Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2019 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Monetair Fonds (COM(2017)0827 – 2017/0333R(APP))
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Monetair Fonds (COM(2017)0827),
– gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele bestel van de Europese Unie(1),
– gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon(2),
– gezien het advies van het Europees Comité van de Regio's van 5 juli 2018 over de voorstellen tot hervorming van de Economische en Monetaire Unie (EMU),
– gezien de brief van de voorzitter van de Eurogroep aan de voorzitter van de Europese Raad van 25 juni 2018 over de verdere verdieping van de EMU, en de verklaring van de Eurotop van 29 juni 2018 over de hervorming van het Europees Stabiliteitsmechanisme,
– gezien het verslag van de Eurogroep aan de leiders over de verdieping van de EMU van 4 december 2018,
– gezien de verklaring van de Eurotop van 14 december 2018,
– gezien het gemeenschappelijk standpunt inzake de toekomstige samenwerking tussen de Commissie en het ESM van 14 november 2018,
– gezien het advies van de Europese Centrale Bank (ECB) van 11 april 2018 inzake het voorstel voor een verordening tot instelling van het Europees Monetair Fonds(3),
– gezien Advies nr. 2/2018 van de Europese Rekenkamer van 18 september 2018, getiteld "De overwegingen op het gebied van controle en verantwoording met betrekking tot het voorstel van 6 december 2017 inzake de oprichting van een Europees Monetair Fonds binnen het wettelijk kader van de Unie",
– gezien het verslag van de vijf voorzitters van 22 juni 2015 over de voltooiing van Europa's Economische en Monetaire Unie, het witboek van de Commissie van 1 maart 2017 over de toekomst van Europa, en de discussienota van de Commissie van 31 mei 2017 over de verdieping van de Economische en Monetaire Unie,
– gezien zijn resolutie van 12 juni 2013 over democratische besluitvorming in de toekomstige EMU(4),
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2014 over de rol en werkzaamheden van de trojka (ECB, Commissie en IMF) met betrekking tot de landen die vallen onder een programma voor de eurozone(5),
– gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de begrotingscapaciteit voor de eurozone(6),
– gezien zijn resolutie van 30 mei 2018 over het meerjarig financieel kader 2021-2027 en eigen middelen(7),
– gezien artikel 99, lid 5, van zijn Reglement,
– gezien het gezamenlijk overleg van de Begrotingscommissie en de Commissie economische en monetaire zaken overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,
– gezien het interimverslag van de Begrotingscommissie en de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie constitutionele zaken (A8-0087/2019),
A. overwegende dat de invoering van de euro een van de belangrijkste politieke verwezenlijkingen van het Europese project en een hoeksteen van de EMU is;
B. overwegende dat de financiële en economische crisis de zwakheden van de euro-architectuur heeft blootgelegd en heeft aangetoond dat een snelle verdieping en een grotere transparantie en democratische verantwoording van de EMU dringend nodig zijn;
C. overwegende dat de euro de EU-burgers bescherming en kansen biedt; overwegende dat een sterke en stabiele eurozone van essentieel belang is voor haar leden en voor de EU als geheel;
D. overwegende dat lidmaatschap van een zone met een gemeenschappelijke munt naleving van gemeenschappelijke regels en verplichtingen vergt, zoals die van het stabiliteits- en groeipact, alsmede gemeenschappelijke instrumenten om ernstige economische en financiële schokken te kunnen opvangen en verantwoordelijkheid, solidariteit en sociaal-economische opwaartse convergentie te bevorderen; overwegende dat het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM-verdrag) voorziet in een duidelijke band met de Europese mechanismen voor macro-economisch toezicht, en met name naleving van de regels van het stabiliteits- en groeipact, waaronder de flexibiliteitsclausules ervan, en de uitvoering van duurzame en inclusieve structurele hervormingen; overwegende dat risicobeperking en risicodeling hand in hand moeten gaan bij het verdiepen van de EMU;
