Verplichtingen op het gebied van visumwederkerigheid overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) 2018/1806
22.7.2020
Vraag met verzoek om mondeling antwoord O-000049/2020
aan de Commissie
Artikel 136 van het Reglement
Juan Fernando López Aguilar
namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
In 2013 stelden het Parlement en de Raad Verordening (EU) nr. 1289/2013 vast, waarbij onder andere het zogenaamde wederkerigheidsmechanisme van Verordening (EG) nr. 539/2001 (na codificatie Verordening (EU) 2018/1806) werd gewijzigd. Het doel van dit mechanisme is ervoor te zorgen dat EU-burgers, wanneer zij naar een derde land reizen, aan dezelfde voorwaarden worden onderworpen als onderdanen van dat derde land die naar de EU reizen. Het wederkerigheidsmechanisme zet een procedure in werking met precieze termijnen en met maatregelen die moeten worden genomen om een situatie van niet-wederkerigheid te beëindigen op het moment dat een lidstaat de Commissie informeert over een dergelijke situatie. Op 12 april 2014 publiceerde de Commissie kennisgevingen van vijf lidstaten [1] .
Het mechanisme voorziet erin dat de Commissie, na tussenfasen, “indien het derde land de visumplicht niet heeft opgeheven binnen 24 maanden na de datum van bekendmaking van de kennisgeving, een gedelegeerde handeling vast[stelt], waarbij de visumvrijstelling tijdelijk, voor een periode van twaalf maanden, voor de onderdanen van dat derde land wordt opgeschort” [2] .
In plaats van de gedelegeerde handeling in te dienen, zoals vereist, besloot de Commissie echter een reeks mededelingen voor te leggen om de stand van zaken toe te lichten.
Tegen deze achtergrond wordt de Commissie verzocht op de volgende vragen antwoord te geven:
- 1.Is zij het eens met de juridische beoordeling op grond waarvan zij verplicht is een gedelegeerde handeling vast te stellen – waarbij de visumvrijstelling tijdelijk wordt opgeschort voor onderdanen van derde landen die de visumplicht niet hebben opgeheven voor burgers van bepaalde EU-lidstaten – binnen een periode van 24 maanden na de datum van bekendmaking van een kennisgeving, die in dit geval op 12 april 2016 is verstreken?
- 2.Indien de Commissie het eens is met de beoordeling dat zij verplicht is een gedelegeerde handeling vast te stellen: wanneer zal zij de gedelegeerde handeling indienen?
- 3.Indien de Commissie het hiermee niet eens is, wat zijn hiervoor haar redenen?
Ingediend: 22/07/2020
Vervalt: 23/10/2020