ONTWERPRESOLUTIE over de mensenrechten en politieke situatie in Cuba
7.6.2021 - (2021/2745(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement
Leopoldo López Gil, Michael Gahler, Isabel Wiseler‑Lima, Gabriel Mato, Antonio López‑Istúriz White
namens de PPE-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B9-0341/2021
B9‑0341/2021
Resolutie van het Europees Parlement over de mensenrechten en politieke situatie in Cuba
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Cuba, met name die van 15 november 2018[1] over de mensenrechtensituatie in Cuba, van 3 december 2019[2] over de zaak José Daniel Ferrer, en van 5 juli 2017 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting, namens de Europese Unie, van een overeenkomst betreffende politieke dialoog en samenwerking[3] tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds,
– gezien de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en Cuba (PDCA), die in december 2016 is ondertekend en sinds 1 november 2017 voorlopig wordt toegepast[4],
– gezien de hoorzitting over Cuba van de Delegatie voor de betrekkingen met de landen in Midden-Amerika, gehouden op 11 december 2020,
– gezien de informele videoconferentie van de leden van de Gezamenlijke Raad EU-Cuba, die op 20 januari 2021 werd gehouden[5],
– gezien de derde formele mensenrechtendialoog in het kader van de PDCA van 26 februari 2021[6],
– gezien de universele periodieke doorlichting van Cuba door de VN-Mensenrechtenraad van mei 2018,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en andere internationale mensenrechtenverdragen en -instrumenten,
– gezien het jaarverslag 2020 van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten (IACHR),
– gezien de openbare hoorzittingen van de 179e zittingsperiode van de IACHR,
– gezien de resoluties 7/2021, 14/2021 en 24/2021 van de IACHR,
– gezien het op 10 december 1984 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, waarbij Cuba partij is,
– gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die Cuba heeft ondertekend,
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het Parlement op 5 juli 2017 zijn goedkeuring heeft gehecht aan de PDCA; overwegende dat het Parlement samen met zijn goedkeuring van de PDCA een resolutie heeft aangenomen waarin de EU wordt opgeroepen de standpunten van het Parlement inzake democratie, universele mensenrechten en fundamentele vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting, vergadering en politieke vereniging, en de vrijheid van informatie in al haar vormen, te onderschrijven; overwegende dat beide partijen in de PDCA hebben bevestigd dat zij de universele mensenrechten respecteren, zoals bepaald in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere relevante internationale instrumenten met betrekking tot de mensenrechten; overwegende dat de PDCA een zogenaamde “mensenrechtenclausule” bevat, wat een essentieel element is dat internationale overeenkomsten van de EU standaard bevatten, zodat de overeenkomst geschorst kan worden bij schending van de bepalingen over mensenrechten;
B. overwegende dat mensenrechten, vrijheid en de waardigheid en het welzijn van mensen het best worden vertegenwoordigd en verdedigd in een democratie, hetgeen onder meer betekent dat de macht wordt afgewisseld, vrije en eerlijke verkiezingen worden gehouden en politiek pluralisme wordt geëerbiedigd; overwegende dat in artikel 5 van de onlangs goedgekeurde Cubaanse grondwet de Communistische Partij van Cuba wordt onderstreept als de hoogste autoriteit van de staat, hetgeen nog wordt versterkt door de artikelen 4 en 229, waarin wordt onderstreept dat het socialisme een onomkeerbaar systeem is; overwegende dat sinds de goedkeuring van de nieuwe Cubaanse grondwet op 10 april 2019, en tussen die datum en april 2021, 1 946 rechtsnormen zijn aangenomen die ten koste gaan van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden;