E. overwegende dat de oprichting van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) en de latere omvorming ervan tot het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) een belangrijke stap vormden in de richting van de totstandbrenging van een Europees mechanisme voor crisisbeheer dat helpt om de EMU te versterken en verschillende door de crisis getroffen Europese landen financiële bijstand te verlenen;
F. overwegende dat de intergouvernementele aard van het ESM gevolgen heeft voor zijn besluitvormingsproces en met name voor zijn vermogen om snel op economische en financiële schokken te reageren;
G. overwegende dat de toekomstige opname van het ESM in het EU-rechtskader als onderdeel van het project ter voltooiing van de EMU moet blijven worden beschouwd;
H. overwegende dat het lopende debat over de toekomst van Europa en de EMU aan het licht heeft gebracht dat de lidstaten verschillende politieke opvattingen hebben over de toekomst van het ESM op de lange termijn, maar dat dit debat ook een goed uitgangspunt vormt voor een belangrijke eerste stap om in het kader van de hervorming van het ESM de rol ervan te versterken, de financiële instrumenten ervan te ontwikkelen en de efficiëntie en democratische verantwoordingsplicht ervan te vergroten; overwegende dat de discussie over het verdiepen van de EMU een politieke oplossing voor de hervorming van het ESM moet opleveren;
I. overwegende dat de hervorming van het ESM op de korte termijn tot de bankenunie moet bijdragen en een gepast gemeenschappelijk budgettair vangnet voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF) moet bieden;
1. is ingenomen met het voorstel van de Commissie van 6 december 2017 voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Monetair Fonds en vindt dit een nuttige bijdrage aan het lopende debat over de toekomst van Europa, de verdieping van de EMU en de hervorming van het ESM; is met name verheugd over het voorstel van de Commissie om het ESM in de rechtsorde van de EU op te nemen;
2. stelt vast dat de taken van het hervormde ESM op het gebied van het economisch beleid zullen liggen en dat de naam "Europees Monetair Fonds" misleidend zou kunnen zijn; wijst erop dat de ECB in haar advies van 11 april 2018 had voorgesteld dat de opvolger van het ESM de naam "ESM" zou behouden; dringt er in het licht van het bovenstaande op aan goed na te denken over de implicaties van de keuze van een naam voor het hervormde ESM, om ervoor te zorgen dat deze zo weinig mogelijk gevolgen heeft voor de goede werking van het hervormde ESM; stelt voor dat het ESM zijn huidige, op de kapitaalmarkt bekende naam behoudt, zodat duidelijk is dat het monetaire beleid van de eurozone de bevoegdheid van de ECB blijft;
3. wijst erop dat de goede werking van de EMU wordt ondersteund door het bestaan van een instelling die als "geldschieter in laatste instantie" fungeert; wijst in dit verband op de positieve bijdrage van het ESM aan het aanpakken van de zwakheden van de institutionele opzet van de EMU, namelijk door financiële bijstand te verlenen aan verschillende lidstaten die getroffen zijn door de wereldwijde financiële crisis en de staatsschuldencrisis;
4. wijst op zijn eerdere pleidooien om het ESM in het EU-rechtskader op te nemen, zodat het een volwaardig EU-orgaan wordt; beklemtoont dat hierbij ook rekening moet worden gehouden met de rol van de nationale parlementen en dat deze opname als onderdeel van het project ter voltooiing van de EMU moet blijven worden beschouwd; is van mening dat een dergelijke integratie beheer volgens de communautaire methode mogelijk zou maken, ervoor zou zorgen dat de begrotingsregels en -verplichtingen volledig consistent zijn, de coördinatie van het economisch en het begrotingsbeleid zou bevorderen en de democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht via het Europees Parlement zou vergroten;
