ONTWERPRESOLUTIE over openbare discriminatie en haatzaaiende uitlatingen ten aanzien van LGBTI-personen, zoals LGBTI-vrije zones
11.12.2019 - (2019/2933(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement
Maria Walsh, Roberta Metsola
namens de PPE-Fractie
Delara Burkhardt, Birgit Sippel, Claude Moraes, Sylwia Spurek, Łukasz Kohut, Robert Biedroń, Sylvie Guillaume, Raphaël Glucksmann
namens de S&D-Fractie
Sophia in ’t Veld, Moritz Körner, Maite Pagazaurtundúa, Anna Júlia Donáth, Michal Šimečka, Abir Al‑Sahlani, Olivier Chastel, Hilde Vautmans, Frédérique Ries, Irène Tolleret, Naomi Long, Liesje Schreinemacher, Jan‑Christoph Oetjen, Fabienne Keller, Ramona Strugariu
namens de Renew-Fractie
Terry Reintke, Kira Marie Peter‑Hansen, Henrike Hahn, Katrin Langensiepen, Diana Riba i Giner, Gwendoline Delbos‑Corfield, Petra De Sutter, Saskia Bricmont, Alexandra Geese, Francisco Guerreiro, Kim Van Sparrentak, Marie Toussaint, Tineke Strik, Erik Marquardt, Monika Vana, Rasmus Andresen, Alice Kuhnke
namens de Verts/ALE-Fractie
Malin Björk, Manon Aubry, Younous Omarjee, Manuel Bompard, Pernando Barrena Arza, Martin Buschmann, Leila Chaibi, Stelios Kouloglou, Dimitrios Papadimoulis, Idoia Villanueva Ruiz, Konstantinos Arvanitis, Niyazi Kizilyürek, Petros Kokkalis
namens de GUE/NGL-Fractie
B9‑0234/2019
Resolutie van het Europees Parlement over openbare discriminatie en haatzaaiende uitlatingen ten aanzien van LGBTI-personen, zoals LGBTI-vrije zones
Het Europees Parlement,
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de VN, met name het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten die beide op 16 december 1966 door de Algemene Vergadering van de VN in New York zijn aangenomen,
– gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de bijbehorende jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “het Handvest”),
– gezien de Conventie van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind (UNCRC),
– gezien de artikelen 2, 3, 8, 21 en 23 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de EU-richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de uitoefening van de mensenrechten door lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI-personen), die de Raad in 2013 heeft aangenomen,
– gezien de beginselen van Yogyakarta (betreffende de toepassing van het internationaal humanitair recht met betrekking tot seksuele gerichtheid en genderidentiteit), die zijn aangenomen in november 2006 en de tien aanvullende beginselen daarbij (YP+10, aanvullende beginselen en staatsverplichtingen betreffende de toepassing van het internationaal humanitair recht met betrekking tot seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken, die zijn aangenomen op 10 november 2017,
– gezien Aanbeveling CM/Rec(2010)5 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 31 maart 2010 inzake maatregelen ter bestrijding van discriminatie wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit,
– gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten[1],
– gezien de resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over de EU-routekaart tegen homofobie en discriminatie wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit[2],
– gezien zijn resolutie van 14 februari 2019 over de toekomst van de lijst van acties ter bevordering van de gelijkheid van LGBTI-personen (2019-2024)[3],
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2017[4],
– gezien zijn resolutie van 26 november 2019 over de rechten van het kind ter gelegenheid van de 30e verjaardag van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind[5],
– gezien zijn resolutie van 13 februari 2019 over verslechteringen op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU[6],
– gezien zijn resolutie van 14 november 2019 over de criminalisering van seksuele voorlichting in Polen[7],
– gezien zijn resolutie van 17 april 2018 over gendergelijkheid in de mediasector in de EU[8],
– gezien de resultaten van de enquête over de situatie van LGBT-personen in de EU, uitgevoerd door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) in 2012,