C. overwegende dat sinds de inwerkingtreding van de PDCA bijna vier jaar geleden, in Cuba geen concrete vooruitgang is geboekt ten aanzien van de algemene beginselen en doelstellingen die met de overeenkomst worden nagestreefd; overwegende dat het Cubaanse regime daarentegen de repressie en de schendingen van de mensenrechten op het eiland heeft opgevoerd; overwegende dat er sinds de inwerkingtreding van de PDCA geen enkele betekenisvolle verandering is opgetreden in de richting van verbetering van de situatie van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden op het eiland, noch in de richting van verbetering van de economische en sociale omstandigheden van de Cubaanse burgers; overwegende dat de situatie in de gehele Cubaanse samenleving nog steeds verslechtert, hetgeen heeft geleid tot een nieuwe golf van verzet en vreedzame demonstraties van belangrijke sectoren van de Cubaanse samenleving, die door de Cubaanse autoriteiten en de repressieve structuren van het regime zijn onderdrukt en hardhandig de kop zijn ingedrukt;
D. overwegende dat april de meest repressieve maand is geweest sinds het begin van 2021, aangezien het Cubaanse waarnemingscentrum voor de mensenrechten (OCDH) meer dan 1 018 repressieve acties tegen mensenrechtenactivisten en onafhankelijke journalisten heeft gedocumenteerd, waarvan 206 willekeurige detenties en 13 waarbij sprake was van ernstig geweld; overwegende dat de Cubaanse autoriteiten illegaal hebben ingebroken in het huis van de onafhankelijke kunstenaar en coördinator van de San Isidro-beweging Luis Manuel Otero Alcántara, en hem zonder enige aanklacht gedurende enkele uren willekeurig hebben vastgehouden; overwegende dat er volgens de organisatie Prisoners Defenders momenteel 150 politieke gevangenen in Cuba zijn; overwegende dat tussen maart en mei 2021 31 nieuwe gevallen zijn geregistreerd; overwegende dat er in de afgelopen 12 maanden (tot 1 juni 2021) 199 gevallen van politieke gevangenen in Cuba op die lijst stonden, met 65 nieuwe gevallen van politieke gevangenschap, wat gemiddeld neerkomt op 5,4 nieuwe gevallen van politieke gevangenschap per maand; overwegende dat de laatste maanden het aantal aangiften van foltering en mishandeling van politieke gevangenen in de gevangenis is toegenomen;
E. overwegende dat het Cubaanse wetboek van strafrecht bepalingen bevat als “staat van gevaar” en “pre-criminele veiligheidsmaatregelen” op grond waarvan meer dan 8 000 mensen zonder toerekenbaar misdrijf in de gevangenis zitten en nog eens 2 500 mensen tot dwangarbeid zijn veroordeeld;
F. overwegende dat het Cubaanse wetboek van strafrecht voorziet in gevangenisstraffen van acht jaar voor alle civiele werknemers die de medische missies niet afmaken of besluiten niet naar Cuba terug te keren; overwegende dat Resolutie 168 van 2010 van het ministerie van Internationale Handel en Buitenlandse Investeringen van Cuba aan alle ambtenaren in het buitenland die voor de staat of voor staatsbedrijven werken, met inbegrip van medisch personeel, ongerechtvaardigde plichten en verplichtingen oplegt die in strijd zijn met de menselijke waardigheid en de meest elementaire en fundamentele mensenrechten, die voor alle mensen moeten worden erkend; overwegende dat deze medische missies beschouwd kunnen worden als een moderne vorm van slavernij; overwegende dat Cuba de verdragen nrs. 29 en 105 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende de gedwongen arbeid overtreedt; overwegende dat Cuba in strijd handelt met artikel 38 van de PDCA;
G. overwegende dat in het jaarverslag 2020 van de IACHR wordt gewezen op een reeks beschuldigingen van misbruik en schendingen van de mensenrechten door de Cubaanse staat jegens zijn zorgpersoneel dat onder het mom van zogeheten medische missies in het buitenland aan het werk is; overwegende dat in de verklaring van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (CUB 6/2019) over de Cubaanse medische missies de precaire en onmenselijke arbeidsomstandigheden van het medisch personeel werden onderstreept, beweringen die werden gestaafd door Human Rights Watch en 622 getuigenissen;
H. overwegende dat het Parlement zijn Sacharovprijs voor de vrijheid van denken drie keer aan Cubaanse activisten heeft uitgereikt, namelijk aan: Oswaldo Payá in 2002, de Dames in het Wit in 2005 en Guillermo Fariñas in 2010; overwegende dat de winnaars van de Sacharovprijs en hun familieleden nog steeds regelmatig worden lastiggevallen en geïntimideerd, en dat hun het recht wordt ontzegd het land te verlaten en deel te nemen aan internationale evenementen of aan door het Europees Parlement georganiseerde evenementen;
