lexmann

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 


 

 

 

ADVIES VAN DE COMMISSIE VISSERIJ (25.3.2021)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

inzake de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen

(2020/2273(INI))

Rapporteur voor advies: Gabriel Mato

 

SUGGESTIES

De Commissie visserij verzoekt de bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

 gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD), met name doelstelling 11 van de Aichi-biodiversiteitsdoelstellingen,

A. overwegende dat de visserij-, aquacultuur- en verwerkingssectoren van de EU in de volledige waardeketen een aantal van de strengste normen inzake milieu- en sociale duurzaamheid hanteren, inclusief op het gebied van arbeidsrechten, diergezondheid en dierenwelzijn, en dat deze sectoren hoogwaardige visserijproducten leveren; overwegende dat deze sectoren van fundamenteel belang zijn voor de voedselzekerheid en het voedingswelzijn van een steeds groeiende bevolking; overwegende dat het daarom van het grootste belang is een visserijmodel tot stand te brengen waarin de drie fundamentele dimensies van duurzaamheid (milieu, samenleving en economie) met elkaar in evenwicht zijn en de beschikbaarheid van voedselvoorraden veilig te stellen, in overeenstemming met relevante internationale verbintenissen zoals de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s); overwegende dat in de EU-biodiversiteitsstrategie terdege rekening moet worden gehouden met de bijdrage van de visserij-, aquacultuur- en verwerkingssectoren aan de verwezenlijking van meerdere SDG’s;

B. overwegende dat veel van de zeeën die grenzen aan lidstaten, ook grenzen aan derde landen waarop het Gemeenschapsrecht niet van toepassing is en/of waar geen specifiek beleid voor het beheer van de visbestanden of -quota bestaat;

C. overwegende dat de vissers en viskwekers van de EU moeten deelnemen aan en bijdragen aan de ontwikkeling van duurzaam beleid en niet alleen gezonde levensmiddelen met een hoge voedingswaarde moeten blijven verstrekken, maar ook een fundamentele sociale en economische rol moeten blijven vervullen voor tal van kust- en riviergemeenschappen en landinwaarts gelegen gemeenschappen, met inachtneming van de milieuwetgeving van de Unie;

D. overwegende dat de visserij in sommige gemeenschappen een aloude familietraditie is, die niettemin kan worden onderbroken of zelfs helemaal kan verdwijnen als er geen juist evenwicht wordt gevonden tussen vereisten en regels enerzijds en de voedselvoorziening via kleinschalige visserij anderzijds;

E. overwegende dat vissers niet alleen de natuurlijke rijkdommen van de zee verkennen maar ook dagelijks aanwezig zijn op kust- en binnenwateren en op volle zee, en bijgevolg vaak als eersten milieu-incidenten of aantastingen van het milieu opmerken en de autoriteiten waarschuwen; overwegende dat vissers meedenken en meedoen bij de preventie van aantastingen van het milieu en actie ondernemen om het mariene milieu in stand te houden, en als zodanig als hoeders van de zee moeten worden beschouwd;

F. overwegende dat steuren dreigen uit te sterven door de aantasting van hun habitat, de verstoring van migratiecorridors door bijvoorbeeld dammen en wijzigingen aan rivieren, overbevissing vanwege hun kaviaar en vlees, en vervuiling; overwegende dat de sterke afname van het aantal paaiende vissen in combinatie met het krimpende visbestand tot het falen van de natuurlijke voortplanting heeft geleid, aangezien de weinige resterende mannetjes en vrouwtjes steeds minder kans hebben om elkaar tegen te komen en te paaien;

G. overwegende dat de ultraperifere gebieden 70 % van de Europese biodiversiteit uitmaken;

H. overwegende dat gegevens van onderzoeksinstellingen uitwijzen dat de steurpopulaties versnipperd zijn, bepaalde generaties ontbreken en de natuurlijke voortplanting van de steur als soort ontoereikend is, dat het aantal volwassen exemplaren dat naar de Donau trekt om zich daar voort te planten zeer laag is en dat de steur als soort op het punt staat uit te sterven;

I. overwegende dat in de EU-biodiversiteitsstrategie rekening moet worden gehouden met het feit dat de EU-vispopulaties in bepaalde zeebekkens van de Unie er aanzienlijk op vooruit zijn gegaan, hetgeen als voorbeeld moet dienen; overwegende dat dankzij de uitvoering van verbeterde beheersmaatregelen de biomassa van de bestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan in slechts tien jaar tijd met 50 % is toegenomen en overbevissing in de EU voortdurend afneemt, met dien verstande dat overbevissing totaal moet verdwijnen; overwegende dat in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan bijna 100 % van de aanlandingen uit door de EU gereguleerde visbestanden waarvoor wetenschappelijke beoordelingen beschikbaar zijn, afkomstig is van bestanden die worden bevist op de niveaus die een maximale duurzame opbrengst (MDO) opleveren; overwegende dat de meeste visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee evenwel overbevist blijven;

J. overwegende dat er ondanks de verbeteringen op duurzaamheidsgebied die bij de exploitatie van natuurlijke mariene rijkdommen in bepaalde zeebekkens zijn vastgesteld, nog steeds gebieden zijn waar de situatie zorgelijk is, met name de Middellandse Zee; overwegende dat deze zee het hoogste percentage aan beschermde mariene gebieden in de Europese wateren telt, maar tegelijkertijd ook het gebied is dat de grootste zorgen baart voor wat de algemene staat van zijn natuurlijke rijkdommen, habitats en biodiversiteit betreft;

K. overwegende dat de Europese Unie zich in het kader van het in 2013 herziene gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en de kaderrichtlijn mariene strategie ambitieuze doelen heeft gesteld; overwegende dat er in bepaalde Europese zeebekkens weliswaar al vooruitgang is geboekt voor wat het bereiken van een MDO betreft, maar dat er nog steeds maatregelen nodig zijn om de algemene doelstellingen van een goede ecologische toestand van de wateren te behalen;