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie een grondrecht is dat verankerd is in de Verdragen en in het Handvest en dat volledig geëerbiedigd moet worden;
B. overwegende dat alle lidstaten uit hoofde van het internationaal recht en de EU-Verdragen de taak en verplichting hebben om erop toe te zien dat de grondrechten worden geëerbiedigd, gewaarborgd, beschermd en gehandhaafd;
C. overwegende dat uit onderzoek, enquêtes en verslagen[9] blijkt dat er in de EU steeds meer sprake is van openlijke discriminatie en haatzaaiende uitlatingen ten aanzien van LGBTI-personen; overwegende dat het aantal door LGBTI-fobie ingegeven haatmisdrijven in de hele EU stijgt; overwegende dat deze aanvallen in strijd zijn met de grondrechten van LGBTI-personen en dat de reacties van overheidsinstanties maar al te vaak tekortschieten;
D. overwegende dat schendingen van de grondrechten van LGBTI-personen een ernstige bedreiging vormen voor de eerbiediging van de grondrechten in de EU en vaak gepaard gaan met aanvallen op de rechten van vrouwen en de rechten van minderheden;
E. overwegende dat haatzaaiende uitlatingen tegen LGBTI-personen door overheidsinstanties een voedingsbodem vormen voor het legitimeren en creëren van de voorwaarden voor vervolging, geweld en discriminatie van LGBTI-personen in de hele samenleving;
F. overwegende dat de veiligheid van de LGBTI-gemeenschap niet losstaat van de veiligheid van alle andere mensen in Europa, en dat de uitholling van die veiligheid een veeg teken is voor de uitholling van alle grondrechten; overwegende dat xenofobe retoriek mede heeft geleid tot een steeds onveiligere en minder houdbare omgeving voor organisaties en mensenrechtenverdedigers die opkomen voor de rechten van LGBTI-personen;
G. overwegende dat er in de EU en daarbuiten weerstand bestaat tegen gendergelijkheid, die rechtstreeks gericht is tegen en gevolgen heeft voor LGBTI-personen en vrouwen in het algemeen; overwegende dat deze weerstand is aangewakkerd door het populisme en rechtsextremisme;
H. overwegende dat stigmatisering vanwege feitelijke of vermeende seksuele gerichtheid, genderidentiteit of geslachtskenmerken in de hele EU hardnekkig is;
I. overwegende dat er een ernstig gebrek is aan systematische monitoring, documentatie en gegevensverzameling met betrekking tot haat en geweld tegen LGBTI-personen;
J. overwegende dat er van veel LGBTI-fobe misdrijven helaas geen aangifte wordt gedaan; overwegende dat het doen van aangifte het risico op en de angst voor de onthulling van iemands seksuele gerichtheid, genderidentiteit, geslachtskenmerken en genderexpressie met zich meebrengt;
K. overwegende dat er in de overgrote meerderheid van de lidstaten wettelijke maatregelen tegen discriminatie en geweld zijn getroffen; overwegende dat de uitvoering ervan echter nog steeds gebrekkig is, want LGBTI-personen blijven een doelwit voor haatmisdrijven, haatzaaiende uitlatingen en discriminatie, vooral op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, werkgelegenheid en huisvesting;
L. overwegende dat veel aanvallen van overheidsinstanties op LGBTI-personen plaatsvinden in onderwijsinstellingen en scholen; overwegende dat dit vooral schadelijk is voor jonge LGBTI-personen;
M. overwegende dat seksuele gerichtheid en genderidentiteit vallen onder het recht op privacy van een individu, dat wordt gewaarborgd door de internationale, Europese en nationale mensenrechtenwetgeving, en overwegende dat gelijkheid en non-discriminatie door de overheid moeten worden bevorderd[10];
N. overwegende dat de vrijheid van meningsuiting moet worden gegarandeerd voor de media, niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en personen;
O. overwegende dat discriminatie en geweld tegen LGBTI-personen verschillende vormen heeft aangenomen, zoals recente voorbeelden laten zien, waaronder aanvallen op ontmoetingscentra van LGBTI-personen in verschillende lidstaten, homofobe verklaringen en haatzaaiende uitlatingen over LGBTI-personen, met name in de context van verkiezingen, en wettelijke instrumenten die kunnen worden gehanteerd om de media, het onderwijs en de toegang tot andere vormen van inhoud te beperken op een wijze die de vrijheid van meningsuiting ten aanzien van LGBTI-kwesties overmatig beperkt;
