Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2019 over klimaatverandering – een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs (2019/2582(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2018, getiteld "Een schone planeet voor iedereen – Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie" (COM(2018)0773),
– gezien de grondige analyse ter ondersteuning van de analyse van de Commissie(1),
– gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het bijbehorend Protocol van Kyoto,
– gezien de Overeenkomst van Parijs, besluit 1/CP.21, de 21e conferentie van de partijen (COP21) bij het UNFCCC en de 11e conferentie van de partijen bij het Protocol van Kyoto (CMP11), die van 30 november t/m 11 december 2015 in Parijs, Frankrijk, hebben plaatsgevonden,
– gezien de 24e Conferentie van de partijen (COP24) bij het UNFCCC, de 14e sessie van de bijeenkomst van de partijen bij het Protocol van Kyoto (CMP14) en het derde deel van de 1e sessie van de Conferentie van de partijen waarin de partijen bij de Overeenkomst van Parijs bijeenkomen (CMA1.3), die van 2 t/m 14 december 2018 in Katowice, Polen, hebben plaatsgevonden,
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) van de Verenigde Naties,
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2018 over de VN-klimaatconferentie in 2018 in Katowice, Polen (COP24)(2),
– gezien de conclusies van de Raad van 22 maart 2018,
– gezien het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) met als titel "Global Warming of 1,5°C", het vijfde evaluatierapport (AR5) en het samenvattend verslag,
– gezien de negende editie van het UN Environment Emissions Gap Report, aangenomen op 27 november 2018,
– gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
1. is ingenomen met de publicatie van de mededeling van de Commissie over de langetermijnstrategie, getiteld "Een schone planeet voor iedereen – Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie", waarin de nadruk wordt gelegd op de kansen en uitdagingen die de overgang naar een broeikasgasneutrale economie met zich meebrengt voor de Europese burgers en economie, en waarmee de basis wordt gelegd voor een breed debat met EU-instellingen, nationale parlementen, het bedrijfsleven, non-gouvernementele organisaties, steden, gemeenschappen en burgers; steunt de doelstelling van broeikasgasneutraliteit tegen 2050 en dringt er bij de lidstaten op aan om op de speciale EU-top in Sibiu in mei 2019 hetzelfde te doen, als onderdeel van het debat over het Europa van de toekomst; verzoekt de lidstaten de nodige ambitie aan de dag te leggen om deze doelstelling ook daadwerkelijk te verwezenlijken;
2. constateert dat de ernstige risico's die klimaatverandering met zich meebrengt tot de belangrijkste zorgen van burgers behoren; is ingenomen met het feit dat burgers in heel Europa, en met name jongeren, zich in toenemende mate betrokken tonen en de straat op gaan voor klimaatrechtvaardigheid; in ingenomen met de oproepen van deze activisten om meer ambitie te tonen teneinde de opwarming van de aarde tot 1.5°C te beperken; is van mening dat nationale, regionale en lokale overheden, alsmede de EU, gehoor moeten geven aan deze oproepen;
3. benadrukt dat de Europese burgers nu al worden geconfronteerd met rechtstreekse gevolgen van de klimaatverandering; onderstreept dat het Europees Milieuagentschap heeft verklaard dat de gemiddelde jaarlijkse verliezen ten gevolge van extreme weers- en klimaatgerelateerde omstandigheden in de Unie tussen 2010 en 2016 ongeveer 12,8 miljard EUR bedroegen, en dat de klimaatschade in de EU, indien er geen verdere maatregelen worden genomen, tegen 2080 zou kunnen oplopen tot ten minste 190 miljard EUR, wat overeenkomt met een nettoverlies aan welvaart van 1,8 % van het huidige bbp; benadrukt dat, in een scenario met een hoge uitstoot, de jaarlijkse kosten in verband met overstromingen in de EU tegen het jaar 2100 kunnen oplopen tot 1 biljoen EUR en dat door het weer veroorzaakte rampen tegen 2100 ongeveer twee derde van de Europese burgers kunnen treffen, terwijl dit momenteel nog 5 % is; wijst er voorts op dat het Europees Milieuagentschap heeft verklaard dat de helft van de bevolkte gebieden in de EU tegen 2030 te lijden zal hebben onder ernstige waterschaarste;
4. onderstreept dat het speciaal rapport van het IPCC over de opwarming van 1,5 C de meest uitgebreide en actuele wetenschappelijke beoordeling is van de met de Overeenkomst van Parijs overeenstemmende mitigatietrajecten;
5. benadrukt dat volgens het speciaal rapport van het IPCC over de opwarming van 1,5 °C de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C, met geen of beperkte overschrijding, ertoe leidt dat de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd uiterlijk in 2067 tot nul moet zijn teruggebracht en dat de wereldwijde jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 tot ten hoogte 27,4 GtCO2eq per jaar wordt beperkt; benadrukt dat de Unie in het licht van deze bevindingen moet streven naar het zo vroeg mogelijk en uiterlijk in 2050 realiseren van broeikasgasneutraliteit om een goede kans te hebben de mondiale temperatuurstijging tot 2100 te beperken tot 1,5 °C;
6. uit zijn zorgen over het UN Environment Emissions Gap Report 2018, waarin wordt geconcludeerd dat de huidige onvoorwaardelijke nationaal bepaalde bijdragen de opwarmingslimiet van hooguit 2 °C ruim overschrijden en in plaats daarvan leiden tot een geschatte opwarming van 3,2 °C(3) tegen 2100; benadrukt dat alle partijen bij het UNFCCC hun klimaatambitie tot 2020 dringend moeten actualiseren;
