Index 
Aangenomen teksten
Dinsdag 17 december 2024 - Straatsburg
Verkiezing van de Ombudsman
 Stopzetten van het Europese ODR-platform
 Ontbossingsverordening: bepalingen betreffende de datum van toepassing
 RESTORE – Regionale noodhulp voor wederopbouw
 Specifieke maatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) voor lidstaten die zijn getroffen door natuurrampen
 Bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest”
 Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2024/002 BE/Limburg machinery and paper – België
 Activiteiten van de Europese Ombudsman – jaarverslag 2023

Verkiezing van de Ombudsman
PDF 134kWORD 43k
Besluit
Bijlage
Besluit van het Europees Parlement van 17 december 2024 houdende verkiezing van de Europese Ombudsman (2024/2062(INS))

Het Europees Parlement,

—  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 24, derde alinea, en artikel 228,

—  gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,

—  gezien zijn Verordening (EU, Euratom) 2021/1163 van 24 juni 2021 inzake het statuut en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de Europese Ombudsman (statuut van de Europese Ombudsman) en tot intrekking van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom(1),

—  gezien artikel 237 van zijn Reglement,

—  gezien de oproep tot kandidaatstelling(2),

—  gezien zijn stemming van 17 december 2024,

1.  verkiest Teresa ANJINHO om de functie van Europese Ombudsman uit te oefenen tot het eind van de zittingsperiode;

2.  verzoekt Teresa ANJINHO voor het Hof van Justitie de eed af te leggen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het besluit als bijlage bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie;

4.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Hof van Justitie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 17 december 2024

houdende verkiezing van de Europese Ombudsman

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 24, derde alinea, en artikel 228,

gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,

gezien zijn Verordening (EU, Euratom) 2021/1163 van 24 juni 2021 inzake het statuut en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de Europese Ombudsman (statuut van de Europese Ombudsman) en tot intrekking van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom(3),

gezien artikel 237 van zijn Reglement,

gezien de oproep tot kandidaatstelling(4),

gezien zijn stemming van 17 december 2024,

BESLUIT:

Teresa ANJINHO te verkiezen om de functie van Europese Ombudsman uit te oefenen tot het eind van de zittingsperiode.

Gedaan te Straatsburg, 17 december 2024

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

R. METSOLA

(1)PB L 253, 16.7.2021, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/1163/oj.
(2)PB C, C/2024/4914, 30.8.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/4914/oj.
(3)PB L 253, 16.7.2021, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/1163/oj.
(4)PB C, C/2024/4914, 30.8.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/4914/oj.


Stopzetten van het Europese ODR-platform
PDF 120kWORD 43k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2024 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EU) nr. 524/2013 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2017/2394 en (EU) 2018/1724 wat betreft het stopzetten van het Europese platform voor onlinegeschillenbeslechting (14152/1/2024 – C10-0199/2024 – 2023/0375(COD))
P10_TA(2024)0057A10-0028/2024

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (14152/1/2024 – C10‑0199/2024),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 februari 2024(1),

–  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2023)0647),

–  gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 68 van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken (A10‑0028/2024),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.  constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.  verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.  verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

(1)PB C, C/2024/2482, 23.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/2482/oj.
(2)Aangenomen teksten van 13.4.2024, P9_TA(2024)0140.


Ontbossingsverordening: bepalingen betreffende de datum van toepassing
PDF 149kWORD 48k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2024 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2023/1115 wat betreft de bepalingen betreffende de datum van toepassing (COM(2024)0452 – C10-0119/2024 – 2024/0249(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2024)0452),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10-0119/2024),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 oktober 2024(1),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

–  gezien het op grond van artikel 75, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brieven van 16 oktober 2024 en 4 december 2024 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien de artikelen 60 en 170 van zijn Reglement,

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);

2.  neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij deze resolutie is gevoegd;

3.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2024 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2023/1115 wat betreft de bepalingen betreffende de datum van toepassing

P10_TC1-COD(2024)0249


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad(5) werd vastgesteld om ontbossing en bosdegradatie terug te dringen. Zij voorziet in voorschriften betreffende het in de Unie in de handel brengen en het op de markt van de Unie aanbieden, alsmede de uitvoer uit de Unie, van relevante producten, zoals opgenomen in bijlage I, die relevante grondstoffen, zijnde runderen, cacao, koffie, oliepalm, rubber, soja en hout, bevatten of daarmee zijn gevoederd of vervaardigd. Zij heeft met name tot doel ervoor te zorgen dat die grondstoffen en relevante producten alleen in de Unie in de handel worden gebracht, op de markt van de Unie worden aangeboden of worden uitgevoerd als zij ontbossingsvrij zijn, zijn geproduceerd overeenkomstig de relevante wetgeving van het land van productie en vergezeld gaan van een zorgvuldigheidsverklaring. De meeste bepalingen van die verordening moeten met ingang van 30 december 2024 van toepassing zijn.

(2)  Om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van Verordening (EU) 2023/1115 worden bereikt, moeten marktdeelnemers en handelaren die relevante producten op de markt aanbieden of uitvoeren overeenkomstig artikel 8 van die verordening zorgvuldigheid betrachten om aan te tonen dat de relevante producten aan de voorschriften van die verordening voldoen. Marktdeelnemers zijn verantwoordelijk voor een grondig onderzoek, en een grondige analyse, van hun eigen bedrijfsactiviteiten, waarvoor in de eerste plaats bij elke specifieke leverancier gegevens moeten worden verzameld die relevant zijn voor Verordening (EU) 2023/1115, alsmede passende documentatie ter staving van die gegevens.

(3)  De Commissie heeft substantiële stappen gezet om de toepassing van Verordening (EU) 2023/1115 te vergemakkelijken, in overleg met de lidstaten en belanghebbenden. Met name de richtsnoeren voor Verordening (EU) 2023/1115 betreffende ontbossingsvrije producten vormen een leidraad voor marktdeelnemers, handelaren en bevoegde autoriteiten over de belangrijkste verplichtingen van Verordening (EU) 2023/1115 en verduidelijken onder meer de interpretatie van de definitie van “landbouwgebruik”, met name met betrekking tot het omzetten van bossen in grond die niet voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt, zoals gevraagd door het Europees Parlement en de Raad.

(4)  Daarnaast biedt de mededeling van de Commisie van 7 november 2024 betreffende het Strategisch Kader voor internationale samenwerking in het kader van Verordening (EU) 2023/1115 betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden een alomvattende structuur voor samenwerking met derde landen om de uitvoering van Verordening (EU) 2023/1115 te vergemakkelijken. Het bevat ook de algemene beginselen die de Commissie voornemens is toe te passen bij de indeling van landen, of delen daarvan, als landen met een laag risico of landen met eenhoog risico, overeenkomstig artikel 29, lid 3, van Verordening (EU) 2023/1115.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2024/3084(6) van de Commissie voorziet in een informatiesysteem en toegang tot dat systeem voor marktdeelnemers en handelaren en, indien van toepassing, hun gemachtigde vertegenwoordigers, bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten om hun respectieve verplichtingen zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2023/1115 na te kunnen komen. Marktdeelnemers en handelaren zouden dus zelfs vóór de datum van toepassing van Verordening (EU) 2023/1115 zorgvuldigheidsverklaringen kunnen registreren en indienen.

(6)  De datum van toepassing van de in artikel 38, lid 2, van Verordening (EU) 2023/1115 vermelde bepalingen die verplichtingen voor marktdeelnemers, handelaren en bevoegde autoriteiten bevatten, moet met twaalf maanden worden uitgesteld. Dit is noodzakelijk om derde landen, lidstaten, marktdeelnemers en handelaren in staat te stellen zich volledig voor te bereiden, onder meer om die marktdeelnemers en handelaren in staat te stellen de nodige stelsels van zorgvuldigheidseisen voor alle relevante grondstoffen en producten in te voeren, zodat zij hun verplichtingen volledig kunnen nakomen.

(7)  In het licht van het uitstel met twaalf maanden van de in artikel 38, lid 2, van Verordening (EU) 2023/1115 vastgestelde datum van toepassing, moeten de datums in onderling samenhangende bepalingen van die verordening, namelijk de datums die zijn vastgesteld voor de intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad(7) en voor de uitgestelde toepassing van de in dat lid genoemde bepalingen op micro-ondernemingen of kleine ondernemingen, dienovereenkomstig worden aangepast.

(8)  Om marktdeelnemers en handelaren echter ruim voor de datum ´vanaf welke hun zorgvuldigheidsverplichtingen van toepassing zijn, informatie te verstrekken over de toekenning van risico’s aan relevante productielanden, moet de datum waarop de Commissie landen, of delen daarvan, als laag of hoog risico moet aanmerken, met slechts zes maanden worden uitgesteld.

(9)  Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk om de datum van toepassing van de bepalingen van Verordening (EU) 2023/1115 die verplichtingen voor marktdeelnemers, handelaren en bevoegde autoriteiten bevatten uit te stellen, niet door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar enkel door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(10)  Verordening (EU) 2023/1115 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)  Deze verordening moet met spoed in werking treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie om ervoor te zorgen dat deze verordening in werking treedt voor de oorspronkelijke datum van toepassing van Verordening (EU) 2023/1115,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) 2023/1115

Verordening (EU) 2023/1115 wordt als volgt gewijzigd:

1)  in artikel 29 wordt lid 2 vervangen door:"

“2. Op 29 juni 2023 zal aan alle landen een standaardrisiconiveau worden toegekend. De Commissie merkt landen, of delen daarvan, aan als laag of hoog risico overeenkomstig lid 1 van dit artikel. De lijst van landen, of delen daarvan, met een laag of hoog risico wordt bekendgemaakt door middel van uitvoeringshandelingen die uiterlijk op 30 juni 2025 volgens de in artikel 36, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure worden vastgesteld. Deze lijst wordt zo vaak als in het licht van nieuw bewijsmateriaal nodig is herzien en zo nodig bijgewerkt.”;

"

2)  artikel 37 wordt vervangen door:"

“Artikel 37

Intrekking

1.  Verordening (EU) nr. 995/2010 wordt ingetrokken met ingang van 30 december 2025.

2.  Verordening (EU) nr. 995/2010 blijft echter tot 31 december 2028 van toepassing op hout en houtproducten als omschreven in artikel 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 995/2010 die vóór 29 juni 2023 zijn geproduceerd en met ingang van 30 december 2025 in de handel zijn gebracht.

3.  In afwijking van artikel 1, lid 2, van deze verordening moeten hout en houtproducten als omschreven in artikel 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 995/2010 die vóór 29 juni 2023 zijn geproduceerd en met ingang van 31 december 2028 in de handel zijn gebracht, voldoen aan artikel 3 van deze verordening.”;

"

3)  in artikel 38 worden de leden 2 en 3 vervangen door:"

“2. Met inachtneming van lid 3 van dit artikel zijn de artikelen 3 tot en met 13, de artikelen 16 tot en met 24, en de artikelen 26, 31 en 32 van toepassing met ingang van 30 december 2025.

3.  Behalve wat betreft de in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 995/2010 opgenomen producten zijn, voor marktdeelnemers die zich uiterlijk op 31 december 2020 krachtens artikel 3, lid 1 respectievelijk lid 2, van Richtlijn 2013/34/EU als micro- of kleine onderneming hebben gevestigd, de in lid 2 van dit artikel genoemde artikelen van toepassing met ingang van 30 juni 2026.”.

"

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Verklaring van de Commissie naar aanleiding van de vaststelling van Verordening 2024/… van het Europees Parlement en de Raad van … tot wijziging van Verordening (EU) 2023/1115 wat betreft de bepalingen betreffende de datum van toepassing(8)1

De Commissie blijft zich inzetten om de lasten voor het bedrijfsleven te verlichten door de administratieve verplichtingen te beperken en onnodige bureaucratie weg te nemen.

In het kader van Verordening (EU) 2023/1115 betekent dit dat de Commissie meer verduidelijkingen zal geven en zal kijken naar verdere vereenvoudiging, en de rapportage- en documentatieverplichtingen zal stroomlijnen om deze zoveel mogelijk te beperken, helemaal in lijn met de doelstellingen van de verordening. Met dit voor ogen en om deze problemen aan te pakken, zal de Commissie een bijgewerkte versie van de richtsnoeren en veelgestelde vragen publiceren. De Commissie zal ook blijven reageren op feedback van belanghebbenden en lidstaten, en de handelaren en marktdeelnemers bij de uitvoering bijstaan, met name wat betreft de verplichting om voor de hele waardeketen zorgvuldigheidsverklaringen in te dienen.

De Commissie zet vaart achter de inwerkingstelling van het informatiesysteem om handelaren en marktdeelnemers, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten, in staat te stellen aan de vereisten van de verordening te voldoen. Daarnaast is de benchmarking van risicocategorieën cruciaal voor de nodige voorspelbaarheid bij de toepassing van de verordening voor marktdeelnemers, handelaren, producerende landen en bevoegde autoriteiten. De Commissie maakt zich er sterk voor dat het informatiesysteem en de voorgestelde risicoclassificatie zo snel mogelijk beschikbaar zijn, uiterlijk zes maanden voordat de verordening van toepassing wordt.

In het kader van de algemene evaluatie van de verordening, die tegen 30 juni 2028 wordt verwacht, onderzoekt de Commissie aanvullende maatregelen om de administratieve lasten te vereenvoudigen en te beperken, al dan niet op basis van een effectbeoordeling. Hierbij wordt ook ingegaan op de behoefte aan en de haalbaarheid van minder strenge eisen voor inkoop uit landen of delen daarvan die positief presteren, in lijn met de doelstellingen van de verordening.

