Resolutie van het Europees Parlement van 13 juni 2018 over de betrekkingen tussen de EU en de NAVO (2017/2276(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag van Lissabon,
– gezien het Noord-Atlantisch Verdrag,
– gezien de conclusies van de Raad van 20 december 2013, 26 juni 2015, 28 juni en 15 december 2016 en 9 maart, 22 juni en 15 december 2017,
– gezien de conclusies van de Raad van 18 mei 2015 en 14 november 2016 over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, van 6 december 2016 over de samenwerking tussen de EU en de NAVO, van 6 maart, 18 mei en 17 juli 2017 over de integrale EU-strategie, en van 19 juni en 5 december 2017 over de uitvoering van het gemeenschappelijk pakket voorstellen dat door de raden van de EU en van de NAVO op 6 december 2016 werd goedgekeurd,
– gezien het document getiteld "Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: Een sterker Europa – Een mondiale strategie van de Europese Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid" dat op 28 juni 2016 door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) is gepresenteerd,
– gezien de gezamenlijke verklaring van 8 juli 2016 van de voorzitters van de Europese Raad en de Commissie en de secretaris-generaal van de NAVO over het gemeenschappelijke pakket van 42 voorstellen dat door de raden van de EU en van de NAVO op 6 december 2016 werd goedgekeurd en de voortgangsverslagen van 14 juni en 5 december 2017 betreffende de tenuitvoerlegging daarvan, en over het nieuwe pakket van 32 voorstellen dat op 5 december 2017 door beide raden werd goedgekeurd,
– gezien de resultaten van de bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken (inclusief Defensie) van 13 november 2017 en 6 maart 2018 die specifiek gewijd waren aan de samenwerking tussen de EU en de NAVO,
– gezien de mededeling van de Commissie van 30 november 2016 aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's inzake het actieplan voor Europese defensie (COM(2016)0950),
– gezien de gezamenlijke mededeling van 10 november 2017 van de Commissie en de VV/HV aan het Europees Parlement en de Raad over verbetering van de militaire mobiliteit in de Europese Unie (JOIN(2017)0041) en het bijbehorende actieplan dat in maart 2018 is gepresenteerd (JOIN(2018)0005),
– gezien het defensiepakket dat op 7 juni 2017 door de Commissie is gepresenteerd,
– gezien het jaarverslag 2017 van de secretaris-generaal van de NAVO, dat op 15 maart 2018 is gepubliceerd,
– gezien resolutie nr. 439 van de Parlementaire Vergadering van de NAVO van 9 oktober 2017 over nauwere samenwerking tussen de NAVO en de EU,
– gezien resolutie nr. 440 van de Parlementaire Vergadering van de NAVO van 9 oktober 2017 over de industriële basis voor de Europese defensie,
– gezien het verslag van de Commissie Defensie en Veiligheid van de Parlementaire Vergadering van de NAVO van 8 oktober 2017 over de samenwerking tussen de NAVO en de EU na Warschau, met inbegrip van de door het Europees Parlement opgestelde bijlage,
– gezien zijn resolutie van 13 april 2016 over de EU in een veranderende mondiale omgeving – een meer geconnecteerde, gecontesteerde en complexe wereld(1),
– gezien zijn resolutie van 22 november 2016 over de Europese defensie-unie(2),
– gezien zijn resoluties van 23 november 2016 en 13 december 2017 over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB)(3),
– gezien zijn resoluties van 14 december 2016 en 13 december 2017 over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(4),
– gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over constitutionele, juridische en institutionele gevolgen van een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid: door het Verdrag van Lissabon geboden mogelijkheden(5),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8‑0188/2018),
A. overwegende dat onze waarden, zoals de liberale democratie, multilateralisme, mensenrechten, vrede, ontwikkeling en de rechtsstaat, waarop de EU en de trans-Atlantische betrekkingen zijn gestoeld, alsook het op rechtsregels gebaseerde internationale systeem en de Europese eenheid en cohesie, in deze periode van geopolitieke onrust en snelle verslechtering van het strategisch klimaat op de proef worden gesteld;