P. overwegende dat er sinds begin 2019 in Polen meer dan tachtig gevallen zijn geweest waarin regio’s, districten of gemeenten resoluties hebben aangenomen waarbij ze verklaren dat ze gevrijwaard zijn van de zogenaamde “LGBT-ideologie”, of “regionale handvesten inzake rechten van gezinnen” of belangrijke bepalingen van dergelijke handvesten hebben aangenomen, waarin met name eenoudergezinnen en LGBTI-gezinnen worden gediscrimineerd; overwegende dat in deze resoluties lokale overheden worden oproepen af te zien van acties om de tolerantie voor LGBTI-personen aan te moedigen, geen financiële steun te verlenen aan ngo’s die zich inzetten voor de bevordering van gelijke rechten, geen voorlichting te geven over de bestrijding van discriminatie of op enige andere wijze LGBTI-personen te ondersteunen; overwegende dat deze resoluties deel uitmaken van een bredere context van aanvallen op de LGBTI-gemeenschap in Polen, waaronder toenemende haatzaaiende uitlatingen van openbare en verkozen overheidsfunctionarissen en publieke media, alsook het aanvallen en verbieden van pride-optochten en bewustmakingsprogramma’s en acties zoals Rainbow Friday;
Q. overwegende dat volgens de LGBT-enquête van het FRA[11], 32 % van de respondenten zich gediscrimineerd voelde op gebieden buiten de arbeidsmarkt, zoals onderwijs; overwegende dat het risico op zelfmoord bij LGBTI-kinderen hoger is dan onder niet-LGBTI-kinderen; overwegende dat inclusief onderwijs van essentieel belang is voor het creëren van veilige schoolomgevingen waar alle kinderen kunnen gedijen, ook kinderen die tot minderheden behoren, zoals LGBTI-kinderen en kinderen uit LGBTI-gezinnen; overwegende dat de voornaamste slachtoffers van aanvallen op LGBTI-rechten kinderen en jongeren in plattelandsgebieden en kleinere stedelijke centra zijn die bijzonder vatbaar zijn voor geweld, vaak te maken hebben met afwijzing en onzekerheid en daarom speciale ondersteuning en begeleiding nodig hebben van nationale en lokale overheidsinstellingen of ngo’s;
R. overwegende dat vanwege het gebrek aan antidiscriminatiewetgeving in veel lidstaten de meest achtergestelde bevolkingsgroepen het grootste gevaar lopen met discriminatie en geweld in aanraking te komen; overwegende dat de horizontale richtlijn inzake non-discriminatie dit gebrek aan bescherming zou compenseren, maar dat dit proces al elf jaar muurvast zit in de Raad; overwegende dat er een leemte in de wetgeving is om mensen te beschermen tegen misdrijven die gepleegd zijn vanwege vooroordelen over seksuele gerichtheid en genderidentiteit in de EU en vele lidstaten;
S. overwegende dat mensen bloot kunnen staan aan meervoudige en intersectionele discriminatie; overwegende dat bij beleid ter bestrijding van één discriminatiegrond aandacht moet worden besteed aan de situatie van specifieke groepen die het slachtoffer kunnen zijn van meervoudige discriminatie op gronden zoals leeftijd, ras, godsdienst, seksuele gerichtheid, geslacht of handicap;
T. overwegende dat LGBTI-personen wereldwijd worden geconfronteerd met discriminatie en geweld;
1. wijst erop dat LGBTI-rechten grondrechten zijn en dat de EU-instellingen en de lidstaten derhalve de plicht hebben deze rechten te handhaven en te beschermen in overeenstemming met de Verdragen en het Handvest, alsook met het internationaal recht;
2. uit zijn diepe bezorgdheid over het toenemende aantal aanvallen op de LGBTI-gemeenschap in de EU, dat afkomstig is van staten, overheidsfunctionarissen, nationale, regionale en lokale overheden en politici;
3. veroordeelt met klem elke vorm van discriminatie van LGBTI-personen en hun grondrechten door overheidsinstanties, met inbegrip van haatzaaiende uitlatingen van verkozen overheidsfunctionarissen in het kader van verkiezingen, alsook de zones in Polen die zichzelf onlangs hebben uitgeroepen als “zones vrij van LGBT-ideologie”, en roept ook de Commissie op deze vormen van openlijke discriminatie sterk te veroordelen;
