Resolutie van het Europees Parlement van 12 december 2018 over het jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (2018/2099(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie(1),
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 20 december 2013, 26 juni 2015, 15 december 2016, 22 juni 2017 en 28 juni 2018,
– gezien het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid,
– gezien zijn resolutie van 12 december 2018 over het jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(2),
– gezien de conclusies van de Raad van 25 november 2013, 18 november 2014, 18 mei 2015, 27 juni 2016, 14 november 2016, 18 mei 2017, 17 juli 2017 en 25 juni 2018 over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid,
– gezien het document "Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: een sterker Europa – Een algemene strategie voor de Europese Unie op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid", dat op 28 juni 2016 werd gepresenteerd door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV),
– gezien de gezamenlijke verklaringen van de voorzitters van de Europese Raad en de Commissie en de secretaris-generaal van de NAVO van 8 juli 2016 en 10 juli 2018,
– gezien de gemeenschappelijke reeks van 42 voorstellen als bekrachtigd door de Raad van de Europese Unie en de Noord-Atlantische Raad op 6 december 2016 en de voortgangsverslagen van 14 juni en 5 december 2017 over de tenuitvoerlegging daarvan, alsook de nieuwe reeks van 32 voorstellen als bekrachtigd door beide raden op 5 december 2017,
– gezien de discussienota van 7 juni 2017 over de toekomst van de Europese defensie,
– gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over de militaire structuren van de EU: stand van zaken en toekomstperspectieven(3),
– gezien zijn resolutie van 12 september 2017 over een ruimtestrategie voor Europa(4),
– gezien zijn resolutie van 22 november 2016 over de Europese defensie-unie(5),
– gezien zijn resolutie van 23 november 2016 over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (op basis van het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid)(6) en zijn resolutie van 13 december 2017 over het jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid(7),
– gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over constitutionele, juridische en institutionele gevolgen van een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid: door het Verdrag van Lissabon geboden mogelijkheden(8),
– gezien zijn resolutie van 5 juli 2017 over het mandaat voor de trialoog over de ontwerpbegroting 2018(9),
– gezien het op 10 november 2009 aangenomen "Concept inzake versterking van de bemiddelings- en dialoogcapaciteit van de EU",
– gezien het document getiteld "Uitvoeringsplan inzake veiligheid en defensie" dat op 14 november 2016 door de VV/HV is gepresenteerd,
– gezien zijn resolutie van 13 juni 2018 over de betrekkingen tussen de EU en de NAVO(10),
– gezien de mededeling van de Commissie van 30 november 2016 over het Europees defensieactieplan (COM(2016)0950),
– gezien het nieuwe defensiepakket dat de Commissie op 7 juni 2017 heeft gepresenteerd in het persbericht "Een Europa dat ons verdedigt: de Commissie start het debat over een veiligheids- en defensie-unie",
– gezien het jaarverslag over de uitvoering van de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie – jaar 2,
– gezien zijn resolutie van 14 december 2016 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(11) en zijn resolutie van 13 december 2017 over het jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(12),
– gezien het op 28 maart 2018 gepubliceerde actieplan van de EU voor militaire mobiliteit,
– gezien de conclusies van de Raad over de versterking van het strategisch partnerschap tussen de VN en de EU inzake vredesoperaties en crisisbeheersing: prioriteiten 2019-2021, die op 18 september 2018 zijn aangenomen,
– gezien de Nobelprijs voor de Vrede die in 2012 aan de EU is toegekend vanwege het feit dat deze gedurende meer dan zes decennia heeft bijgedragen aan de bevordering van vrede, verzoening, democratie en mensenrechten,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie constitutionele zaken (A8-0375/2018),
A. overwegende dat de lidstaten vastbesloten zijn geleidelijk een gemeenschappelijk defensiebeleid te bepalen dat tot een gemeenschappelijke defensie zou kunnen leiden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 VEU, waarbij de Europese identiteit en onafhankelijkheid worden versterkt om vrede, veiligheid en vooruitgang in Europa en in de wereld te bevorderen;
De strategische context van de Unie
1. merkt op dat de op regels gebaseerde wereldorde steeds meer op de proef wordt gesteld, in de buurlanden van de EU en daarbuiten, niet alleen op politiek-militair niveau maar de laatste tijd ook op commercieel-economisch niveau; wijst erop dat deze systemische uitdagingen gepaard gaan met de voortdurende verslechtering van het strategische internationale klimaat ten gevolge van conflicten en geweld tussen en binnen staten, terrorisme, falende staten, cyber- en hybride aanvallen op de pijlers van onze samenlevingen, de effecten van de klimaatverandering en natuurrampen; erkent dat de verdediging van de op regels gebaseerde internationale orde, het internationaal recht en de waarden die liberale democratieën koesteren de hoogste prioriteit moeten krijgen en moeten worden benaderd zonder concessies te doen;