L. overwegende dat de mariene biodiversiteit ernstig gevaar loopt, zoals blijkt uit het mondiaal evaluatieverslag over biodiversiteit en ecosysteemdiensten uit 2019 van het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES), de vijfde editie van de Global Biodiversity Outlook (GBO-5) en het speciale verslag over de oceanen en de cryosfeer in een veranderend klimaat van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC);

M. overwegende dat in wetenschappelijke studies bezorgdheid is geuit over de aanzienlijke negatieve gevolgen op lange termijn van bepaalde vismethoden op de biodiversiteit in de oceanen en het mariene milieu;

N. overwegende dat de Europese Green Deal en de natuurbeleidsdocumenten nieuwe kansen en maatregelen bieden om ecologische aspecten beter in sectoraal beleid te integreren, soorten en habitats te herstellen en milieuvriendelijkere investeringen te stimuleren;

O. overwegende dat het Europees Milieuagentschap in zijn rapport “Marine Messages II” uit mei 2019 waarschuwt voor de huidige staat van achteruitgang van het Europese mariene milieu en erop aandringt onze mariene ecosystemen snel te herstellen en daarbij met name te kijken naar de gevolgen van menselijke activiteiten voor het mariene milieu;

P. overwegende dat lichtvervuiling de hoeveelheid natuurlijk licht tijdens de nacht voor mensen, dieren en planten verandert, wat een negatieve invloed heeft op de biodiversiteit in de zee, de diepzee, meren, binnenwateren en kustgebieden;

Q. overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar speciaal verslag 26/2020 getiteld “Het mariene milieu: de EU biedt brede, maar geen diepgaande bescherming” bevestigt dat er weliswaar een kader ter bescherming van het mariene milieu bestaat, maar dat de EU-maatregelen niet tot een afdoende bescherming van ecosystemen en habitats hebben geleid en dat de momenteel beschermde mariene gebieden (MPA’s) slechts beperkte bescherming bieden;

R. overwegende dat de doelstelling dat uiterlijk 2030 ten minste 30 % van alle mariene habitats beschermd moet zijn, moet worden vastgelegd tijdens de 15e Conferentie van de Partijen (COP15) bij het Verdrag inzake biologische diversiteit in 2021;

Beschermde gebieden en streefdoelen

1. is ingenomen met het feit dat de visserij is opgenomen in de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 inzake de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (COM(2020)0380); benadrukt dat visserij, aquacultuur en andere mariene kwesties integraal deel moeten uitmaken van het algemene kader voor biodiversiteit in de Unie;

2. wijst op het belang van coördinatie en een goede wisselwerking tussen alle initiatieven van de Europese Green Deal, en tussen de doelstellingen van de Unie en de lidstaten op het gebied van onder meer voedselzekerheid, klimaatverandering, mariene natuurlijke hulpbronnen, en een duurzaam visserijbeheer;

3. wijst erop dat het volgens de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO)[119] steeds duidelijker wordt dat de gemiddelde biomassa van de bestanden in goed beheerde visgronden is toegenomen en dat veel vissoorten een biologisch duurzaam niveau hebben bereikt of behouden, terwijl visgronden met minder ontwikkelde beheerssystemen er slecht aan toe zijn;

4. benadrukt dat effectief uitgevoerde MPA’s een beheersinstrument vormen voor de verbetering van de biodiversiteit in het mariene milieu en voor het herstel en de bescherming van habitats en de soorten die in en rond deze habitats leven;

5. benadrukt dat effectief uitgevoerde en beheerde MPA’s cruciale ecologische functies kunnen vervullen voor de voortplanting van mariene soorten en voor habitats (als paaiplaats of kweekgebied met veel jonge vissen), de weerbaarheid van soorten en habitats, onder meer tegen de klimaatverandering, kunnen verbeteren en sociaaleconomische voordelen kunnen opleveren voor kustgemeenschappen en de toeristische sector;

6. benadrukt dat in elk visserijgebied de nodige ecosysteemvoorwaarden moeten worden gewaarborgd om ervoor te zorgen dat de visbestanden in stand worden gehouden of mettertijd zelfs geleidelijk kunnen groeien;

7. is ingenomen met de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de ambitieuze doelstellingen daarvan; onderschrijft dat dringende actie vereist is om de biodiversiteit te behouden en te herstellen;

8. wijst erop dat de instandhouding en het herstel van de biodiversiteit net zo goed het land als de zee en oceanen omvatten; pleit er dan ook voor het verband tussen land en zee duidelijk tot zijn recht te laten komen in de strategie, aangezien gebeurtenissen op het land doorwerken op zee, zeker wat de gezondheid van de visbestanden en de mariene ecosystemen betreft;

9. betreurt dat visserij en aquacultuur niet méér aandacht hebben gekregen in de mededeling van de Commissie over de strategie; pleit ervoor dat visserij en aquacultuur voldoende tot hun recht komen in de initiatieven die in navolging van de mededeling worden ontplooid;

10. wenst dat er in de biodiversiteitsstrategie extra aandacht aan de ultraperifere gebieden en hun specifieke kenmerken wordt besteed, aangezien deze gebieden 70 % van de Europese biodiversiteit uitmaken;

11. is ingenomen met de doelstelling om uiterlijk in 2030 ten minste 25 000 km aan rivieren te herstellen tot vrij stromende rivieren, om bijvoorbeeld de doortocht van trekvissen te faciliteren of de doorstroming van water en verplaatsing van sedimenten te verbeteren, en op die manier bij te dragen tot een betere kwaliteit van de kustwateren;

12. wijst erop dat de totstandbrenging van MPA’s niet per se onverenigbaar is met de duurzame uitoefening van activiteiten, zelfs niet in het geval van winningsactiviteiten, zolang deze geen gevaar vormen voor de waarde van de beschermde gebieden en op voorwaarde dat de MPA’s tot stand komen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en adviezen en er wordt voorzien in passend beheer en voldoende controle;