B. overwegende dat de twee belangrijkste westelijke organisaties, de EU en de NAVO, vorderingen maken op weg naar een betere samenwerking om het hoofd te bieden aan complexe uitdagingen, risico's en bedreigingen, zowel van conventionele als hybride aard, door overheden en niet-overheidsactoren, vooral uit het oosten en uit het zuiden; overwegende dat de opeenhoping van destabiliserende crisissen in het Europese nabuurschap zowel interne als externe veiligheidsdreigingen veroorzaakt; overwegende dat geen van beide organisaties alleen over de volledige waaier aan instrumenten beschikt om deze veiligheidsuitdagingen alleen aan te pakken en dat beide organisaties beter in staat zouden zijn om deze bedreigingen aan te pakken wanneer zij samenwerken; overwegende dat de EU en de NAVO onontbeerlijk zijn voor het verzekeren van de veiligheid van Europa en zijn burgers;
C. overwegende dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO niet mag worden beschouwd als een doel op zich, maar moet worden gezien als een manier om gemeenschappelijke prioriteiten en doelstellingen op het gebied van veiligheid te verwezenlijken, door elkaars missies en beschikbare middelen aan te vullen; overwegende dat de EU-lidstaten en de NAVO-bondgenoten één set strijdkrachten hebben; overwegende dat beide organisaties samen doeltreffend gebruik kunnen maken van de beschikbare middelen en een breed spectrum aan bestaande instrumenten op doeltreffender wijze kunnen ontplooien om veiligheidsproblemen het hoofd te bieden;
D. overwegende dat de NAVO in tegenstelling tot de EU een militair bondgenootschap is; overwegende dat de EU een mondiale strategische speler is die voor veiligheid zorgt en over een uniek en breed palet aan instrumenten en hulpmiddelen beschikt om de huidige uitdagingen alomvattend aan te pakken via haar verschillende beleidslijnen; overwegende dat de EU in het kader van haar mondiale strategie en overeenkomstig de doelstellingen daarvan, meer verantwoordelijkheid neemt voor haar eigen veiligheid en defensie en als partner voor internationale vrede en veiligheid, haar vermogen om autonoom te handelen versterkt en tegelijkertijd haar bijdrage aan de NAVO opvoert en een nauwere samenwerking bevordert;
E. overwegende dat de NAVO in de eerste plaats verantwoordelijk is voor de collectieve defensie van haar leden; overwegende dat de NAVO-richtsnoeren bepalen dat de lidstaten binnen een periode van tien jaar 2 % van hun bbp moeten besteden aan defensie om een passende defensiecapaciteit in stand te houden; overwegende dat de NAVO, als belangrijkste veiligheidspartner van de EU, van wezenlijk belang is om de interoperabiliteit van de capaciteit van de bondgenoten en de consistentie van hun uitrustingsinspanningen te waarborgen;
F. overwegende dat de acties van de EU en de NAVO elkaar meer moeten aanvullen op het gebied van veiligheid om nieuwe, ongekende en veelzijdige veiligheidsproblemen beter aan te pakken; overwegende dat gezamenlijke taakgebieden tussen de twee organisaties tevens nopen tot nauwere en doeltreffendere samenwerking;
G. overwegende dat de EU en de NAVO, die zich beide bezighouden met crisisbeheer, dit op doeltreffender wijze zouden kunnen doen indien er sprake was van een echt gecoördineerd optreden waarbij de expertise en middelen optimaal worden ingezet; overwegende dat de EU als follow-up van haar mondiale strategie haar gezamenlijke aanpak van externe conflicten en crises versterkt en met civiele en militaire middelen optreedt tegen bedreigingen en problemen op het snijvlak van de interne en de externe veiligheid;
H. overwegende dat het bondgenootschap en de EU tijdens de NAVO-top van 2016 in Warschau gebieden voor versterkte samenwerking hebben gedefinieerd in het licht van de gemeenschappelijke uitdagingen in het oosten en het zuiden, waaronder de bestrijding van hybride bedreigingen, het verhogen van de weerbaarheid, de opbouw van defensiecapaciteiten, cyberdefensie, maritieme veiligheid en oefeningen; overwegende dat de ministers van Buitenlandse Zaken van de NAVO-lidstaten in december 2016 42 maatregelen hebben goedgekeurd om de samenwerking tussen de NAVO en de EU op bepaalde terreinen te bevorderen en dat in december 2017 verdere gezamenlijke werkterreinen zijn vastgesteld;
I. overwegende dat een partnerschap tussen de EU en de NAVO noodzakelijk is om het hoofd te bieden aan hybride bedreigingen, met inbegrip van desinformatie en foute voorstellingen van de feiten, en om de weerbaarheid te vergroten; overwegende dat er een duidelijk onderscheid nodig is ten aanzien van de bevoegdheden en de politieke strategieën van beide organisaties;
J. overwegende dat Rusland zich steeds sterker roert; overwegende dat weliswaar het risico bestaat dat afbreuk wordt gedaan aan de trans-Atlantische band en de solidariteit tussen de lidstaten van de EU, maar dat hun gemeenschappelijke strategische benadering ten aanzien van Rusland moet worden versterkt; overwegende dat de EU en de NAVO bezorgd zijn over het assertievere militaire optreden van Rusland; overwegende dat ook politieke manipulatie en cyberaanvallen reden tot bezorgdheid zijn; overwegende dat de EU heeft gereageerd op de inmenging van Rusland in interne Europese aangelegenheden, in strijde met het internationale recht en de internationale normen; overwegende dat weerbaarheid een cruciaal element van de collectieve defensie is en zal blijven;