(1) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(2) Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 14 november 2024 (Aangenomen teksten, P10_TA(2024)0031).
(3)Advies van 23 oktober 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(4)Standpunt van het Europees Parlement van 17 december 2024.
(5)Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 206).
(6)Uitvoeringsverordening (EU) 2024/3084 van de Commissie van 4 december 2024 betreffende de werking van het informatiesysteem overeenkomstig Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden (PB L, 2024/3084, 6.12.2024, ELI: http//data.europa.eu/eli/reg_impl/2024/3084/oj).
(7) Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23).
(8)+1 PB: gelieve het nummer en de datum van het document in procedure 2024/0249(COD) in te voegen en de publicatiegegevens in de voetnoot toe te voegen.


RESTORE – Regionale noodhulp voor wederopbouw
PDF 182kWORD 60k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2024 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad RESTORE — Regionale noodhulp voor wederopbouw tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1058 en Verordening (EU) 2021/1057 (COM(2024)0496 – C10-0147/2024 – 2024/0275(COD))
P10_TA(2024)0059A10-0031/2024

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2024)0496),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 164, artikel 175, lid 3, en artikel 178 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0147/2024),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de begrotingsbeoordeling door de Begrotingscommissie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 4 december 2024(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 21 november 2024(2),

–  gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 6 december 2024 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien de artikelen 60, 59 en 58 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A10‑0031/2024),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2024 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2021/1057 en (EU) 2021/1058 wat betreft regionale noodhulp voor wederopbouw (RESTORE)

P10_TC1-COD(2024)0275


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 164, artikel 175, lid 3, en artikel 178,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s(4),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  De recente overstromingen en bosbranden in Midden-, Oost- en Zuid-Europa hebben verwoestende gevolgen gehad voor de bevolking die in deze regio’s woont. In veel steden en dorpen zal een uitgebreide wederopbouw nodig zijn om beschadigde infrastructuur en uitrusting te herstellen. Er zijn onmiddellijke maatregelen nodig om de sociale en economische gevolgen van die natuurrampen te verzachten. Bovendien hebben mensen onmiddellijk behoefte aan materiële basishulp. Daarenboven is er steun voor het behoud van banen nodig om werknemers en zelfstandigen te helpen hun baan gedurende een beperkte periode te behouden wanneer zij als gevolg van een natuurramp geen toegang hebben tot hun gebruikelijke werkplek. Om de verwoestende gevolgen van natuurrampen voor de volksgezondheid aan te pakken, moet ook toegang tot gezondheidszorg aan mensen die op sociaal-economisch vlak niet acuut kwetsbaar zijn mogelijk zijn. Er zijn aanwijzingen dat het aantal natuurrampen in de toekomst waarschijnlijk zal toenemen. Daarom is het passend een tijdelijk kader tot stand te brengen dat voorziet in flexibiliteit en financiële steun, en tegelijk het strategische langetermijnkarakter van investeringen in het kader van het cohesiebeleid in stand houdt.

(2)  Om de lasten voor de begrotingen van de betrokken lidstaten snel te verlichten en het risico op nieuwe territoriale verschillen te beperken, moet aan lidstaten, regio’s, lokale overheden en mensen die zwaar getroffen zijn door dergelijke natuurrampen doeltreffende steun worden verleend uit het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad(6), alsmede uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds die geregeld worden bij Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad(7), naast de middelen die beschikbaar zijn uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad(8).

(3)  Om de door natuurrampen getroffen lidstaten extra flexibiliteit te bieden, moet worden voorzien in een nieuwe specifieke doelstelling in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” om de financiële steun van het EFRO en het Cohesiefonds beschikbaar te stellen voor wederopbouw naar aanleiding van dergelijke rampen.

(4)  Beleidsdoelstelling 2, die groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en risicobeheersing, en duurzame stedelijke mobiliteit bevordert, als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad(9), in het kader waarvan de nieuwe specifieke doelstelling moet worden ingevoerd, ondersteunt rechtstreeks de doelstellingen van de Europese Green Deal. De mededeling van de Commissie van 24 februari 2021 getiteld “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen – de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” is gericht op de ontwikkeling van aanpassingsmaatregelen om de risico’s in verband met rampen als gevolg van klimaatverandering, zoals overstromingen, bosbranden of droogten, te beheersen. De continuïteit en versterking van geplande investeringen in rampenpreventie en -paraatheid, alsook klimaatadaptatie, moeten worden gewaarborgd om de gevolgen van de steeds frequentere natuurrampen, met inbegrip van door het klimaat veroorzaakte rampen, te beperken. Inspanningen voor wederopbouw mogen niet ten koste gaan van investeringen in structurele rampenpreventie en -paraatheid op lange termijn. De toepassing van klimaatbestendigheid en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” moet worden gewaarborgd bij investeringen in infrastructuur om de veerkracht van door de Unie gefinancierde infrastructuur te vergroten in het licht van toekomstige, frequentere en ernstige door het klimaat veroorzaakte rampen.

(5)  Overeenkomstig het toepassingsgebied van de steun uit het EFRO, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1058, kan steun voor wederopbouw naar aanleiding van natuurrampen in het kader van de nieuwe specifieke doelstelling betrekking hebben op het herstel van beschadigde of vernietigde infrastructuur, zoals openbare infrastructuur of veerkrachtige en duurzame investeringen in vaste activa voor bedrijven en uitrusting, indien nodig ook op een andere locatie of onder een vorm die niet identiek is aan de oorspronkelijke vorm. Voorts kan steun worden verleend voor het herstel van natuurgebieden, biodiversiteit en groene infrastructuur, onder meer in Natura 2000-gebieden. Het kan hierbij gaan om relevante maatregelen voor herbebossing. Het Cohesiefonds kan ook steun verlenen voor de nieuwe specifieke doelstelling voor zover deze in overeenstemming is met het toepassingsgebied van de steun uit het Cohesiefonds dat is vastgelegd in Verordening (EU) 2021/1058.

(6)  In het kader van wederopbouw naar aanleiding van natuurrampen moet in het selectieproces prioriteit worden gegeven aan concrete acties die gebaseerd zijn op het “betere wederopbouw”-beginsel. Dat beginsel houdt in dat de herstel-, sanerings- en wederopbouwfasen na een ramp worden gebruikt om de weerbaarheid van gemeenschappen te vergroten door het integreren van maatregelen ter vermindering van het risico op rampen, zoals aangegeven in het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030 van de Verenigde Naties. Tegelijkertijd moet steun voor de geselecteerde concrete acties evenredig blijven en de beste verhouding vertegenwoordigen tussen het steunbedrag en de doelstelling om rampenbestendigheid te waarborgen. Voorts kan, indien een lidstaat in aanmerking komt voor steun uit het SFEU voor de financiering van essentiële concrete acties voor noodhulp en herstel waarmee de staat van de infrastructuur van vóór de natuurramp wordt hersteld, de steun uit het EFRO en het Cohesiefonds als aanvulling op het SFEU worden gebruikt om de functionaliteit van de getroffen infrastructuur te verbeteren teneinde de capaciteit, duurzaamheid en weerbaarheid ervan tegen toekomstige natuurrampen te vergroten. Het doel van de steun uit het EFRO en het Cohesiefonds is om veerkracht en risicoparaatheid te vergroten.

(7)  Om te veel betaalde bedragen uit te sluiten, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat steun uit het ESF+, het EFRO of het Cohesiefonds niet overlapt met steun uit een ander Unie-instrument, uit een nationaal instrument of uit een particuliere verzekeringsregeling.

(8)  Om op de gevolgen van natuurrampen te reageren, moeten de lidstaten, via specifieke prioriteiten, kunnen voorzien in gerichte, snelle en onmiddellijke hulp om de negatieve sociaal-economische gevolgen van dergelijke rampen te verzachten. Daarnaast moeten de lidstaten, al dan niet in het kader van de specifieke prioriteit, tijdelijke maatregelen ten behoeve van mensen die rechtstreeks door natuurrampen zijn getroffen, kunnen ondersteunen in de vorm van voedselhulp en/of materiële basishulp, zonder dat zij verplicht zijn in begeleidende maatregelen te voorzien. Indien strikt noodzakelijk en gerechtvaardigd, moeten de lidstaten ook voorzien in regelingen voor arbeidsduurvermindering om werknemers en zelfstandigen die getroffen zijn door de gevolgen van natuurrampen in staat te stellen om hun baan te behouden zonder in actieve maatregelen te voorzien, tenzij die maatregelen door het nationale recht worden opgelegd, alsmede maatregelen om toegang tot gezondheidszorg te verzekeren, ook voor mensen die op sociaal-economisch vlak niet acuut kwetsbaar zijn. Daarom is het passend om voor een beperkte periode te voorzien in flexibiliteit voor dergelijke tijdelijke maatregelen uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1057.

(9)  De middelen ter ondersteuning van de respons op natuurrampen moeten worden geprogrammeerd in het kader van een of meer specifieke prioriteiten met een medefinancieringspercentage van maximaal 95 %. De lidstaten kunnen gebruikmaken van de bestaande mogelijkheden om toewijzingen over te dragen tussen fondsen van het cohesiebeleid waarin Verordening (EU) 2021/1060 voorziet, teneinde de in het kader van die specifieke prioriteiten beschikbare middelen te verhogen. Zij kunnen ook middelen uit een van de beleidsdoelstellingen opnieuw toewijzen, met inachtneming van de toepasselijke regels.

(10)  De totale middelen die in het kader van de specifieke prioriteiten worden geprogrammeerd, moeten worden beperkt tot maximaal 10 % van de initiële totale nationale toewijzing van de lidstaat voor het ESF+ en het EFRO ▌. Het moet mogelijk zijn die middelen te programmeren door middel van meer dan één programmawijziging en deze aan te wenden voor meer dan één ramp. Het beginsel dat betalingen van de Commissie moeten worden gedaan overeenkomstig de begrotingskredieten en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van financiering moet van toepassing blijven.

(11)  Om onmiddellijke steun te verlenen voor investeringen voor wederopbouw naar aanleiding van natuurrampen, alsook om de negatieve sociaal-economische gevolgen van dergelijke natuurrampen te verzachten, moet voorzien worden in een extra bedrag aan uitzonderlijke voorfinanciering met betrekking tot de specifieke prioriteiten. De regels die gelden voor die bedragen aan uitzonderlijke voorfinanciering moeten stroken met de regels voor voorfinanciering van Verordening (EU) 2021/1060.

(12)  Om de lidstaten in staat te stellen de gevolgen van natuurrampen die tussen 1 januari 2024 en 31 december 2025 optreden volledig aan te pakken, moet het hun beheerautoriteiten worden toegestaan concrete acties die fysiek zijn voltooid of volledig zijn uitgevoerd voordat de financieringsaanvraag in het kader van het programma bij de beheerautoriteit is ingediend, voor steun te selecteren, op voorwaarde dat de concrete actie een respons vormt op een dergelijke natuurramp.

(13)  Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk, in het licht van de recente overstromingen en bosbranden in Midden-, Oost- en Zuid-Europa, de negatieve sociaal-economische gevolgen van natuurrampen verzachten door de Verordeningen (EU) 2021/1057 en (EU) 2021/1058 te wijzigen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(14)  De Verordeningen (EU) 2021/1057 en (EU) 2021/1058 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15)  Gezien de verwoestende gevolgen van recente natuurrampen en de urgentie om onmiddellijke steun te verlenen aan lidstaten, wordt het nodig geacht gebruik te maken van de uitzondering op de periode van acht weken genoemd in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(16)  Gezien de urgentie van de situatie met betrekking tot de natuurrampen is het passend dat deze verordening in werking treedt op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) 2021/1057

In Verordening (EU) 2021/1057 wordt het volgende artikel ingevoegd:"

“Artikel 12 ter

Steun om de negatieve sociaal-economische gevolgen van natuurrampen te verzachten

1.  De lidstaten kunnen het ESF+ gebruiken om steun te verlenen om de negatieve sociaal-economische gevolgen van natuurrampen die tussen 1 januari 2024 en 31 december 2025 optreden te verzachten. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een natuurramp verstaan een grote natuurramp of een regionale natuurramp zoals gedefinieerd in artikel 2, leden 2 en 3, respectievelijk, van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad*. Dit kan een natuurramp omvatten die leidt tot directe schade onder de in artikel 2, leden 2 en 3, van die verordening vastgestelde drempels, mits deze door een bevoegde overheidsinstantie van de lidstaat als een natuurramp is erkend. Indien de natuurramp die leidt tot directe schade onder de in artikel 2, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 2012/2002 vastgestelde drempels optreedt na … [datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening], wordt deze beschouwd als een natuurramp, mits deze door een bevoegde overheidsinstantie van de desbetreffende lidstaat binnen twaalf weken na de datum van het optreden van de eerste schade als gevolg van die natuurramp als dusdanig is erkend.

2.  Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel kunnen middelen worden geprogrammeerd in het kader van de specifieke prioriteiten van de betrokken programma’s. Voor de gehele programmeringsperiode worden de totale in het kader van die specifieke prioriteiten op grond van artikel 3, lid 1 ter, van Verordening (EU) 2021/1058 uit het ESF+, alsmede uit het EFRO en het Cohesiefonds toegewezen middelen beperkt tot maximaal 10 % van de initiële totale nationale toewijzing van het ESF+ en het EFRO ▌. De betrokken programmawijziging wordt ingediend binnen zes maanden na de datum waarop de natuurramp is opgetreden of, indien de natuurramp optrad vóór ... [datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening], uiterlijk op ... [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening].

3.  De in lid 2 van dit artikel bedoelde specifieke prioriteiten kunnen elk van de specifieke doelstellingen van artikel 4, lid 1, van deze verordening ondersteunen.

4.  Indien strikt noodzakelijk als een tijdelijke maatregel kunnen regelingen voor arbeidsduurvermindering die zijn bedoeld als respons op de gevolgen van een natuurramp zonder dat deze hoeven te worden gecombineerd met actieve maatregelen, alsook toegang tot gezondheidszorg, ook voor mensen die op sociaal-economisch vlak niet acuut kwetsbaar zijn, in aanmerking komen voor financiering gedurende maximaal 18 maanden vanaf de datum waarop de natuurramp is opgetreden.