13. onderstreept dat de uitvoering van strikt beschermde gebieden of de sluiting van visserijgebieden onmiddellijke negatieve gevolgen kan hebben voor het sociale welzijn en de economische welvaart in kustgemeenschappen, hetgeen de acceptatie van deze beheersinstrumenten zou bemoeilijken, en dat deze negatieve gevolgen op hun beurt een rechtstreekse uitwerking kunnen hebben op de SDG’s, zoals SDG 1 (Geen armoede) en SDG 2 (Geen honger); benadrukt daarom dat er voorafgaand aan de vaststelling van MPA’s omvattende effectbeoordelingen moeten worden uitgevoerd en dat er compenserende oplossingen moeten worden overwogen voor de betrokken kustgemeenschappen;

14. benadrukt dat de vaststelling van MPA’s kan bijdragen tot de verwezenlijking van SDG 14;

15. benadrukt dat alle beschermingsdoelstellingen moeten stoelen op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en adviezen, aangezien het in de eerste plaats van belang is ervoor te zorgen dat de beschermingsgebieden die tot stand worden gebracht, betrekking hebben op gebieden met hoge ecologische waarde, die moeten worden beschermd;

16. benadrukt dat het even belangrijk is om MPA’s op te richten voor representatieve gebieden met een kenmerkende ecologische waarde die aansluiten op andere MPA’s, evenals voor grotere zeelandschappen die onpartijdig en doeltreffend worden beheerd;

17. benadrukt dat MPA’s weliswaar als hoofddoel hebben de mariene biodiversiteit te beschermen en te herstellen, maar ook gevolgen hebben voor de visserij; wijst erop dat uit recente studies[120] blijkt dat de instelling van MPA’s vaak leidt tot een toename van vangsten in reeds overbeviste bestanden en een afname van de vangsten in goed beheerde visbestanden en bestanden die ten opzichte van de niveaus die een MDO opleveren, worden onderbevist;

18. acht het van fundamenteel belang dat de uitvoering van alle MPA’s op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis gestoeld is, na uitvoering van een degelijke, specifieke impactbeoordeling, en plaatsvindt in nauwe samenwerking met lokale autoriteiten, gemeenschappen en belanghebbenden;

19. is van mening dat de bestaande MPA’s moeten worden versterkt en efficiënt moeten worden uitgevoerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten om prioriteit te geven aan specifieke beheersplannen voor deze gebieden, met duidelijke instandhoudingsdoelstellingen en doeltreffende maatregelen inzake toezicht, bewaking en controle; dringt er bij de lidstaten met name op aan om haast te maken met het opstellen en indienen van de gezamenlijke aanbevelingen voor het visserijbeheer in hun MPA’s, in overeenstemming met artikel 11 van het GVB;

20. benadrukt dat de beheersplannen moeten stoelen op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en adviezen en op een geïntegreerde benadering, en moeten worden ontwikkeld aan de hand van mechanismen die de actieve deelname van de betrokken partijen in kustgemeenschappen – zoals de visserijsector, wetenschappers en sociale en milieuorganisaties – garanderen, zodat deze partijen actief worden betrokken bij het medebeheer van die gebieden; benadrukt dat alleen een dergelijk, degelijk beheer van MPA’s een doorslaggevende bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van MPA’s;

21. vraagt dat de bovengenoemde voorwaarden ook gelden voor alle nieuwe MPA’s;

22. wijst erop dat alle nieuwe MPA’s die in het kader van deze strategie worden ingesteld, moeten worden opgenomen in het kader van Natura 2000 en waar nodig door de lidstaten met extra aangewezen gebieden moeten worden aangevuld;

23. merkt met bezorgdheid op dat een aantal door de mens gecreëerde wetlands onder permanente druk staan vanwege onjuist beheer van bepaalde beschermde soorten vogels en zoogdieren, zoals aalscholvers, reigers en otters, die ernstige schade toebrengen aan aquacultuurbedrijven, waardoor deze ondernemers zich soms haast gedwongen zien hun activiteit stop te zetten en wat nog nadeliger is voor de algehele biodiversiteit;

24. benadrukt dat “andere doeltreffende gebiedsgebonden instandhoudingsmaatregelen” waarin wordt voorzien in VBD-besluit 14/8[121], moeten worden opgenomen in de EU-biodiversiteitsstrategie, en dat er in dit verband sprake moet zijn van andere geografisch omlijnde gebieden dan beschermde gebieden, die zodanig worden beheerd dat dit positieve en bestendige resultaten voor het behoud van de plaatselijke biodiversiteit oplevert, compleet met bijbehorende ecosysteemfuncties en -diensten en (voor zover van toepassing) culturele, spirituele, sociaaleconomische en andere lokaal relevante waarden; verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten de VBD-criteria voor deze “andere doeltreffende gebiedsgebonden instandhoudingsmaatregelen” om te zetten en de doeltreffendheid ervan te waarborgen;

25. onderkent dat viskwekerijen en aquacultuur de kleinste CO2-voetafdruk van de veehouderij hebben; moedigt de Commissie ertoe aan gebruik te maken van de biodiversiteitsstrategie om de door landbouwers ontwikkelde milieuvriendelijke beheerspraktijken te erkennen, te ondersteunen en te bevorderen;

Strikt beschermde gebieden en zones met een vangstverbod

26. benadrukt dat de bescherming van gebieden met veel jonge vissen en paaizones van essentieel belang is voor de vernieuwing en het kweken van veel soorten die essentieel zijn voor de biodiversiteit, zoals walvisachtigen; benadrukt dat in zones met een vangstverbod geen vismethoden mogen worden gebruikt of andere winningsactiviteiten mogen worden beoefend die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de biodiversiteit van de oceanen en het mariene milieu;

27. wijst erop dat de strikte bescherming van mariene gebieden niet automatisch betekent dat alle winningsactiviteiten, zoals visserij, moeten worden stopgezet, maar dat deze moeten worden gecontroleerd en beperkt met het oog op de veiligstelling van de instandhoudingswaarden;