K. overwegende dat het zuidelijke nabuurschap te maken heeft met een ongekende instabiliteit en strategisch gezien een belangrijke uitdaging is voor de EU-lidstaten en de NAVO-lidstaten, met name voor de landen die zich in de frontlinie bevinden;
L. overwegende dat cyberaanvallen steeds vaker voorkomen en steeds gesofisticeerder worden; overwegende dat de NAVO cyberdefensie in 2014 heeft aangemerkt als een van de kerntaken van het bondgenootschap op het gebied van collectieve defensie en de cyberruimte in 2016 heeft erkend als operationeel domein naast land, lucht en zee; overwegende dat de EU en de NAVO elkaars inspanningen kunnen complementeren; overwegende dat een versterkte samenwerking van de EU-lidstaten op het gebied van cyberveiligheid moet worden bevorderd en dat er op dit gebied een gecoördineerde inzet van alle EU-lidstaten nodig is;
M. overwegende dat de NAVO en de EU in december 2017 hebben besloten om hun samenwerking in de strijd tegen terrorisme te versterken, voornamelijk door meer informatie te gaan uitwisselen en de nationale weerbaarheid te verbeteren;
N. overwegende dat de EU en de NAVO in Europa dezelfde vervoersinfrastructuur gebruiken, een belangrijke factor voor een snelle militaire inzet, en dat militaire mobiliteit recentelijk is erkend als prioriteit voor samenwerking tussen beide organisaties;
O. overwegende dat de publieke steun voor de NAVO volgens de laatste peilingen van het Pew Research Center groot is en in de meeste NAVO-lidstaten toeneemt;
Een dieper partnerschap
1. is ervan overtuigd dat de EU en de NAVO in hun streven naar internationale vrede en veiligheid dezelfde waarden delen en met vergelijkbare strategische uitdagingen worden geconfronteerd, alsook dat beide organisaties, die 22 lidstaten delen, gelijkgerichte belangen hebben op het gebied van veiligheid en defensie, waaronder de bescherming van hun burgers tegen alle bedreigingen; meent dat het strategisch partnerschap tussen de EU en de NAVO van fundamenteel belang is om het hoofd te bieden aan deze veiligheidsuitdagingen; onderstreept dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO een aanvulling vormt op de respectieve kenmerken en taken van beide organisaties en die in acht neemt;
2. wijst erop dat openheid en transparantie met volledige eerbiediging van de autonome beslissingsbevoegdheid en procedures van beide organisaties, alsook inclusiviteit en wederkerigheid zonder afbreuk te doen aan het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten, belangrijke beginselen zijn van het strategisch partnerschap tussen de EU en de NAVO; wijst erop dat samenwerking met EU-lidstaten die geen lid zijn van de NAVO en met NAVO-lidstaten die geen lid zijn van de EU een integrerend deel uitmaakt van de samenwerking tussen de EU en de NAVO;
3. is ervan overtuigd dat de NAVO voor haar lidstaten de hoeksteen blijft van een collectief defensie- en afschrikkingsbeleid in Europa; is er tevens van overtuigd dat een sterkere EU, die beschikt over een doeltreffender GVDB via meerdere gezamenlijke projecten van de lidstaten, en die in staat is te voldoen aan de bepalingen van artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, op grond waarvan lidstaten om bijstand kunnen vragen, bijdraagt tot een sterkere NAVO; wijst erop dat in de samenwerking tussen de EU en de NAVO ook rekening moet worden gehouden met het veiligheids- en defensiebeleid van de zes EU-lidstaten die geen lid zijn van de NAVO en van de zeven NAVO-lidstaten die geen lid zijn van de EU;
4. is stellig van mening dat een doeltreffend antwoord op het volledige spectrum van veiligheidsproblemen strategische visie vereist, alsook verdere structurele aanpassingen en een combinatie van "hard power" en "soft power"-instrumenten van zowel de EU als de NAVO; onderstreept dat tijd een cruciale factor is in het versterken van het partnerschap tussen de EU en de NAVO, rekening houdend met de verschillen tussen beide organisaties;