5.  In afwijking van artikel 19, lid 4, zijn de lidstaten niet verplicht de verstrekking van voedselhulp en/of materiële basishulp aan te vullen met begeleidende maatregelen in het kader van de specifieke doelstelling van artikel 4, lid 1, punt m), wanneer die verstrekking bedoeld is als respons op de gevolgen van een natuurramp. Dergelijke verstrekking van voedselhulp en/of materiële basishulp zonder begeleidende maatregelen kan in aanmerking komen voor financiering gedurende maximaal zes maanden vanaf de datum waarop de natuurramp is opgetreden en in elk geval na 1 januari 2024.

6.  In afwijking van artikel 63, lid 6, van Verordening (EU) 2021/1060 kan de betrokken beheerautoriteit in het kader van een specifieke prioriteit, concrete acties voor steun selecteren die fysiek voltooid zijn of volledig zijn uitgevoerd voordat de financieringsaanvraag bij de beheerautoriteit is ingediend, op voorwaarde dat de concrete actie een respons vormt op een natuurramp die optreedt tussen 1 januari 2024 en 31 december 2025.

7.  De Commissie betaalt 25 % van de toewijzing aan de in lid 2 van dit artikel bedoelde specifieke prioriteiten, overeenkomstig het besluit tot goedkeuring van de programmawijziging als uitzonderlijke voorfinanciering naast de jaarlijkse voorfinanciering voor het programma waarin artikel 90, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2021/1060 voorziet. Die uitzonderlijke voorfinanciering wordt binnen zestig dagen na de vaststelling van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de programmawijziging betaald, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen. Wanneer de toewijzing voor die prioriteiten vervolgens wordt verhoogd, wordt een aanvullend voorfinancieringsbedrag betaald, dat overeenkomt met 25% van de verhoging.

Overeenkomstig artikel 90, lid 5, eerste alinea, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt het als uitzonderlijke voorfinanciering betaalde bedrag uiterlijk met het laatste boekjaar in de rekeningen van de Commissie vereffend.

Overeenkomstig artikel 90, lid 6, van Verordening (EU) 2021/1060 worden eventuele door de uitzonderlijke voorfinanciering gegeneerde renteopbrengsten op dezelfde wijze voor het betrokken programma gebruikt als het ESF+ en opgenomen in de rekeningen van het laatste boekjaar.

Overeenkomstig artikel 97, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt de uitzonderlijke voorfinanciering niet geschorst.

Overeenkomstig artikel 105, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 omvat de voorfinanciering die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de vrij te maken bedragen, de betaalde uitzonderlijke voorfinanciering.

8.  In afwijking van artikel 112, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 bedraagt het maximale medefinancieringspercentage voor een specifieke prioriteit die is vastgesteld voor ondersteuning bij het verzachten van negatieve sociaal-economische gevolgen van een natuurramp op grond van lid 2 van dit artikel, 95 %.

De lidstaten zorgen ervoor dat steun uit een ander Unie-instrument, uit een nationaal instrument of uit een particuliere verzekeringsregeling die wordt ontvangen voor concrete acties die zijn geselecteerd in reactie op een natuurramp, in mindering wordt gebracht op de uitgaven die zijn opgenomen in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag.

_____________

* Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2002/2012/oj).”.

"

Artikel 2

Wijzigingen van Verordening (EU) 2021/1058

Verordening (EU) 2021/1058 wordt als volgt gewijzigd:

1.  artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)  aan lid 1, punt b), wordt het volgende punt toegevoegd:"

“x) het ondersteunen van investeringen voor wederopbouw naar aanleiding van een natuurramp die optreedt tussen 1 januari 2024 en 31 december 2025;”;

"

b)  het volgende lid wordt ingevoegd:"

“1 ter. Voor de toepassing van lid 1, punt b), x), van dit artikel wordt onder een natuurramp verstaan een grote natuurramp of een regionale natuurramp zoals gedefinieerd in artikel 2, leden 2 en 3, respectievelijk, van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad*. Dit kan een natuurramp omvatten die leidt tot directe schade onder de in artikel 2, leden 2 en 3, van die verordening vastgestelde drempels, mits deze door een bevoegde overheidsinstantie van de lidstaat als een natuurramp is erkend.

Indien de natuurramp die leidt tot directe schade onder de in artikel 2, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad vastgestelde drempels, optreedt na … [datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening], wordt deze beschouwd als natuurramp, mits deze door een bevoegde overheidsinstantie van de desbetreffende lidstaat binnen twaalf weken na de datum van het optreden van de eerste schade als gevolg van die natuurramp als dusdanig is erkend.

De middelen die in het kader van de in lid 1, punt b), x), van dit artikel bedoelde specifieke doelstelling worden toegewezen, worden in het kader van specifieke prioriteiten van programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” overeenkomstig de respectieve beleidsdoelstelling geprogrammeerd. Voor de gehele programmeringsperiode worden de in het kader van die specifieke doelstelling toegewezen middelen en de op grond van artikel 12 ter, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1057 vastgestelde specifieke prioriteiten beperkt tot maximaal 10 % van de initiële totale nationale toewijzing van het ESF+ en het EFRO ▌. De betrokken programmawijziging wordt ingediend binnen zes maanden na de datum waarop de schade als gevolg van de natuurramp voor het eerst is opgetreden of, indien de natuurramp optrad vóór ... [de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening], uiterlijk op ... [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening].

De Commissie betaalt 25 % van de toewijzing aan de in de derde alinea van dit lid bedoelde prioriteiten overeenkomstig het besluit tot goedkeuring van de programmawijziging als uitzonderlijke voorfinanciering naast de jaarlijkse voorfinanciering voor het programma waarin artikel 90, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2021/1060 voorziet. Die uitzonderlijke voorfinanciering wordt binnen zestig dagen na de vaststelling van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de programmawijziging betaald, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen. Wanneer de toewijzing aan die prioriteiten vervolgens wordt verhoogd, wordt een aanvullend voorfinancieringsbedrag betaald dat overeenkomt met 25 % van de verhoging.

Overeenkomstig artikel 90, lid 5, eerste alinea, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt het als uitzonderlijke voorfinanciering betaalde bedrag uiterlijk met het laatste boekjaar in de rekeningen van de Commissie vereffend.

Overeenkomstig artikel 90, lid 6, van Verordening (EU) 2021/1060 worden eventuele door de uitzonderlijke voorfinanciering gegenereerde renteopbrengsten op dezelfde wijze voor het betrokken programma gebruikt als het EFRO of het Cohesiefonds en opgenomen in de rekeningen van het laatste boekjaar.

Overeenkomstig artikel 97, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt de uitzonderlijke voorfinanciering niet geschorst.

Overeenkomstig artikel 105, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 omvat de voorfinanciering die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de vrij te maken bedragen, de betaalde uitzonderlijke voorfinanciering.

In afwijking van artikel 112, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 bedraagt het maximale medefinancieringspercentage voor een specifieke prioriteit die is vastgesteld ter ondersteuning van de in lid 1, punt b), x), van dit artikel bedoelde specifieke doelstelling, 95 %.

De lidstaten zorgen ervoor dat steun uit een ander Unie-instrument, uit een nationaal instrument of uit een particuliere verzekeringsregeling die wordt ontvangen voor concrete acties die zijn geselecteerd in het kader van de in lid 1, punt b), x), van dit artikel bedoelde specifieke doelstelling, in mindering wordt gebracht op de uitgaven die zijn opgenomen in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvraag.

In afwijking van artikel 63, lid 6, van Verordening (EU) 2021/1060 kan de betrokken beheerautoriteit in het kader van een specifieke prioriteit, concrete acties voor steun selecteren die fysiek voltooid zijn of volledig zijn uitgevoerd voordat de financieringsaanvraag bij de beheerautoriteit is ingediend, op voorwaarde dat de concrete actie een respons vormt op een natuurramp die optreedt tussen 1 januari 2024 en 31 december 2025.

_____________

* Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2002/2012/oj).”;

"

(c)  lid 3 wordt vervangen door:"

“3. Het Cohesiefonds ondersteunt BD 2 en 3, met inbegrip van de in lid 1, punt b), x), bedoelde specifieke doelstelling, voor zover deze in overeenstemming is met het toepassingsgebied van de steun als bepaald in artikel 6.”;

"

2.  in tabel 1 van bijlage I wordt de volgende rij toegevoegd onder beleidsdoelstelling 2:"

 

x)  het ondersteunen van investeringen voor wederopbouw naar aanleiding van een natuurramp die optreedt tussen 1 januari 2024 en 31 december 2025

Alle RCO’s vermeld voor specifieke doelstellingen van de BD’s 1 tot en met 4

Alle RCR’s vermeld voor specifieke doelstellingen van de BD’s 1 tot en met 4

”.

"

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(2) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(3)Advies van 4 december 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(4)Advies van 21 november 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(5)Standpunt van het Europees Parlement van 17 december 2024.
(6)Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 21, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/1057/oj).
(7)Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/1058/oj).
(8)Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3).
(9)Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/1060/oj).


Specifieke maatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) voor lidstaten die zijn getroffen door natuurrampen
PDF 162kWORD 56k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2024 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2020/2220 wat betreft specifieke maatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) om aanvullende bijstand te verlenen aan lidstaten die zijn getroffen door natuurrampen (COM(2024)0495 – C10-0148/2024 – 2024/0274(COD))
P10_TA(2024)0060A10-0026/2024

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2024)0495),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0148/2024),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de begrotingsbeoordeling door de Begrotingscommissie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 4 december 2024(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 21 november 2024(2),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 november 2024 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de artikelen 60 en 58 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A10-0026/2024),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2024 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2020/2220 wat betreft specifieke maatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling om aanvullende bijstand te verlenen aan lidstaten die zijn getroffen door natuurrampen

P10_TC1-COD(2024)0274


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité vn de Regio’s(4),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  De recente natuurrampen in Midden- en Oost-Europa, alsook in Zuid-Europa, hebben verwoestende gevolgen gehad voor de plattelandsbevolking die in die regio’s woont en werkt. Een aanzienlijk deel van het landbouw- en bosbouwproductiepotentieel is vernield, waardoor landbouwers, bosbezitters en plattelandsbedrijven in de door natuurrampen getroffen regio’s met aanzienlijke inkomstenverliezen worden geconfronteerd. Om de kwetsbaarheden van het voedselsysteem van de Unie en van plattelandsgemeenschappen als gevolg van die natuurrampen snel aan te pakken, is het passend snel uitzonderlijke doeltreffende steun te verlenen via het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), die wordt uitgevoerd in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma’s, en te voorzien in meer flexibiliteit voor de bestaande regels.

(2)  Om de gevolgen van op of na 1 januari 2024 opgetreden natuurrampen het hoofd te bieden, moet worden voorzien in een nieuwe, uitzonderlijke en tijdelijke maatregel (de “nieuwe maatregel”) voor het aanpakken van de liquiditeitsproblemen die een gevaar vormen voor de continuïteit van landbouw- en bosbouwactiviteiten en de continuïteit van bedrijfsactiviteiten van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) actief op het gebied van de verwerking, afzet of ontwikkeling van landbouw- en bosbouwproducten. Daarnaast moet de in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad(6) beschikbare steun voor het herstel van landbouwproductiepotentieel worden versterkt door te voorzien in meer budgettaire flexibiliteit met betrekking tot de non-regressiedrempel als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad(7) (de “non-regressiedrempel”).

(3)  Aangezien de financiering van de nieuwe maatregel via het Elfpo zal plaatsvinden, dient op de nieuwe maatregel het rechtskader van toepassing te zijn dat voor de programmeringsperiode 2014-2020 is vastgesteld, met name de specifieke bepalingen van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad(8), alsook van de op grond van die verordeningen vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

(4)  De Elfpo-programmeringsperiode is bij Verordening (EU) 2020/2220 verlengd tot en met 31 december 2022, waarbij de uitvoering wordt voortgezet tot en met 31 december 2025. Verordening (EU) 2020/2220 voorziet ook in overgangsbepalingen die tijdens die periode van verlenging van toepassing zijn. Aangezien het Elfpo zich momenteel in die verlengde uitvoeringsperiode bevindt, is het passend de voorwaarden voor de nieuwe maatregel vast te stellen en te voorzien in verdere budgettaire flexibiliteit met betrekking tot de non-regressiedrempel door Verordening (EU) 2020/2220 te wijzigen.

(5)  Om te zorgen voor meer budgettaire flexibiliteit om financiering voor de nieuwe maatregel en de bestaande submaatregel voor het herstel van landbouwproductiepotentieel te realloceren, en tegelijkertijd de geplande investeringen en acties op het gebied van rampenpreventie en –paraatheid, alsookadaptatie aan klimaatverandering voort te zetten teneinde de gevolgen van de steeds frequentere door het klimaat veroorzaakte rampen te beperken, moet het de lidstaten worden toegestaan de non-regressiedrempel te verlagen met maximaal 15 procentpunten, maar niet onder de minimumdrempel van 30 %.

(6)  Om de lidstaten in staat te stellen de gevolgen van natuurrampen die zich op of na 1 januari 2024 voordeden volledig aan te pakken, moet het hun worden toegestaan om ter ondersteuning concrete acties te selecteren die fysiek zijn voltooid of volledig zijn uitgevoerd voordat de financieringsaanvraag in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma bij de beheersautoriteit wordt ingediend, op voorwaarde dat die concrete acties een reactie op dergelijke natuurrampen zijn.

(7)  De steun uit hoofde van de nieuwe maatregel, die het concurrentievermogen van kmo’s en de levensvatbaarheid van landbouwers en bosbezitters beoogt veilig te stellen, moet de beschikbare middelen concentreren op begunstigden die het meest door natuurrampen worden getroffen en die middelen toekennen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria. De steun mag alleen worden verleend aan begunstigden die zijn getroffen door een vernieling van ten minste 30 % van de desbetreffende productie of het desbetreffende potentieel als gevolg van een formeel erkende natuurramp, of maatregelen die zijn vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad(9) in verband met een dergelijke natuurramp.