Trajecten voor de Europese nulemissiestrategie voor het midden van de eeuw
7. is van mening dat Europa een toonaangevende rol kan spelen bij het streven naar klimaatneutraliteit door te investeren in innovatieve technologische oplossingen, burgers meer zeggenschap te geven, maatregelen op essentiële gebieden zoals energie, industrieel beleid en onderzoek op elkaar af te stemmen, en tegelijkertijd een sociaal rechtvaardige en eerlijke transitie te waarborgen;
8. merkt op dat de strategie acht trajecten omvat voor de economische, technologische en sociale transformatie die de Unie nodig heeft om te voldoen aan de langetermijntemperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs; merkt op dat twee van die trajecten de Unie in staat zouden stellen broeikasgasneutraliteit uiterlijk in 2050 te verwezenlijken; wijst erop dat dit om snel optreden vraagt en aanzienlijke inspanningen vergt op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau, waarbij ook alle niet-publieke actoren betrokken moeten worden; herinnert eraan dat de lidstaten op grond van de Verordening governance van de energie-unie verplicht zijn om nationale langetermijnstrategieën vast te stellen; roept de lidstaten derhalve op om duidelijke korte- en langetermijndoelstellingen en -beleidsmaatregelen vast te stellen die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en om investeringssteun te bieden voor broeikasgasneutrale trajecten;
9. benadrukt dat de eerste categorie trajecten in de strategie gericht is op het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen met slechts zo'n 80 % tegen 2050, ten opzichte van het niveau van 1990; merkt met bezorgdheid op dat deze ambitie het laagste niveau vertegenwoordigt om de opwarming van de aarde onder 2 °C te houden en derhalve niet in overeenstemming is met de doelstelling van Parijs om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de 2 °C, noch met de verdere doelstelling deze onder 1,5 °C te houden;
10. wijst erop dat het bbp van de EU volgens de ramingen van de Commissie naar verwachting meer zal toenemen met nulemissiescenario's dan aan de hand van scenario's met minder grote emissiereducties, maar dat de effecten in beide gevallen niet overal in de EU dezelfde zullen zijn vanwege verschillen tussen de lidstaten, onder andere wat betreft bbp per hoofd van de bevolking en de koolstofintensiviteit van de energiemix; is van mening dat niet-handelen veruit het duurste scenario zou zijn en niet alleen zou leiden tot een aanzienlijk bbp-verlies in Europa, maar ook tot een verdere toename van de economische ongelijkheid tussen en binnen de lidstaten en regio's, aangezien sommige naar verwachting harder zullen worden getroffen dan andere door de gevolgen van niet-handelen;
11. merkt met bezorgdheid op dat de EU momenteel voor ongeveer 55 % afhankelijk is van ingevoerde energie; benadrukt dat bij een nulemissiescenario deze afhankelijkheid tot 2050 zou afnemen tot 20 %, wat een positief effect zou hebben op de handelsbalans en geopolitieke situatie van de EU; merkt op dat de cumulatieve besparingen op de invoer van fossiele brandstoffen tussen 2031 en 2050 ongeveer 2 tot 3 biljoen EUR zouden bedragen, wat zou kunnen worden uitgegeven aan andere prioriteiten van de Europese burger;
12. is ingenomen met de opname van twee trajecten die gericht zijn op het bereiken van broeikasgasneutraliteit in 2050 en met de steun van de Commissie voor deze trajecten, en is van mening dat de doelstelling voor het midden van deze eeuw de enige doelstelling is die verenigbaar is met de verbintenissen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs; betreurt het feit dat in de strategie geen trajecten werden overwogen om reeds voor 2050 broeikasgasneutraliteit te realiseren;
13. merkt op dat de in de strategie voorgestelde trajecten het gebruik impliceren van een aantal technologieën voor koolstofverwijdering, onder meer door koolstofafvang en -opslag (CCS) of koolstofafvang en -gebruik (CCU) en door CO2 uit de lucht te halen, die nog op grote schaal moeten worden ingezet; is echter van mening dat in de EU-strategie voor broeikasgasneutraliteit voorrang moet worden gegeven aan rechtstreekse emissiebeperking en maatregelen voor het behoud en de bevordering van de natuurlijke putten en reservoirs in de EU, en er alleen moet worden geopteerd voor technologieën voor koolstofverwijdering als er geen opties voor rechtstreekse emissiereductie voorhanden zijn; gelooft dat er tegen 2030 verdere maatregelen nodig zijn als de Unie afhankelijkheid van technologieën voor koolstofverwijdering wil vermijden die aanzienlijke risico's zouden inhouden voor ecosystemen, biodiversiteit en voedselveiligheid, zoals ook bevestigd in het speciaal verslag van de IPCC getiteld "Global Warming of 1,5 °C";
Sociale aspecten van klimaatverandering en een eerlijke transitie