4. betreurt het dat LGBTI-personen gepest en geïntimideerd worden, al vanaf hun schooltijd, en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan concrete maatregelen te nemen om een einde te maken aan de discriminatie van LGBTI-personen, met als mogelijk gevolg dat zij worden gepest, mishandeld of buitengesloten, met name in het onderwijs; is er sterk tegen gekant dat scholen in sommige lidstaten door de overheid worden gedwarsboomd om hun rol te vervullen bij het bevorderen van de grondrechten en de bescherming van LGBTI-personen, en wijst erop dat school een veilige plek moet zijn waar de grondrechten van alle kinderen worden gehandhaafd en beschermd; benadrukt het belang van gezondheids- en seksuele voorlichting, met name voor meisjes en jonge LGBTI-personen, die zeer onder onrechtvaardige gendernormen te lijden hebben; benadrukt dat jongeren bij dergelijke voorlichting ook moeten leren over relaties op basis van gendergelijkheid, toestemming en wederzijds respect, teneinde genderstereotypen, LGBTI-fobie en gendergerelateerd geweld te voorkomen en tegen te gaan;
5. wijst erop dat LGBTI-fobie wijdverbreid blijft bij sportevenementen en dat er een gebrek is aan maatregelen om hiertegen op te treden; verzoekt de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de manier waarop homofobie in de sport van invloed is op jonge LGBTI-personen teneinde de inclusie te verbeteren en de bewustwording te vergroten;
6. verzoekt de Commissie concrete maatregelen te nemen om het vrije verkeer van alle gezinnen, zo ook van LGBTI-gezinnen, te waarborgen, overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Coman van juni 2018[12];
7. is bezorgd over de toename van racisme en vreemdelingenhaat; verzoekt de Commissie en de lidstaten de werkzaamheden op het gebied van de uitwisseling van beproefde praktijken te intensiveren en hun samenwerking te versterken om racisme, vreemdelingenhaat, homofobie, transfobie en andere vormen van onverdraagzaamheid te bestrijden, met volledige betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en input van vertegenwoordigers van betrokken partijen, zoals het FRA;
8. veroordeelt de dagelijks in de EU voorkomende incidenten in verband met haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen die zijn ingegeven door racisme, vreemdelingenhaat of religieuze onverdraagzaamheid of vooroordelen jegens personen met een handicap, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, geslachtskenmerken of minderheidsstatus; betreurt de toename van haatzaaiende uitlatingen vanuit bepaalde instellingen, politieke partijen en media; verzoekt de EU het goede voorbeeld te geven door zich te verzetten tegen haatzaaiende uitlatingen binnen haar instellingen; is bezorgd over de steeds frequenter voorkomende haatzaaiende uitlatingen op het internet en beveelt de lidstaten aan eenvoudige procedures in het leven te roepen aan de hand waarvan burgers haatdragende inhoud online kunnen melden;
9. uit zijn bezorgdheid over het feit dat slachtoffers van haatmisdrijven vaak geen aangifte doen vanwege ontoereikende waarborgen en dat de autoriteiten nalaten om haatmisdrijven in de lidstaten naar behoren te onderzoeken en de daders veroordeeld te krijgen; verzoekt de lidstaten instrumenten en mechanismen te ontwikkelen en te verspreiden voor het rapporteren van haatmisdrijven en haatzaaiende taal en erop toe te zien dat elk vermeend geval van haatmisdrijf of haatzaaiende taal doeltreffend wordt onderzocht, vervolgd en berecht;
10. verzoekt de Commissie om ondersteuning van opleidingsprogramma’s voor rechtshandhavings- en gerechtelijke instanties, alsook voor de betrokken EU-agentschappen, met het oog op het voorkomen en aanpakken van discriminerende praktijken en haatmisdrijven;
11. onderkent dat de volle omvang van ongelijkheid in de EU nog steeds niet bekend is vanwege het gebrek aan door de lidstaten verzamelde vergelijkbare en uitgesplitste gegevens over gelijkheid; is van mening dat de verzameling van dergelijke gegevens door de lidstaten essentieel is voor het vaststellen van zinvol beleid ter uitvoering van de gelijkheidswetgeving van de EU; verzoekt de Commissie en de Raad onder ogen te zien dat er betrouwbare en vergelijkbare gegevens over gelijkheid nodig zijn om discriminatie te kunnen meten, uitgesplitst naar discriminatiegrond, ter onderbouwing van de beleidsvorming; verzoekt beide instellingen samenhangende beginselen voor het verzamelen van gegevens over gelijkheid vast te stellen op basis van zelfidentificatie, EU-gegevensbeschermingsnormen en raadpleging van de relevante gemeenschappen;