(8)  Gezien het dringende, tijdelijke en uitzonderlijke karakter van de nieuwe maatregel en de noodzaak van een snelle en eenvoudige uitbetaling van de corresponderende betalingen, moeten een eenmalige betaling en een einddatum voor de toepassing van de nieuwe maatregel worden vastgesteld.

(9)  Om ervoor te zorgen dat de landbouwers, bosbezitters en kmo’s die het meest zijn getroffen door natuurrampenmeer steun krijgen, is het passend de lidstaten toe te staan om de hoogte van de forfaitaire bedragen voor bepaalde categorieën van in aanmerking komende begunstigden aan te passen, bijvoorbeeld door bepaalde marges of brede categorieën van in aanmerking komende begunstigden vast te stellen, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

(10)  Bij de verlening van steun voor de nieuwe maatregel moeten lidstaten rekening houden met de steun die uit hoofde van andere nationale of Uniesteuninstrumenten of private regelingen is verleend om op de impact van natuurrampen te reageren.

(11)  De middelen voor de nieuwe maatregel moeten worden geprogrammeerd met een medefinancieringspercentage van maximaal 100 %.

(12)  Om een adequate financiering te waarborgen van de nieuwe maatregel zonder dat andere doelstellingen van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s in het gedrang komen, moet een maximumpercentage voor de bijdrage van de Unie aan de nieuwe maatregel worden vastgesteld.

(13)  Bij steun voor het herstel van landbouw- en bosbouwproductiepotentieel in reactie op natuurrampen moet prioriteit worden gegeven aan concrete acties op basis van het “betere wederopbouw”-beginsel, dat wil zeggen het gebruik van de herstel-, rehabilitatie en wederopbouwfasen na een ramp om de veerkracht van de land- en bosbouwsector te vergroten door het integreren van maatregelen ter vermindering van het risico op rampen, zoals aangegeven in het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030 van het Bureau van de Verenigde Naties voor rampenrisicovermindering, terwijl ervoor wordt gezorgd dat de geselecteerde concrete acties de beste verhouding vertegenwoordigen tussen het bedrag van de steun en de doelstelling om rampenbestendigheid te waarborgen.

(14)  Ter verlichting van de administratieve lasten voor de door natuurrampen getroffen begunstigden en de lidstaten bij de erkenning van “overmacht” moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om het hele gebied als ernstig door een natuurramp getroffen te beschouwen.

(15)  Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de nieuwe maatregel via de plattelandsontwikkelingsprogramma’s binnen het rechtskader van de programmeringsperiode 2014-2020, zoals verlengd bij Verordening (EU) 2020/2220, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie moeten betrekking hebben op de presentatie van de nieuwe maatregel in de plattelandsontwikkelingsprogramma’s, de monitoring en evaluatie van het plattelandsontwikkelingsbeleid, de presentatie van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen en de uitvoering van controles en sancties. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(10).

(16)  Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het aanpakken en beperken van de impact van natuurrampen op de landbouw- en bosbouwsectoren van de Unie door het verlenen van uitzonderlijke tijdelijke steun via het Elfpo, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(17)  Verordening (EU) 2020/2220 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(18)  Gezien de verwoestende gevolgen van de huidige natuurrampen en de urgentie om de impact ervan op de landbouw- en bosbouwsectoren van de Unie aan te pakken en te beperken, wordt het passend geacht gebruik te maken van de uitzondering op de periode van acht weken waarin is voorzien in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(19)  Met het oog op een soepele uitvoering van de nieuwe maatregel en gezien de dringende noodzaak om de impact van natuurrampen op de landbouw- en bosbouwsectoren van de Unie aan te pakken en te beperken, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2020/2220 wordt als volgt gewijzigd:

1)  in artikel 1 wordt aan lid 2, de volgende alinea toegevoegd:"

“In afwijking van de eerste alinea, tweede zin, van dit lid mogen de lidstaten, wanneer zij middelen realloceren naar en middelen besteden voor maatregelen als bedoeld in artikel 6 bis van deze verordening en in artikel 18, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013, het totale aandeel van de Elfpo-bijdrage dat wordt voorbehouden voor de in artikel 59, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregelen, verlagen. Die verlaging mag niet verder gaan dan de Elfpo-bedragen die zijn gerealloceerd naar de in artikel 6 bis van deze verordening en in artikel 18, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregelen en mag niet meer bedragen dan 15 procentpunten van het totale aandeel van de Elfpo-bijdrage dat in de plattelandsontwikkelingsprogramma’s is vastgesteld voor de in artikel 59, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregelen. Daartoe wordt rekening gehouden met het totale aandeel van de Elfpo-bijdrage dat is vastgesteld in de plattelandsontwikkelingsprogramma’s zoals gepland ten tijde van de verlenging van de looptijd van de door het Elfpo gesteunde programma’s tot en met 31 december 2022, overeenkomstig lid 1 van dit artikel. Het totale aandeel dat wordt voorbehouden voor de in artikel 59, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregelen, mag niet lager zijn dan de in dat artikel vastgestelde minimumdrempel. Dezelfde verlaging in procentpunten kan worden toegepast op de in artikel 58 bis, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde aanvullende middelen zonder reallocatie van middelen naar de in artikel 6 bis van deze verordening en in artikel 18, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregelen.”;

"

2)  in artikel 2 wordt het volgende lid toegevoegd:"

“5. In afwijking van artikel 65, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 kan de beheersautoriteit concrete acties voor steun selecteren die fysiek zijn voltooid of volledig zijn uitgevoerd vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de beheersautoriteit, op voorwaarde dat die concrete acties worden uitgevoerd uit hoofde van de maatregelen bedoeld in artikel 6 bis van deze verordening en in artikel 18, lid 1, punt b), of artikel 24, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en op voorwaarde dat dergelijke concrete acties een reactie vormen op een op of na 1 januari 2024 opgetreden natuurramp.”;

"

3)  de volgende artikelen worden ingevoegd:"

“Artikel 6 bis

Uitzonderlijke tijdelijke steun aan landbouwers, bosbezitters en kmo’s die bijzonder zijn getroffen door natuurrampen

1.  Uit hoofde van dit artikel wordt onder de in dit artikel uiteengezette voorwaarden aan bijzonder door natuurrampen getroffen landbouwers, bosbezitters en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) steun verleend in de vorm van noodbijstand die erop gericht is de continuïteit van hun bedrijfsactiviteiten te waarborgen.

2.  Steun uit hoofde van dit artikel mag slechts worden verleend indien de bevoegde openbare autoriteiten van de lidstaten formeel erkennen dat een natuurramp zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt k), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 is opgetreden op of na 1 januari 2024 en dat die natuurramp of de overeenkomstig Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad* vastgestelde maatregelen om een plantenziekte of plaag uit te roeien of in te dammen, hebben geleid tot de vernieling van ten minste 30 % van de desbetreffende productie of het desbetreffende potentieel.

3.  De steun uit hoofde van dit artikel wordt verleend aan:

   a) landbouwers;
   b) private en publieke bosbezitters en andere privaatrechtelijke en openbare lichamen en verenigingen daarvan, met uitzondering van bossen in staatseigendom die door de staat worden beheerd;
   c) kmo’s actief op het gebied van de verwerking, afzet of ontwikkeling van in bijlage I bij het VWEU vermelde landbouwproducten of katoen, met uitzondering van visserijproducten; of
   d) kmo’s actief op het gebied van de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten.

Wat de verwerking van landbouwproducten betreft, kan de output van het productieproces een product zijn dat niet onder bijlage I bij het VWEU valt.

4.  De lidstaten richten de steun uit hoofde van dit artikel op de meest door natuurrampen getroffen begunstigden door subsidiabiliteitsvoorwaarden vast te stellen op basis van beschikbaar bewijsmateriaal.

5.  De steun uit hoofde van dit artikel neemt de vorm aan van de betaling van een forfaitair bedrag die uiterlijk op 31 december 2025 wordt gedaan, op basis van de uiterlijk op 30 juni 2025 door de bevoegde autoriteit goedgekeurde steunaanvragen. Het niveau van de betaling mag worden gedifferentieerd per categorie begunstigden, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

6.  Het maximumbedrag van de steun uit hoofde van dit artikel bedraagt 42 000 EUR per begunstigde.

7.  Bij het verlenen van steun uit hoofde van dit artikel houden de lidstaten rekening met de steun die wordt verleend in het kader van andere nationale of Uniesteuninstrumenten of private regelingen om te reageren op de impact van natuurrampen, teneinde een goed financieel beheer te waarborgen overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad**, terwijl de steun wordt gericht op begunstigden die het meest zijn getroffen door natuurrampen.

Artikel 6 ter

Bepalingen van toepassing op de uitzonderlijke tijdelijke steun aan landbouwers, bosbezitters en kmo’s die bijzonder zijn getroffen door natuurrampen

1.  De in artikel 6 bis van deze verordening bedoelde uitzonderlijke tijdelijke steun wordt uit het Elfpo gefinancierd als een maatregel in de zin van artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

2.  De maximale Elfpo-bijdrage voor de in artikel 6 bis bedoelde maatregel bedraagt 100 %.

3.  De Elfpo-steun voor de in artikel 6 bis bedoelde maatregel bedraagt niet meer dan 10 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het plattelandsontwikkelingsprogramma voor de jaren 2021-2022.

Artikel 6 quater

Overmacht

Wat betreft de uitvoering van Verordening (EU) nr. 1306/2013 met het oog op de financiering, het beheer en de monitoring van het GLB in het kader van de in artikel 2, lid 2, van die verordening bedoelde erkenning van gevallen van “overmacht”, kan de betrokken lidstaat, wanneer een ernstige natuurramp een welbepaald gebied zwaar treft, dat hele gebied beschouwen als ernstig door die ramp getroffen.

Artikel 6 quinquies

Uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie

1.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met regels die nodig zijn voor de uitvoering van de in artikel 6 bis bedoelde maatregel via plattelandsontwikkelingsprogramma’s binnen het rechtskader dat van toepassing is in de programmeringsperiode 2014-2020, verlengd overeenkomstig artikel 1, met betrekking tot:

   a) de monitoring en evaluatie van het plattelandsontwikkelingsbeleid;
   b) de presentatie van plattelandsontwikkelingsprogramma’s;
   c) de prestentatie van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen;
   d) de uitvoering van controles en sancties.

2.  De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad** bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 6 sexies

Comitéprocedure

1.  Bij de uitoefening van de in artikel 6 quinquies, lid 1, punten a), b) en c), van deze verordening bedoelde uitvoeringsbevoegdheden wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 84 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 ingestelde Comité voor plattelandsontwikkeling. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Bij de uitoefening van de in artikel 6 quinquies, lid 1, punt d), van deze verordening bedoelde uitvoeringsbevoegdheden wordt de Commissie bijgestaan door het bij artikel 103, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad*** ingestelde Comité voor de landbouwfondsen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

_______________

* Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2016/2031/oj).

** Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L, 2024/2509, 26.9.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/2509/oj).

*** Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13, ELI: https://eur-lex.europa.eu/eli/reg/2011/182/oj).

**** Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 187, ELI: https://eur-lex.europa.eu/eli/reg/2021/2116/oj).”.

"

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datumvan de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1)Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(2)Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(3)Advies van 4 december 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(4)Advies van 21 november 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad)
(5)Standpunt van het Europees Parlement van 17 december 2024.
(6)Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/1305/oj).
(7)Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2020/2220/oj).
(8)Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/1306/oj).
(9)Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2016/2031/oj).
(10)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2011/182/oj).


Bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest”
PDF 166kWORD 59k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 december 2024 over het gewijzigde voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/971/EG van de Raad wat betreft het bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest”, de etikettering ervan en de namen van de voor de goedkeuring van en het toezicht op de productie ervan verantwoordelijke autoriteiten (COM(2024)0517 – C10-0167/2024 – 2024/0214(COD))
P10_TA(2024)0061A10-0022/2024

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het gewijzigd voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2024)0517),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0167/2024),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 4 december 2024(1),

–  gezien artikel 60 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A10-0022/2024),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2024 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/971/EG van de Raad wat betreft het bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest”, de etikettering ervan en de namen van de voor de goedkeuring van en het toezicht op de productie ervan verantwoordelijke autoriteiten

P10_TC1-COD(2024)0214


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van de wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Richtlijn 1999/105/EG van de Raad(4) regelt onder meer het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal in de Unie. Die richtlijn heeft betrekking op teeltmateriaal van boomsoorten en kunstmatige hybriden daarvan die in de gehele Unie of in een deel daarvan van belang zijn voor de bosbouw.

(2)  In Beschikking 2008/971/EG van de Raad(5) zijn de voorwaarden vastgesteld, wat de toelating en registratie van uitgangsmateriaal en de daaropvolgende productie van bosbouwkundig teeltmateriaal uit dat uitgangsmateriaal betreft, waaronder bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorieën “van bekende origine”, “geselecteerd” en “gekeurd”, dat is geproduceerd in derde landen die zijn opgenomen in de lijst van bijlage I bij die beschikking, naar de Unie mag worden ingevoerd. De betrokken derde landen hebben de OESO-regeling voor de certificering van bosbouwkundig teeltmateriaal in de internationale handel (de “OESO-regeling voor bosbouwkundig zaaizaad en plantgoed”) uitgevoerd.

(3)  De OESO-regeling voor bosbouwkundig zaaizaad en plantgoed is in 2013 gewijzigd om bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest” op te nemen naast bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorieën “van bekende origine”, “geselecteerd” en “gekeurd”, die sinds 2011 in de OESO-regeling voor bosbouwkundig zaaizaad en plantgoed zijn opgenomen.

(4)  De nationale voorschriften voor de certificering van bosbouwkundig teeltmateriaal (de “nationale voorschriften”) in Canada, Noorwegen, Servië, Zwitserland, Turkije, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten (de “gespecificeerde derde landen”) voorzien in de uitvoering van een officiële veldkeuring tijdens de winning en de verwerking van zaaizaad en de productie van plantgoed.