5. onderstreept dat als er in de toekomst middelen uit de EU-begroting mee gemoeid zijn, het Parlement de politieke bevoegdheid moet hebben om ten aanzien van het ESM alle toepasselijke rechten op het gebied van begrotingscontrole uit te oefenen in het kader van de kwijtingsprocedure; wijst erop dat de Europese Rekenkamer in dat geval als onafhankelijke externe auditor moet worden beschouwd en een duidelijke formele rol binnen de kwijtingsprocedure toebedeeld moet krijgen;
6. wijst op de prerogatieven van de nationale parlementen inzake democratisch en begrotingstoezicht; is van mening dat het toezicht op het hervormde ESM door de nationale parlementen en het Europees Parlement verder verbeterd moet worden; is van mening dat de nationale parlementen het recht moeten hebben om informatie over de activiteiten van het hervormde ESM te krijgen en een dialoog met de directeur van het hervormde ESM aan te gaan;
7. merkt op dat het voorstel van de Commissie een levendige discussie over de politieke, financiële en juridische gevolgen op gang heeft gebracht; benadrukt echter dat dit debat over de langetermijnvisie betreffende de institutionele opzet van het ESM geen vertraging mag opleveren voor de dringend noodzakelijke maatregelen ter versterking en afdwinging van de democratische verantwoordingsplicht van de EMU en haar vermogen om de financiële stabiliteit en convergentie te bevorderen en te reageren op economische schokken; dringt daarom aan op een grondige hervorming van het ESM op korte termijn door middel van een herziening van het ESM-verdrag, onverminderd ambitieuzere ontwikkelingen in de toekomst;
8. onderstreept dat het hervormde ESM als hoofdtaak moet blijven hebben financiële overgangssteun te verlenen aan lidstaten die daaraan behoefte hebben, op basis van specifieke voorwaarden die in aanpassingsprogramma's zijn overeengekomen en rekening houdend met de lessen die zijn getrokken uit vorige door de Commissie, het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de ECB beheerde programma's voor financiële bijstand; benadrukt dat het hervormde ESM daartoe over voldoende slagkracht moet beschikken; is daarom gekant tegen pogingen om van het hervormde ESM uitsluitend een instrument voor banken te maken of om zijn financiële capaciteit ter ondersteuning van de lidstaten te beknotten;
9. wijst erop dat de reeks financiële instrumenten waarover het ESM kan beschikken, moet worden verbeterd en ook ter beschikking moet staan van het hervormde ESM, met inbegrip van de mogelijkheid om voldoende preventieve financiële bijstand te verlenen teneinde de lidstaten toegang tot bijstand te geven voordat zij grote moeilijkheden ondervinden bij hun financiering op de kapitaalmarkten; is van mening dat de aan voorwaarden onderworpen preventieve kredietlijn toegankelijk moet zijn op basis van een intentieverklaring en op grond van de toepasselijke criteria; merkt op dat deze financiële instrumenten moeten worden gebruikt om de lidstaten te helpen bij ernstige economische en financiële schokken; wijst erop dat aan de lidstaten verleende financiële bijstand kan worden aangevuld met een toekomstig begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen, ter bevordering van economische en financiële stabilisering, investeringen en opwaartse sociaal-economische convergentie in de eurozone;
10. benadrukt dat de EMU alle EU-lidstaten omvat, die stuk voor stuk, met uitzondering van Denemarken en het Verenigd Koninkrijk, verplicht zijn de euro in te voeren en zich bij de eurozone aan te sluiten, en dat ieder ESM bijgevolg moet openstaan voor de deelname van alle EU-lidstaten;
11. is van mening dat het hervormde ESM een grotere rol moet spelen bij het beheer van financiëlebijstandsprogramma's, naast de Commissie en in nauwe samenwerking met de ECB, om ervoor te zorgen dat het institutionele kader van de EU zo nodig meer autonomie heeft, onverminderd passende partnerschappen met andere instellingen, met name het IMF;