I. overwegende dat winnaars van de Sacharovprijs, zoals Berta Soler, en activisten als Jose Daniel Ferrer, Luis Manuel Otero Alcántara en Reinaldo Escobar, verschillende malen door het Parlement zijn uitgenodigd, voor het laatst op 11 december 2020; overwegende dat de Cubaanse autoriteiten hun deelname systematisch hebben verhinderd, zoals in december 2020 het geval was, door Berta Soler en Reinaldo Escobar willekeurig te arresteren en bovendien de internetverbinding van de andere deelnemers te beperken; overwegende dat de voorzitter van de Delegatie voor de betrekkingen met de landen in Midden-Amerika, de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken en een vicevoorzitter van het Parlement een gezamenlijke verklaring hebben ondertekend waarin zij het intimideren van de activisten veroordelen; overwegende dat noch de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), noch de EU-delegatie in Cuba ooit een verklaring hebben afgelegd waarin zij hen verdedigen of enige vorm van publieke of particuliere steun hebben betuigd;
J. overwegende dat er een duidelijke, of op zijn minst stilzwijgende, overeenkomst bestaat tussen de EDEO en het Cubaanse regime om geen enkele vorm van kritiek in het openbaar te uiten op mogelijke schendingen van de mensenrechten door het Cubaanse regime; overwegende dat de EU-ambassadeur in Havana, Alberto Navarro, een brief aan de president van de Verenigde Staten heeft ondertekend, waarin hij onder meer verzoekt om opheffing van het VS-embargo tegen het eiland, alsmede om niet-inmenging in Cubaanse aangelegenheden; overwegende dat dit feit een duidelijke overschrijding van het diplomatieke mandaat van de ambassadeur inhoudt en de sterk gepolitiseerde rol aantoont die de EU-ambassade in Havana speelt; overwegende dat de heer Navarro in het openbaar heeft verklaard dat “Cuba geen dictatuur is”;
K. overwegende dat de derde formele mensenrechtendialoog tussen de EU en Cuba plaatsvond op 26 februari 2021 en geen resultaten opleverde, zoals ook het geval was met de vorige dialogen; overwegende dat elke politieke dialoog een directe intensieve dialoog moet omvatten met het onafhankelijke maatschappelijk middenveld en alle politieke actoren van de oppositie, zonder beperkingen, zoals wordt benadrukt in artikel 36 van de PDCA; overwegende dat het Cubaanse regime verschillende ngo’s en onafhankelijke organisaties het recht heeft ontzegd om aan deze mensenrechtendialogen deel te nemen; overwegende dat de EDEO de veto’s van het regime in stilte heeft bekrachtigd; overwegende dat de dialoog tot tastbare resultaten moet leiden en niet als een doel op zich kan worden beschouwd;
L. overwegende dat het Parlement de diplomatieke vertegenwoordigers van de Cubaanse regering herhaaldelijk heeft uitgenodigd voor hoorzittingen en activiteiten met betrekking tot Cuba; overwegende dat deze uitnodigingen niet alleen werden afgeslagen, maar ook werden beantwoord in de vorm van een brief vol beledigingen en ongegronde beschuldigingen aan het adres van het Parlement en zijn leden; overwegende dat het Parlement hoogstwaarschijnlijk de enige EU-instelling is die geen toestemming heeft gekregen om het land te bezoeken na de voorlopige inwerkingtreding van de PDCA, een houding die duidelijk in strijd is met het essentiële element waarop een overeenkomst inzake politieke dialoog gebaseerd zou moeten zijn;
1. veroordeelt met kracht het bestaan van politieke gevangenen, de aanhoudende en permanente politieke vervolging, de intimidatie en de willekeurige detentie van dissidenten in Cuba; veroordeelt tevens de huidige aanvallen op kunstenaars van de San Isidro-beweging, vreedzame dissidenten, onafhankelijke journalisten, mensenrechtenverdedigers en leden van de politieke oppositie; dringt aan op de onmiddellijke beëindiging van deze daden en op de vrijlating van alle politieke gevangenen, en van de mensen die willekeurig gevangen worden gehouden enkel en alleen omdat zij gebruik hebben gemaakt van hun vrijheid van meningsuiting en vereniging; vraagt om betere waarborgen voor het recht op een eerlijk proces en op onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, en om ervoor te zorgen dat personen die van hun vrijheid zijn beroofd, toegang hebben tot een onafhankelijke advocaat, zoals in artikel 24 van de PDCA wordt beklemtoond;