14. is verheugd dat de Commissie oordeelt dat broeikasgasneutraliteit kan worden bereikt zonder netto banenverlies en neemt met tevredenheid nota van de gedetailleerde beoordeling van de transitie in de energie-intensieve industrie; benadrukt het feit dat, indien er correct wordt omgegaan met en wordt voorzien in passende steun voor de meest kwetsbare regio's, sectoren en burgers, een eerlijke overgang naar broeikasgasneutraliteit kan leiden tot een nettowinst van banen in de Unie – de werkgelegenheid in de gehele economie zal toenemen met 2,1 miljoen extra banen tegen 2050 bij een scenario van broeikasgasneutraliteit in vergelijking met een toename van de werkgelegenheid met 1,3 miljoen extra banen bij een scenario van een emissiereductie met 80 %; is dan ook van mening dat de Commissie in het kader van het Skills Panorama van de EU een hernieuwde beoordeling van vaardigheden moet ontwikkelen, met regionale gegevens over de vaardigheden die een klimaatneutraal Europa nodig heeft om de meest kwetsbare regio's, sectoren en mensen te ondersteunen bij de omscholing voor toekomstbestendige, kwalitatief hoogwaardige banen in deze regio's;
15. wijst op de talrijke gunstige neveneffecten van een klimaatneutrale samenleving voor de volksgezondheid, onder meer wat betreft besparingen op de kosten van zorg en lagere lasten voor verzekerings- en gezondheidszorgstelsels alsook wat betreft het algemene welzijn van Europese burgers dankzij de betere biodiversiteit, minder luchtvervuiling en een verminderde blootstelling aan verontreinigende stoffen; merkt op dat de gezondheidsschade in een dergelijk scenario met ongeveer 200 miljard EUR per jaar zou worden teruggebracht;
16. benadrukt de noodzaak om een fonds voor een correcte overgang op te richten, met name voor de regio's die het hardst worden getroffen door het koolstof vrij maken, zoals steenkoolwinningsgebieden, waarbij in het algemeen ook wordt stilgestaan bij de sociale gevolgen van de bestaande financiering van het klimaat; wijst er in dit verband op dat de langetermijnstrategie een breed publiek draagvlak moet hebben met het oog op de noodzakelijke transformaties in sommige sectoren;
17. onderstreept dat in bepaalde EU-regio's, zoals kolengebieden, meer maatregelen en inspanningen nodig zijn om de overgang naar schone energie te verwezenlijken; dringt er in dit verband nogmaals op aan om in het meerjarig financieel kader 2021-2027 een specifieke toewijzing van 4,8 miljard EUR op te nemen om een fonds voor rechtvaardige energietransitie op te zetten, teneinde in dergelijke regio's waar deze transitie negatieve gevolgen zal hebben, werknemers en gemeenschappen te ondersteunen;
18. benadrukt de noodzaak van een proactieve aanpak om een eerlijke transitie te waarborgen voor EU-burgers en steun te bieden aan de regio's die het zwaarst door het koolstof vrij maken worden getroffen; is van mening dat de klimaattransitie in Europa ecologisch, economisch en sociaal duurzaam moet zijn; benadrukt dat het, teneinde politiek draagvlak te creëren bij alle burgers, van belang is om rekening te houden met de verdelingseffecten van het klimaat- en decarbonisatiebeleid, vooral voor mensen met een laag inkomen; is dan ook van mening dat terdege rekening moet worden gehouden met sociale gevolgen bij al het Europese en nationale klimaatbeleid om een sociale en ecologische transformatie in Europa te garanderen; benadrukt in dit opzicht dat op maat gemaakte en voldoende gefinancierde strategieën op alle niveaus moeten worden bedacht, op basis van inclusieve processen en in nauwe samenwerking met lokale en regionale overheden, vakbonden, onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties en de particuliere sector, om ervoor te zorgen dat alle Europese burgers eerlijke en gelijke kansen krijgen tijdens deze overgang;
19. herinnert eraan dat ongeveer 50 tot 125 miljoen Europese burgers momenteel het risico op energiearmoede loopt(4); benadrukt dat de energietransitie onevenredige gevolgen kan hebben voor mensen met een laag inkomen en de energiearmoede verder in de hand kan werken; dringt er bij de lidstaten op aan in hun nationale energie- en klimaatplannen het aantal huishoudens dat onder energiearmoede lijdt te beoordelen en, indien nodig, follow-upmaatregelen te nemen, in overeenstemming met de governanceverordening; verzoekt de lidstaten toekomstgerichte maatregelen te nemen om een eerlijke energietransitie en toegang tot energie te garanderen voor alle EU-burgers;
20. is van mening dat jongeren zich steeds meer bewust zijn van sociale en milieukwesties, zodat onze samenlevingen kunnen worden omgevormd voor een klimaatbestendige toekomst, en dat het onderwijs van jongeren een van de doeltreffendste middelen is om de klimaatverandering tegen te gaan; wijst op de noodzaak om jongere generaties actief te betrekken bij het opbouwen van internationale, interculturele en intergenerationele relaties, die ten grondslag liggen aan de culturele verandering die de mondiale inspanningen voor een duurzamere toekomst zullen ondersteunen;
Tussentijdse doelstellingen
21. erkent dat het decennium van 2020 tot 2030 van cruciaal belang zal zijn als de EU de broeikasgasneutraliteit in 2050 wil realiseren; verzoekt de Commissie en de lidstaten een sterk streefdoel voor de middellange termijn voor 2030 te ondersteunen, omdat dit noodzakelijk is om investeringsstabiliteit op de markt te bewerkstelligen en om het potentieel van technologische innovatie volledig te benutten en om de mogelijkheden voor Europese bedrijven te vergroten zodat ze mondiale marktleiders kunnen worden op het gebied van koolstofarme productie;
22. benadrukt dat om op de meest kostenefficiënte manier de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 tot nul terug te brengen, het ambitieniveau voor 2030 verhoogd moet worden tot en afgestemd moet worden op de scenario's voor broeikasgasneutraliteit in 2050; is van mening dat het van het grootste belang is dat de Unie duidelijk het signaal geeft dat ze bereid is om haar bijdrage aan de Overeenkomst van Parijs te herzien, en dit uiterlijk in september 2019, tijdens de VN-klimaattop in New York;
23. is voorstander van een actualisering van de NDC's van de Unie met voor de hele economie een doelstelling om de interne broeikasgasemissies uiterlijk in 2030 met 55 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990; dringt er daarom bij de EU-leiders op aan een verhoging van de ambities in de NDC's van de Unie te ondersteunen op de speciale EU-top in Sibiu in mei 2019, met het oog op de VN-klimaattop in september 2019;
24. is van mening dat de Commissie uiterlijk tijdens de evaluaties van 2022 en 2024 van het klimaatpakket 2030 en andere desbetreffende wetgeving, wetgevingsvoorstellen moet overleggen om het ambitieniveau te verhogen in overeenstemming met de bijgewerkte NDC's en de broeikasgasneutraliteitsdoelstelling; gelooft dat onvoldoende ambitie voor 2030 de toekomstige opties zou beperken en mogelijk de beschikbaarheid van bepaalde opties voor het kostenefficiënt koolstofvrij maken zou beperken; beschouwt deze evaluaties als een belangrijke mijlpaal in het waarborgen van de klimaatverbintenissen van de EU;
25. is van mening dat, als middel om de markten verder te stabiliseren, het ook bevorderlijk zal zijn voor de EU om voor 2040 een tussentijdse doelstelling voor de emissiereductie vast te stellen, die extra stabiliteit kan bieden en ervoor kan zorgen dat de langetermijndoelstelling voor 2050 wordt gehaald;
26. is van mening dat de EU-strategie voor broeikasgasneutraliteit moet worden opgesteld op basis van de mondiale balans, zoals uiteengezet in de Overeenkomst van Parijs, die elke vijf jaar wordt opgemaakt, en dat hierbij rekening moet worden gehouden met technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, evenals met de input van niet-overheidsactoren en het Europees Parlement;
Sectorale bijdragen
27. benadrukt dat in alle economische sectoren, die zonder uitzondering moeten bijdragen aan de collectieve inspanningen tot vermindering van de emissies, de netto-uitstoot tot bijna nul zal moeten worden teruggebracht; verzoekt de Commissie derhalve om trajecten voor in de richting van klimaatneutraliteit voor alle sectoren te ontwikkelen; benadrukt in dit verband het belang van het vervuiler betaalt-principe;
28. onderstreept het belang van de uiteenlopende klimaatmaatregelen en -wetgeving die in de verschillende beleidssectoren zijn vastgesteld, maar waarschuwt dat een versnipperde aanpak tot inconsistenties kan leiden en de Europese transitie naar een economie met een nettonuluitstoot van broeikasgassen vóór 2050 kan belemmeren; pleit daarom voor een alomvattende aanpak;
29. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken van een harmonisatie van de koolstof- en energieprijzen in de EU, ter ondersteuning van de transitie naar een broeikasgasneutrale economie, met name voor sectoren die niet onder het EU-ETS vallen; dringt er bij de Commissie op aan de best mogelijke manier te onderzoeken om schrijnende gevallen te voorkomen en herhaalt nogmaals dat de algehele lasten voor burgers niet mogen toenemen;
30. erkent de rol die aan CCS wordt toebedeeld in de meeste scenario's voor een beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5° C in het speciaal rapport van het IPCC; benadrukt dat de EU op dit gebied meer ambitie moet tonen; wijst voorts op de door de lidstaten in het kader van het strategische plan voor energietechnologie (SET-plan) vastgestelde streefdoelen om CCS vanaf 2020 op commerciële schaal toe te passen in de Europese energie- en industriële sector; acht het noodzakelijk het gebruik van milieuvriendelijke CCU en CCS in industriële processen te vergroten, aangezien dit een nettoreductie van de uitstoot tot stand brengt door de vermijding of permanente opslag van CO2; merkt met bezorgdheid op dat veel CCU-technologieën momenteel geen permanente vermindering van de uitstoot opleveren; verzoekt de Commissie daarom technische criteria te ontwikkelen waarmee gewaarborgd wordt dat uitsluitend steun wordt gegeven aan technologieën die aantoonbare resultaten opleveren;
31. wijst erop dat de strategie bevestigt dat de broeikasgasemissies in de vervoerssector nog steeds stijgen en dat de huidige beleidsmaatregelen niet zullen volstaan om de vervoerssector voor 2050 koolstofvrij te maken; benadrukt dat het van belang is een verschuiving van vlieg- naar treinvervoer tot stand te brengen, onder meer door de snelle totstandbrenging van een interoperabel spoorwegnetwerk binnen de EU en het mobiliseren van meer investeringen, evenals een verschuiving naar openbaar vervoer en gedeelde mobiliteit; merkt op dat het wegvervoer verantwoordelijk is voor ongeveer een vijfde van de totale CO2-uitstoot in de EU; verzoekt de lidstaten en de Commissie dan ook om resolute stappen te zetten om de toegang tot emissievrije en emissiearme voertuigen mogelijk te maken voor consumenten in alle lidstaten, en tegelijkertijd een toename van oude, zeer vervuilende voertuigen in lidstaten met een laag inkomen te voorkomen; onderstreept daarnaast de rol van slimme technologieën, zoals slimme oplaadinfrastructuur, om synergieën tot stand te brengen tussen de elektrificatie van het vervoer en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen;
32. onderstreept dat alle sectoren, met inbegrip van de internationale lucht- en scheepvaart, moeten bijdragen om de klimaatneutraliteit van de gehele EU-economie te kunnen verwezenlijken; merkt op dat uit de analyse van de Commissie blijkt dat de huidige mondiale streefcijfers en maatregelen waarin de IMO (de Internationale Maritieme Organisatie) en de ICAO (de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie) voorzien niet voldoende zijn om de noodzakelijke emissiereducties te behalen, zelfs niet wanneer zij volledig ten uitvoer worden gelegd, en dat verdere aanzienlijke actie nodig is die in overeenstemming is met de doelstelling van broeikasgasneutraliteit voor de hele economie; wijst op de noodzaak van investeringen in koolstofvrije en -arme technologieën en brandstoffen in deze sectoren; verzoekt de Commissie het vervuiler betaalt-principe in deze sectoren in de praktijk te brengen; herinnert eraan dat de uitstoot van broeikasgassen door de internationale scheepvaart tegen 2050 naar verwachting met 250 % zal stijgen; is verheugd over het feit dat de internationale scheepvaartsector een absoluut reductiestreefcijfer voor broeikasgasemissies voor zichzelf heeft vastgesteld; neemt met bezorgdheid kennis van het gebrek aan vooruitgang ten aanzien van de omzetting van dit streefcijfer in korte- en middellangetermijnmaatregelen en andere concrete acties; wijst erop dat de verschillende vervoerswijzen verschillende lasten dragen; dringt erop aan de toegenomen ETS-inkomsten te gebruiken om milieuvriendelijke vervoerswijzen, zoals bussen of treinen, te bevorderen;
33. merkt op dat ongeveer 60 % van de huidige uitstoot van methaan wereldwijd wordt uitgestoten door bronnen zoals de landbouw, stortplaatsen en afvalwater en de productie en het vervoer via pijpleidingen van fossiele brandstoffen; herinnert eraan dat methaan een sterk broeikasgas is, met een opwarmingsvermogen over een periode van honderd jaar dat 28 keer hoger is dan dat van CO2(5); herhaalt zijn verzoek aan de Commissie zo spoedig mogelijk beleidsopties te verkennen om de uitstoot van methaan snel aan te pakken als onderdeel van een strategisch plan voor methaan van de Unie, en daartoe wetgevingsvoorstellen in te dienen bij het Parlement en de Raad;
34. onderstreept dat de landbouw in 2050 een van de belangrijkste resterende bronnen van broeikasgasemissies in de EU zal zijn, met name als gevolg van de uitstoot van methaan en distikstofoxide. onderstreept het potentieel van de landbouwsector om de uitdagingen van de klimaatverandering aan te pakken, bijvoorbeeld door middel van ecologische en technologische innovaties en door middel van de afvang van koolstof in de bodem; vraagt om een gemeenschappelijk landbouwbeleid dat bijdraagt tot reductie van de broeikasgasuitstoot, in overeenstemming met de transitie naar een klimaatneutrale economie; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het landbouwbeleid, en met name de EU- en nationale fondsen, in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs;
35. wijst op de noodzaak om de klimaatambitie op te nemen in al het EU-beleid, met inbegrip van het handelsbeleid; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat alle handelsovereenkomsten die door de EU worden ondertekend volledig in overeenstemming zijn met de Overeenkomst van Parijs, aangezien dit niet alleen de mondiale actie op het vlak van klimaatverandering zou versterken, maar ook een gelijk speelveld voor de desbetreffende sectoren zou waarborgen;
36. ondersteunt actief en duurzaam bosbeheer op nationaal niveau, samen met concrete middelen om een efficiënte en duurzame Europese bio-economie te stimuleren, gezien het aanzienlijke potentieel van bossen om bij te dragen aan de versterking van de Europese klimaatinspanningen (door middel van het effect van vastlegging, opslag en vervanging) en het in 2050 halen van de doelstelling van nulemissies; erkent de noodzaak van aanpassing aan de klimaatverandering en het tegengaan van het verlies aan biodiversiteit en de achteruitgang van de ecosysteemdiensten in de EU tegen 2020, alsook de noodzaak om empirisch onderbouwd beleid te ontwikkelen dat bijdraagt aan de uitvoering en financiering van de maatregelen van de EU voor de instandhouding van de biodiversiteit;
37. wijst erop dat er meer koolstof in de bodem wordt vastgehouden dan in de biosfeer en atmosfeer samen; onderstreept derhalve hoe belangrijk het is de bodemdegradatie in de EU tot stilstand te brengen en gemeenschappelijk EU-optreden te waarborgen om de kwaliteit van de bodem en het vermogen daarvan om koolstof op te slaan in stand te houden en te verbeteren;
Energiebeleid
38. wijst met klem op de bijdrage van energie-efficiëntie aan de energievoorzieningszekerheid, het economische concurrentievermogen, milieubescherming, lagere energierekeningen en de verbetering van de kwaliteit van huizen; bevestigt de belangrijke rol van energie-efficiëntie bij het creëren van zakelijke kansen en werkgelegenheid, evenals de wereldwijde en regionale voordelen ervan; herinnert in dit verband eraan dat het beginsel "voorrang voor energie-efficiëntie" werd ingevoerd met de verordening inzake de governance van de energie-unie en dat dit beginsel op een kosten-efficiënte manier moet worden toegepast in de gehele energieketen en moet worden beschouwd als een basis voor trajecten naar broeikasgasneutraliteit in 2050;
39. benadrukt de belangrijke rol die energie vervult bij de transitie naar een economie met een nettonuluitstoot van broeikasgassen; brengt in herinnering dat de Unie er in de afgelopen decennia in geslaagd is economische groei los te koppelen van de uitstoot van broeikasgassen, en deze uitstoot te verlagen, met name door middel van energie-efficiëntie en de inzet van hernieuwbare energie; benadrukt dat de overgang naar schone energie de modernisering van de Europese economie in de hand moet blijven werken, moet zorgen voor duurzame economische groei en de Europese burgers maatschappelijke en milieuvoordelen moet bieden;
40. is ervan overtuigd dat als de EU leiderschap toont op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie dit de rest van de wereld laat zien dat een overgang naar schone energie mogelijk is en naast de strijd tegen klimaatverandering ook andere voordelen oplevert;
41. wijst erop dat er vergeleken met de huidige stand van zaken aanzienlijk meer moet worden geïnvesteerd in het energiesysteem van de EU en de betrokken infrastructuur, d.w.z. tussen de 175 en 290 miljard EUR per jaar, wil de EU een economie met een nettonuluitstoot van broeikasgassen tot stand brengen;
42. benadrukt dat, gezien de verschillende uitgangsposities van de lidstaten met betrekking tot de energietransitie, de inspanningen die geleverd moeten worden om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen teneinde op EU-niveau klimaatneutraliteit te bereiken mogelijk ongelijk in de EU verdeeld zullen worden;
43. roept de lidstaten op het pakket schone energie zo spoedig mogelijk ten uitvoer te leggen; wijst erop dat het de bevoegdheid van de lidstaten is om hun eigen energiemix te bepalen, binnen het EU-kader voor klimaat en energie;
44. dringt aan op een zeer energie-efficiënt en op hernieuwbare energie gebaseerd energiesysteem en vraagt de Commissie en de lidstaten om in dit verband alle nodige maatregelen te nemen, aangezien dit overloopeffecten zal hebben voor alle economische sectoren; benadrukt dat alle door de Commissie gepresenteerde trajecten moeten leiden tot een drastische vermindering van fossiele brandstoffen en een sterke toename van hernieuwbare energie;
45. onderstreept dat de richtlijn inzake ecologisch ontwerp(6) aanzienlijk heeft bijgedragen tot de klimaatstreefdoelen van de EU, door de uitstoot van broeikasgassen met 320 miljoen ton CO2-equivalent per jaar te reduceren en dat consumenten in de EU naar schatting tegen 2020 in totaal tot 112 miljard EUR, oftewel ongeveer 490 EUR per huishouden, per jaar zullen besparen als gevolg van de richtlijn; dringt aan op de regulering van aanvullende producten in het kader van de richtlijn ecologisch ontwerp, waaronder tablets en smartphones, en op de voortdurende actualisering van bestaande normen teneinde rekening te houden met technologische ontwikkelingen;
46. benadrukt het belang van een verdere integratie van de Europese energiemarkt om de energiesector zo effectief mogelijk koolstofvrij te maken, om investeringen daar te faciliteren waar de meeste hernieuwbare energie kan worden opgewekt en om de actieve deelname van burgers te bevorderen, teneinde de energietransitie naar een koolstofneutrale en duurzame economie te versnellen; acht het van essentieel belang om het niveau van interconnectiviteit tussen de lidstaten te verhogen en het gebruik van grensoverschrijdende steunregelingen aan te moedigen;
47. merkt op dat de bouwsector van de EU momenteel verantwoordelijk is voor 40 % van het Europese eindenergieverbruik en voor 36 % van de CO2-uitstoot(7) ervan; pleit voor het benutten van het potentieel van de sector voor energiebesparingen en voor de beperking van de koolstofvoetafdruk, in overeenstemming met de doelstelling in de richtlijn energieprestatie van gebouwen(8), namelijk de verwezenlijking van een zeer energie-efficiënt en koolstofvrij gebouwenbestand in 2050; benadrukt dat een efficiënter energieverbruik in gebouwen een aanzienlijk potentieel biedt voor een verdere reductie van de uitstoot van broeikasgassen in Europa; is daarnaast van mening dat het zorgen voor energiezuinige gebouwen, die uitsluitend gebruikmaken van hernieuwbare energie, een absolute voorwaarde is voor de Overeenkomst van Parijs en voor een EU-agenda voor groei, lokale werkgelegenheid en betere leefomstandigheden voor burgers in heel Europa;
48. roept alle bestuursniveaus, zowel nationaal, regionaal als lokaal, op maatregelen te nemen om de deelname van burgers aan de energietransitie en de uitwisseling van optimale werkwijzen te bevorderen; onderstreept dat de betrokkenheid van burgers bij het energiesysteem – door middel van gedecentraliseerde zelfopwekking van hernieuwbare energie, elektriciteitsopslag en deelname aan regelingen voor vraagrespons en energie-efficiëntie – een cruciale rol zal spelen bij de overgang naar broeikasgasneutraliteit; pleit dan ook voor de volledige integratie van actieve burgerbetrokkenheid bij deze trajecten, met name aan de vraagzijde;
Industrieel beleid
49. is van mening dat economische bloei, mondiale industriële concurrentie en klimaatbeleid elkaar onderling versterken; herhaalt dat de transitie naar een broeikasgasneutrale economie de EU voor uitdagingen en kansen stelt, en dat investeringen in industriële innovatie, waaronder digitale technologieën, en schone technologie nodig zijn om groei te stimuleren, het concurrentievermogen te versterken, vaardigheden voor de toekomst te bevorderen en talloze banen te creëren, bijvoorbeeld in de groeiende circulaire economie en de bio-economie;
50. onderstreept dat een stabiel en voorspelbaar beleidskader voor energie en klimaat essentieel is om investeerders het broodnodige vertrouwen te geven en de Europese industrie in staat te stellen langetermijninvesteringen te doen in Europa, aangezien de meeste industriële installaties langer dan twintig jaar meegaan;
51. benadrukt de rol van energie-intensieve sectoren bij het bewerkstelligen van een lagere uitstoot van broeikasgassen in de EU op de lange termijn; is van mening dat de handhaving van het leiderschap en de productie van de EU op het gebied van koolstofarme industrie, de instandhouding van het concurrentievermogen van de Europese industrie, de beperking van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de blootstelling aan fluctuerende en stijgende invoerprijzen van brandstof, alsook het vermijden van koolstoflekkage intelligente en doelgerichte beleidskaders vergen; verzoekt de Commissie een nieuwe en geïntegreerde industriële EU-klimaatstrategie voor te stellen voor energie-intensieve sectoren, ter ondersteuning van een concurrerende overgang naar nettonuluitstoot van de zware industrie;
52. roept de Commissie op om een industriële strategie te ontwikkelen op basis van maatregelen die de Europese industrie in staat te stellen om wereldwijd op een gelijk speelveld te concurreren; is van mening dat de Commissie in het kader van dit beleid de doeltreffendheid en verenigbaarheid met de regels van de Wereldhandelsorganisatie moet onderzoeken van de aanvullende maatregelen ter bescherming van sectoren die het risico op koolstoflekkage lopen in verband met de invoer van producten, waardoor bestaande maatregelen tegen koolstoflekkage kunnen worden vervangen, bijgesteld of aangevuld;
53. merkt op dat een aantal opkomende markten zich positioneert om een belangrijke rol te spelen bij het voorzien in de behoeften van de mondiale markt tijdens de transitie naar een CO2-neutrale economie, bijvoorbeeld ten aanzien van emissievrij vervoer en hernieuwbare energie; benadrukt dat de EU de leidende economie moet blijven op het gebied van groene innovatie en investeringen in groene technologie;
54. merkt op dat in het verslag van de Commissie van 2018 over energieprijzen en -kosten in Europa (COM(2019)0001)(9) wordt gewezen op de voortdurende hoge blootstelling van de EU aan volatiele en stijgende fossielebrandstofprijzen en dat de toekomstige productieprijzen voor elektriciteit naar verwachting zullen stijgen voor elektriciteit op basis van fossiele brandstoffen en zullen dalen voor hernieuwbare bronnen; wijst erop dat de kosten voor de invoer van energie in de EU in 2017 met 26 % stegen naar 266 miljard EUR, voornamelijk vanwege de stijgende olieprijzen; merkt daarnaast op dat in het verslag wordt geschat dat de stijging van de olieprijs een negatieve impact heeft gehad op de groei in de EU (in 2017 daalde het bbp met 0,4 %) en op de inflatie (+0,6);
Onderzoek en technologische ontwikkeling
55. benadrukt dat de Europese en nationale onderzoeks- en innovatieprogramma's essentieel zijn om de Unie te ondersteunen bij de bestrijding van klimaatverandering en is van mening dat de doelstelling van de EU om het klimaat in al haar beleid op te nemen ook een gepaste weerslag moet krijgen in de voorbereiding en uitvoering van onderzoeks- en innovatieprogramma's;
56. is van mening dat er in de komende twintig jaar sterk moet worden ingezet op onderzoek en innovatie, om koolstofarme en koolstofvrije oplossingen voor iedereen toegankelijk en tevens maatschappelijk en economisch haalbaar te maken, en om nieuwe oplossingen aan te kunnen dragen voor de transitie naar een economie met een nettonuluitstoot van broeikasgassen;
57. benadrukt zijn standpunt dat ten minste 35 % van de uitgaven in het kader van Horizon Europa moet worden besteed aan klimaatdoelstellingen, hetgeen past bij de algemene doelstelling van de Unie om klimaatmaatregelen op alle beleidsgebieden toe te passen;
Financiering
58. dringt aan op snelle invoering van het EU-ETS innovatiefonds en op het uitschrijven van de eerste oproep tot het indienen van voorstellen in 2019, teneinde een impuls te geven aan de demonstratie van baanbrekende koolstofarme industriële technologieën in een groot aantal sectoren, niet alleen op het gebied van elektriciteitsproductie, maar ook bij stadsverwarming en industriële processen; verlangt dat het meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027 en de bijbehorende programma's volledig in overeenstemming zijn met de Overeenkomst van Parijs;
59. is van mening dat als de Unie uiterlijk tegen 2050 broeikasgasneutraliteit wil bereiken, er aanzienlijke particuliere investeringen moeten worden gedaan; is van mening dat hiervoor langetermijnplanning, stabiele regelgeving en voorspelbaarheid voor investeerders nodig zullen zijn en dat daar in toekomstige EU-regelgeving dan ook terdege rekening mee moet worden houden; benadrukt derhalve dat de tenuitvoerlegging van het in maart 2018 aangenomen actieplan "duurzame groei financieren" prioriteit moet krijgen;
60. is van mening dat het MFK 2021-2027 vóór goedkeuring ervan moet worden geëvalueerd in het licht van de doelstelling om tegen 2050 een klimaatneutrale economie tot stand te brengen en dat een standaardtest moet worden vastgesteld om te waarborgen dat de uitgaven in het kader van de EU-begroting klimaatbestendig zijn;
61. betreurt het feit dat subsidies voor fossiele brandstoffen nog steeds toenemen en rond 55 miljard EUR per jaar belopen(10); verzoekt de EU en de lidstaten onmiddellijk te beginnen met het geleidelijk afschaffen van alle Europese en nationale subsidies voor fossiele brandstoffen;
62. benadrukt het belang van een eerlijke transitie naar een koolstofneutrale economie en verzoekt de lidstaten in dit verband voor gepaste beleidsmaatregelen en financiering te zorgen; wijst erop dat met EU-bijdragen uit de relevante fondsen waar gepast aanvullende steun kan worden geboden;
De rol van consumenten en de circulaire economie
63. wijst op de aanzienlijke impact van gedragsverandering ten aanzien van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen; roept de Commissie op om zo spoedig mogelijk de beschikbare beleidsopties te onderzoeken, waaronder de heffing van milieubelastingen, om deze gedragsveranderingen te stimuleren; onderstreept het belang van bottom-upinitiatieven zoals het Burgemeestersconvenant bij het bevorderen van gedragsverandering;
64. onderstreept dat een zeer groot deel van het energiegebruik en dus ook van de broeikasgasemissies rechtstreeks verband houdt met de aanschaf, de verwerking, het vervoer, de omzetting, het gebruik en de verwijdering van hulpbronnen; benadrukt dat er in elke fase van hulpbronnenbeheerketen enorme besparingen mogelijk zijn; benadrukt dan ook dat een toenemende productiviteit van hulpbronnen dankzij verbeterde efficiëntie, en een vermindering van het afval van hulpbronnen dankzij maatregelen als hergebruik, recycling en herproductie het verbruik van hulpbronnen en de uitstoot van broeikasgassen aanzienlijk kunnen verlagen en nieuwe zakelijke kansen en banen kunnen creëren; onderstreept de kostenefficiëntie van maatregelen in het kader van de circulaire economie; onderstreept dat een betere hulpbronnenefficiëntie en benaderingen in het kader van de circulaire economie en circulair productontwerp zullen bijdragen tot een verandering in productie- en verbruikspatronen en minder afval;
65. benadrukt het belang van productbeleid, zoals groene overheidsopdrachten en ecologische ontwerpen, waarmee aanzienlijk kan worden bijgedragen tot energiebesparingen en tot een kleinere koolstofvoetafdruk van producten, terwijl tegelijkertijd de voetafdruk van de gebruikte materialen en de algemene milieueffecten worden verbeterd; benadrukt dat er vereisten moeten worden vastgesteld op het gebied van circulaire economie als onderdeel van de EU-normen inzake ecologisch ontwerp en dat de huidige methodologie inzake ecologisch ontwerp moet worden uitgebreid naar andere productcategorieën naast energiegerelateerde producten;
66. is van mening dat er verder moet worden gewerkt aan een betrouwbaar model om de klimaatimpact op basis van het verbruik te meten; neemt nota van de conclusie in de diepgaande analyse van de Commissie dat de inspanningen van de EU om de uitstoot van haar eigen productie te verminderen tot op zekere hoogte teniet worden gedaan door de invoer van producten met een grotere koolstofvoetafdruk, maar dat de EU desondanks aanzienlijk heeft bijgedragen tot de verlaging van de uitstoot in andere landen dankzij de toegenomen handelsstromen en de toegenomen koolstofefficiëntie van de uitvoer;
De EU en wereldwijde klimaatactie
67. onderstreept het belang van meer initiatieven en een duurzame dialoog op desbetreffende internationale fora, en van doeltreffende klimaatdiplomatie om soortgelijke beleidsbeslissingen te stimuleren teneinde de klimaatambitie in andere regio's en derde landen op te voeren; roept de EU op haar eigen klimaatfinanciering te verhogen en de lidstaten actief aan te sporen hun klimaatsteun (ontwikkelingshulp in plaats van leningen) aan derde landen te verhogen, als aanvulling op de overzeese ontwikkelingshulp en niet als één financiering voor zowel ontwikkeling als klimaat;
68. benadrukt dat de VN-top over klimaatverandering in september 2019 voor de leiders het juiste moment is om een verhoogde ambitie van de NDC's aan te kondigen; is van mening dat de EU ruim op voorhand een standpunt over de actualisering van haar NDC moet innemen, zodat zij goed voorbereid op de klimaattop aankomt, en nauw moet samenwerken met een internationale coalitie van partijen ter ondersteuning van een uitgebreide klimaatambitie;
69. beschouwt het als een verdienste dat de interoperabiliteit tussen de beleidsinstrumenten van de EU en gelijkwaardige instrumenten van derde landen, met name mechanismen voor koolstofbeprijzing, wordt versterkt; verzoekt de Commissie om de samenwerking en steun bij de ontwikkeling van mechanismen voor koolstofbeprijzing buiten Europa voort te zetten en te intensiveren en zo te streven naar meer emissiereducties en gelijkere voorwaarden wereldwijd; onderstreept de noodzaak om milieuwaarborgen vast te stellen om daadwerkelijk voor extra broeikasgasreducties te zorgen; verzoekt de Commissie daarom te pleiten voor strenge en robuuste internationale regels om lacunes bij de verrekening of dubbeltelling van emissiereducties te voorkomen;
o o o
70. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
Van Dingenen, R., Crippa, M., Maenhout, G., Guizzardi, D., Dentener, F., Global trends of methane emissions and their impacts on ozone concentrations, EUR 29394 EN, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2018, ISBN 978-92-79-96550-0, doi:10.2760/820175, JRC113210.
Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).
Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 75).