Ontwerpresolutie - B7-0566/2013Ontwerpresolutie
B7-0566/2013

ONTWERPRESOLUTIE over de voorbereiding van de Europese Raad (19 -20 december 2013)

9.12.2013 - (2013/2626(RSP))

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Sven Giegold, Daniel Cohn-Bendit namens de Verts/ALE-Fractie

Procedure : 2013/2626(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0566/2013
Ingediende teksten :
B7-0566/2013
Aangenomen teksten :

B7‑0566/2013

Resolutie van het Europees Parlement over de voorbereiding van de Europese Raad (19 -20 december 2013)

(2013/2626(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn resoluties van 12 juni 2013 over democratische besluitvorming in de toekomstige EMU[1], van 23 mei 2013 over toekomstige wetgevingsvoorstellen betreffende de EMU: reactie op de mededelingen van de Commissie[2], en van 21 november 2013 over de mededeling van de Commissie "Versterking van de sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie (EMU)"[3],

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de EU-instellingen en de lidstaten zich daadkrachtig hebben ingezet voor het herstel van de financiële geloofwaardigheid en stabiliteit, in het bijzonder door middel van het goedkeuren en doorvoeren van structurele hervormingen en het vaststellen van een nieuw kader voor economisch bestuur; overwegende dat deze inspanningen afgerond moeten worden door de verwezenlijking van een echte bankenunie;

B.  overwegende dat betere coördinatie van het economische beleid noodzakelijk is om het concurrentievermogen, de duurzaamheid en de werkgelegenheid in de EU te verbeteren;

C. overwegende dat de communautaire methode de aangewezen manier is om de confrontatie aan te gaan met uitdagingen waarvoor de EU en de euro zich gesteld zien;

D. overwegende dat alle besluiten onderworpen moeten zijn aan parlementaire toetsing en dat er sprake dient te zijn van verantwoordingsplicht ten aanzien van besluiten op het niveau waarop deze worden genomen;

E.  overwegende dat volledige eerbiediging en strikte toepassing van het EU-recht het uitgangspunt van dit beleid is;

1.  herinnert de Europese Raad aan zijn politieke toezegging dat vóór het einde van de huidige zittingsperiode overeenstemming moet zijn bereikt over het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme; verlangt dat de Europese Raad de Raad nogmaals verzoekt de onderhandelingen over de richtlijn inzake depositogarantiestelsels en het herstel- en afwikkelingskader vóór het einde van 2013 succesvol af te ronden;

Verdieping van de EMU

2.  verzoekt de Europese Raad politieke betrokkenheid te tonen ten aanzien van het wetgevingsproces, op basis van de Verdragen, dat moet leiden tot een betere coördinatie van economisch beleid; verwacht dat het Parlement en de overige EU-instellingen vóór het einde van de huidige zittingsperiode overeenstemming bereiken over de belangrijkste aspecten van de verbetering van de coördinatie van het economisch beleid;

3.  verlangt dat op basis van de eerdergenoemde betere coördinatie van het economisch beleid via de gewone wetgevingsprocedure een wetgevingshandeling inzake "convergentierichtsnoeren" wordt vastgesteld, waarin voor een bepaalde periode een zeer beperkt aantal doelstellingen wordt geformuleerd voor de meest urgente hervormingsmaatregelen;

4.  herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten erop toe te zien dat de nationale hervormingsprogramma's, die moeten worden vastgesteld op basis van voornoemde convergentierichtsnoeren en gecontroleerd moeten worden door de Commissie, worden behandeld in en aangenomen door hun nationale parlementen; meent dat dit van essentieel belang is om het draagvlak voor en de democratische controle op het hele proces te vergroten;

5.  is van oordeel dat alle lidstaten zich ertoe zouden moeten verbinden hun nationale en geverifieerde hervormingsprogramma's volledig ten uitvoer te leggen; stelt voor de lidstaten in dit kader de mogelijkheid te bieden met de EU-instellingen een "convergentiepartnerschap" aan te gaan, op grond waarvan voorwaardelijke financiering kan worden toegekend voor hervormingen;

6.  beklemtoont nogmaals dat intensievere economische samenwerking hand in hand dient te gaan met stimulerende maatregelen; is van mening dat eventuele extra financiering of instrumenten, zoals een solidariteitsmechanisme, integraal deel moeten uitmaken van de EU-begroting, zonder dat de vastgestelde uitgavenmaxima van het meerjarig financieel kader daarop van toepassing zijn;

7.  herinnert eraan dat artikel 16 van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur bepaalt dat dit verdrag uiterlijk op 1 januari 2018 in het EU-recht moet worden geïntegreerd op basis van een beoordeling van de ervaringen met de tenuitvoerlegging ervan;

8.  herhaalt zijn principiële standpunt dat de versterkte EMU de EU niet mag verdelen, maar voor verdere integratie en een sterker bestuur moet zorgen, waaraan ook alle niet aan de euro deelnemende lidstaten op vrijwillige basis kunnen deelnemen;

9.  verzoekt de Europese Raad artikel 15, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) ten volle te eerbiedigen;