2. benadrukt dat deze uitdagingen te groot zijn om met succes door één land te kunnen worden aangepakt; wijst erop dat het essentieel is dat de EU deze uitdagingen op snelle, samenhangende en doeltreffende wijze het hoofd biedt en daarbij met één stem spreekt, in overleg met onze bondgenoten, partners en andere internationale organisaties; merkt op dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) een van de nuttige instrumenten is om veel van deze uitdagingen aan te pakken, maar dat het efficiënter en in samenhang met andere externe en interne instrumenten moet worden gebruikt om de EU in staat te stellen op beslissende wijze bij te dragen aan het beheer van internationale crises en haar strategische autonomie uit te oefenen; wijst op de tot stand gebrachte GVDB-instellingen en de vele instrumenten van het GVDB en dringt er bij de lidstaten op aan deze onverwijld in te zetten;
3. herinnert eraan dat de lidstaten van de EU voor hun veiligheid sterk van elkaar afhangen; benadrukt dat het noodzakelijk is de risico's te bepalen die door alle lidstaten zijn vastgesteld; erkent dat deze uitdagingen erg complex zijn en uit diverse bedreigingen bestaan die verschillende lidstaten in meer of mindere mate parten spelen, en dat dit ruimte biedt om een consensus te bereiken over de manier waarop deze uitdagingen collectief kunnen worden aangepakt, in een geest van solidariteit;
4. onderstreept dat het jihadistisch terrorisme dat reeds aanwezig is in het Midden-Oosten, de Sahel en de Hoorn van Afrika zich uitbreidt naar West-Afrika, Centraal-Azië en Zuidoost-Azië; benadrukt dat deze blijvende dreiging een duurzame en goed gecoördineerde strategie op EU-niveau vereist om de burgers en belangen van de EU te beschermen en de getroffen regio's te ondersteunen;
5. merkt op dat recente activiteiten en beleidsmaatregelen van Rusland de stabiliteit hebben aangetast en het veiligheidsklimaat hebben veranderd, en benadrukt dat de EU en de lidstaten tot een meer gemeenschappelijke, strategische benadering ten aanzien van Rusland moeten komen;
6. stelt met bezorgdheid vast dat het gebruik van het novitsjok-zenuwgas in Salisbury in maart 2018 de eerste dergelijke aanval op Europese bodem sinds de Tweede Wereldoorlog was en de dood van een EU-burger tot gevolg heeft gehad; dringt er bij de Europese Raad op aan beperkende maatregelen te treffen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor het gebruik en de verspreiding van chemische wapens;
7. benadrukt dat de Russische bezetting in Oekraïne nog steeds voortduurt, dat de akkoorden van Minsk – die onontbeerlijk zijn om een oplossing voor het conflict te vinden – niet zijn uitgevoerd en dat de illegale annexatie en militarisering van de Krim nog steeds bezig zijn; vindt het uiterst zorgwekkend dat de excessieve militaire oefeningen en activiteiten van Rusland en de hybride tactieken van het land, met inbegrip van cyberterrorisme, nepnieuws en desinformatiecampagnes, alsook economische en energiechantage, de stabiliteit van de landen van het Oostelijk Partnerschap en van de Westelijke Balkan aantasten en erop gericht zijn westerse democratieën te treffen en de onderlinge spanningen te doen oplopen; vreest dat het veiligheidsklimaat in de omgeving van de EU nog jarenlang erg instabiel zal blijven; wijst andermaal op het strategisch belang van de Westelijke Balkan voor de veiligheid en stabiliteit van de EU en op de noodzaak om het politieke engagement van de EU ten aanzien van deze regio op te voeren en uit te breiden, onder meer door het mandaat van de GVDB-missies van de EU te versterken; is er vast van overtuigd dat de kwetsbaarheid van de EU alleen kan worden verminderd door meer integratie en betere coördinatie;
8. merkt op dat deze noodzaak om samen te werken de laatste jaren steeds meer wordt erkend en toont zich verheugd over de vooruitgang die op dit vlak is geboekt, zoals de totstandbrenging van een permanente gestructureerde samenwerking (PESCO), hoewel de concrete resultaten nog naar behoren moeten worden geëvalueerd; is van mening dat de EU de dialoog en samenwerking met derde landen in haar omgeving en met regionale en subregionale organisaties moet opvoeren;
9. benadrukt evenwel dat samenwerking tot nu toe blijft hangen in een stadium van ontwikkeling en dat er nog veel meer moet gebeuren om ervoor te zorgen dat de EU en haar lidstaten de vruchten kunnen plukken van een diepgaande en volgehouden langetermijnsamenwerking op defensiegebied;
10. benadrukt de praktische en financiële voordelen van verdere integratie van de Europese defensiecapaciteiten; benadrukt dat het met behulp van een breed en betrouwbaar engagement van alle belanghebbenden mogelijk zal zijn om de reikwijdte en de efficiëntie van defensie-uitgaven te vergroten zonder de defensie-uitgaven zelf te verhogen;