28. wijst erop dat strikt beschermde gebieden en zones met een vangstverbod grote alternatieve voordelen kunnen opleveren voor kustgebieden en belangrijke locaties kunnen zijn voor onderwijs, de kennis over oceanen, onderzoek naar mariene biodiversiteit en milieubewustzijn bij de plaatselijke bevolking en bezoekers; benadrukt dat het gebruik van dergelijke gebieden en zones voor niet-winningsdoeleinden een grote rol kan spelen bij het toezicht op en de monitoring van de bewuste gebieden en zones, bijvoorbeeld via de deelname van bezoekers aan burgerwetenschapsactiviteiten en -programma’s;

29. benadrukt dat in de Zwarte Zee hoogdringend “gebieden voor herstel van de visbestanden” (of “zones met een vangstverbod”) moeten worden aangewezen, zodat wilde steurpopulaties zich kunnen herstellen, aangezien dergelijke gebieden hebben bewezen een positieve invloed te hebben op het behoud van de biodiversiteit en het visserijbeheer;

30. benadrukt dat de diepzee de grootste diversiteit aan soorten en ecosystemen op de aarde kent, kritieke ecologische producten levert en functies vervult (zoals de langdurige vastlegging van koolstof) en zich kenmerkt door een ecologisch milieu dat zeer kwetsbaar is voor verstoringen door de mens; wijst erop dat wetenschappers hebben gewaarschuwd dat diepzeemijnbouw tot biodiversiteitsverlies leidt, enerzijds doordat het zeeleven op de plaats van de mijnbouwactiviteiten wordt vernietigd, en anderzijds doordat wolken, licht, giftige stoffen en geluid worden gegenereerd die zowel het benthale als mesopelagische leven in de zee tot ver buiten de mijnbouwlocaties verstoren, en merkt op dat in de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN wordt opgeroepen tot het beschermen van de oceanen, het versterken van de veerkracht en het herstellen van aangetaste ecosystemen en een duurzame consumptie en productie van de natuurlijke rijkdommen;

Ruimtelijke ordening

31. benadrukt het belang van behoorlijke en inclusieve ruimtelijke ordening waarbij voldoende rekening wordt gehouden met de duurzame ecologische, maatschappelijke en economische ontwikkeling van visserij en aquacultuur, alsook met de status en kwetsbaarheid van habitats, en wijst hierbij in het verlengde van de richtlijn voor maritieme ruimtelijke planning op de behoefte aan een transparant en participatief mechanisme om op onpartijdige wijze ruimte toe te kennen aan alle belanghebbenden, inclusief bestaande en nieuwe visgronden en aquacultuurbedrijven;

32. onderkent dat het moeilijk is alle verschillende gebruiksvormen van de zee onderling compatibel te maken en dat bepaalde ruimtegebruiksvormen met elkaar kunnen botsen, zoals bij recreatie- en vrijetijdsactiviteiten; wijst erop dat er voortdurend nieuwe technologieën worden ontwikkeld en alle activiteiten bijgevolg mee veranderen, en dat ruimtelijke ordening daarom als een dynamisch proces moet worden beschouwd;

33. herinnert eraan dat ook alle andere activiteiten in de blauwe economie in aanmerking moeten worden genomen in ruimtelijke ordening, met name recreatie- en vrijetijdsactiviteiten; benadrukt dat moet worden voorkomen dat complete sectoren uit beschermde mariene gebieden worden geweerd; verzoekt de Commissie om bij het opleggen van beperkingen aan activiteiten onderscheid te maken tussen de verschillende typen vistuig en rekening te houden met de moeite die het vissen kost, en met de specifieke gevolgen; onderstreept dat bepaalde visserijactiviteiten heel selectief en zelfs niet-winningsgericht kunnen zijn, zoals kleinschalige of recreatievisserij;

34. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan, gelet op de voorziene uitbreiding van de productie van hernieuwbare energie op zee, om wetenschappelijk onderzoek naar de milieu- en sociaaleconomische gevolgen van energieoplossingen als oceaanenergie, offshore-windmolenparken of zonneparken op met name de biodiversiteit te bevorderen;

Actieplan voor de instandhouding van de visbestanden en de bescherming van de mariene ecosystemen

35. herinnert eraan dat het GVB voorziet in een robuust regelgevingskader met geavanceerde instrumenten waarin de publicatiedata zijn vastgelegd van specifieke verslagen, en dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2022 bij het Parlement en de Raad verslag moet uitbrengen over de werking van het GVB;

36. wijst er tevens op dat de Commissie volgens de nieuwe verordening technische maatregelen[122] uiterlijk op 31 december 2020 een verslag moet indienen bij het Parlement en de Raad, en dat de Commissie wanneer er bewijs is dat de doelstellingen en streefdoelen niet zijn gehaald, maatregelen kan voorstellen;

37. dringt er bij de lidstaten op aan maatregelen te treffen om het behoud van steuren ex situ in speciale faciliteiten te versterken, programma’s ter ondersteuning van de visbestanden met inheemse jonge steuren te hervatten en studies naar het percentage volwassen vissen dat naar paaiplaatsen terugkeert, te laten uitvoeren;

38. verzoekt de Commissie daarom een actieplan voor te stellen voor de instandhouding van de visbestanden en de bescherming van de mariene ecosystemen met als doel verdere achteruitgang van de biodiversiteit te voorkomen, overeenkomstig de verplichtingen van het GVB, en in dit verband eventueel nieuwe en aanvullende maatregelen te treffen binnen het GVB-kader; verzoekt de Commissie om in de context van haar actieplan en in het kader van de ecosystemische benadering van het visserijbeheer te inventariseren welke praktijken een aanzienlijke schadelijke impact hebben op de biodiversiteit van de oceanen en het mariene milieu, en om indien nodig maatregelen te nemen ter compensatie hiervan;

39. herinnert aan het belang van een correcte en nauwgezette toepassing van de controleverordening[123], waarvan de herziening, die de bescherming van de mariene biodiversiteit in de Europese zeeën zal verbeteren, binnenkort zal worden vastgesteld;