2. veroordeelt met kracht de willekeurige detentie van Aymara Nieto Muñoz, Mitzael Díaz Paseiro, Iván Amaro Hidalgo, Edilberto Ronal Arzuaga Alcalá, Yandier García Labrada, Denis Solís González, Luis Robles Elizástegui en de 64 gewetensgevangenen; dringt er bij de Cubaanse autoriteiten op aan hen onmiddellijk vrij te laten;
3. betreurt ten zeerste het gebrek aan inzet en bereidheid van het Cubaanse regime om te streven naar zelfs minimale vooruitgang in de richting van verandering of om kanalen te openen die mogelijkheden zouden kunnen bieden voor een hervorming van het regime, waardoor de sociale en politieke participatie van de Cubaanse samenleving en de levensomstandigheden van de burgers zouden kunnen worden verbeterd, alsmede de afwijzing door het regime van democratische maatregelen; betreurt het dat, ondanks de inwerkingtreding van de PDCA bijna vier jaar geleden, de situatie met betrekking tot de mensenrechten en de democratie niet is verbeterd en niet heeft geleid tot enig substantieel en tastbaar positief resultaat voor het Cubaanse volk; is van mening dat de PDCA alleen maar heeft bijgedragen tot de vergoelijking van het Cubaanse regime en de officiële erkenning ervan ten overstaan van de internationale gemeenschap, terwijl het in feite duidelijk is dat het hier gaat om een antidemocratische anomalie in de regio, die nu al meer dan zes decennia voortduurt;
4. erkent het recht van het Cubaanse volk om de democratisering van zijn land te eisen door middel van een dialoog met het maatschappelijk middenveld en de politieke oppositie, teneinde een routekaart op te stellen naar democratische meerpartijenverkiezingen;
5. verzoekt de EDEO er bij de Cubaanse autoriteiten op aan te dringen dat zij de bindende verplichtingen nakomen die zijn vastgelegd in de PDCA, met name wat betreft de eerbiediging van de fundamentele mensenrechten en de elementaire fundamentele vrijheden, zoals benadrukt in artikel 1, lid 5, van de overeenkomst;
6. veroordeelt de stelselmatige arbeids- en mensenrechtenschendingen door de Cubaanse staat jegens zijn gezondheidspersoneel dat in het kader van medische missies, welke in strijd zijn met de belangrijkste door Cuba geratificeerde IAO-verdragen, in het buitenland wordt tewerkgesteld; dringt er bij Cuba op aan de Amerikaanse Conventie van de rechten van de mens en de IAO-Verdragen nrs. 29 en 105 daadwerkelijk uit te voeren en na te leven;
7. herinnert eraan dat de PDCA een bepaling betreffende de schorsing van de overeenkomst bevat die moet worden toegepast bij schending van de bepalingen over mensenrechten; dringt er daarom op aan dat de Europese Unie de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden in Cuba nauwlettend in het oog houdt en monitort bij de tenuitvoerlegging van de PDCA en regelmatig verslag hierover uitbrengt aan het Parlement; is van oordeel dat de gevangenhouding van Denis Solís González, Luis Robles Elizástegui, Maykel Castillo Pérez (“Osorbo”), en meer dan 120 politieke en gewetensgevangenen, en alle willekeurige en repressieve acties die in april en juni 2021 zijn geregistreerd, waaronder die tegen de leden van de San Isidro-beweging en de auteurs van de video “Patria y Vida”, een bijzonder dringend geval vormen, zoals bepaald in artikel 85, lid 3, onder b), van de PDCA; verzoekt de EU in dit verband een spoedvergadering bijeen te roepen;
8. herhaalt dat de mensenrechten een essentieel onderdeel vormen van de PDCA, zoals wordt benadrukt in respectievelijk artikel 1, lid 5, artikel 2, onder c), artikel 5, artikel 22 en artikel 43, lid 2; verzoekt de Raad derhalve de bepalingen inzake de nakoming van de in artikel 85 van de overeenkomst onderstreepte verplichtingen toe te passen, met inbegrip van de opschorting ervan, indien de Cubaanse autoriteiten de mensenrechten blijven schenden, hetgeen een wezenlijke schending van de PDCA zou inhouden wegens de schending van “de essentiële elementen van de overeenkomst, zoals omschreven in artikel 1, lid 5, en artikel 7”;