Defensiebeleid

10. wijst erop dat volgens de Verdragen de Unie als doel heeft de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen (artikel 3 VEU) en dat het internationaal optreden van de Unie gericht is op de consolidering en ondersteuning van de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten, de voorkoming van conflicten en versterking van de internationale veiligheid, overeenkomstig de doelstellingen en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, de beginselen van de Slotakte van Helsinki en de doelstellingen van het Handvest van Parijs; is ervan overtuigd dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) bijdraagt tot deze doelstellingen; herinnert eraan dat in de artikelen 42, lid 1, en 43, lid 1, VWEU is bepaald dat missies in het kader van het GVDB kunnen bestaan uit ontwapeningsacties, humanitaire en reddingsmissies, advies en bijstand op militair gebied, conflictpreventie en vredeshandhaving en missies van strijdkrachten met het oog op crisisbeheersing, waaronder begrepen vredestichting en stabiliseringsoperaties na afloop van conflicten;

11. herinnert de lidstaten, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie en het Europees Defensieagentschap eraan dat de lidstaten, ondanks het feit dat ze over relatief grote nationale defensiebegrotingen konden beschikken, er meer dan twintig jaar na de koude oorlog nog niet in zijn geslaagd de militaire hoofddoelen van Helsinki te verwezenlijken; plaatst daarom vraagtekens bij het standpunt dat de huidige bezuinigingen op de nationale defensiebegrotingen automatisch leiden tot een verminderde capaciteit op het gebied van het GVDB en dat er vanwege de bezuinigingen op de nationale defensiebegrotingen derhalve uit de EU-begroting zou moeten worden bijdragen aan capaciteitsontwikkeling;

12. benadrukt dat het vrijmaken van middelen uit de EU-begroting voor defensieonderzoek of voor de aanschaf van militaire goederen en technologie strategisch onjuist zou zijn, omdat het inzetten van extra middelen alleen maar zou leiden tot het langer blijven bestaan van de huidige structurele tekorten ten gevolge van onder meer inefficiëntie, dubbel werk, corruptie, versnippering en de aanschaf van nutteloze militaire goederen en technologie; vraagt de lidstaten en de Commissie geen voorbereidende actie te lanceren inzake GVDB-gerelateerd onderzoek;

13. benadrukt dat militaire operaties uitsluitend succesvol kunnen zijn met een duidelijke bevelsstructuur en adequate controles; dringt aan op de oprichting van een permanente structuur voor militaire planning en uitvoering; betreurt het gebrek aan vooruitgang op dit gebied, alsmede de sterke weerstand tegen een dergelijke structuur bij sommige lidstaten; dringt er bij de Europese Raad op aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid te verzoeken voorstellen in te dienen voor de volledige uitvoering van de bepalingen van het Verdrag van Lissabon, met name wat betreft het startfonds (artikel 41, lid 3, VEU), waardoor het in een vroeg stadium treffen van passende EU-maatregelen minder komt af te hangen van de individuele lidstaten;

14. verzoekt de lidstaten de samenwerking en coördinatie op het gebied van die aspecten van defensie die relevant zijn voor een doeltreffend GVDB aanzienlijk te intensiveren; verzoekt de lidstaten veel ambitieuzer te zijn op het gebied van het bundelen en delen van militaire vermogens;

15. verzoekt de lidstaten om een krachtiger tenuitvoerlegging van het defensiepakket dat is voorgesteld in de mededeling van de Commissie met als titel "Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector" (COM(2013)0542) en samen te werken met het oog op de geleidelijke uitfasering van offsets; verzoekt de lidstaten de komende evaluatie van de richtlijn betreffende aanbestedingen op het gebied van defensie (Richtlijn 2009/81/EG) ook te gebruiken om verkopen door regeringen aan regeringen aan te pakken;

16. plaatst vraagtekens bij de oprichting van een gebruikersgemeenschap voor gebruik in het heden en de nabije toekomst en de voorbereiding van een programma voor Europese middelhoogvliegende op afstand bestuurde luchtvaartuigen met lange vliegduur (RPAS) binnen de tijdspanne 2020-2025; verzoekt de lidstaten de samenwerking op EU-niveau op het gebied van RPAS (drones) niet verder te intensiveren; betreurt voorts dat er niet op EU-niveau wordt overlegd over de EU-normen die zouden moeten gelden voor onderzoek, ontwikkeling, aanschaf, gebruik en export van bewapende en onbewapende drones; dringt er bij de lidstaten op aan informatie openbaar te maken over het wettelijk kader voor het gebruik van drones, de operationele verantwoordelijkheid, gebruikscriteria en gevolgen, alsmede informatie over gemelde schendingen, onderzoek en vervolging, en voorts te waarborgen dat statistische en fundamentele methodologische gegevens op dit gebied niet worden achtergehouden om redenen van nationale veiligheid;

17. dringt erop aan dat de staatshoofden en regeringsleiders, gezien het strategisch belang van de Europese defensie en de omvang van de uitdagingen waarvoor de Unie zich gesteld ziet, in december 2015 de vooruitgang die is geboekt bij de tenuitvoerlegging van de conclusies van de Europese Raad van december 2013 beoordelen en zich daarbij baseren op een tenuitvoerleggingsverslag van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid;

°

°    °

18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad en de Commissie.