40. benadrukt dat het belangrijk is om vast te houden aan een nultolerantiebeleid tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij), en om duurzame visserij te bevorderen door overbevissing en bijvangsten van bedreigde en andere vissoorten tegen te gaan;

41. vraagt dat van derde landen, met name buurlanden, een gelijkwaardige controle op de visbestanden in hun wateren wordt vereist teneinde te zorgen voor een goed ecosysteem van mariene habitats die losstaan van kunstmatige, door de mens getrokken grenzen;

Eerlijke behandeling van de visserijsector

42. benadrukt dat er moet worden toegezien op een eerlijke behandeling van de visserij- en aquacultuursector ten opzichte van andere sectoren; stelt tot zijn tevredenheid vast dat in de voorgestelde strategie wordt aangegeven dat “de vooruitgang die wordt geboekt om het streefcijfer te bereiken, [...] voortdurend [zal] worden geëvalueerd en [dat er] indien nodig zal [...] worden bijgestuurd om negatieve gevolgen voor de biodiversiteit, de voedselzekerheid en het concurrentievermogen van de landbouwers tegen te gaan”; benadrukt dat deze bepaling ook van toepassing moet zijn op vissers en aquacultuurproducenten;

43. benadrukt de noodzaak om de visserijsector het belang toe te kennen die deze sector verdient, teneinde in alle gevallen sociaaleconomische duurzaamheid te waarborgen voor alle personen die belang hebben bij de transformatieprocessen in het mariene milieu die nodig zijn om de biodiversiteitswaarden te verkrijgen die de verschillende ecosystemen nodig hebben om gezond te blijven, zodat zij van natuurlijke processen afgeleide milieudiensten kunnen blijven leveren, met inbegrip van, indien nodig, nieuwe alternatieve diensten van de blauwe economie voor visserijgemeenschappen en de daarmee verband houdende opleidingen waar die gemeenschappen behoefte aan hebben;

Een ecosystemische benadering van het GVB

44. verzoekt de Commissie een echte ecosysteembenadering op te zetten voor alle oorzaken van marien biodiversiteitsverlies, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de druk die de visserij uitoefent op de visbestanden, op de biodiversiteit en op mariene ecosystemen, maar ook met andere factoren zoals vervuiling en klimaatverandering, scheepvaart, toepassingen langs en aan de kust, baggerwerkzaamheden en diepzeemijnbouw; wijst erop dat de visserij niet de enige activiteit is die verantwoordelijk is voor het niet bereiken van een goede ecologische toestand in mariene ecosystemen;

45. wijst erop dat de oorzaken van het verlies van mariene biodiversiteit moeten worden geëvalueerd door middel van een passende effectbeoordeling, waarbij onder meer moet worden gekeken naar vervuiling door industriële activiteiten, de scheepvaart, plastic vervuiling, offshorewindenergieparken en diepzeemijnbouw;

Vistuig

46. beveelt aan om in de strategie geen specifieke soorten vistuig of vistechnieken te selecteren; erkent dat de FAO heeft vastgesteld dat bodemtrawls op jaarbasis het type vistuig zijn met het grootste aandeel teruggegooide vangst en extreem schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de zeebodem, afhankelijk van het type visserij en de kenmerken van het beviste gebied; wijst er echter op dat deze gevolgen door diverse maatregelen kunnen worden ingeperkt om de druk op de zeebodem te verlichten en het getroffen gebied zo klein mogelijk te houden; wijst erop dat visserij met bodemtrawls niet de enige activiteit is die gevolgen heeft voor de zeebodem; eist dat de Commissie diepgaand onderzoek verricht, met inbegrip van pertinente milieueffectbeoordelingen, in elk van de gebieden waar deze vorm van visserij wordt toegepast, om de eventuele negatieve of positieve gevolgen ervan in elk van die gebieden vast te stellen en de besluitvorming te vereenvoudigen; herinnert aan de verplichting om visserij met bodemberoerend vistuig dieper dan 400 m in gebieden waar kwetsbare mariene ecosystemen voorkomen, te staken;

47. wijst erop dat visserij met bodemtrawls tot het meest voorkomende en meest gereguleerde vistuig in Europa behoort; benadrukt dat visserij met bodemtrawls momenteel de enige haalbare manier is om vele belangrijke soorten te vangen in de hoeveelheden die nodig zijn om aan de vraag van Europese consumenten te voldoen, en beklemtoont dat bijna al deze soorten waarvoor wetenschappelijke beoordelingen beschikbaar zijn, bevist worden op MDO-niveau en in enkele gevallen gecertificeerd zijn door de Marine Stewardship Council; eist dat er voor visserij met bodemtrawls van soorten die nog niet op MDO-niveau worden bevist, specifieke maatregelen worden voorgesteld, vergelijkbaar met de maatregelen van het meerjarenplan voor het beheer van demersale bestanden in het westelijke Middellandse Zeegebied[124];

48. verzoekt de Commissie om een ecosysteemgerichte benadering voor visserijbeheer toe te passen door maatregelen in te voeren om de selectiviteit van vistuig te verbeteren, om tot de overleving van niet-doelsoorten bij te dragen en om de gevolgen van vismethoden voor mariene ecosystemen in te dammen; beklemtoont dat in visserijbeheerplannen rekening moet worden gehouden met de bevindingen van wetenschappelijke studies waarin visserijpraktijken en de gevolgen daarvan voor soorten, habitats en de biodiversiteit in oceanen en het mariene milieu worden geanalyseerd en waarin oplossingen voor de geconstateerde negatieve gevolgen worden aangedragen, bijvoorbeeld door het gebruik te beperken of nieuwe technologische mogelijkheden toe te passen;

Specifieke aanbevelingen voor aquacultuur

49. benadrukt dat de administratieve procedures voor aquacultuuractiviteiten moeten worden vereenvoudigd, met name in Natura 2000-gebieden, en verzoekt de Commissie om de volledige uitvoering en indien nodig de actualisering van haar richtsnoeren inzake “Aquacultuur en Natura 2000-gebieden”, waar schadelijke wisselwerkingen met het mariene milieu zoveel mogelijk moeten worden voorkomen;

50. is van mening dat de ecosysteemdiensten die door aquacultuur worden geleverd, waarvan het behoud van de biodiversiteit een belangrijk voorbeeld is, in aanmerking moeten worden genomen en moeten worden ondersteund; onderstreept dat de waarde van de ecosysteemdiensten van kweekvijvers hoger is dan van om het even welke landbouwsector, maar dat de complexe diensten met een hoge natuurlijke waarde binnen de aquacultuur aanzienlijk minder steun krijgen dan in de landbouw;

51. wijst erop dat bepaalde vormen van aquacultuur (zoals karperkweekvijvers, aquacultuur in lagunes en schaal-/schelpdieren- en algenaquacultuur), zeker wanneer ze op traditionele wijze worden beheerd, al lang deel uitmaken van ecosystemen en bovendien bijdragen tot een betere biodiversiteit en van het hoogste belang zijn voor het behoud van habitats in wetlands, en dat zij bijgevolg een hele waaier aan ecosysteemdiensten leveren, die niet alleen de aanvoer van gezonde levensmiddelen omvat, maar ook regulerende diensten als koolstofvastlegging, het onttrekken van voedingsstoffen, bioremediatie en culturele diensten;

52. is ingenomen met de voorstellen ter vermindering en beperking van het gebruik van pesticiden en andere chemische stoffen met het oog op de bescherming van de biodiversiteit; is er echter sterk van overtuigd dat dergelijke maatregelen vooraf zorgvuldig moeten worden beoordeeld en gepaard moeten gaan met cumulatieve effectbeoordelingen;

53. schaart zich achter de ambities van de kaderrichtlijn water[125] en de kaderrichtlijn mariene strategie[126]; beklemtoont dat aquacultuur een rol kan spelen bij het herstel van aangetaste mariene en zoetwaterecosystemen, met bekende bijdragen van aquacultuurbedrijven met een lage impact aan de instandhoudingsdoelstellingen voor gebieden als wetlands en lagunes;

54. staat volledig achter de doelstelling van nultolerantie jegens IOO-visserij; wijst erop dat IOO-visserij zeer negatieve gevolgen heeft voor de visbestanden, mariene ecosystemen, de biodiversiteit en het concurrentievermogen van de Europese vissers; vraagt vanuit dit standpunt om meer samenhang tussen het handelsbeleid en het visserijbeleid van de Europese Unie, zodat IOO-visserij effectiever kan worden bestreden;

55. is ingenomen met de nadruk die in de strategie wordt gelegd op internationale oceaangovernance en op MPA’s in de Zuidelijke IJszee; verzoekt de Europese Unie om het voortouw te nemen wat internationale oceaangovernance betreft, want de EU kan de biodiversiteit wereldwijd niet in haar eentje behouden en herstellen; verzoekt de Commissie om de zee tot gemeenschappelijk goed van de hele mensheid te bestempelen;

56. vraagt om speciale aandacht voor de Noordelijke IJszee, aangezien deze onder geen enkele regionale organisatie voor visserijbeheer valt; vraagt om opvolging van de overeenkomst ter voorkoming van ongereglementeerde visserij in de centrale Noordelijke IJszee;

Financiering

57. benadrukt het belang van toereikende financiering, met inbegrip van financiering van de ambachtelijke kant van de visserijsector bij de overgang naar selectievere en minder schadelijke vismethoden, via het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en via Horizon Europa, om de EU-doelstellingen op het gebied van biodiversiteit te kunnen verwezenlijken;

58. herinnert eraan dat de hoofddoelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 ook moeten gelden voor de overeenkomsten met derde landen en dat deze partnerschapsovereenkomsten derhalve moeten worden herzien;

Conclusies

59. is ingenomen met het hoge ambitieniveau bij het vaststellen van streefdoelen, namelijk de bescherming en instandhouding, door middel van een goed verbonden en doeltreffend systeem van beschermde gebieden en andere doeltreffende gebiedsgebonden instandhoudingsmaatregelen, van ten minste 30 % van de zeeën in de EU uiterlijk in 2030, en de strikte bescherming van een derde hiervan (10 % van de zeeën in de EU); beveelt echter ten zeerste aan om dergelijke streefdoelen uit te voeren op basis van afzonderlijke situaties, in overeenstemming met plaatselijke bijzonderheden (gezien de uiteenlopende fysische en chemische eigenschappen van zeeën en het bestaan en/of de toepassing van uiteenlopende tradities) en in de mate die nodig is om de natuur en de biodiversiteit te beschermen, en pleit hiertoe voor de oprichting van groepen voor gezamenlijk visserijbeheer; beveelt aan om bij de vaststelling van deze streefdoelen ook rekening te houden met sociaaleconomische overwegingen, om deze streefdoelen te ondersteunen door middel van omschakelingsprogramma’s en alternatieve middelen van bestaan voor visserijgemeenschappen en om te zorgen voor een op lange termijn veerkrachtige visserij- en aquacultuurwaardeketen, alsook om ervoor te zorgen dat de streefdoelen in verhouding staan tot het beoogde doel en een degelijke wetenschappelijke basis hebben; wijst erop dat gezonde en veerkrachtige ecosystemen in het gezamenlijke belang zijn van de natuur, het milieu en de visserijsector;

60. verzoekt de Commissie een goed doortimmerd verslagleggingsproces op te zetten met criteria die ervoor zorgen dat officiële beschermde mariene gebieden pas voor internationale streefdoelen worden meegeteld wanneer ze actief worden beheerd;

61. wijst erop dat voor veel zeeën die aan de EU grenzen, dialoog en nauwe samenwerking met derde landen vereist zijn, aangezien de EU niet met al deze landen uniforme juridische regelingen en/of verdragsregelingen of overeenkomsten heeft, en dat daarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van doelstellingen voor het behoud van de biodiversiteit;