9. eist van de Cubaanse regering dat zij juridische hervormingen doorvoert om de persvrijheid, de vrijheid van vereniging en protest te waarborgen, en politieke hervormingen doorvoert om vrije, eerlijke en democratische verkiezingen mogelijk te maken waarbij de vrijelijk uitgedrukte soevereine wil van het Cubaanse volk wordt gehoord; dringt er bij de Cubaanse regering op aan haar mensenrechtenbeleid af te stemmen op de internationale normen die zijn vastgelegd in de handvesten, verklaringen en internationale instrumenten waarbij Cuba partij is, en alle politieke actoren uit het maatschappelijk middenveld en de oppositie actief te laten deelnemen aan het politieke en sociale leven, zonder enige beperking op te leggen;
10. acht het in strijd met de PDCA dat de Cubaanse en Europese onafhankelijke maatschappelijke organisaties stelselmatig worden uitgesloten van deelname aan de mensenrechtendialogen tussen de EU en Cuba, met name tijdens de derde formele mensenrechtendialoog die op 26 februari 2021 plaatsvond, als gevolg van de weigering van de Cubaanse regering om haar toestemming te verlenen, met het argument dat de EU deze niet zou mogen aanvaarden; dringt derhalve aan op een geïnstitutionaliseerde, formele, open en publieke dialoog tussen de EU en Cuba, met deelname van het maatschappelijk middenveld, ter ondersteuning van de pijlers van de PDCA, naar het voorbeeld van de dialoog die wordt gevoerd met andere landen waarmee de EU samenwerkingsovereenkomsten heeft; herinnert de EDEO en de lidstaten eraan dat in de PDCA de deelname van het maatschappelijk middenveld wordt onderstreept als essentieel voor de ontwikkeling van de dialoog in het kader van de overeenkomst (preambule en artikelen 19, 36, 42, lid 1, 47, lid 6, onder e), en 59, lid 2); wijst er dan ook op dat uitsluiting van het maatschappelijk middenveld van de EU en Cuba en van alle politieke actoren van de oppositie betekent dat een essentieel onderdeel van de aard van de PDCA wordt ontkend;
11. herinnert eraan dat het bevoordelen van alleen aan de Cubaanse regering gelieerde organisaties of personen, en het uitsluiten van oppositieorganisaties of andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van de fondsen, in strijd is met de bepalingen van de PDCA; dringt er derhalve op aan dat alle belanghebbenden bij de samenwerkingsfondsen worden betrokken, ongeacht de goedkeuring van de Cubaanse regering;
12. betreurt ten zeerste dat de Cubaanse autoriteiten weigeren om het Parlement, zijn commissies, delegaties en bepaalde fracties toe te staan Cuba te bezoeken, ondanks het feit dat het Parlement zijn goedkeuring heeft gehecht aan de PDCA; roept de autoriteiten op onverwijld toegang te geven tot het land;
13. vraagt de EU om zich achter de standpunten van het Parlement over democratie, universele mensenrechten en fundamentele vrijheden zoals vrijheid van meningsuiting, vergadering en politieke vereniging, en vrijheid van informatie in alle vormen te scharen, en zijn mondiale beleid ter ondersteuning van mensenrechtenactivisten in deze dialoog te onderschrijven; bevestigt niettemin dat de mensenrechtendialogen momenteel niet hebben kunnen voorkomen dat er in Cuba politiek gemotiveerde detenties hebben plaatsgevonden; wijst erop dat volgens de Cubaanse Commissie voor mensenrechten en nationale verzoening (CCDHRN) deze vormen van detentie de laatste jaren juist aanzienlijk zijn toegenomen;
14. verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid het bestaan van de politieke oppositie tegen de Cubaanse regering te erkennen, en deze oppositie derhalve in de politieke dialoog tussen de EU en Cuba te betrekken; verzoekt alle vertegenwoordigers van de lidstaten om tijdens hun bezoeken aan de Cubaanse autoriteiten mensenrechtenkwesties aan de orde te stellen en de winnaars van de Sacharovprijs te ontmoeten wanneer zij naar Cuba reizen, teneinde de coherente interne en externe uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie te waarborgen;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en de Nationale Volksmachtvergadering van Cuba, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten.