ONTWERPRESOLUTIE over de loonkloof tussen mannen en vrouwen
22.1.2020 - (2019/2870(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement
Jadwiga Wiśniewska, Elżbieta Rafalska
namens de ECR-Fractie
B9‑0069/2020
Resolutie van het Europees Parlement over de loonkloof tussen mannen en vrouwen
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 2, artikel 3, lid 3, en artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien de artikelen 8, 151, 153 en 157 van Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en Protocol 2 bij dit verdrag,
– gezien de Europese pijler van sociale rechten,
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s), met name doelstellingen 1, 5, 8 en 10 en de bijbehorende streefcijfers en indicatoren,
– gezien het verslag van de Commissie van 2019 over de gelijkheid van mannen en vrouwen in de Europese Unie,
– gezien de conclusies van de Raad van 13 juni 2019 “Dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen: kernbeleid en kernmaatregelen”,
– gezien de conclusies van de Raad van 22 november 2019 “Gendergelijke economieën in de EU: volgende stappen”,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie over beter wetgeven[1],
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de bestrijding van de loonkloof tussen mannen en vrouwen voor alle lidstaten een prioriteit blijft;
B. overwegende dat de lidstaten de primaire verantwoordelijkheid hebben te zorgen voor sociale vooruitgang en economische groei door middel van bijvoorbeeld nationale structurele hervormingen en gezond begrotingsbeleid; overwegende dat in dit verband initiatieven van de EU de nationale verantwoordelijkheden niet kunnen en niet mogen willen vervangen;
C. overwegende dat maatregelen ten behoeve van gendergelijkheid belangrijke motoren zijn voor slimme, duurzame en inclusieve groei, en een voorwaarde om meer welvaart, concurrentievermogen en werkgelegenheid, alsmede inclusiviteit en sociale cohesie te bevorderen;
D. overwegende dat de inkomens van vrouwen in de hele EU onevenredig lager zijn dan die van mannen; overwegende dat volgens Eurostat het gemiddelde bruto-uurloon van vrouwen lager is dan dat van mannen en de loonkloof tussen mannen en vrouwen in de EU nog steeds ongeveer 16 % bedraagt, en die slechts zeer langzaam kleiner wordt, en in sommige lidstaten zelfs groter; overwegende dat bovendien de genderkloof in totaal inkomen in de EU-28 volgens de betreffende indicator ongeveer 40 % bedraagt;
E. overwegende dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen omschreven wordt als het verschil tussen het gemiddelde bruto-uurloon van mannen en vrouwen, dat wordt uitgedrukt als percentage van het gemiddelde bruto-uurloon van mannen; overwegende dat de genderkloof in het brutomaandloon onder werknemers tussen 15 en 24 jaar (7 %) meer dan vijf keer lager was dan bij werknemers van 65 jaar of ouder (genderkloof van 38 %); overwegende dat armoede meestal geconcentreerd is in gezinnen waar vrouwen de enige kostwinner zijn, waarbij 35 % van de alleenstaande moeders in de EU in 2017 het risico liep in armoede te vervallen, tegenover 28 % van de alleenstaande vaders[2];
F. overwegende dat meer dan de helft van de vrouwen in de werkende leeftijd met een handicap economisch inactief is; overwegende dat het percentage van ernstige materiële deprivatie van vrouwen met een handicap in alle lidstaten hoger is dan die van vrouwen zonder handicap;
G. overwegende dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen het resultaat is van een hele reeks genderonevenwichtigheden op de arbeidsmarkt, met inbegrip van gendersegregatie op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid, beroepssegregatie, het gebrek aan evenwicht tussen mannen en vrouwen op het gebied van management- en besluitvormingsposities, en het feit dat vrouwen meer in deeltijd werken;
H. overwegende dat 30,8 % van de werkende vrouwen in de leeftijdscategorie 20-64 in de EU in 2018 in deeltijd werkte, tegenover 8 % voor mannen;
I. overwegende dat deeltijdwerk om kinderen of hulpbehoevende volwassenen te verzorgen vaker werd gemeld door vrouwen (29 %) dan mannen (6 %); overwegende dat de zorg voor kinderen, ouderen, zieke of gehandicapte familieleden en hulpbehoevende volwassenen inzet vereist, slechts zelden wordt betaald en niet voldoende door de samenleving wordt gewaardeerd, ook al is deze van groot maatschappelijk belang, draagt zij bij aan het sociaal welzijn en kan het worden gemeten aan de hand van economische indicatoren zoals het bbp;
J. overwegende dat vrouwen weliswaar goed zijn voor bijna 60 % van de afgestudeerden in de EU, maar dat zij ondervertegenwoordigd blijven in de wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM) en digitale loopbanen; benadrukt dat de beroepsmatige ongelijkheid die hieruit voortvloeit nieuwe vormen aanneemt en dat, ondanks de investeringen in onderwijs, de kans dat jonge vrouwen economisch inactief zijn, nog steeds twee keer zo groot is als bij jonge mannen;
K. overwegende dat de EU de lidstaten moet helpen optimale praktijken uit te wisselen om de lidstaten in nood te helpen, met name op het gebied van gelijkheid en de loonkloof tussen mannen en vrouwen;
1. verzoekt de lidstaten hun inspanningen op te voeren om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen door het beginsel van gelijk loon voor gelijk of gelijkwaardig werk op nationaal niveau af te dwingen, met inbegrip van maatregelen om de loontransparantie te verbeteren;
2. verzoekt de Commissie en de lidstaten uitvoering te geven aan beleid ter bevordering van de werkgelegenheid van vrouwen en hun financiële onafhankelijkheid, met name beleid ter bevordering van de integratie van vrouwen uit gemarginaliseerde groepen op de arbeidsmarkt;
3. verzoekt de lidstaten doeltreffende maatregelen te nemen ter bevordering van gelijke kansen op het gebied van onderwijs en werkgelegenheid, teneinde de segmentering van de arbeidsmarkt aan te pakken door in formeel, informeel en niet-formeel onderwijs en in het kader van een leven lang leren en beroepsopleiding voor vrouwen te investeren, zodat zij toegang hebben tot hoogwaardige werkgelegenheid en kansen en andere of meer vaardigheden kunnen aanleren die aansluiten op de toekomstige vraag op de arbeidsmarkt; roept met name op tot meer bevordering van ondernemerschap, STEM-vakken, digitaal onderwijs en financiële geletterdheid voor meisjes vanaf jonge leeftijd, teneinde bestaande stereotypen in het onderwijs te bestrijden en ervoor te zorgen dat meer vrouwen in zich ontwikkelende en goedbetaalde sectoren terechtkomen;
4. verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen en bestaande EU-maatregelen doeltreffend ten uitvoer te leggen om het combineren van werk en gezinsleven te vergemakkelijken door bijvoorbeeld het aanbod van toegankelijke, hoogwaardige en betaalbare zorgdiensten te verbeteren;
5. verzoekt de Commissie en de lidstaten een geïntegreerde aanpak te volgen bij alle inspanningen om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te dichten en gendergelijkheid te bevorderen, onder meer door synergieën tussen werkgelegenheidsstrategieën en andere economische en sociale beleidsmaatregelen, zoals op het gebied van jongeren, onderwijs, belastingen, gezinsuitkeringen, sociale bescherming en gezondheidszorg, overeenkomstig hun bevoegdheden, te bevorderen;
6. verzoekt de Commissie en de lidstaten de dialoog met de relevante belanghebbenden, met inbegrip van de sociale partners, het bedrijfsleven, de nationale gelijkheidsorganen en de organisaties die op dit gebied werkzaam zijn, aan te moedigen;
7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.