11. merkt op dat de defensie van de EU-lidstaten in de eerste plaats afhankelijk is van de politieke wil in de lidstaten en van de vraag of ze de militaire capaciteit hebben om hun verantwoordelijkheden te nemen in een onzeker strategisch klimaat; benadrukt het belang van de trans-Atlantische band voor de veiligheid en defensie van de Europese en Noord-Amerikaanse democratieën; vindt het echter zorgwekkend hoe de verhoudingen er momenteel voor staan en verzoekt alle verantwoordelijke politieke en maatschappelijke actoren aan beide zijden van de Atlantische Oceaan deze cruciale betrekkingen verder te versterken in plaats van ze te ondermijnen; benadrukt dat moet worden vermeden dat recente problemen in de handelsbetrekkingen gevolgen hebben voor de trans-Atlantische band op het gebied van veiligheid; benadrukt dat een welomschreven strategische autonomie de Europese veiligheid en de betrekkingen tussen de EU en de NAVO zal bevorderen; wijst er in dit verband nogmaals op dat de behoefte aan defensiesamenwerking op Europees niveau toeneemt en dat de middelen moeten worden geconcentreerd op de belangrijkste prioriteiten;
12. benadrukt dat het multilateralisme, waarvoor Europa zich met hart en ziel inzet, steeds meer in vraag wordt gesteld als gevolg van de opstelling van de VS en andere wereldmachten; wijst nogmaals op het belang van multilateralisme voor de handhaving van vrede en stabiliteit, als instrument om de waarden van de rechtsstaat te bevorderen en mondiale problemen aan te pakken;
GVDB – welke richting gaan we uit
13. is van mening dat bijkomende investeringen in veiligheid en defensie voor de lidstaten en de EU een dringende kwestie zijn en dat solidariteit en samenwerking op defensiegebied de norm moeten worden, zoals in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU (de integrale EU-strategie) is uiteengezet; is ingenomen met de vooruitgang die tot dusver is geboekt bij de uitvoering van de veiligheids- en defensiebepalingen van de integrale EU-strategie; is van mening dat deze resultaten uitzicht bieden op belangrijke structurele veranderingen in de toekomst;
14. roept de lidstaten ertoe op ernaar te streven 2 % van hun bbp te besteden aan defensie, en 20 % van hun defensiebegroting te besteden aan uitrusting die het Europees Defensieagentschap (EDA) noodzakelijk acht, met inbegrip van daarmee verband houdende onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten;
15. is verheugd dat in het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader (MFK) een specifieke rubriek is toegevoegd voor defensie, en is met name ingenomen met de invoering van een begrotingsonderdeel in het kader waarvan het Europees Defensiefonds en projecten op het gebied van militaire mobiliteit zullen worden gefinancierd; is van mening dat deze besluiten hoogstwaarschijnlijk samen zullen moeten gaan met een gecentraliseerd beheer inzake defensie op het niveau van de Commissie; benadrukt dat de financiering die onder dit begrotingsonderdeel valt uitsluitend voor defensiedoeleinden mag worden ingezet, zonder dat er sprake is van politisering, omdat veiligheid ondeelbaar is en moet beantwoorden aan de behoeften van de lidstaten op het gebied van capaciteit en infrastructuur en in overeenstemming moet zijn met de aspiraties van de EU op het gebied van strategische autonomie;
16. merkt op dat militaire mobiliteit een steeds belangrijker punt wordt op de Europese defensieagenda; benadrukt dat militaire mobiliteit een belangrijk strategisch instrument is in de huidige dreigingssituatie en van essentieel belang is voor zowel het GVDB als de andere multilaterale verplichtingen van de lidstaten, waaronder de NAVO; onderstreept hoe belangrijk het is bestaande netwerken aan te passen aan de behoeften op het gebied van militaire mobiliteit; is daarom verheugd dat militaire mobiliteit niet alleen in het voorstel betreffende de nieuwe financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen is opgenomen, maar ook in de PESCO, en dat militaire mobiliteit een prominente rol speelt in de samenwerking tussen de EU en de NAVO; onderstreept dat deze verschillende projecten goed moeten worden gecoördineerd, ook met bondgenoten, om ervoor te zorgen dat ze het gewenste resultaat opleveren; is ingenomen met het voorstel van de Commissie om binnen het volgende MFK (2021-2027) via de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen 6,5 miljard EUR toe te wijzen aan projecten op het gebied van militaire mobiliteit;
17. merkt echter op dat het van essentieel belang zal zijn om met een duidelijk omschreven overkoepelende strategische Europese defensieaanpak te komen om ervoor te zorgen dat al deze verschillende elementen op elkaar aansluiten, en dat die het beste kan worden bepaald door middel van een EU-witboek over veiligheid en defensie;
18. dringt erop aan gedetailleerde richtsnoeren op te stellen die een duidelijk omlijnd kader bieden voor toekomstige activering en toepassing van artikel 42, lid 7, VEU; roept op tot de ontwikkeling en goedkeuring van een EU-witboek over veiligheid en defensie, waarmee zal worden gewaarborgd dat huidige en toekomstige processen inzake capaciteitsopbouw uitgaan van de veiligheidsbelangen van de EU;
19. is ook ingenomen met het door de Commissie gesteunde voorstel van de VV/HV voor een Europese Vredesfaciliteit, waarmee een deel van de kosten van EU-defensieactiviteiten zullen worden gefinancierd, zoals vredeshandhavingsmissies van de Afrikaanse Unie, gemeenschappelijke kosten van eigen militaire GVDB-operaties en militaire capaciteitsopbouw van partners, die op grond van artikel 41, lid 2, VEU, zijn uitgesloten van financiering uit de begroting; bevestigt nogmaals dat overlapping met andere bestaande instrumenten moet worden vermeden; wijst in het bijzonder op de ambitieuze opname en uitbreiding van het Athenamechanisme voor de gemeenschappelijke financiering van GVDB-missies en -operaties, waartoe al lange tijd wordt opgeroepen door het Parlement; dringt aan op een betere financiële controle van alle toekomstige missies en op tijdige effectbeoordelingen;
Capaciteit voor de veiligheid en defensie van de Unie
20. onderstreept dat de EU alle beschikbare beleidsinstrumenten moet inzetten – van "soft power" tot "hard power" en van kortetermijnmaatregelen tot langetermijnbeleid; wijst andermaal op het belang van de ontwikkeling van de civiele en militaire capaciteit die nodig is om het hoofd te bieden aan de omvangrijke veiligheidsuitdagingen in en rond Europa en de periferie, als uiteengezet in de integrale EU-strategie, onder meer door capaciteit te bundelen en te delen; herinnert eraan dat de integrale EU-strategie aanspoort tot intensieve samenwerking binnen de Unie op defensiegebied;
21. meent dat de EU-lidstaten zich moeten inspannen om de militaire capaciteit te verbeteren om het volledige spectrum van landmacht-, luchtmacht-, zeemacht- en ruimtevaartcapaciteiten te dekken, met inbegrip van strategische hulpmiddelen om van het GVDB van de EU een geloofwaardige kracht te maken; benadrukt dat er investeringen nodig zijn in inlichtingen, observatie en verkenning, satellietcommunicatie en autonome toegang tot de ruimte en permanente observatie van de aarde, zodat interne en externe dreigingen beter kunnen worden geëvalueerd;
22. bevestigt de rol van de EU als mondiale handhaver van maritieme veiligheid en benadrukt het belang van de ontwikkeling van relevante militaire en civiele capaciteit; is in dit verband ingenomen met de goedkeuring van het herziene actieplan van de EU-strategie voor maritieme veiligheid in juni 2018;
23. acht het van essentieel belang dat de EU en de NAVO hun inlichtingenuitwisseling opschroeven om de verantwoordelijken van cyberaanvallen formeel te kunnen aanwijzen en hen restrictieve sancties te kunnen opleggen;
24. erkent de strategische dimensie van de ruimtevaartsector voor Europa en meent dat er meer synergieën tot stand moeten worden gebracht tussen de civiele en veiligheids-/defensiegerelateerde aspecten van deze sector; onderstreept dat de ruimtevaartcapaciteit moet worden benut, rekening houdend met zowel de bredere geopolitieke context als het GVDB, maar benadrukt dat de ruimtevaartprogramma's van de EU in wezen civiel van aard zijn;
25. is verheugd over de stappen die de EU heeft gezet om haar veerkracht op het gebied van cyberbeveiliging te consolideren door een gemeenschappelijk certificeringskader voor cyberbeveiliging op te zetten, door het EU-agentschap voor cyberbeveiliging te versterken en door Richtlijn (EU) 2016/1148 over de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen(13) (de "NIS-richtlijn") snel ten uitvoer te leggen;
26. is van mening dat inmenging in de verkiezingen van andere landen via cyberoperaties een aantasting vormt van het in de Universele Verklaring van de rechten van de mens verankerde recht van mensen om deel te nemen aan het bestuur van hun land – hetzij rechtstreeks, hetzij via vrij verkozen vertegenwoordigers – of dit recht zelfs schendt, en dat dit soort inmenging door andere staten een schending vormt van het internationaal recht, ook wanneer er geen sprake is van militair geweld en de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid niet wordt bedreigd;
27. is van mening dat de capaciteit van de Unie op het gebied van veiligheid en defensie kan worden versterkt door beter gebruik te maken van de bestaande kaders voor militaire samenwerking en samenwerking op het gebied van defensie, zoals de snel inzetbare Europese multinationale High Readiness Corps Headquarters en de gevechtsgroepen van de EU, die een versterking vormen van soortgelijke initiatieven binnen de NAVO en hier niet mee overlappen; is van mening dat zo zal worden bijgedragen aan de voortdurende transformatie van nationale strijdkrachten en aan het doel om de interoperabiliteit en bestendigheid te verbeteren en flexibeler en beter inzetbaar te zijn;
28. is ingenomen met de totstandbrenging van een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie (EDIDP) ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de EU, met een begroting van 500 miljoen EUR tot 2020; dringt aan op een snelle uitvoering van dit programma;
29. is van mening dat het EDIDP de capaciteit van de defensie-industrie van de EU op het gebied van concurrentievermogen, efficiëntie en innovatie kan helpen stimuleren, onder meer met betrekking tot het ontwerpen, het ontwikkelen van prototypes, het testen, het kwalificeren en certificeren van defensieproducten, alsook de ontwikkeling van technologieën binnen een consortium van kmo's, middelgrote beursgenoteerde ondernemingen (midcaps), onderzoekscentra, universiteiten en samenwerkingsverbanden tussen de lidstaten, hetgeen allemaal zal bijdragen aan de strategische autonomie van de EU en een versterking zal vormen van de Europese industriële en technologische defensiebasis (EDTIB); wijst erop dat zowel de interne als de externe dimensie van het GVDB van de Unie baat kan hebben bij de ontwikkeling van een eengemaakte defensiemarkt;
30. is ingenomen met het voorstel voor een verordening tot instelling van een Europees Defensiefonds (EDF) en met de aanzienlijke financiering die de Commissie heeft voorgesteld in het kader van het volgend MFK; verzoekt rekening te houden met de eerste ervaringen die zijn opgedaan bij de uitvoering van het EDIDP, het proefproject en de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek; merkt op dat met de resultaten van het EDIDP naar behoren rekening moet worden gehouden en toont zich hoopvol dat het voorstel zo snel mogelijk kan worden goedgekeurd, zodat de Europese defensie-industrie kan worden verbeterd en beter kan samenwerken met haar partners;
31. benadrukt dat de strategische doelstellingen van de EU inzake veiligheid en defensie alleen kunnen worden gehaald als de behoeften en de vereisten op het vlak van capaciteitsopbouw op lange termijn van zowel de strijdkrachten als de defensie-industrie van de lidstaten zo nauw mogelijk op elkaar worden afgestemd; wijst erop dat zowel het vermogensontwikkelingsplan (CDP) als de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD) in belangrijke mate kunnen bijdragen aan het behalen van deze doelstelling;
32. beklemtoont nogmaals dat het EDA het uitvoerend agentschap moet zijn voor het optreden van de Unie in het kader van het Europees beleid inzake vermogens en bewapening, waar dat in het Verdrag van Lissabon is bepaald; benadrukt dat de administratieve en operationele uitgaven van het EDA moeten worden gefinancierd met middelen uit de begroting van de Unie; is verheugd over de kleine aanpassingen die zijn doorgevoerd in de begroting van het EDA, maar onderstreept dat de uitgebreide bevoegdheden van het EDA, onder meer in het kader van de PESCO, de CARD en het EDF, gepaard moeten gaan met een passende financiering;
33. herinnert eraan dat de organisatie van meer gezamenlijke opleidingen en oefeningen tussen de Europese strijdkrachten moet worden vergemakkelijkt door interoperabiliteit, standaardisatie en paraatheid te bevorderen om het hoofd te kunnen bieden aan een breed spectrum van bedreigingen, zowel van conventionele als onconventionele aard;
34. is verheugd over de recente maatregelen ter versterking van het civiele GVDB als essentieel onderdeel van de totaalaanpak van de EU, met name de ontwikkeling van de capaciteiten en responsiviteit van civiele GVDB-missies en de nadruk op een grotere doeltreffendheid bij het aanpakken van uitdagingen in intern en extern verband; onderstreept dat de Raad en de Commissie de investeringen in preventie van niet-militaire conflicten in het komende MFK moeten verhogen, omdat deze helpen om van de EU een sterkere speler te maken op het internationale toneel; dringt aan op een aanpassing van de GVDB-structuren en -procedures om civiele en militaire missies en operaties sneller en op een effectievere en meer geïntegreerde wijze te kunnen inzetten en bijsturen;
35. verzoekt de EU en de lidstaten om altijd voorrang te geven aan bemiddeling als eerste instrument om te reageren op opkomende crises en om de bemiddelingsinspanningen van andere partners te ondersteunen; benadrukt dat de EU vreedzame onderhandelingen en conflictpreventie actief moet bevorderen onder haar internationale partners;
Permanente gestructureerde samenwerking
36. toont zich verheugd over de uitvoering van een inclusieve PESCO, als een belangrijke stap in de richting van nauwere samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie tussen de lidstaten; bevestigt de status van PESCO als een wettelijk bindend langetermijnproject, bestaande uit een reeks uiterst ambitieuze verbintenissen en een pakket samenwerkingsprojecten; benadrukt dat de activiteiten in het kader van PESCO volledig moeten worden afgestemd op andere GVDB-activiteiten, met name de GVDB-doelstellingen als vastgesteld in het VEU, en op de activiteiten met de NAVO; is van mening dat PESCO de aanzet moet geven voor het opbouwen van capaciteiten voor beide organisaties;
37. roept de deelnemende lidstaten ertoe op om projecten met een strategische Europese dimensie voor te stellen, als antwoord op de door de EU geconstateerde capaciteitstekorten en ter versterking van de EDTIB; verzoekt de lidstaten die deelnemen aan PESCO meer ambitie aan de dag te leggen en volledig rekening te houden met de mate waarin een project een Europese toegevoegde waarde biedt wanneer ze voorstellen indienen voor nieuwe PESCO-projecten;
38. wijst erop dat PESCO wat de versterking van de defensiecapaciteit van de lidstaten betreft nauw verband houdt met de CARD en het EDF;
39. is ingenomen met het besluit van de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke reeks projectgovernanceregels voor projecten in het kader van PESCO, waarin vele van de openstaande vragen in verband met de nadere uitvoering van PESCO worden opgelost; merkt echter op dat er mogelijke extra begrotingskredieten nodig zullen zijn om de administratieve uitgaven te dekken van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en het EDA om hen in staat te stellen hun taak als PESCO-secretariaat te vervullen;
GVDB-missies en -operaties
40. merkt op dat GVDB-missies en -operaties bijdragen aan de internationale vrede en stabiliteit, maar betreurt dat de doeltreffendheid van deze missies nog steeds in gevaar kan worden gebracht door structurele zwakheden, ongelijke bijdragen van de lidstaten en ongeschiktheid voor de operationele omgeving; merkt op dat de ontwikkeling van het GVDB bovenal vraagt om politieke, op gemeenschappelijke belangen en prioriteiten gebaseerde wil van de lidstaten, alsook om het opzetten van institutionele samenwerkingsstructuren; is ervan overtuigd dat de sinds lange tijd bestaande GVDB-missie van de EU genaamd EUFOR BiH/Operatie Althea nog steeds een afschrikkingsmiddel vormt als zichtbaar symbool dat de EU zich blijft inzetten voor het land en de bredere westelijke Balkanregio; meent dan ook dat het van cruciaal belang is het uitvoerend mandaat van deze missie voort te zetten en de huidige troepenmacht (600 personeelsleden) te behouden, aangezien de huidige veilige en beveiligde situatie nog steeds instabiel kan worden als gevolg van oplopende spanningen en etnisch-nationalistisch georiënteerd beleid;
41. bevestigt opnieuw het strategische belang van het partnerschap tussen de EU en Afrika, gebaseerd op hun nauwe historische, culturele en geografische banden; benadrukt dat het noodzakelijk is de samenwerking te versterken, ook op het gebied van beveiliging; onderstreept in het bijzonder het belang van het proces van regionalisering van de GVDB-acties in de Sahel, waarbij de civiele en militaire activiteiten van de EU worden gecombineerd om de samenwerkingscapaciteiten van de landen van de G5-Sahel te versterken;
42. merkt op dat de geopolitieke situatie in de Hoorn van Afrika steeds meer wordt gekenmerkt door rivaliteit in de context van het belang van het gebied voor mondiale handel en regionale stabiliteit; is dan ook verheugd over de blijvende aanwezigheid van operatie Atalanta, EUCAP Somalia en EUTM Somalia, die bijdragen aan de stabilisering van de regio; benadrukt echter dat het GVDB slechts een deel kan zijn van een oplossing voor de talrijke problemen waarmee de regio wordt geconfronteerd en wijst op het blijvende belang van een alomvattende benadering;
43. is tevens ingenomen met de activiteiten van de EU-missies en -operaties in de Sahel, meer bepaald EUCAP Sahel Mali, EUCAP Sahel Niger en EUTM Mali, en de bijdrage die zij leveren aan de stabiliteit in de regio, aan de strijd tegen terrorisme en mensensmokkel en aan de veiligheid van de plaatselijke bevolking;
44. stelt vast dat uit een recent verslag van de Europese Rekenkamer over EUCAP Sahel Mali en EUCAP Sahel Niger blijkt dat er problemen zijn in verband met de opleiding van personeel, vacatures, duurzaamheid en prestatie-indicatoren, en dat deze problemen waarschijnlijk ook gelden voor andere civiele missies; is ingenomen met de snelle reactie van de EDEO, die de gemelde problemen heeft aangepakt om de doeltreffendheid van de civiele GVDB-missies te vergroten; is verheugd dat de Europese Rekenkamer wordt betrokken bij het controleren van GVDB-missies en ‑operaties en spoort aan tot het opstellen van bijkomende speciale verslagen over andere missies en operaties;
45. benadrukt de voortdurende bijdrage van EUNAVFOR MED operation Sophia aan de bredere inspanningen van de EU om het bedrijfsmodel van mensensmokkel en mensenhandel in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied te ontwrichten en verder verlies van mensenlevens op zee te voorkomen;
46. is ingenomen met de totstandbrenging en volledige operationele capaciteit van het militair plannings- en uitvoeringsvermogen (MPCC) voor niet-uitvoerende missies en operaties van de EU (opleidingsmissies); onderstreept de noodzaak om het MPCC spoedig het mandaat te geven om alle militaire GVDB-operaties in de toekomst te plannen en uit te voeren en om een aantal belemmeringen voor het inzetten van EU-gevechtsgroepen weg te nemen; dringt aan op intensievere samenwerking tussen het MPCC en het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen (CPCC), onder meer in het kader van de Gezamenlijke Cel ondersteuningscoördinatie (JSCC), teneinde de coördinatie van civiele en militaire synergieën en het delen van deskundigheid te maximaliseren als onderdeel van een meer geïntegreerde en alomvattende benadering van crises en conflicten; dringt aan op een versterking van het MPCC om de commando- en controlecapaciteiten ervan voor uitvoeringsoperaties te vergroten en meer synergieën met civiele missies tot stand te brengen;
47. benadrukt dat er een genderperspectief moet worden gehanteerd in de GVDB-acties van de EU, gezien de rol die vrouwen spelen in oorlog, stabilisering na conflicten en processen voor vredesopbouw; benadrukt dat gendergerelateerd geweld als oorlogswapen in conflictgebieden moet worden aangepakt; benadrukt dat vrouwen meer te lijden hebben onder oorlog dan mannen; verzoekt de EU en haar internationale partners om vrouwen actief te betrekken bij vredes- en stabiliseringsprocessen en om in hun specifieke veiligheidsbehoeften te voorzien;
48. dringt aan op een snelle uitvoering van het initiatief voor capaciteitsopbouw voor veiligheid en ontwikkeling (CBSD) om de doeltreffendheid en duurzaamheid van GVDB-missies en -operaties te verbeteren en de EU in staat te stellen de veiligheids- en defensiecapaciteit van haar partnerlanden te versterken;
49. dringt er bij de EDEO en de Raad op aan hun huidige inspanningen voor een betere cyberveiligheid op te voeren, met name voor GVDB-missies, onder meer door maatregelen te nemen op het niveau van de EU en de lidstaten om bedreigingen voor het GVDB te beperken, bijvoorbeeld door de veerkracht te verbeteren via onderwijs, opleiding en oefeningen, en door het EU-landschap van onderwijs en opleiding op het gebied van cyberdefensie te stroomlijnen;
50. is van mening dat de EU en haar lidstaten geconfronteerd worden met een niet eerder geziene dreiging in de vorm van door staten gesponsorde aanvallen en cyberaanvallen, cybercriminaliteit en terrorisme; is van mening dat de aard van cyberaanvallen een antwoord op EU-niveau vereist; roept de lidstaten ertoe op elkaar bij te staan in het geval van een cyberaanval die tegen een van hen wordt uitgevoerd;
Betrekkingen tussen de EU en de NAVO
51. onderstreept dat het strategisch partnerschap tussen de EU en de NAVO van fundamenteel belang is om een antwoord te bieden op de veiligheidsproblemen waarmee de EU en haar buurlanden worden geconfronteerd; onderstreept dat 22 van de 28 EU-lidstaten ook NAVO-leden zijn, en dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO daarom complementair van aard moet zijn en rekening moet houden met de respectieve kenmerken en taken van beide organisaties; onderstreept dat beide organisaties duidelijk onderscheiden kenmerken hebben en dat hun samenwerking moet verlopen met volledige inachtneming van elkaars autonomie en besluitvormingsprocessen, op basis van de beginselen van wederkerigheid, zonder afbreuk te doen aan de specifieke kenmerken van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten; is ervan overtuigd dat een sterkere EU en NAVO ook elkaar versterken, doordat wordt gezorgd voor meer synergieën en een grotere doeltreffendheid voor de veiligheid en defensie van alle partners; beklemtoont dat het strategisch partnerschap tussen de EU en de NAVO eveneens van fundamenteel belang is voor het veranderende GVDB van de EU en voor de toekomst van het bondgenootschap, alsook voor de betrekkingen tussen de EU en het VK na de brexit;
52. is ingenomen met de belangrijkste pijlers van de nieuwe verklaring van de EU en de NAVO naar aanleiding van de NAVO-top van 12 juli 2018 in Brussel en benadrukt dat een succesvolle tenuitvoerlegging van de gezamenlijke verklaring afhangt van de politieke steun van alle lidstaten gedurende het hele proces; erkent weliswaar dat er tastbare resultaten zijn geboekt bij de uitvoering van de 74 gemeenschappelijke acties, maar is van mening dat er nog meer inspanningen moeten worden geleverd in verband met de uitvoering in de praktijk van de vele verbintenissen die reeds zijn aangegaan, met name wat de strijd tegen hybride dreigingen, cyberbeveiliging en gezamenlijke oefeningen betreft; wijst in het bijzonder op de rol van het EDA bij de uitvoering van 30 acties;
53. benadrukt dat inspanningen op het gebied van militaire mobiliteit een prioriteit moeten vormen en moeten bijdragen aan de doeltreffende uitvoering van GVDB-missies en ‑operaties en aan het defensiestandpunt van het bondgenootschap; spoort beide organisaties dan ook aan zo nauw mogelijk te blijven samenwerken op het gebied van militaire mobiliteit, onder meer door de ontwikkeling van gemeenschappelijke vereisten om een snelle verplaatsing van strijdkrachten en materieel door Europa te vergemakkelijken, rekening houdend met de uitdagingen vanuit verschillende richtingen, voornamelijk uit het zuiden en het oosten; verzoekt de Commissie deze inspanningen te ondersteunen met de nodige investeringen en, in voorkomend geval, wetgeving; benadrukt dat de administratieve procedures voor het grensoverschrijdende verkeer van snellereactie-eenheden binnen de EU moeten worden versoepeld;