5. onderstreept dat verder werk moet worden gemaakt van het ontwikkelen van een gemeenschappelijke strategische cultuur, en dat het bereiken van een gedeelde perceptie van bedreigingen een positieve impact zal hebben; is van mening dat de EU moet ijveren voor een versterking van haar strategische autonomie; moedigt de EU-lidstaten derhalve aan om in samenwerking met de EU-instellingen tot een gemeenschappelijke visie te komen van de veranderende dreigingssituatie en verder te gaan met de gezamenlijke briefings, de opleiding op het gebied van civiele noodrespons en de gezamenlijke beoordelingen van de dreigingssituatie; verwelkomt de inspanningen die daartoe onlangs zijn gedaan;
6. onderstreept dat de Europese burgers zich ervan bewust zijn dat louter nationale reacties op terrorisme en onveiligheid niet volstaan en daarom verwachten dat de EU hen beschermt tegen deze bedreigingen; onderstreept tevens dat met nauwe samenwerking tussen de EU en de NAVO de complementariteit en de doelmatigheid van de middelen van de lidstaten kunnen worden verbeterd;
7. wijst op de noodzaak om de samenwerking tussen de EU en de NAVO inzake missies en operaties te versterken, zowel op strategisch als op tactisch niveau;
8. beklemtoont dat het strategisch partnerschap tussen de EU en de NAVO van fundamenteel belang is voor het veranderende GVDB van de EU en voor de toekomst van het bondgenootschap, alsook voor de betrekkingen tussen de EU en het VK na de brexit;
9. meent dat het potentieel van de betrekkingen tussen de EU en de NAVO beter kan worden benut en dat een verdere ontwikkeling en verdieping van het partnerschap niet beperkt mag blijven tot een gemeenschappelijke respons op crisissituaties buiten Europa, met name in het nabuurschap, maar ook tot een gemeenschappelijk antwoord op crisissen op het continent zelf;
10. wijst op de noodzaak om samen te werken op het gebied van preventie, analyse en vroegtijdige waarschuwing door de doeltreffende uitwisseling van informatie, om gezamenlijk op te treden tegen opkomende bedreigingen;
11. ziet de gezamenlijke verklaring van de EU en de NAVO en de tenuitvoerlegging ervan als een nieuwe, essentiële fase in het strategisch partnerschap; toont zich verheugd over de tastbare resultaten bij de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke verklaring, met name wat betreft het aanpakken van hybride bedreigingen, strategische communicatie, een samenhangende uitkomst van de respectieve planningsprocessen op defensiegebied, en maritieme samenwerking; moedigt verdere vooruitgang aan en is ingenomen met het nieuwe pakket maatregelen dat op 5 december 2017 is toegevoegd, vooral de maatregelen inzake terrorismebestrijding, militaire mobiliteit en vrouwen, en vrede en veiligheid; verwelkomt de veranderde inzet en de goede samenwerking tussen het personeel van beide organisaties bij gezamenlijke acties; herinnert eraan dat het proces zelf weliswaar wordt geleid door de organisaties, maar dat het succes van de uitvoering van de gemeenschappelijke doelen en acties afhangt van de duurzame politieke steun van alle lidstaten; verwelkomt in dit verband de inzet van zowel EU- als NAVO-leden en benadrukt dat een succesvolle tenuitvoerlegging van de gezamenlijke verklaring afhangt van de politieke steun van alle lidstaten; acht het belangrijk om de samenwerking en dialoog tussen de EU en de NAVO te versterken en politieke wil te creëren en te zorgen voor de nodige middelen voor het verder uitvoeren en verder ontwikkelen van de samenwerking; kijkt uit naar de nieuwe verklaring van de EU en de NAVO die zal worden vastgesteld tijdens de NAVO-top van 11‑12 juli 2018 in Brussel;
12. neemt nota van de regelmatige gemeenschappelijke briefings van de VV/HV en de secretaris-generaal van de NAVO, respectievelijk in de Raad Buitenlandse Zaken van de EU en de Noord-Atlantische Raad van de NAVO (NAR), en de voortgezette periodieke bijeenkomsten tussen het Politiek en Veiligheidscomité van de EU en de NAR;
13. toont zich verheugd over de bevestiging van het engagement van de VS tegenover de NAVO en de Europese veiligheid; herinnert eraan dat de EU en de Verenigde Staten belangrijke internationale partners zijn en dat dit partnerschap ook door de NAVO wordt bestendigd; beklemtoont het belang van de bilaterale betrekkingen tussen de EU‑lidstaten en de VS; is er stellig van overtuigd dat nauwere samenwerking tussen de EU en de NAVO de trans-Atlantische banden zal versterken en dat het vermogen van de NAVO om haar missies te vervullen verband houdt met de trans-Atlantische betrekkingen; merkt bijgevolg op dat de recente politieke ontwikkelingen een impact kunnen hebben op de kracht van de trans-Atlantische betrekkingen; wijst erop dat de VS, die de aanzienlijke ontwikkelingen in de EU-defensie in het algemeen heeft aangemoedigd en verwelkomd, verdere inspanningen moet doen om een beter inzicht te krijgen in de strategische belangen van Europa, inclusief de ontwikkeling van Europese defensievermogens; benadrukt dat de inspanningen van de EU om strategische autonomie te verkrijgen het veiligheidsklimaat van het bondgenootschap verbeteren;