(5)  Overeenkomstig de nationale voorschriften van de gespecificeerde derde landen moeten de systemen voor de toelating en de registratie van uitgangsmateriaal en de daaropvolgende productie van bosbouwkundig teeltmateriaal uit dat uitgangsmateriaal de OESO-regeling voor bosbouwkundig zaaizaad en plantgoed volgen. Bovendien vereisen die nationale voorschriften dat zaaizaad en plantgoed van de categorieën “van bekende origine”, “geselecteerd”, “gekeurd” en “getest” officieel worden gecertificeerd en de zaaizaadverpakkingen officieel worden gesloten overeenkomstig de OESO-regeling voor bosbouwkundig zaaizaad en plantgoed.

(6)  Bij gebrek aan een besluit op het niveau van de Unie over de gelijkwaardigheid van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest”, mochten de lidstaten op grond van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/773 van de Commissie(6) tijdelijk, tot en met 31 december 2024, besluiten over de gelijkwaardigheid van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest” dat was geproduceerd in de derde landen die zijn opgenomen in de lijst van bijlage I bij Beschikking 2008/971/EG, waaronder de gespecificeerde derde landen. Die machtiging was nodig om risico’s op verstoring van de invoer van bosbouwkundig teeltmateriaal naar de lidstaten te voorkomen.

(7)  Uit bestudering van de nationale voorschriften van de gespecificeerde derde landen met betrekking tot de categorie “getest” is gebleken dat de voorwaarden voor goedkeuring van uitgangsmateriaal als gelijkwaardig aan die van Richtlijn 1999/105/EG moeten worden beschouwd, mits aan de in bijlage II bij Beschikking 2008/971/EG genoemde voorwaarden is voldaan met betrekking tot zaaizaad en plantgoed.

(8)  De in bijlage I bij Beschikking 2008/971/EG vermelde namen en adressen van bepaalde voor de goedkeuring van en het toezicht op de productie verantwoordelijke autoriteiten zijn gewijzigd en moeten daarom worden bijgewerkt.

(9)  Het is mogelijk genetische modificatie te gebruiken voor de productie van zaaizaad of plantgoed van de categorie “getest”. Om ervoor te zorgen dat de gebruikers van bosbouwkundig teeltmateriaal weloverwogen keuzes kunnen maken, moet daarom op het OESO-etiket en op het etiket of document van de leverancier worden vermeld of dat soort modificatie bij de productie van het uitgangsmateriaal voor die categorie is toegepast, zoals momenteel het geval is voor de categorie “gekeurd”.

(10)  Gelet op de toevoeging van de categorie “getest” aan bijlage II bij Beschikking 2008/971/EG, moet, om ervoor te zorgen dat die beschikking duidelijk is en correct wordt toegepast, een bijlage aan die beschikking worden toegevoegd met een tabel waarin de categorieën zijn aangegeven waaronder bosbouwkundig teeltmateriaal dat van de diverse typen uitgangsmateriaal is afgeleid, naar de Unie mag worden ingevoerd. Dit is nodig om te zorgen voor juridische duidelijkheid, voor samenhang met Richtlijn 1999/105/EG, en voor de correcte toepassing van de voorschriften en weloverwogen keuzes door de exploitanten die die beschikking toepassen.

(11)  Beschikking 2008/971/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)  Gezien de noodzaak ervoor te zorgen dat dit besluit in werking treedt vóór het verstrijken van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/773 op 31 december 2024, wordt het passend geacht gebruik te maken van de uitzondering op de periode van acht weken waarin is voorzien door artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(13)  Daar de doelstelling van dit besluit, namelijk de uitbreiding van de bij Beschikking 2008/971/EG vastgestelde gelijkwaardigheidsregeling voor de invoer van bosbouwkundig teeltmateriaal tot de categorie “getest”, niet door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar slechts op het niveau van de Unie, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(14)   Dit besluit moet met spoed in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie om ervoor te zorgen dat het in werking treedt vóór het verstrijken van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/773.

(15)  Aangezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/773 op 31 december 2024 verstrijkt, moet dit besluit met ingang van 1 januari 2025 van toepassing zijn, om de juridische duidelijkheid en continuïteit van de desbetreffende regels te waarborgen,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Beschikking 2008/971/EG

Beschikking 2008/971/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)  in artikel 1 wordt de eerste alinea vervangen door:"

“Deze beschikking stelt de voorwaarden vast voor de invoer in de Unie van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorieën “van bekende origine”, “geselecteerd”, “gekeurd” en “getest”, dat is geproduceerd in een derde land dat is opgenomen in bijlage I.”;

"

2)  in artikel 3 wordt lid 2 vervangen door:"

“2. Zaaizaad en plantgoed van de categorieën “van bekende origine”, “geselecteerd”, “gekeurd” en “getest” van in bijlage I bij Richtlijn 1999/105/EG opgenomen soorten en kunstmatige hybriden daarvan, geproduceerd in de derde landen die zijn opgenomen in bijlage I bij deze beschikking en officieel gecertificeerd door de in die bijlage opgenomen autoriteiten van derde landen, worden beschouwd als gelijkwaardig aan zaaizaad en plantgoed dat aan Richtlijn 1999/105/EG voldoet, mits zij voldoen aan de in bijlage II bij deze beschikking vastgestelde voorwaarden.”;

"

3)  de bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2025.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE

De bijlagen bij Besluit 2008/971/EG worden als volgt gewijzigd:

1)  Bijlage I wordt vervangen door:

“BIJLAGE I

Landen en autoriteiten

Land(7)

Voor de toelating en de controle van de productie verantwoordelijke autoriteit

CA

Natural Resources Canada — Canadian Forest Service

Atlantic Forestry Centre

1350 Regent Street

Fredericton NB E3C 2G6

CH

Federal Office for the Environment (FOEN)

Department of the Environment, Transport, Energy and Communications (UVEK)

Forest Division

Federal Plant Protection Service

Monbijoustrasse 40

CH-3003 Bern

GB(8)

Department for Environment, Food & Rural Affairs (DEFRA)

Eastbrook

Shaftesbury Road

Cambridge

CB2 8DR

NO

Norwegian Forest Seed Center

c/o Øyvind Meland Edvardsen

Box. 118, N-2301 Hamar

RS

Group for Forest Reproductive Material and Genetic Resources Directorate for Forest

Ministry of Agriculture, Forestry and Water Management

Ministry of AFW — Directorate for Forest

Omladinskih brigada 1

Novi Beograd

TR

Ministry of Agriculture and Forestry

General Directorate of Forestry

Forest Tree Seeds and Tree Breeding Research Institute Directorate Sogutozu.

06560. Ankara

US

United States Department of Agriculture, Forest Service

Cooperative Forestry

National Seed Laboratory

5675 Riggins Mill Road

Dry Branch, Georgia 31020

OFFICIËLE STAATSCERTIFICERINGSAUTORITEITEN

(Gemachtigd tot het uitvaardigen van OESO-certificaten op grond van een samenwerkingsovereenkomst met de Dienst Bosbouw van het Ministerie van landbouw van de Verenigde Staten (USDA Forest Service)

Washington State Crop Improvement Association, Inc.

2575 NE Hopkins Ct.

Pullman, Washington 99163

”;

2)  In bijlage II wordt deel C vervangen door:

“C. Aanvullende voorwaarden waaraan in derde landen geproduceerd zaaizaad en plantgoed van de categorieën “gekeurd” en “getest” moet voldoen

Ten aanzien van zaaizaad en plantgoed van de categorieën “gekeurd” en “getest” moeten het OESO-etiket en het etiket of document van de leverancier vermelden of bij de productie van het uitgangsmateriaal genetische modificatie is toegepast.”;

3)  De volgende bijlage wordt toegevoegd:

“BIJLAGE III

CATEGORIEËN WAARONDER BOSBOUWKUNDIG TEELTMATERIAAL DAT VAN DE DIVERSE TYPEN UITGANGSMATERIAAL IS AFGELEID, NAAR DE UNIE MAG WORDEN INGEVOERD

Uitgangsmateriaal

Categorie bosbouwkundig teeltmateriaal

Van bekende origine

Geselecteerd

Gekeurd

Getest

Zaadbron

x

 

 

 

Opstand

x

x

 

x

Zaadgaarde

 

 

x

x

Ouderplanten van families

 

 

x

x

Kloon

 

 

x

x

Mengsels van klonen

 

 

x

x

”.

(1)Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(2) Advies van 4 december 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 17 december 2024.
(4) Richtlijn 1999/105/EG van de Raad van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal (PB L 11 van 15.1.2000, blz. 17, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1999/105/oj).
(5) Beschikking 2008/971/EG van de Raad van 16 december 2008 inzake de gelijkwaardigheid van in derde landen geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 83, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2008/971/oj).
(6) Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/773 van de Commissie van 10 mei 2021 tot machtiging van de lidstaten om overeenkomstig Richtlijn 1999/105/EG van de Raad tijdelijke besluiten te nemen over de gelijkwaardigheid van in bepaalde derde landen geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal van bepaalde categorieën (PB L 169 van 12.5.2021, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2021/773/oj).
(7) CA – Canada, CH – Zwitserland, GB – Verenigd Koninkrijk, NO – Noorwegen, RS – Servië, TR – Turkije, US – Verenigde Staten.
(8) Overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Windsor-kader (zie Gezamenlijke Verklaring nr. 1/2023 van de Unie en het Verenigd Koninkrijk in het bij het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie ingestelde Gemengd Comité van 24 maart 2023 (PB L 102 van 17.4.2023, blz. 87)), in samenhang met bijlage 2 bij dat kader, gelden vermeldingen van het Verenigd Koninkrijk in deze bijlage niet voor Noord-Ierland.


Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2024/002 BE/Limburg machinery and paper – België
PDF 154kWORD 51k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2024 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (aanvraag van België – EGF/2024/002 BE/Limburg machinery and paper) (COM(2024)0370 – C10-0166/2024 – 2024/0286(BUD))
P10_TA(2024)0062A10-0019/2024

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2024)0370 – C10‑0166/2024),

–  gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013(1) (de “EFG-verordening”),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027(2), zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad(3), en met name artikel 8,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(4), en met name punt 9,

–  gezien de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten en de doelstellingen van het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten,

–  gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A10-0019/2024),

A.  overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en om hen bij te staan bij hun re-integratie op de arbeidsmarkt; overwegende dat deze bijstand wordt verleend in de vorm van financiële steun aan de werknemers en aan de ondernemingen waarvoor zij hebben gewerkt;

B.  overwegende dat België aanvraag EGF/2024/002 BE/Limburg machinery and paper heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) naar aanleiding van 681 ontslagen(5) in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2-afdelingen 17 (Vervaardiging van papier en papierwaren) en 28 (Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen) in de provincie Limburg binnen een referentieperiode voor de aanvraag van 31 december 2023 tot 30 april 2024;

C.  overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op 567 ontslagen werknemers in de onderneming Sappi Lanaken NV (papier) en 114 ontslagen werknemers in de onderneming Purmo Group Belgium NV (machines);

D.  overwegende dat de aanvraag gebaseerd is op de criteria voor steunverlening van artikel 4, lid 2, punt c), van de EFG-verordening, waarin is bepaald dat ten minste 200 werknemers moeten worden ontslagen binnen een referentieperiode van vier maanden in ondernemingen die actief zijn in dezelfde of verschillende economische sectoren en die gelegen zijn in dezelfde regio;

E.  overwegende dat de COVID-19-pandemie en de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne het economisch concurrentievermogen hebben verminderd en negatieve gevolgen hebben voor de economische groei in België;

F.  overwegende dat Sappi Lanaken gespecialiseerd was in de productie van houtvrij gestreken papier; overwegende dat de afnemende vraag naar grafische werken als gevolg van de toegenomen digitalisering heeft geleid tot een toenemende overcapaciteit van de Europese industrie van houtvrij gestreken papier; overwegende dat de productie in Sappi Lanaken niet kon worden overgeschakeld naar andere papierwaren waarnaar meer vraag is zonder daarbij flinke investeringen uit te voeren, en dat Sappi Group bijgevolg heeft besloten de productie in Lanaken stop te zetten en de fabriek te sluiten, aangezien er geen geschikte koper kon worden gevonden vanwege de structurele overcapaciteit in de sector;

G.  overwegende dat de omvang van de productie van paneelradiatoren door Purmo Group in de periode 2018-2023 gestaag is gedaald, van 820 000 eenheden in 2018 naar 320 000 in 2023, oftewel een daling van 60 %; overwegende dat bij de vergelijking van de productiekosten van de verschillende fabrieken van Purmo Group in Europa de vestiging in Zonhoven zich in een nadelige positie bevindt, aangezien de kosten daar 17 % tot 35 % hoger liggen; overwegende dat Purmo Group heeft besloten de productie van 50 mm-paneelradiatoren in haar fabriek in Zonhoven stop te zetten en de desbetreffende productielijn te sluiten; overwegende dat het, na de onverwachte situatie met betrekking tot de beschikbaarheid en de prijzen van gas, als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, en volgend op de wetgeving van de Unie ten gunste van verwarmingssystemen op lage temperatuur en ten nadele van paneelradiatoren, onwaarschijnlijk is dat de vraag naar paneelradiatoren zich zal herstellen, aangezien de markt hiervoor steeds meer zal worden beperkt tot de vervanging van gebruikte eenheden;

H.  overwegende dat de twee ondernemingen overeenkomstig de Belgische wetgeving de verplichte procedure voor het informeren en raadplegen van werknemersvertegenwoordigers hebben gevolgd en een tewerkstellingscel hebben opgericht, die het doel heeft om werknemers die in het kader van collectief ontslag zijn ontslagen outplacementdiensten aan te bieden;

I.  overwegende dat financiële bijdragen uit het EFG in de eerste plaats gericht moeten zijn op actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen en op gepersonaliseerde steunmaatregelen die tot doel hebben de begunstigden snel te re-integreren in degelijke en duurzame banen op of buiten hun oorspronkelijke werkterrein, en hen voor te bereiden op een groenere en digitalere Europese economie;