12. veroordeelt elke vorm van discriminatie en geweld op grond van seksuele gerichtheid of genderidentiteit of geslachtskenmerken; spoort de Commissie aan een agenda op te stellen die, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, gelijke rechten en kansen voor alle burgers garandeert, en toe te zien op een goede omzetting en tenuitvoerlegging van EU-wetgeving met betrekking tot LGBTI-personen; is in dit verband ingenomen met de lijst van maatregelen die de Commissie heeft opgesteld om de gelijkheid van LGBTI-personen te bevorderen, zoals haar communicatiecampagne om stereotypering te bestrijden en de sociale aanvaarding van LGBTI-personen te verbeteren; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om nauw samen te werken met maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de rechten van LGBTI-personen; merkt op dat uit veldwerkonderzoek van het FRA blijkt dat ambtenaren de EU-wetgeving en het EU-beleid zien als belangrijke drijvende kracht achter de nationale inspanningen om de gelijkheid van LGBTI-personen te bevorderen;
13. wijst op de jurisprudentie van het HvJ-EU met betrekking tot de rechten van LGBTI-personen; verzoekt de Commissie en de lidstaten optimale werkmethoden uit te wisselen met betrekking tot de bescherming van de grondrechten, en spoort de lidstaten aan LGBTI-personen volledig te informeren over hun rechten;
14. dringt nogmaals aan op een alomvattend, permanent en objectief EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, waaronder ook de bescherming van LGBTI-rechten valt; onderstreept dat een dergelijk mechanisme nu harder nodig is dan ooit; wijst nogmaals op de noodzaak van een onpartijdige en regelmatige beoordeling van de situatie ten aanzien van de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten in alle lidstaten, en verzoekt de Commissie toezicht te houden op schendingen van de grondrechten in het kader van het aangekondigde toetsingsproces voor de rechtsstaat;
15. verzoekt de Commissie en de Raad alle tot hun beschikking staande instrumenten en procedures in te zetten om toe te zien op de volledige en correcte toepassing van de beginselen en waarden van het Verdrag, zoals inbreukprocedures, begrotingsprocedures, het rechtsstaatmechanisme en de procedure van artikel 7, waaronder de lopende procedures;
16. verzoekt de Commissie toezicht te houden op het gebruik van alle EU-financieringsstromen, met inbegrip van de structuur- en investeringsfondsen van de EU, en regelmatig overleg te voeren met nationale, regionale en lokale autoriteiten om de belanghebbenden te herinneren aan hun verbintenis inzake non-discriminatie en aan het feit dat dergelijke fondsen in geen geval mogen worden gebruikt voor discriminerende doeleinden; verzoekt de Commissie concrete maatregelen te nemen voor de aanpak van duidelijke en rechtstreekse inbreuken op antidiscriminatievoorschriften, met name het verbod op de opdracht tot discrimineren uit hoofde van Richtlijn 2000/78/EG, door gemeenteraden die regelgeving vaststellen om LGBTI-rechten te ondermijnen;
17. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een Europese LGBTI-strategie vast te stellen waarin rekening wordt gehouden met eerdere verzoeken van het Parlement en waarbij de continuïteit en een krachtige follow-up van de werkzaamheden van de vorige Commissie met de lijst van acties ter bevordering van de gelijkheid van LGBTI-personen wordt gewaarborgd;
18. verzoekt de Commissie prioriteit te verlenen aan de doeltreffende waarborging van gelijke en sterke rechtsbescherming voor iedereen op alle gronden die zijn opgenomen in artikel 19 van het VWEU; verzoekt de Raad de onderhandelingen over de horizontale richtlijn inzake non-discriminatie onmiddellijk uit het slop te halen en af te ronden, en is ingenomen met de nieuwe toezeggingen van de Commissie op dit gebied;