54. wijst in dit verband op de complementariteit tussen de EU en de NAVO en dat erover moet worden gewaakt dat multinationale initiatieven op het gebied van capaciteitsontwikkeling van zowel de NAVO als de EU complementair zijn en elkaar versterken;
55. onderstreept het belang van samenwerking en integratie op het gebied van cyberbeveiliging, niet alleen tussen de lidstaten, de belangrijkste partners en de NAVO, maar ook tussen de verschillende actoren in de maatschappij;
GVDB-partnerschappen
56. benadrukt dat partnerschappen en samenwerking met landen en organisaties die de waarden van de EU delen, bijdragen aan een doeltreffender GVDB; is verheugd over de bijdragen die door GVDB-partners zijn geleverd in het kader van lopende EU-missies en -operaties om de vrede, regionale veiligheid en stabiliteit te helpen bevorderen;
57. acht het van cruciaal belang te blijven werken aan een betere samenwerking met institutionele partners, waaronder de VN, de NAVO, de Afrikaanse Unie en de OVSE, alsook met strategische bilaterale partners zoals de VS; pleit voor een voortzetting van GVDB-partnerschappen op het gebied van het vergroten van de veerkracht van partners en hervorming van de veiligheidssector (SSR);
58. benadrukt het belang van het partnerschap tussen de EU en de VN bij de oplossing van internationale conflicten en activiteiten voor vredesopbouw; roept zowel de EU als de VN ertoe op om het gezamenlijke overlegmechanisme van de EU-VN-stuurgroep crisisbeheersing te versterken om het volledige potentieel van hun partnerschap te benutten door de politieke legitimiteit en operationele capaciteiten van beide partners te bundelen;
59. is er vast van overtuigd dat de EU na de brexit met het Verenigd Koninkrijk een zo nauw mogelijk partnerschap op het gebied van veiligheid en defensie moet handhaven;
Parlementaire dimensie
60. onderstreept dat parlementair toezicht op veiligheids- en defensieaangelegenheden op nationaal en Europees niveau van het allergrootste belang is als essentieel onderdeel van eventuele toekomstige ontwikkelingen op dit beleidsgebied en spoort parlementaire actoren er in dit verband toe aan nauwer samen te werken, mogelijk door op zoek te gaan naar nieuwe of betere samenwerkingsformules, zodat consistent parlementair toezicht op alle niveaus is gewaarborgd; herinnert eraan dat het van belang is het maatschappelijk middenveld en de burgers te betrekken bij de toekomstige debatten over Europese veiligheid;
61. merkt weliswaar op dat het GVDB er over het algemeen op is vooruitgegaan sinds de presentatie van de integrale EU-strategie, maar dat de parlementaire structuren op EU-niveau, die zijn ingesteld in een tijd waarin het ambitieniveau en de activiteitsgraad van de EU op het gebied van veiligheid en defensie eerder beperkt waren, niet langer voldoen om te voorzien in het nodige parlementaire toezicht op een snel veranderend beleidsterrein dat een snelle reactie vereist; herhaalt daarom zijn eerdere oproep om de Subcommissie veiligheid en defensie op te waarderen tot een volwaardige commissie en het de nodige bevoegdheden toe te kennen om te kunnen bijdragen aan een uitgebreid parlementair toezicht op het GVDB, met inbegrip van de PESCO, het EDA en alle andere GVDB-acties als bedoeld in de Verdragen; is van mening dat de opwaardering van subcommissie tot commissie moet worden voorafgegaan door de vervanging van het ad-hocbeheer inzake defensie en veiligheid op het niveau van de Commissie door een meer gespecialiseerd model dat beter rekening houdt met de toenemende complexiteit van de taken die moeten worden beheerd;
62. merkt op dat verschillende lidstaten onlangs hebben opgeroepen tot de oprichting van een EU‑veiligheidsraad, en meent dat dit concept verder moet worden uitgewerkt voordat de toegevoegde waarde ervan kan worden beoordeeld;
63. herhaalt zijn verzoek om een vorm van overleg tussen ministers van Defensie binnen de Raad in te stellen die wordt voorgezeten door de VV/HV; erkent dat verdere Europese integratie ook meer democratisch toezicht door middel van parlementaire controle moet inhouden; onderstreept dan ook dat de rol van het Europees Parlement op dit gebied moet worden versterkt, met name middels een volwaardige Commissie veiligheid en defensie, aangevuld met gezamenlijke interparlementaire bijeenkomsten tussen vertegenwoordigers van de nationale parlementen en leden van het EP;
64. onderstreept dat bij elke toekomstige conventie of intergouvernementele conferentie ter voorbereiding van een wijziging van de EU‑Verdragen moet worden overwogen een Europese strijdmacht op te richten met de daadwerkelijke defensiecapaciteit voor vredeshandhaving, conflictpreventie en de versterking van de internationale veiligheid in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties en de taken als omschreven in artikel 43, lid 1, van het VEU;
o o o
65. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de NAVO, de EU-agentschappen op het gebied van ruimtevaart, veiligheid en defensie, en de nationale parlementen van de lidstaten.