J.  overwegende dat het EFG een jaarlijks maximumbedrag van 30 miljoen EUR (in prijzen van 2018) niet mag overschrijden, zoals vastgesteld in artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad;

1.  is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, lid 2, punt c), van de EFG-verordening en dat België op grond van die verordening recht heeft op een financiële bijdrage van 704 135 EUR, wat overeenkomt met 60 % van de totale kosten van 1 173 559 EUR, bestaande uit uitgaven ten bedrage van 1 126 559 EUR voor gepersonaliseerde steunmaatregelen en uitgaven ten bedrage van 47 000 EUR voor activiteiten inzake voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit, controle en rapportage;

2.  neemt er nota van dat de Belgische autoriteiten de aanvraag op 19 juli 2024 hebben ingediend en dat de Commissie, nadat België aanvullende gegevens had verstrekt, haar beoordeling op 5 november 2024 heeft afgerond en het Parlement hiervan diezelfde dag nog in kennis heeft gesteld;

3.  stelt vast dat de aanvraag betrekking heeft op 567 ontslagen werknemers in de onderneming Sappi Lanaken en 114 ontslagen werknemers in de onderneming Purmo Group Belgium; merkt bovendien op dat in totaal 632 werknemers, waarvan bijna uitsluitend mannen, beoogde begunstigden zullen zijn;

4.  wijst erop dat de arbeidsmarkten van Lanaken en Zonhoven benadeeld zijn in vergelijking met Limburg als geheel of met Vlaanderen, aangezien de verhouding tussen de beroepsbevolking en de beschikbare banen er aanzienlijk lager is dan in Limburg als geheel of in Vlaanderen; onderstreept dat het aantal beschikbare banen in de industrie in Limburg in 2023 met 15 % gedaald is;

5.  wijst erop dat de profielen van de ontslagen werknemers, waarvan een derde 55 jaar of ouder en 30 % laagopgeleid is, leiden tot ernstige belemmeringen op de arbeidsmarkt; benadrukt dat de werknemers, rekening houdend met de neerwaartse tendens met betrekking tot vacatures en de geografische spreiding ervan, extra op maat gesneden ondersteuning nodig zullen hebben om de overgang naar werk tot een goed einde te brengen;

6.  wijst erop dat de Belgische autoriteiten moeten erkennen dat de Unie aan de oorsprong van de financiering staat, daaraan zichtbaarheid moeten geven en de meerwaarde van de Unie voor de steunverlening moeten benadrukken door aan meerdere doelgroepen samenhangende, effectieve en gerichte informatie te verstrekken, waaronder gerichte informatie aan de beoogde begunstigden, de lokale en regionale autoriteiten, de sociale partners, de media en het grote publiek;

7.  is van mening dat het een sociale verantwoordelijkheid van de Unie en de lidstaten is om de betrokken werknemers de mogelijkheid te bieden de nodige kwalificaties voor toekomstig werk te verwerven, aangezien de digitale en ecologische transitie aanzienlijke gevolgen heeft voor de sectoren waarin zij werkzaam zijn en leidt tot een daling van de vraag; is ingenomen met het feit dat België het gecoördineerde pakket van gepersonaliseerde steunmaatregelen heeft opgesteld in overleg met de beoogde begunstigden, hun vertegenwoordigers en de sociale partners;

8.  benadrukt dat de steun uit het EFG moet worden geïntegreerd in een bredere strategie voor de betrokken werknemers en de regio en wel op alle politieke niveaus, onder meer via de ondersteuning van de betreffende financieringsinstrumenten van de Unie, met als doel ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten bij de digitale en klimaattransitie;

9.  merkt op dat de gepersonaliseerde steunmaatregelen die aan de betrokken werknemers moeten worden verstrekt het volgende omvatten: ondersteuning van een sociale interventieadviseur, loopbaanbegeleiding, counseling en beroepsoriëntatie, actieve ondersteuning bij het zoeken naar werk, opleiding, omscholing en beroepsopleiding, met inbegrip van opleiding op het gebied van digitale vaardigheden, evenals opleiding op de werkplek;

10.  stelt vast dat België op 26 december 2023 is begonnen met het verlenen van gepersonaliseerde steunmaatregelen aan de beoogde begunstigden, wat betekent dat vanaf die datum tot 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit aanspraak kan worden gemaakt op een financiële bijdrage uit het EFG;

11.  merkt op dat België op 20 november 2023 de eerste administratieve uitgaven heeft gedaan met het oog op de uitvoering van het EFG, en dat deze uitgaven bijgevolg vanaf die datum tot 31 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit in aanmerking komen voor een financiële bijdrage uit het EFG;

12.  onderstreept dat de Belgische autoriteiten hebben bevestigd dat de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie zullen worden geëerbiedigd bij de toegang tot de voorgestelde maatregelen en de uitvoering ervan, en dat eventuele dubbele financiering zal worden voorkomen;

13.  wijst er nogmaals op dat steun uit het EFG niet in de plaats mag komen van maatregelen die op grond van nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten onder de verantwoordelijkheid van ondernemingen vallen, of van welke vergoedingen of rechten ten behoeve van de ontslagen werknemers dan ook, en dat de toewijzing dus geheel en al aanvullend moet zijn; herinnert eraan dat de lidstaten die financiële steun uit het EFG aanvragen, ervoor moeten zorgen dat aan de voorschriften van de nationale en Uniewetgeving inzake collectief ontslag is voldaan en dat de onderneming in kwestie dienovereenkomstig voorzieningen heeft getroffen voor haar werknemers;

14.  dringt er bij de Belgische autoriteiten en andere lidstaten op aan op proactieve wijze preventieve maatregelen te nemen om het bedrijfsleven aan te passen aan de globalisering en aan technologische en klimaatveranderingen, en om werknemers te beschermen tegen het verlies van hun baan en andere negatieve gevolgen van de globalisering;

15.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

16.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

17.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers naar aanleiding van een aanvraag van België (EGF/2024/002 BE/Limburg machinery and paper)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013(6), en met name artikel 15, lid 1, eerste alinea,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(7), en met name punt 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) heeft tot doel solidariteit te betonen en fatsoenlijke en duurzame werkgelegenheid in de Unie te bevorderen door steun te verlenen aan ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van grote herstructureringen en hen te helpen zo snel mogelijk weer fatsoenlijk en duurzaam werk te vinden.

(2)  Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad(8), gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad(9), en artikel 16 van Verordening (EU) 2021/691, mag het EFG een jaarlijks maximumbedrag van 30 miljoen EUR (in prijzen van 2018) niet overschrijden.

(3)  Op 19 juli 2024 heeft België overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2021/691 een aanvraag ingediend voor een financiële bijdrage uit het EFG naar aanleiding van ontslagen in de economische sectoren die zijn ingedeeld in de NACE Rev. 2-afdeling 17 (Vervaardiging van papier en papierwaren) en afdeling 28 (Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen) in de NUTS 2-regio Provincie Limburg (BE22) in België. Met betrekking tot die aanvraag zijn overeenkomstig artikel 8, lid 5, van Verordening (EU) 2021/691 aanvullende gegevens verstrekt. Op basis van de beoordeling door de Commissie in het voorstel voor een besluit tot beschikbaarstelling van middelen van het Europees Parlement en de Raad(10) wordt die aanvraag geacht te voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van een financiële bijdrage uit het EFG, zoals bepaald in artikel 13 van Verordening (EU) 2021/691.

(4)  Er moeten dan ook middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage van 704 135 EUR toe te kennen naar aanleiding van de door België ingediende aanvraag.

(5)  Teneinde zo snel mogelijk middelen uit het EFG ter beschikking te stellen, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ten laste van de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2024 wordt een bedrag van 704 135 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing vanaf [de datum waarop het wordt vastgesteld](11).

Gedaan te,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1)PB L 153 van 3.5.2021, blz. 48, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/691/oj.
(2)PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2020/2093/oj.
(3)Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad van 29 februari 2024 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L, 2024/765, 29.2.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/765/oj).
(4)PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28, ELI: http://data.europa.eu/eli/agree_interinstit/2020/1222/oj.
(5)In de zin van artikel 3 van de EFG‑verordening.
(6)PB L 153 van 3.5.2021, blz. 48, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/691/oj.
(7)PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2020/2093/oj.
(8)Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2020/2093/oj).
(9)Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad van 29 februari 2024 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L, 2024/765, 29.2.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/765/oj).
(10)COM(2024) 370.
(11)*Datum door het Parlement in te vullen vóór de bekendmaking in het PB.


Activiteiten van de Europese Ombudsman – jaarverslag 2023
PDF 182kWORD 56k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2024 over het jaarverslag over de activiteiten van de Europese Ombudsman in 2023 (2024/2056(INI))
P10_TA(2024)0063A10-0016/2024

Het Europees Parlement,

–  gezien het jaarverslag over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman in 2023,

–  gezien artikel 10, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien artikel 15, artikel 24, lid 3, artikel 228 en artikel 298, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2021/1163 van het Europees Parlement van 24 juni 2021 inzake het statuut en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de Europese Ombudsman (statuut van de Europese Ombudsman) en tot intrekking van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom(1),

–  gezien de artikelen 11, 41, 42 en 43 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap,

–  gezien de Europese Code van goed administratief gedrag, aangenomen door het Parlement op 6 september 2001,

–  gezien de raamovereenkomst inzake samenwerking die op 15 maart 2006 werd gesloten tussen het Parlement en de Europese Ombudsman, en die op 1 april 2006 in werking is getreden,

–  gezien zijn eerdere resoluties over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman,

–  gezien artikel 55 en artikel 148, lid 2, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A10‑0016/2024),

A.  overwegende dat het jaarverslag over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman in 2023 op 18 april 2024 officieel werd ingediend bij de voorzitter van het Europees Parlement en dat de ombudsman, mevrouw Emily O’Reilly, haar verslag op 4 september 2024 in Brussel aan de Commissie verzoekschriften heeft gepresenteerd;

B.  overwegende dat de Europese Ombudsman krachtens de artikelen 20, 24 en 228 VWEU de bevoegdheid heeft kennis te nemen van klachten over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de instellingen, organen of instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak;

C.  overwegende dat in artikel 15 van het VWEU wordt bepaald: “Om goed bestuur te bevorderen en de deelneming van het maatschappelijk middenveld te waarborgen, werken de instellingen, organen en instanties van de Unie in een zo groot mogelijke openheid” en “Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft recht op toegang tot documenten van de instellingen, organen en instanties van de Unie”;

D.  overwegende dat artikel 41 van het Handvest van de grondrechten bepaalt dat “eenieder (…) er recht op (heeft) dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen, organen en instanties van de Unie worden behandeld”;

E.  overwegende dat artikel 43 van het Handvest bepaalt dat iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat het recht heeft zich tot de Europese Ombudsman te wenden in verband met gevallen van wanbeheer bij het optreden van de instellingen, organen en instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak;

F.   overwegende dat overeenkomstig artikel 298, lid 1, VWEU de instellingen, organen en instanties van de Unie bij de vervulling van hun taken op een open, efficiënt en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat steunen;

G.  overwegende dat de Europese Ombudsman aanbevelingen, corrigerende maatregelen en verbeteringen kan voorstellen om verschillende aspecten van wanbeheer op te lossen;

H.  overwegende dat de Ombudsman in 2023 398 onderzoeken heeft geopend, waarbij het in 393 gevallen ging om een onderzoek naar aanleiding van een klacht en in 5 gevallen om een onderzoek op eigen initiatief, en dat de Ombudsman in dat jaar 372 onderzoeken heeft afgesloten (369 onderzoeken naar aanleiding van een klacht en 3 onderzoeken op eigen initiatief);

I.  overwegende dat het grootste deel van de onderzoeken in 2023 betrekking had op de Commissie (250 onderzoeken, oftewel 62,81 %), gevolgd door onderzoeken met betrekking tot het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) (47 onderzoeken, oftewel 11,81 %), het Europees Parlement (16 onderzoeken, oftewel 4,02 %) en het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) (11 onderzoeken, oftewel 2,76 %); overwegende dat het in de overige gevallen ging om onderzoeken met betrekking tot: de Raad van de Europese Unie (7 onderzoeken of 1,76 %), het Europees Bureau voor fraudebestrijding (7 onderzoeken of 1,76 %), de Europese Dienst voor extern optreden (6 onderzoeken of 1,51 %), de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (6 onderzoeken of 1,51 %), het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (5 onderzoeken of 1,26 %), andere EU-agentschappen (33 onderzoeken of 8,27 %) en andere EU-instellingen of -organen (12 onderzoeken of 3,01 %);

J.  overwegende dat in 2023 het grootste percentage onderzoeken betrekking had op het optreden van de Commissie en dat er voor de administratieve activiteiten van de Commissie een aanzienlijke publieke belangstelling bestaat, aangezien de Commissie de uitvoerende macht van de EU is;

K.  overwegende dat in 99 van de onderzoeken die in 2023 door de Ombudsman werden afgesloten (d.w.z. 26,6 %) geen wanbeheer werd geconstateerd, dat het in 206 gevallen (d.w.z. 55,4 %) lukte om met de betrokken instelling tot een (gedeeltelijke) oplossing te komen of de zaak te schikken, dat in 46 gevallen (d.w.z. 12,4 %) verder onderzoek niet gerechtvaardigd werd geacht en dat in 27 gevallen (d.w.z. 7,3 %) wanbeheer werd geconstateerd;

L.  overwegende dat bij de door de Ombudsman in 2023 afgesloten onderzoeken de volgende drie punten van zorg het vaakst aan de orde kwamen: transparantie en verantwoordingsplicht (bijvoorbeeld toegang tot informatie en documenten) (34,2 %), de dienstencultuur (21,5 %) en aanwerving (15,3 %); overwegende dat andere punten van zorg waren: goede afhandeling van personeelskwesties, het juiste gebruik van discretionaire bevoegdheden (onder meer bij inbreukprocedures), behoorlijk bestuur bij inbreukprocedures, eerbiediging van de grondrechten, eerbiediging van procedurele rechten, subsidies, aanbestedingen, contracten, ethiek, inspraak van de burgers bij EU-besluitvormingsprocessen en goed financieel beheer;