14. is ingenomen met de inzet van de Enhanced Forward Presence van de NAVO op de oostelijke flank; is ingenomen met de inzet van vier multinationale gevechtseenheden in Estland, Letland, Litouwen en Polen, onder leiding van respectievelijk het Verenigd Koninkrijk, Canada, Duitsland en de Verenigde Staten; meent dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO op de oostelijke en de zuidelijke flank verder moet worden versterkt met het oog op de veiligheid van beide organisaties en dat een Russische inval, hetzij met hybride of met conventionele middelen, ook in de landen op de oostelijke flank, moet worden voorkomen en op passende wijze afgeweerd; wijst erop dat de bestaande infrastructuur in Europa, die vooral oost-west georiënteerd is, moet worden aangevuld met een nieuwe noord-zuiddimensie, die tegemoetkomt aan de vereisten van militaire mobiliteit; wijst erop dat de inspanningen op het gebied van militaire mobiliteit moeten bijdragen aan een efficiënte uitvoering van de GBVB-missies en ‑acties alsmede aan het defensiestandpunt van het bondgenootschap; meent dat wegen, bruggen en spoorwegen moeten worden verbeterd om een snelle inzet van militair personeel en materieel mogelijk te maken;
15. benadrukt in dit verband hoe belangrijk het is de NAVO-capaciteit inzake snelle versterking te verbeteren door de EU- en nationale infrastructuur te verbeteren, bureaucratische en infrastructurele belemmeringen voor de snelle verplaatsing van troepen weg te nemen en alvast militair materieel en militaire voorraden in stelling te brengen om onze collectieve veiligheid te vergroten;
16. is ingenomen met de inwerkingtreding van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO); beklemtoont haar potentieel om de Europese bijdrage binnen de NAVO te versterken; meent dat zij kan zorgen voor meer synergie en doeltreffendheid, en een cruciale stap is om de veiligheids- en defensiecapaciteiten van de EU en de potentiële prestaties van de Europese NAVO-leden te verbeteren; is ervan overtuigd dat een sterkere EU ook een sterkere NAVO betekent, en vice‑versa;
17. beklemtoont dat de PESCO een aanvulling vormt op de NAVO en een drijvende kracht moet zijn voor nauwere samenwerking tussen de EU en de NAVO inzake capaciteitsontwikkeling, aangezien zij ernaar streeft de defensiecapaciteit van de EU te versterken en het GVDB in het algemeen doeltreffender en relevanter te maken in de aanpak van de militaire en veiligheidsproblemen van vandaag; benadrukt hoe belangrijk transparantie en communicatie over de PESCO tegenover de Verenigde Staten en de andere NAVO-leden zijn om misverstanden te voorkomen;
18. onderstreept dat de EU en de NAVO in hun volgende gezamenlijke verklaring moeten onderstrepen dat de capaciteiten die in multinationaal verband worden ontwikkeld door de EU-lidstaten, ook in het kader van de PESCO, en door de NAVO-leden, beschikbaar moeten worden gesteld voor zowel NAVO- als EU-operaties; wijst erop dat de recente beslissingen van de EU (de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie, de PESCO en het Europees Defensiefonds (EDF)) die tot doel hebben de Europeanen meer verantwoordelijkheid te laten nemen voor hun veiligheid, bijdragen aan een sterkere NAVO en zorgen voor een billijke verdeling van de trans-Atlantische lasten, rekening houdend met het doel om samen gemeenschappelijke veiligheidsproblemen aan te pakken, onnodige overlapping te vermijden en samenhangende, complementaire en interoperabele defensiecapaciteiten te ontwikkelen; meent dat de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen, procedures, opleidingen en oefeningen in overweging moet worden genomen als belangrijke factor om de samenwerking tussen de EU en de NAVO efficiënter te maken;
19. merkt op dat na de brexit 80 % van de defensie-uitgaven van de NAVO voor rekening zal komen van niet-EU-landen en drie van de vier bataljons in het oosten onder leiding zullen staan van niet-EU-landen;
20. verzoekt de EU en de NAVO met klem periodieke oefeningen op strategisch niveau te organiseren en de politieke leiders van beide instellingen daaraan te laten deelnemen; is in dit verband ingenomen met de Estse EU CYBRID 2017-oefening, waarbij voor het eerst aan een EU-oefening werd deelgenomen door de secretaris-generaal van de NAVO;
Belangrijkste samenwerkingsgebieden