62. benadrukt het belang van constructieve, doeltreffende en gelijkwaardige raadpleging van alle relevante belanghebbenden met activiteiten in de blauwe economie, in het bijzonder vissers en mariene en zoetwater- en aquacultuurproducenten alsook hun verenigingen en allianties, in de besluitvorming met betrekking tot beheersinstrumenten en ruimtelijke ordening in verband met biodiversiteit en tot alle andere beschermingsmaatregelen voor habitats, soorten of het milieu; onderkent dat het voor het succes van beschermde mariene gebieden en andere beschermde gebieden nodig is dat zij worden aanvaard en omarmd door vissers, kustgemeenschappen en andere belanghebbenden;

63. verzoekt de Commissie om te kijken of het mogelijk is de actieve deelname te faciliteren van de visserijsector, met inbegrip van het ambachtelijke segment, de lokale gemeenschappen en alle relevante belanghebbenden aan het aanwijzen, beheren en monitoren van MPA’s bij het opstellen van het actieplan voor de instandhouding van de visbestanden en de bescherming van de mariene ecosystemen;

64. benadrukt dat de visserij in vergelijking met andere voedselproductiesectoren de laagste CO2-voetafdruk heeft, aangezien in het wild gevangen dieren niet hoeven te worden gevoederd, geen water verbruiken en geen antibiotica of pesticiden vergen; onderstreept in dit verband dat de impact van de visserijsector op het mariene milieu voornamelijk betrekking heeft op commerciële vissoorten; erkent evenwel dat de commerciële visserij weliswaar invloed heeft op de overvloed en aanwezigheid van vissoorten in specifieke regio’s, maar nog niet tot het uitsterven van een bepaalde vissoort in de oceanen heeft geleid; merkt voorts op dat op het land complete ecosystemen zijn vernietigd en vervangen als gevolg van de industrie aldaar, en dat dit ook doorwerkt op het mariene milieu; wijst er bijvoorbeeld op dat ruim 80 % van het zwerfvuil op zee in werkelijkheid van het land afkomstig is;

65. benadrukt dat er uitgebreide effectbeoordelingen moeten worden uitgevoerd waarin rekening wordt gehouden met de effecten op met name kleinschalige vissers en kleine en middelgrote ondernemingen, alsook met de verwezenlijkingen tot nu toe en de beschikbaarheid van alternatieve producten, de economische gevolgen, samen met de effecten op de voedselzekerheid en voedselveiligheid, teneinde het behoud van biodiversiteit te waarborgen en tegelijkertijd de visserijwaardeketen concurrerend te houden;

66. beklemtoont hoe belangrijk het is een toereikend en billijk inkomen te garanderen voor vissers, aquacultuurproducenten en kwekers, en te zorgen voor een gelijk speelveld ten opzichte van ingevoerde levensmiddelen; herhaalt dat het een van de taken van de EU is om de algehele en billijke duurzame ontwikkeling van alle landen te stimuleren; benadrukt dat de behoeften van sommige landen in ontwikkeling niet altijd stroken met de ambitieuze milieudoelstellingen van de EU; wijst erop dat strenge maatregelen in de EU een sterke toename van de invoer uit derde landen met minder strenge milieunormen tot gevolg zou hebben, wat een negatieve invloed op de wereldwijde biodiversiteit zou hebben en daarmee de doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie en de doelen van de internationale oceaangovernance van de EU zou ondermijnen; is van mening dat strengere regels met betrekking tot de traceerbaarheid van visserijproducten in dit verband van nut kunnen zijn;

67. pleit ervoor de doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie 2030 te verwezenlijken op een manier die zo doeltreffend mogelijk is terwijl het economische concurrentievermogen en de sociale voordelen van de visserij- en aquacultuursector gewaarborgd blijven;

68. verzoekt de lidstaten meer middelen uit te trekken voor onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot vissoorten en niet-vissoorten, en voor materiële steun voor onderzoeksfaciliteiten, teneinde te zorgen voor nauwkeurige en tijdige informatie die kan worden gebruikt bij het doen van aanbevelingen en het nemen van besluiten;

69. neemt kennis van de opmerking van de Commissie dat “samenlevingen [...] alleen gezond en veerkrachtig [kunnen] zijn als zij de natuur de ruimte geven die zij nodig heeft”; benadrukt dat met dat doel voor ogen duurzaamheid vanuit een holistisch standpunt moet worden benaderd, rekening houdend met alle ecologische, sociale en economische aspecten, en dat we voor gezonde en veerkrachtige samenlevingen niet alleen de natuur de ruimte moeten geven die zij nodig heeft, maar dat we ook de vissers en aquacultuurproducenten de ruimte moeten geven die zij nodig hebben;

70. verzoekt de Commissie ambitieuze, toereikende en vernieuwde regelgeving en plannen te ontwikkelen teneinde de komst van invasieve soorten in de verschillende Europese zeeën en oceanen te voorkomen, met behulp van exhaustieve protocollen om in de eerste plaats te vermijden dat zich daar soorten vestigen die grote negatieve gevolgen kunnen hebben voor de biodiversiteit in het algemeen alsmede voor de visserij, hetgeen kan leiden tot grote economische verliezen, en, indien het niet mogelijk is dat te voorkomen, richtsnoeren voor het beheer van invasieve soorten op te stellen, teneinde de mogelijke negatieve gevolgen voor de verschillende ecosystemen en sectoren tot een minimum te beperken;

71. dringt aan op beleidscoherentie van het EU-beleid op het gebied van onder meer milieu, visserij en handel, met inbegrip van externe handel, teneinde de integriteit van de eengemaakte markt te handhaven en de visserij- en aquacultuursector concurrerend te houden;

72. is ingenomen met het plan om rivieren duurzaam te herstellen tot vrij stromende rivieren, rekening houdend met de ecologische, sociale en economische aspecten, en te investeren in technologie en innovatie voor het aanleggen van migratieroutes voor trekvissen, zonder afbreuk te doen aan het recht van de lidstaten om over hun eigen energiemix, de economische activiteiten van waterkrachtcentrales, en de energiezekerheid en ecologische voordelen van waterkracht te beslissen.

 


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

17.3.2021

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

17

4

7

Bij de eindstemming aanwezige leden

Clara Aguilera, Pietro Bartolo, François-Xavier Bellamy, Izaskun Bilbao Barandica, Isabel Carvalhais, Rosanna Conte, Rosa D’Amato, Giuseppe Ferrandino, João Ferreira, Søren Gade, Francisco Guerreiro, Anja Hazekamp, Niclas Herbst, France Jamet, Pierre Karleskind, Predrag Fred Matić, Francisco José Millán Mon, Cláudia Monteiro de Aguiar, Grace O’Sullivan, Manuel Pizarro, Bert-Jan Ruissen, Annie Schreijer-Pierik, Ruža Tomašić, Emma Wiesner, Theodoros Zagorakis

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Benoît Biteau, Gabriel Mato, Annalisa Tardino

 

 



 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

17

+

ID

France Jamet

PPE

François‑Xavier Bellamy, Niclas Herbst, Gabriel Mato, Francisco José Millán Mon, Cláudia Monteiro de Aguiar, Theodoros Zagorakis

Renew

Izaskun Bilbao Barandica, Søren Gade, Pierre Karleskind, Emma Wiesner

S&D

Clara Aguilera, Pietro Bartolo, Isabel Carvalhais, Giuseppe Ferrandino, Predrag Fred Matić, Manuel Pizarro

 

4

-

ECR

Bert‑Jan Ruissen, Ruža Tomašić

PPE

Annie Schreijer‑Pierik

The Left

Anja Hazekamp

 

7

0

ID

Rosanna Conte, Annalisa Tardino

The Left

João Ferreira

Verts/ALE

Benoît Biteau, Rosa D’Amato, Francisco Guerreiro, Grace O’Sullivan

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

28.5.2021

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

62

4

12

Bij de eindstemming aanwezige leden

Nikos Androulakis, Bartosz Arłukowicz, Margrete Auken, Simona Baldassarre, Marek Paweł Balt, Traian Băsescu, Aurélia Beigneux, Monika Beňová, Sergio Berlato, Alexander Bernhuber, Malin Björk, Simona Bonafè, Delara Burkhardt, Pascal Canfin, Sara Cerdas, Mohammed Chahim, Tudor Ciuhodaru, Nathalie Colin-Oesterlé, Esther de Lange, Christian Doleschal, Marco Dreosto, Bas Eickhout, Cyrus Engerer, Eleonora Evi, Agnès Evren, Pietro Fiocchi, Catherine Griset, Jytte Guteland, Teuvo Hakkarainen, Martin Hojsík, Pär Holmgren, Jan Huitema, Petros Kokkalis, Joanna Kopcińska, Danilo Oscar Lancini, Peter Liese, Sylvia Limmer, Javi López, César Luena, Fulvio Martusciello, Sara Matthieu, Liudas Mažylis, Joëlle Mélin, Tilly Metz, Silvia Modig, Dolors Montserrat, Alessandra Moretti, Dan-Ştefan Motreanu, Ville Niinistö, Jutta Paulus, Stanislav Polčák, Jessica Polfjärd, Luisa Regimenti, Frédérique Ries, Michèle Rivasi, María Soraya Rodríguez Ramos, Sándor Rónai, Rob Rooken, Christine Schneider, Günther Sidl, Ivan Vilibor Sinčić, Linea Søgaard-Lidell, Maria Spyraki, Nicolae Ştefănuță, Nils Torvalds, Véronique Trillet-Lenoir, Petar Vitanov, Alexandr Vondra, Mick Wallace, Pernille Weiss, Emma Wiesner, Michal Wiezik, Tiemo Wölken, Anna Zalewska

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Salvatore De Meo, Ondřej Knotek, Andrey Slabakov, Nikolaj Villumsen

 


HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

62

+

ECR

Joanna Kopcińska, Andrey Slabakov, Alexandr Vondra

NI

Ivan Vilibor Sinčić

PPE

Bartosz Arłukowicz, Traian Băsescu, Alexander Bernhuber, Nathalie Colin‑Oesterlé, Salvatore De Meo, Christian Doleschal, Agnès Evren, Esther de Lange, Peter Liese, Fulvio Martusciello, Liudas Mažylis, Dolors Montserrat, Dan‑Ştefan Motreanu, Stanislav Polčák, Jessica Polfjärd, Christine Schneider, Maria Spyraki, Pernille Weiss, Michal Wiezik

Renew

Pascal Canfin, Martin Hojsík, Ondřej Knotek, Frédérique Ries, María Soraya Rodríguez Ramos, Nicolae Ştefănuță, Linea Søgaard‑Lidell, Véronique Trillet‑Lenoir

S&D

Nikos Androulakis, Marek Paweł Balt, Monika Beňová, Simona Bonafè, Delara Burkhardt, Sara Cerdas, Mohammed Chahim, Tudor Ciuhodaru, Cyrus Engerer, Jytte Guteland, Javi López, César Luena, Alessandra Moretti, Sándor Rónai, Günther Sidl, Petar Vitanov, Tiemo Wölken

The Left

Malin Björk, Petros Kokkalis, Silvia Modig, Nikolaj Villumsen, Mick Wallace,

Verts/ALE

Margrete Auken, Bas Eickhout, Eleonora Evi, Pär Holmgren, Sara Matthieu, Tilly Metz, Ville Niinistö, Jutta Paulus, Michèle Rivasi

 

4

-

ID

Teuvo Hakkarainen, Sylvia Limmer

Renew

Nils Torvalds, Emma Wiesner

 

12

0

ECR

Sergio Berlato, Pietro Fiocchi, Rob Rooken, Anna Zalewska

ID

Simona Baldassarre, Aurélia Beigneux, Marco Dreosto, Catherine Griset, Danilo Oscar Lancini, Joëlle Mélin, Luisa Regimenti

Renew

Jan Huitema

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 

Laatst bijgewerkt op: 15 juni 2021
Juridische mededeling - Privacybeleid