M.  overwegende dat de Ombudsman in 2023 ook bredere strategische onderzoeken heeft uitgevoerd en strategische initiatieven heeft ontplooid met betrekking tot systemische problemen binnen de EU-instellingen, waarbij onder meer aandacht werd besteed aan de toegang tot documenten, grondrechten, ethische kwesties, verantwoordingsplicht in verband met besluitvorming en de aanwerving van EU-ambtenaren;

N.  overwegende dat EU-burgers ruime rechten hebben inzake toegang tot documenten die in het bezit zijn van de EU-administratie; overwegende dat de Ombudsman op eigen initiatief een onderzoek heeft ingesteld waarin de Commissie werd verzocht dringend iets te doen aan de systemische vertragingen bij de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten, om ervoor te zorgen dat zij de in de EU-wetgeving inzake toegang van het publiek (Verordening (EG) nr. 1049/2001(2)) vastgestelde termijnen in acht neemt; overwegende dat uit dit onderzoek is gebleken dat wanneer personen verzoeken om herziening van een toegangsbesluit, bekend als een confirmatief verzoek, de Commissie in 85 % van de gevallen de in de wet vastgestelde termijnen niet haalt, waarbij de meeste antwoorden na 60 dagen binnenkomen; overwegende dat deze vertragingen er vaak toe leidden dat de verkregen informatie niet langer nuttig was voor de aanvragers, waardoor zij op relevante tijdstippen geen inspraak hadden in het besluitvormingsproces;

O.  overwegende dat de Ombudsman in 2023 een speciaal verslag publiceerde naar aanleiding van haar strategisch onderzoek naar de tijd die de Europese Commissie nodig heeft voor de behandeling van verzoeken om toegang van het publiek tot documenten; overwegende dat het Bureau van de Ombudsman dit verslag heeft toegezonden aan het Europees Parlement, teneinde het Parlement om steun te vragen om de Commissie ertoe te bewegen gevolg te geven aan zijn aanbevelingen, aangezien zij van mening is dat burgers betere praktijken mogen verwachten van een open, moderne en servicegerichte EU-administratie;

P.  overwegende dat het speciaal verslag is besproken in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Parlement en heeft geleid tot een op 14 maart 2024 aangenomen resolutie van het Europees Parlement getiteld “De tijd die de Europese Commissie erover doet om verzoeken om toegang tot documenten te behandelen”(3), waarin het Parlement zijn grote bezorgdheid uitte over de extreme vertragingen in de procedure van de Commissie voor het verlenen van toegang van het publiek tot gevraagde documenten en de Commissie verzocht deze stelselmatige en aanzienlijke vertragingen te verhelpen; overwegende dat het Parlement erop heeft gewezen dat het zal overwegen alle beschikbare parlementaire instrumenten te gebruiken om deze kwestie aan te pakken; overwegende dat in de resolutie ook wordt verwezen naar de onderhandelingen over de aankoop van COVID-19-vaccins en wordt opgeroepen tot passende openbaarmaking door de Commissie, tot meer proactieve transparantie met meer specifieke personele middelen voor de behandeling van confirmatieve verzoeken en tot een meer open en constructieve houding ten aanzien van verzoekers;

Q.  overwegende dat de Ombudsman heeft benadrukt dat de toepassing van de nieuwe ethische regels van het Parlement naar behoren moet worden gemonitord en gehandhaafd;

R.   overwegende dat de Ombudsman weliswaar heeft erkend dat de strengere regels rondom ethiek in het Parlement naar aanleiding van Qatargate een aanzienlijke vooruitgang zijn, maar ook zijn bezorgdheid heeft geuit over de uitvoering en handhaving van die regels; overwegende dat de Ombudsman een specifiek onderzoek heeft ingesteld naar de reiskosten die derden sinds 2021 voor de Commissie hebben betaald;

S.  overwegende dat transparantie een essentieel onderdeel is van een democratische samenleving en een belangrijk instrument in de strijd tegen corruptie; overwegende dat EU-burgers recht hebben op het hoogste niveau van transparantie en overwegende dat het hoogste niveau van toegankelijkheid van openbare documenten essentieel is om de verantwoordingsplicht te waarborgen;

T.  overwegende dat het Bureau van de Ombudsman in 2023 het publiek verder bewust heeft gemaakt van de rol van de Ombudsman bij het handhaven van strenge arbeidsnormen in de EU-administratie en bij de bescherming van de rechten en fundamentele vrijheden van burgers;

1.  hecht zijn goedkeuring aan het jaarverslag over 2023 dat de Europese Ombudsman heeft overgelegd, en prijst de excellente presentatie van de belangrijkste feiten en cijfers over de werkzaamheden van de Ombudsman in 2023;

2.  feliciteert Emily O’Reilly met haar opmerkelijke werk en haar niet-aflatende inspanningen om de democratie te ondersteunen door de verantwoordingsplicht en transparantie van de instellingen, organen en instanties van de EU te vergroten en ervoor te zorgen dat de EU-administratie de bezorgdheid van de burgers ernstig neemt;

3.  spreekt zijn waardering uit voor de constructieve samenwerking tussen de Europese Ombudsman en het Europees Parlement, met name de Commissie verzoekschriften, alsmede andere EU-instellingen;

4.  is ingenomen met de publicatie door de Ombudsman van een gids over toegang tot EU-documenten, die tot doel heeft burgers bewuster te maken van hun recht op toegang tot documenten en hen in staat te stellen de besluitvorming van de EU te controleren; is van mening dat het van essentieel belang is burgers passende informatie te blijven verstrekken over de rol en de reikwijdte van de activiteiten van de Ombudsman en hoe deze de ontwikkeling van de EU-instellingen beïnvloedt;

5.  is ingenomen met de aanbevelingen naar aanleiding van het initiatiefonderzoek van de Ombudsman naar de tijd die de Commissie nodig heeft voor de behandeling van verzoeken om toegang van het publiek tot documenten; verzoekt de Commissie de behandeling van dergelijke verzoeken te verbeteren, haar systemische vertragingen met spoed aan te pakken en de termijnen in acht te nemen die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; onderschrijft het standpunt van de Ombudsman dat documenten en gevraagde informatie vaak voor een beperkte tijd relevant zijn, en aan relevantie voor de aanvragers kunnen verliezen wanneer vertraging optreedt; is van mening dat de Commissie proactief documenten en statistieken moet publiceren over de wijze waarop zij omgaat met verzoeken om toegang tot documenten, aangezien dergelijke informatie van groot belang is om de transparantie op dit gebied te verbeteren en de verantwoordingsplicht van de Commissie jegens burgers te versterken; onderstreept dat de transparantie van het besluitvormingsproces centraal staat in veel onderzoeken van de Ombudsman, met name met betrekking tot lobbyactiviteiten;

6.   onderstreept dat toegang van het publiek tot documenten een grondrecht van EU-burgers is, en een hoeksteen van de Europese democratie; herinnert eraan dat de technologische en maatschappelijke ontwikkelingen sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1049/2001 een aanpassing aan de nieuwe digitale context noodzakelijk maken; erkent de noodzaak tot herziening van de verordening en dringt er bij de Raad op aan onverwijld constructieve onderhandelingen te beginnen met het Parlement en de Commissie over deze herziening, teneinde deze drie belangrijke EU-instellingen om te vormen tot modellen van transparantie en publieke verantwoording voor de hele EU; is er stellig van overtuigd dat onderhandelingen over de herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001 gebaseerd moeten zijn op het reeds door het Parlement aangenomen standpunt en dat het toepassingsgebied ervan moet worden uitgebreid tot alle instellingen, organen en agentschappen van de EU, waardoor de verantwoordingsplicht van het besluitvormingsproces wordt versterkt; herinnert in dit verband aan het standpunt van het Parlement dat onder “document” moet worden verstaan: iedere gegevensinhoud, ongeacht de drager ervan (op papier, in elektronische vorm, als geluids-, beeld- of audiovisuele opname), betreffende een materie die tot de bevoegdheid van een instelling, orgaan of instantie van de Unie behoort(4); benadrukt dat het van essentieel belang is dat de instellingen transparant zijn in hun betrekkingen met burgers, zoals ook wordt erkend door de Ombudsman in haar onderzoek naar de transparantie van trialogen(5), waarin de Ombudsman begrip toonde voor de specifieke uitdagingen en gevoeligheden binnen het EU-systeem van interinstitutionele onderhandelingen, maar de instellingen verzocht zich in te spannen om dergelijke uitdagingen te overwinnen, zodat burgers hun democratische rechten daadwerkelijk kunnen uitoefenen;

7.  onderschrijft de conclusies van het speciaal verslag van de Ombudsman(6) aan het Europees Parlement over de tijd die de Europese Commissie nodig heeft voor de behandeling van verzoeken om toegang van het publiek tot documenten, en is bezorgd door de beoordeling van de Ombudsman dat deze systemische en aanzienlijke vertragingen bij de behandeling door de Commissie van verzoeken om toegang van het publiek tot documenten neerkomen op wanbeheer; onderstreept dat het belangrijk is dat de Commissie meer middelen uittrekt voor de behandeling van confirmatieve verzoeken uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1049/2001 alsook de noodzaak voor een proactievere benadering wat betreft transparantie en een constructievere houding jegens aanvragers; verzoekt de Commissie deze situatie met voorrang te corrigeren middels een hervorming van haar handelswijze ten aanzien van toegang tot documenten; herinnert de Commissie aan het recht van het Parlement om tegen de Commissie beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) en verwacht een duidelijke en ondubbelzinnige toezegging van het nieuwe college van commissarissen om deze situatie te verhelpen;

8.  neemt kennis van het onderzoek van de Ombudsman naar de mate waarin het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie het EU-recht en de besluiten van het HvJ-EU toepassen met betrekking tot verzoeken om toegang van het publiek tot wetgevingsdocumenten, waarin de Ombudsman benadrukte dat tijdige toegang van het publiek tot wetgevingsdocumenten gewaarborgd moet zijn alsook dat de deelname van de EU-burgers aan het wetgevingsproces van de EU moet worden vergemakkelijkt; erkent het belang van de tijdige behandeling van verzoeken om toegang tot documenten door alle instellingen om een gevoel van vertrouwen in het wetgevingsproces van de EU te bevorderen, dat gebaseerd is op de hoofdbeginselen van transparantie en toegang van het publiek tot informatie, zoals bevestigd door de jurisprudentie van het HvJ-EU; herinnert eraan dat de EU-instellingen volgens de jurisprudentie van het HvJ-EU alleen in uitzonderlijke omstandigheden kunnen weigeren wetgevingsdocumenten openbaar te maken en dat hun motivering daarvoor gebaseerd moet zijn op specifieke en concrete feiten;

9.   neemt kennis van het voornemen van de Ombudsman om een breder onderzoek in te stellen naar de manier waarop de Commissie de begrippen milieu-informatie en informatie met betrekking tot emissies in het milieu interpreteert; is met name bezorgd over het feit dat de Ombudsman heeft vastgesteld dat er sprake is van wanbeheer bij de weigering van de Commissie om toegang te verlenen tot documenten over de broeikasgasemissies van de keramische industrie die zijn gerapporteerd in het kader van het EU-emissiehandelssysteem; betreurt het dat de Commissie de door de Ombudsman voorgestelde oplossing heeft verworpen en er niet in is geslaagd de vereiste transparantie te waarborgen en volledige uitvoering te geven aan Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen(7) en het Verdrag van Aarhus; verzoekt de Commissie de toegang van het publiek tot milieu-informatie te waarborgen, in overeenstemming met het EU-recht en de desbetreffende jurisprudentie van het HvJ-EU, en de inspraak van het publiek bij de besluitvorming met betrekking tot het milieu te bevorderen; is bezorgd over het feit dat de weigering van de Commissie om toegang te verlenen tot alle verzochte documenten betreffende de broeikasgasemissies die in het kader van het EU-emissiehandelssysteem zijn gerapporteerd, zich ook uitstrekt tot industriële installaties die niet tot de keramische industrie behoren, en verzoekt de Ombudsman de bevindingen van de onderzoeken onder de aandacht te blijven brengen teneinde de transparantie te vergroten; herinnert eraan dat een aanzienlijk aantal verzoekschriften aan het Europees Parlement betrekking heeft op het niet of beperkt toegankelijk zijn van milieu-informatie;

10.  verzoekt de Raad het publiek volledige toegang te verlenen tot een juridisch advies inzake Richtlijn (EU) 2022/2041 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022(8) betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie, in overeenstemming met de aanbeveling van de Ombudsman, waarin wanbeheer in deze kwestie wordt vastgesteld;

11.   schaart zich achter de Ombudsman bij haar inspanningen om verder bij te dragen aan de verduidelijking van wat een EU-document is en benadrukt dat de EU-instellingen gevolg moeten geven aan de aanbevelingen van de Ombudsman en hun administratieve praktijken aanpassen aan de veranderende communicatiemiddelen; benadrukt dat het recht van burgers op toegang van het publiek tot informatie van toepassing is op geschreven fysieke en elektronische documenten, alsook op audio- en audiovisuele opnamen die verband houden met beleid, activiteiten en besluiten van de instellingen, en herinnert eraan dat werkgerelateerde tekst- en instant messaging-berichten worden beschouwd als “documenten” in de zin van Verordening (EG) nr. 1049/2001; betreurt de gevallen waarin de Commissie het publiek geen toegang heeft verleend tot documenten in de vorm van e-mails of tekstberichten, zoals die met betrekking tot ontwerpstrategieën van de EU inzake bodem, bossen en aanpassing aan de klimaatverandering of uitwisselingen tussen de voorzitter van de Commissie en de CEO van een farmaceutisch bedrijf in verband met de aankoop van COVID-19-vaccins;