21. wijst erop dat er meer hybride en minder conventionele veiligheidsbedreigingen zijn en dat internationale samenwerking nodig is om hieraan het hoofd te bieden; roept de EU en de NAVO op om hun weerbaarheid te vergroten en een gedeeld situationeel bewustzijn voor hybride bedreigingen te ontwikkelen; moedigt de EU en de NAVO aan om hun mechanismen voor crisisrespons te coördineren teneinde samenhangende oplossingen voor hybride bedreigingen te bieden; is ingenomen met de recente gezamenlijke opening van het NAVO-kenniscentrum voor de bestrijding van hybride bedreigingen door de secretaris-generaal van de NAVO en de VV/HR, en spoort de EU‑lidstaten aan om kenniscentra voor de bestrijding van hybride bedreigingen op te richten naar het voorbeeld van het centrum in Helsinki; is in dit verband ingenomen met de afzonderlijke, maar parallelle oefeningen PACE17 en CMX17, die in 2017 zijn gehouden en waarbij respectievelijk EU- en NAVO-medewerkers hun procedures voor het communiceren en delen van informatie tijdens een zich ontvouwende fictieve hybride bedreiging hebben getest; is ingenomen met de gecoördineerde actie van de westerse bondgenoten in reactie op de vermeende Russische chemische aanslag in het VK;
22. meent dat de volgende gezamenlijke verklaring van de EU en de NAVO de gemaakte vorderingen moet toejuichen en moet aandringen op de concrete uitvoering van alle voorstellen die door beide organisaties zijn aangenomen; meent dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om de vele reeds gedane toezeggingen ten uitvoer te leggen;
23. meent in dit verband dat de initiatieven ter versterking van de Europese defensie beide organisaties ten goede moeten komen en op die manier de EU-lidstaten in staat moeten stellen hun strategische autonomie te versterken en op een geloofwaardige wijze samen militair op te treden; herinnert eraan dat deze initiatieven en die van de NAVO elkaar aanvullen;
24. acht het tevens belangrijk uitvoering te geven aan de beginselen van inclusiviteit en wederkerigheid en volledige inachtneming van de autonome besluitvorming van beide organisaties, zoals bepaald in de conclusies van de Raad van 5 december 2017;
25. is ingenomen met de geslaagde parallelle en gecoördineerde EU‑crisisbeheersingsoefening 2017, die een nuttig platform biedt voor het delen van goede praktijken; wil nagaan welke lessen hieruit kunnen worden getrokken en kijkt uit naar verdere samenwerking bij gemeenschappelijke oefeningen tussen de EU en de NAVO, inclusief de door de EU geleide oefening die gepland is voor 2018;
26. merkt op dat de huidige procedures voor het delen van gerubriceerde informatie tussen beide organisaties nog steeds omslachtig en inefficiënt zijn; meent dat beide organisaties met vergelijkbare strategische uitdagingen worden geconfronteerd en impliciet ook samen de gevolgen daarvan moeten aanpakken; meent dat de samenwerking op het gebied van de uitwisseling van gerubriceerde informatie en inlichtingenanalyse moet worden verbeterd door wederzijds vertrouwen op te bouwen, inclusief op het gebied van terrorismebestrijding; benadrukt dat de EU haar capaciteit zal moeten vergroten door aan meer EU-medewerkers veiligheidsmachtigingen te verstrekken, speciale opleidingen te verzorgen voor het werken met gerubriceerde informatie en door te investeren in veilige communicatie; is van oordeel dat de toepassing van wederkerigheid en het "need-to-share"-principe bij de uitwisseling van passende informatie ook de missies en operaties van beide organisaties ten goede zou komen; meent dat de parallelle en gecoördineerde inlichtingenbeoordeling kan worden ingezet om hybride bedreigingen op doeltreffender wijze samen te bestrijden;
27. verzoekt de EU en de NAVO om hun samenwerking inzake strategische communicatie te verbeteren, onder meer door het partnerschap tussen het NAVO-kenniscentrum voor strategische communicatie en de StratCom-afdeling van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) te versterken;
28. verwelkomt de nieuwe EU-Fusiecel voor analyse van hybride bedreigingen en de interactie met de Cel voor analyse van hybride bedreigingen van de NAVO bij het delen van situationeel bewustzijn en de analyse van mogelijke hybride bedreigingen;
29. is ervan overtuigd dat samenwerking en het uitwisselen en delen van informatie van cruciaal belang zijn op het gebied van cyberveiligheid en erkent de vorderingen die op dit gebied zijn gemaakt; onderstreept de noodzaak om de preventie, detectie en respons bij cyberincidenten te verbeteren; nodigt de EU en de NAVO uit om hun toezichtactiviteiten te coördineren en waar nodig gegevens in verband met cyberdefensie uit te wisselen, teneinde het inlichtingenwerk van beide organisaties te faciliteren; moedigt de EU en de NAVO aan om hun operationele samenwerking en coördinatie te intensiveren en interoperabiliteit te bevorderen door beste praktijken uit te wisselen over de middelen, methoden en procedures om verantwoordelijken van cyberaanvallen aan te wijzen; beschouwt de verbetering van de informatie-uitwisseling tussen de EU en de NAVO als een prioriteit om de identificatie van de verantwoordelijken voor alle cyberaanvallen mogelijk te maken en passende wettelijke stappen te kunnen ondernemen; acht het belangrijk om ook opleidingsactiviteiten te harmoniseren en samen te werken op het gebied van onderzoek en technologie inzake cyberdefensie; is ingenomen met de overeenkomst tussen het computercrisisteam van de EU en de responscapaciteit voor computerincidenten van de NAVO; meent dat de NAVO mogelijk belangstelling zal hebben voor bepaalde activiteiten in verband met samenwerking op het gebied van cyberdefensie in het nieuwe mandaat van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa);
30. meent dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat de inspanningen op het gebied van maritieme capaciteitsopbouw elkaar aanvullen en elkaar niet onnodig overlappen, teneinde de maritieme veiligheid op doeltreffender wijze te kunnen handhaven; verwelkomt de nauwere operationele samenwerking en coördinatie tussen de EU en de NAVO, waaronder de uitwisseling van situationeel bewustzijn op basis van de ervaringen die zijn opgedaan in het Middellandse Zeegebied en de Hoorn van Afrika, om te zoeken naar verdere mogelijkheden voor onderlinge logistieke ondersteuning en de uitwisseling van informatie over operationele activiteiten, onder meer met betrekking tot irreguliere migratie, tussen de medewerkers van beide organisaties;
31. is ingenomen met de nauwere tactische en operationele samenwerking, onder meer via directe banden tussen het maritieme commando van de NAVO en Frontex, alsook tussen de operatie Sea Guardian en EUNAVFOR MED operatie Sophia, die de EU helpen bij haar missies om irreguliere migratiestromen in te dammen en illegale netwerken, onder meer voor de illegale handel in wapens, te bestrijden; merkt op dat de NAVO op verzoek logistieke steun en andere capaciteiten kan bijdragen, zoals brandstofbevoorrading op zee en medische bijstand; merkt op dat dit volgt op de succesvolle EU-NAVO-samenwerking tussen de operatie Ocean Shield en EUNAVFOR operatie Atalanta in de strijd tegen piraterij bij de Hoorn van Afrika;
32. moedigt meer synergie tussen de EU en de NAVO aan en pleit voor verdere verbeteringen, met name bij de coördinatie van de inspanningen op het gebied van inlichtingen, surveillance en verkenning (ISR);
33. herhaalt dat de EU-initiatieven die gericht zijn op de versterking van de Europese veiligheid en defensie er ook voor moeten zorgen dat de EU-lidstaten die NAVO-lid zijn aan hun NAVO-verplichtingen kunnen voldoen; meent dat het gelijktijdige lidmaatschap van de EU en de NAVO de lidstaten niet mag schaden; benadrukt voorts dat EU-lidstaten die geen lid zijn van de NAVO andere verplichtingen dienen te hebben in het kader van de Europese defensie-unie; wijst erop dat de lidstaten van de EU tevens in staat moeten zijn onafhankelijke militaire missies op te zetten indien de NAVO niet bereid is om op te treden of waar optreden van de EU passender is;
34. is ingenomen met de aanhoudende trend van stijgende defensie-uitgaven onder de NAVO-leden; spoort alle EU-lidstaten die ook NAVO-lid zijn aan om aanzienlijke vooruitgang te boeken bij de verhoging van hun defensie-uitgaven tot 2 % van het bbp, waarvan 20 % wordt bestemd voor groot nieuw materieel; is van mening dat de EU‑lidstaten die zich hebben verbonden aan de NAVO-richtsnoeren inzake defensie-uitgaven moeten overwegen om, in het kader van het inkooprichtsnoer van 20 %, een gespecificeerd bedrag uit te trekken voor onderzoek en ontwikkeling om te waarborgen dat er een minimumbedrag wordt uitgegeven aan innovatie, wat weer kan leiden tot een technologisch overloopeffect naar de civiele sector;
35. herinnert aan de verklaring van de NAVO-top van Warschau, waarin de lidstaten worden opgeroepen om een sterkere defensie-industrie en meer defensieonderzoek te bevorderen; meent stellig dat de EU en de NAVO moeten samenwerken en naar synergieën moeten zoeken om hun technologische en industriële basis te versterken en te ontwikkelen, teneinde tegemoet te komen aan de capaciteitsprioriteiten, met name via het jaarlijks gecoördineerd onderzoek op defensiegebied en het defensieplanningsproces van de NAVO; acht het belangrijk dat effectieve en evenwichtige trans-Atlantische technologische en industriële samenwerking op defensiegebied door beide organisaties als strategische prioriteit wordt gezien; steunt de maatregelen die in het kader van het EDF zijn gepland om gezamenlijk onderzoek en de ontwikkeling van Europese capaciteiten aan te moedigen; meent dat een grotere inzet voor onderzoek en capaciteitsplanning de efficiëntie kan verhogen;