19. verzoekt de Commissie samen met de lidstaten te blijven werken aan het verbeteren van het onderzoek naar haatmisdrijven, zoals misdrijven die worden ingegeven door LGBTI-fobie, en aan steun voor slachtoffers; merkt op dat sommige lidstaten de bescherming van slachtoffers van discriminatie op andere gronden, zoals seksuele gerichtheid, genderidentiteit of geslachtskenmerken, hebben uitgebreid bij de tenuitvoerlegging van het EU-kaderbesluit over de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht, en moedigt dergelijke uitbreidingen aan; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om op basis van een effectbeoordeling het huidige kaderbesluit zodanig te herzien dat daarin ook aanzetting tot haat wegens geslacht, seksuele gerichtheid, genderidentiteit of geslachtskenmerken worden opgenomen;
20. verzoekt het Comité van de Regio’s, als vertegenwoordiger van de lokale en regionale overheden van de EU, om in het kader van zijn bevoegdheden te overwegen actie te ondernemen naar aanleiding van de inrichting van zones die gevrijwaard zijn van zogenaamde “LGBT-ideologieën” in Polen;
21. staat achter het werk van de EU bij het verdedigen en bevorderen van de mensenrechten in haar externe optreden, met inbegrip van LGBTI-rechten; dringt erop aan dat het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie dat binnenkort wordt aangenomen de krachtige toezeggingen gestand doet en zich in de komende vijf jaar zal richten op LGBTI-vraagstukken, zoals dat ook al het geval was in de periode 2015-2019;
22. verzoekt alle lidstaten hun plicht na te komen om de grondrechten van alle mensen, dus ook LGBTI-personen, zonder uitzondering te beschermen op nationaal en lokaal niveau; verzoekt de lidstaten positieve maatregelen te nemen om de maatschappelijke acceptatie van de LGBTI-gemeenschap te vergroten;
23. roept Polen op de discriminatie van LGBTI-personen, ook wanneer deze afkomstig is van lokale overheden, sterk te veroordelen en resoluties waarin LGBTI-rechten worden aangevallen, met inbegrip van plaatselijke bepalingen tegen de “LGBT-ideologie”, in te trekken, in overeenstemming met zijn nationale wetgeving en zijn verplichtingen uit hoofde van het EU-recht en het internationaal recht;
24. doet een beroep op alle lidstaten om toezicht te houden op haatzaaiende uitlatingen van overheidsinstanties en verkozen overheidsfunctionarissen, alsook bij lokale, regionale en nationale verkiezingen, en om daar krachtige en concrete maatregelen en sancties tegen te nemen;
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regeringen en de parlementen van de in deze resolutie genoemde lidstaten, de Raad, de Commissie en het Comité van de Regio’s.
- [1] PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
- [2] PB C 93 van 24.3.2017, blz. 21.
- [3] Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0129.
- [4] Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0032.
- [5] Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0066.
- [6] Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0111.
- [7] Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0058.
- [8] PB C 390 van 18.11.2019, blz. 19.
- [9] Verslag over de grondrechten, FRA, 2019, https://fra.europa.eu/sites/default/files/fra_uploads/fra-2019-fundamental-rights-report-2019_en.pdf; Enquête over de situatie van LGBT-personen in de EU, FRA; Verslag Rainbow Europe 2019, ILGA-Europe, https://www.ilga-europe.org/rainboweurope/2019
- [10] EHRM, zaak S. en Marper / Verenigd Koninkrijk, 4 december 2008 (verzoekschriften nrs. 30562/04 en 30566/04), punt 66, https://hudoc.echr.coe.int/eng#{“itemid”:[“001-90051”]}; Conclusie van advocaat-generaal Sharpston, 17 juli 2014 in gevoegde zaken C-148/13, C-149/13 en C-150/13, punten 38 en 39, http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=%2522gender%2Bidentity%2522&docid=155164&pageIndex=0&doclang=en&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=4735298#ctx1
- [11] FRA-enquête over de situatie van LGBT-personen in de EU, samenvatting van de resultaten, https://fra.europa.eu/en/publications-and-resources/infographics/eu-lgbt-survey
- [12] ECLI:EU:C2018:385.