12. onderstreept dat het hervormde ESM zelf over de nodige kennis moet beschikken om de uit hoofde van zijn statuten vereiste elementen aan te leveren en te beoordelen; benadrukt echter dat de evaluatie van de verzoeken om financiële bijstand van het ESM, en de besluitvorming van het mechanisme over het ontwerp van de aanpassingsprogramma's, in samenwerking met andere instellingen, geenszins in de plaats mogen komen van, een doublure mogen vormen voor of mogen overlappen met het normale macro-economische en begrotingstoezicht waarin de begrotingsregelgeving van de EU voorziet en waarvoor uitsluitend de Commissie bevoegd moet blijven;
13. is van mening dat in mogelijke toekomstige aanpassingsprogramma's rekening moet worden gehouden met de sociale gevolgen van de voorgestelde maatregelen, ook in vergelijking met de langetermijngevolgen van een ongewijzigd beleid, in het licht van een eerdere zinvolle sociale effectbeoordeling;
14. stipt aan dat er in het hervormde ESM een efficiënte besluitvormingsprocedure nodig is, met name in dringende gevallen; vraagt in dit opzicht een beoordeling van het huidige governancekader;
15. dringt aan op een snelle hervorming van het ESM waarbij ook de rol, functies en financiële instrumenten ervan opnieuw worden omschreven, zodat het hervormde ESM bij een afwikkeling liquiditeitssteun kan bieden en als een budgettair vangnet voor het GAF kan dienen; dringt erop aan dat het gemeenschappelijk vangnet zo snel mogelijk operationeel wordt, afhankelijk van de overeengekomen voorwaarden tegen 2020, en in ieder geval vóór 2024;
16. benadrukt het risico dat voortvloeit uit de opgelopen vertraging bij de verdieping van de bankenunie; is ingenomen met de conclusies in het verslag van de Eurogroep aan de leiders over de verdieping van de EMU van 4 december 2018, dat op 14 december 2018 in al zijn onderdelen door de Eurotop is aangenomen; is met name verheugd over de vervroegde invoering van het gemeenschappelijk vangnet voor het GAF mits er genoeg vooruitgang is geboekt op het vlak van de risicobeperking, die in 2020 zal worden geëvalueerd, en de goedkeuring van de lijst van voorwaarden inzake de hervorming van het ESM; wijst op zijn eerdere standpunt in verband met de noodzaak om het Europees depositoverzekeringsstelsel (EDIS) te voltooien, waarbij het erkende dat risicobeperking en risicodeling hand in hand moeten gaan; merkt op dat er geen onmiddellijk resultaat in verband met een toekomstige begroting voor de eurozone en de stabilisatiefunctie is bereikt, maar neemt nota van het mandaat om te werken aan het begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen; onderstreept dat aanzienlijke vooruitgang is geboekt op het gebied van risicobeperking; brengt in herinnering dat het Parlement hiertoe belangrijke bijdragen heeft geleverd, met name met betrekking tot het bankenpakket en het prudentieel vangnet inzake niet-renderende leningen;
17. stelt voor om met onmiddellijke ingang een protocol voor een tussentijds memorandum van samenwerking tussen het ESM en het Parlement op te stellen om de interinstitutionele dialoog te verbeteren, de transparantie en verantwoordingsplicht van het ESM te vergroten en de rechten van het Parlement en zijn leden te preciseren in verband met het stellen van vragen aan het hervormde ESM, periodieke hoorzittingen, benoemingsrechten en passende begrotingscontrolerechten; herinnert aan zijn verzoek om een interinstitutionele regeling voor economisch bestuur; benadrukt dat de directeur van het hervormde ESM moet worden gekozen door en verslag moet uitbrengen aan het Europees Parlement, op voorstel van de Raad; dringt erop aan dat er bij de samenstelling van de bestuursorganen van het hervormde ESM genderevenwicht gewaarborgd wordt;
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Commissie, de Raad, de Eurogroep, de Europese Centrale Bank en de directeur van het Europees Stabiliteitsmechanisme, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.