12.  waardeert de inzet van de Ombudsman voor het handhaven van de grondrechten in het kader van activiteiten op het gebied van migratie; merkt op dat de Ombudsman de Commissie om nadere uitleg heeft verzocht over de wijze waarop zij de eerbiediging van de mensenrechten wil waarborgen in het kader van het memorandum van overeenstemming tussen de EU en Tunesië, teneinde ervoor te zorgen dat de EU haar verplichtingen op het gebied van de mensenrechten nakomt; benadrukt dat alle instellingen, organen en agentschappen van de EU verplicht zijn de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te eerbiedigen, zoals uiteengezet in de Verdragen en het Handvest;

13.  neemt kennis van het besluit van de Commissie om samen met de nationale en lokale autoriteiten het effect op de grondrechten te beoordelen van door de EU gefinancierde voorzieningen voor migratiebeheer, na een onderzoek ter zake op eigen initiatief van de Ombudsman;

14.   is ingenomen met de onderzoeken van de Ombudsman naar aanleiding van Qatargate in het Parlement; staat volledig achter de conclusies van de Ombudsman dat de ethische en anticorruptieregels van de EU moeten worden nageleefd en versterkt door de EU-instellingen en dat de uitvoering van hervormingen op dit gebied door het Parlement naar behoren moet worden gemonitord en gehandhaafd op alle niveaus; benadrukt dat het Parlement en de Commissie altijd bijzondere aandacht moeten besteden aan directe en indirecte lobbyactiviteiten om lacunes en zwakke punten vast te stellen die de transparantie en verantwoordingsplicht in het gedrang kunnen brengen en het risico op potentiële belangenconflicten kunnen vergroten; is ingenomen met de aanzienlijke vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de huidige gedragscode voor leden van het Europees Parlement met betrekking tot integriteit en transparantie, en moedigt de Ombudsman aan om in voorkomend geval het uitvoeringsproces daarvan te blijven monitoren; onderstreept dat ethische regels strikt moeten worden nageleefd om het vertrouwen van burgers in de Europese instellingen te vergroten;

15.  benadrukt de cruciale rol van transparantie, goed bestuur en institutionele checks-and-balances in het werk van de EU-instellingen;

16.  neemt kennis van de onderzoeken van de Ombudsman naar risico’s van belangenconflicten binnen de Commissie, met name op het gebied van het Europees Defensiefonds (EDF), mede gezien het feit dat de Commissie niet verplicht is de namen bekend te maken van de deskundigen die zij raadpleegt over EDF-gerelateerde projecten; wijst in dit verband op de suggestie van de Ombudsman dat de Commissie de belangenverklaringen van de leden van de Raad voor regelgevingstoetsing proactief moet publiceren en, indien nodig, de desbetreffende regels voor de raad moet wijzigen;

17.  neemt kennis van de oproep van de Ombudsman aan de Europese Investeringsbank (EIB) om haar regels inzake belangenconflicten te verbeteren en de toezichthoudende rol van haar Commissie ethiek en compliance te versterken, na de beslissing van haar vicevoorzitter om de functie van CEO te gaan bekleden bij een nationale stimuleringsbank; moedigt de Ombudsman in dit verband aan zich te blijven richten op de kwestie van afkoelingsperioden en draaideurbewegingen door hooggeplaatste personeelsleden van alle EU-instellingen, -agentschappen en -organen, teneinde de strengste ethische normen op het gebied van transparantie en publieke verantwoording te waarborgen;

18.  is ingenomen met de wijzigingen die de Commissie heeft aangebracht in haar interne richtsnoeren inzake overheidsopdrachten, die in het kader van het onderzoek van de Ombudsman positief zijn beoordeeld en die haar omgang met potentiële professionele belangenconflicten bij aanbestedingen verbeteren;

19.  moedigt de Commissie aan haar inspanningen op te voeren om de transparantie met betrekking tot de herstel- en veerkrachtfaciliteit te vergroten en verzoekt de Commissie om haar behandeling van verzoeken om toegang van het publiek tot documenten in verband met de herstel- en veerkrachtfaciliteit te verbeteren en voorlopige beoordelingen van de betalingsverzoeken van de lidstaten te blijven publiceren;

20.  is ingenomen met het besluit van de Ombudsman om op eigen initiatief een onderzoek in te stellen naar de vertragingen van de Commissie bij het risicobeheer van gevaarlijke chemische stoffen, teneinde de vertragingen te onderzoeken bij de invoering van beperkingen om de risico’s van specifieke chemische stoffen terug te brengen tot een minimum en bij het plaatsen van chemische stoffen op de lijst van stoffen waarvoor voorafgaande toestemming vereist is;

21.  is bezorgd over het feit dat de Ombudsman verschillende transparantieproblemen heeft vastgesteld in de interacties van de Commissie met de tabaksindustrie; merkt echter op dat de Commissie zich ertoe heeft verplicht de blootstelling van haar diensten aan lobbyactiviteiten door de tabaksindustrie verder te beoordelen; herinnert de Commissie eraan dat de EU en al haar lidstaten het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik hebben ondertekend en dat zij daarom verplicht zijn om bij de vaststelling en uitvoering van hun volksgezondheidsbeleid met betrekking tot de bestrijding van tabaksgebruik maatregelen te nemen om dit beleid te beschermen tegen commerciële en andere gevestigde belangen van de tabaksindustrie;

22.  herinnert aan de dwingende verplichting van de EU-instellingen om te zorgen voor een dienstverlening door onafhankelijke en goed gekwalificeerde ambtenaren die worden aangeworven op een open manier waarbij wordt gestreefd naar een passend geografisch evenwicht tussen nationaliteiten en talen; wijst erop dat de Ombudsman een onderzoek heeft uitgevoerd naar de wijze waarop het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) preselectietests heeft uitgevoerd in het kader van een procedure voor de aanwerving van nieuw personeel voor het ambtenarenapparaat van de EU, en problemen heeft vastgesteld met betrekking tot de organisatie van tests die uitsluitend worden uitgevoerd op afstand; verzoekt EPSO zijn aanwervingsprocedures te verbeteren door ervoor te zorgen dat technische vereisten geen nadeel opleveren voor bepaalde kandidaten, en aan de kandidaten duidelijke informatie te verstrekken; is van mening dat kandidaten de mogelijkheid moeten krijgen om desgewenst aan deze tests deel te nemen terwijl zij fysiek aanwezig zijn in een testcentrum, zoals gebruikelijk was vóór de COVID‑19-pandemie;

23.  is ingenomen met het feit dat het Bureau van de Europese Ombudsman in 2023 zijn rol is blijven bekendmaken en zijn werkzaamheden bij een zo breed mogelijk publiek is blijven promoten en dat het heeft deelgenomen aan het Europees Jongerenevenement (EYE2023); benadrukt het belangrijke karakter van het door de Ombudsman georganiseerde debat, met deelname van de Commissie en het Parlement, over de naleving van het integriteitskader van de EU-administratie;

24.  juicht de onderzoeken van de Ombudsman toe naar aanleiding van klachten van personen met een handicap, en moedigt haar aan in haar werk als actief deelnemer aan het EU-kader voor het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; acht het persistente toezicht van de Ombudsman op de uitvoering door de EU-administratie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap belangrijk, en verzoekt alle EU-instellingen de grootst mogelijke aandacht te besteden aan de door de Ombudsman in haar onderzoeken naar de rechten van personen met een handicap geformuleerde aanbevelingen; waardeert het voorzitterschap van de Ombudsman in 2023 van het EU-kader voor het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en haar voortdurende werkzaamheden als lid van dat kader;

25.  benadrukt dat de “Europese toegankelijkheidswet”(9) op 17 april 2019 is aangenomen en dat de uiterste datum voor de omzetting ervan door de lidstaten 28 juni 2022 was; onderstreept dat het belangrijkste doel van de Europese toegankelijkheidswet erin bestond het leven voor ten minste 87 miljoen personen met een handicap gemakkelijker te maken en hun toegang tot onder meer openbaar vervoer, bankdiensten, computers, tv’s, e-boeken en onlinewinkels te vergemakkelijken; betreurt ten zeerste dat geen van de lidstaten erin is geslaagd deze richtlijn volledig en consistent om te zetten en dat zij hierbij steeds weer vertraging oplopen, zoals wordt bevestigd door de lopende inbreukprocedures die door de Commissie tegen alle lidstaten zijn ingeleid; verzoekt de Ombudsman deze zeer ernstige schending van het EU-recht, welke de rechten van personen met een handicap ernstig ondermijnt, aan de orde te stellen als onderdeel van de activiteiten die zij in het EU-kader voor het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap verricht, teneinde deze kwestie met voorrang te helpen oplossen;

26.  is ingenomen met het onderzoek van de Ombudsman naar de wijze waarop de Commissie de regel in het Statuut van de ambtenaren van de EU toepast met betrekking tot de verdubbeling van de kindertoelage om te helpen bij de zorg voor kinderen met een handicap; is in dit verband ingenomen met het initiatief van de Commissie om de toepasselijke regels voor de gehele EU-administratie te herzien, om te zorgen voor een individuele inhoudelijke beoordeling van alle aanvragen voor dit soort vergoedingen;

27.  benadrukt het feit dat het Europees netwerk van ombudsmannen (ENO) en de jaarlijkse bijeenkomsten via het ENO met nationale en regionale ombudsmannen belangrijk zijn om het bewustzijn te vergroten van wat de Europese Ombudsman voor de Europese burgers kan doen; moedigt de Ombudsman aan om aan de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken met nationale ombudsmannen via het ENO te blijven deelnemen; neemt kennis van het feit dat in de jaarlijkse ENO-conferentie van 2023 gefocust werd op de bescherming van de mensenrechten en de aanpak van de voor- en potentiële nadelen van het gebruik van AI in het openbaar bestuur; spoort maatschappelijke organisaties aan om beter gebruik te maken van de diensten van de Europese Ombudsman om de EU-instellingen te controleren, transparantie te waarborgen en gevallen van niet-naleving van het EU-recht te behandelen; is ingenomen met het feit dat het Instituut van de Mensenrechtenombudsman van Bosnië en Herzegovina is toegetreden tot het ENO; verzoekt de Ombudsman de samenwerking met de kantoren van de nationale ombudsmannen van de kandidaat-lidstaten van de EU te versterken om de overheidsinstanties van die landen beter in staat te stellen op één lijn te komen met de EU-normen inzake goed bestuur, integriteit en verantwoordingsplicht;

28.  dringt aan op voortzetting van de nauwe samenwerking tussen de Ombudsman en de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement, die de gedeelde taak hebben de EU-instellingen dichter bij de burgers te brengen; spreekt zijn grote waardering uit voor de aandacht en follow-up die de Ombudsman geeft aan alle klachten, met inbegrip van de doorverwijzing van klachten die buiten het mandaat van de Ombudsman vallen en die gaan over de uitvoering van EU-wetgeving, naar een andere relevante instantie of naar de Commissie verzoekschriften van het Parlement; moedigt het bureau van de Ombudsman aan zich daartoe te blijven inspannen, aangezien samenwerking met de Commissie verzoekschriften, tijdige informatie en toegang tot documenten in alle 24 officiële EU-talen de effectieve deelname van burgers en het maatschappelijk middenveld aan het besluitvormingsproces kan vergroten;

29.  spreekt zijn waardering uit voor het feit dat het aanvaardingspercentage van de EU-instellingen, d.w.z. het aantal positieve reacties in verhouding tot het totaal aantal door de Ombudsman gedane voorstellen om hun administratieve praktijken te corrigeren of te verbeteren, in 2023 81 % bedroeg, hetgeen een verbetering is ten opzichte van het voorgaande jaar; is er echter vast van overtuigd dat de instellingen, organen en instanties van de Unie volledig en consequent gevolg moeten geven aan alle oplossingen, aanbevelingen en suggesties van de Ombudsman;

30.  prijst de Ombudsman voor haar permanente constructieve werkrelatie met de Commissie, de EU-instelling waarop de meeste onderzoeken van de Ombudsman betrekking hebben; merkt op dat deze relatie de Commissie helpt haar administratieve procedures efficiënter en transparanter te maken;

31.  waardeert en verwelkomt de inspanningen van de Ombudsman en haar bureau om hun interne procedures voortdurend te verbeteren, teneinde ervoor te zorgen dat klagers een optimale ervaring hebben en dat klachten zo efficiënt mogelijk worden behandeld; moedigt de inspanningen van de Ombudsman aan om de zichtbaarheid van haar activiteiten verder te verbeteren en is ingenomen met de verbeteringen in het online klachtensysteem van de Ombudsman, waardoor dit gebruiksvriendelijker is geworden; is ingenomen met de meertalige website van de Ombudsman, die het engagement van de Ombudsman weerspiegelt om bijstand te verlenen in de 24 officiële talen van de EU; benadrukt dat het belangrijk is te waarborgen dat personen met een handicap volledige toegang hebben tot het complete scala aan middelen dat de EU haar burgers biedt, met name door middel van systematische vertaal- en tolkdiensten in alle officiële talen, en ook voor gebarentaal;

32.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Europese Ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de ombudsmannen of soortgelijke organen in de lidstaten.

(1)PB L 253, van 16.7.2021, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/1163/oj.
(2)Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2001/1049/oj).
(3)PB C, C/2024/6560, 12.11.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/6560/oj.
(4)Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 december 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (herschikking), artikel 3: https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-7-2011-0580_NL.pdf.
(5)https://www.ombudsman.europa.eu/en/decision/nl/69206.
(6)Speciaal verslag van de Europese Ombudsman in het kader van het strategisch onderzoek naar de tijd die de Europese Commissie nodig heeft voor de behandeling van verzoeken om toegang van het publiek tot documenten (OI/2/2022/OAM).
(7)PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2006/1367/oj.
(8)PB L 275 van 25.10.2022, blz. 33, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2022/2041/o.
(9)Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten, (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2019/882/oj).

Juridische mededeling - Privacybeleid