36. wijst opnieuw op de noodzaak om te zorgen voor samenhang in de uitkomsten en de tijdschema's tussen de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie van de EU, het vermogensontwikkelingsplan en de respectieve NAVO-processen, zoals het defensieplanningsproces; wijst op de noodzaak om ervoor te zorgen dat de multinationale initiatieven van zowel de EU als de NAVO op het gebied van capaciteitsontwikkeling elkaar aanvullen en wederzijds versterken; onderstreept dat de lidstaten de zeggenschap behouden over de capaciteiten die worden ingezet in het kader van het GVDB en worden ontwikkeld in het kader van de PESCO, en die capaciteiten ook in een ander verband kunnen inzetten;
37. wijst op de noodzaak van een snelle opheffing, in nauwe samenwerking tussen de EU en de NAVO, van de fysieke en juridische hinderpalen voor een snelle verplaatsing van militair personeel en militaire middelen binnen en buiten de EU, om te verzekeren dat materiaal en troepen indien nodig ongehinderd door Europa kunnen bewegen, met inbegrip van de bruikbaarheid van kritische infrastructuur zoals wegen, bruggen en spoorwegen, met name middels de tenuitvoerlegging van het actieplan van de VV/HV en de Commissie op basis van de routekaart die door de EU-lidstaten is ontwikkeld onder de auspiciën van het Europees Defensieagentschap; dringt er bij de EU-lidstaten op aan hier spoedig gevolg aan te geven en het tot nu toe gecreëerde momentum te benutten; benadrukt dat compatibele defensiecapaciteiten EU- en NAVO-brede inzet en samenwerking moet bevorderen; beveelt de EU en de NAVO aan om ook de kwestie van de mobiliteit van niet-EU-troepen van de NAVO op Europees grondgebied aan te pakken;
38. meent dat de EU en de NAVO meer gezamenlijke acties moeten ondernemen om de weerbaarheid, defensie en veiligheid van de buurlanden en partners van beide organisaties te bevorderen; is ingenomen met het feit dat de bijstand aan buur- en partnerlanden bij het opbouwen van hun capaciteit en bevordering van hun weerbaarheid, onder meer wat betreft terrorismebestrijding, strategische communicatie, cyberdefensie, de opslag van munitie en de hervorming van de veiligheidssector, een gemeenschappelijke doelstelling is, met name in drie proeflanden (Bosnië en Herzegovina, Moldavië en Tunesië);
39. herinnert eraan dat het in het belang van zowel de EU als de NAVO is om de veiligheidsproblemen in de westelijke Balkan en in het nabuurschap van de EU aan te pakken en om samen te werken op bepaalde gebieden; is ingenomen met de inspanningen van de EU en de NAVO om de landen in de westelijke Balkan, Oost‑Europa en de zuidelijke Kaukasus politieke en praktische steun te bieden; stelt voor dat de lidstaten deze inspanningen voortzetten om te zorgen voor verdere democratische ontwikkeling en een hervorming van de veiligheidssector; onderstreept dat samenwerking tussen de EU, de NAVO en de westelijke Balkanlanden cruciaal is voor het aanpakken van de veiligheidsdreigingen voor het hele continent;
40. benadrukt het belang van de beginselen die zijn vervat in het Weens document, met name de beginselen van openheid en transparantie; is in dit verband ingenomen met het feit dat de militaire en gezamenlijke oefeningen van de EU en de NAVO openstaan voor internationale waarnemers;
41. herinnert aan de belangrijke rol die vrouwen spelen in GVDB- en NAVO-missies, met name bij de omgang met vrouwen en kinderen in conflictgebieden; is ingenomen met het feit dat de EU en de NAVO deze belangrijke rol hebben erkend; beveelt de EU en de NAVO aan om genderdiversiteit proactief te bevorderen in hun structuren en operaties;
42. benadrukt dat de EU na de brexit nauwe betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk moet onderhouden op veiligheids- en defensiegebied, aangezien het VK als NAVO-lidstaat en Europees land een vooraanstaande bijdrage zal blijven leveren aan de Europese defensie, ook al is het land geen EU-lidstaat meer;
o o o
43. verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de VV/HV, de secretaris-generaal van de NAVO, de EU‑agentschappen op het gebied van veiligheid en defensie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Parlementaire Vergadering van de NAVO.