Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2019/2712(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B9-0174/2019

Ingediende teksten :

B9-0174/2019

Debatten :

PV 25/11/2019 - 14
CRE 25/11/2019 - 13
CRE 25/11/2019 - 14

Stemmingen :

PV 28/11/2019 - 8.8
CRE 28/11/2019 - 8.8
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P9_TA(2019)0079

Aangenomen teksten
PDF 215kWORD 75k
Donderdag 28 november 2019 - Straatsburg
VN-klimaatconferentie 2019 (COP25)
P9_TA(2019)0079B9-0174/2019

Resolutie van het Europees Parlement van 28 november 2019 over de VN-klimaatconferentie van 2019 in Madrid, Spanje (COP25) (2019/2712(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het bijbehorend Protocol van Kyoto,

–  gezien de Overeenkomst van Parijs, goedgekeurd op de 21e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP21) te Parijs op 12 december 2015 (Overeenkomst van Parijs),

–  gezien de 24e Conferentie van de partijen bij het UNFCCC (COP24), de 14e sessie van de bijeenkomst van de partijen bij het Protocol van Kyoto (CMP14) en het derde deel van de 1e sessie van de Conferentie van de partijen waarin de partijen bij de Overeenkomst van Parijs bijeenkomen (CMA1.3), die van 2 t/m 14 december 2018 in Katowice, Polen, hebben plaatsgevonden,

–  gezien het besluit van het bureau van de Conferentie van de partijen bij het UNFCCC van 1 november 2019 om het voorstel van de regering van Chili, die als volgende het voorzitterschap zal bekleden, te aanvaarden om de COP 25 te houden in Madrid, Spanje, van 2 t/m 13 december 2019,

–  gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties,

–  gezien de klimaattop die georganiseerd is door de secretaris-generaal van de VN en die gehouden wordt op 23 september 2019,

–  gezien zijn resolutie van 25 oktober 2018 over de VN-klimaatconferentie in 2018 in Katowice, Polen (COP24)(1),

–  gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over klimaatverandering – een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs(2),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2018, getiteld “Een schone planeet voor iedereen – Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie” (COM(2018)0773),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 20 juni 2019,

–  gezien de conclusies van de Raad van 4 oktober 2019,

–  gezien de voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de EU en haar lidstaten, die Letland en de Europese Commissie op 6 maart 2015 bij het UNFCCC hebben ingediend,

–  gezien het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) over de opwarming van de aarde met 1,5 °C, het vijfde evaluatierapport (AR5) van de werkgroep en het bijbehorende samenvattend verslag, het speciaal verslag van de IPCC over de klimaatverandering en de bodem en het speciaal verslag van de IPCC over de oceanen en de cryosfeer in een veranderend klimaat,

–  gezien het richtinggevende verslag van de Global Commission on Adaptation (GCA) over klimaataanpassing,

–  gezien het negende samenvattend verslag van het Milieuprogramma van de VN (UNEP) van november 2018 (Rapport over de emissiekloof 2018) en het vierde UNEP-rapport over de aanpassingskloof voor 2018,

–  gezien de Indicator Assessment van het Europees Milieuagentschap, getiteld “Economic losses from climate-related extremes in Europe”, gepubliceerd op 2 april 2019,

–  gezien de “Statement on the state of the global climate in 2018” van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) van maart 2019, alsmede het 14e “Greenhouse Gas Bulletin” van de WMO van 22 november 2018,

–  gezien de verklaring van Silezië over solidariteit en een rechtvaardige transitie, de ministeriële verklaring van Silezië getiteld “Forests for Climate” en het partnerschap voor elektromobiliteit en emissievrij vervoer “Driving Change Together”, zoals ondertekend in de marge van de klimaatconferentie COP24,

–  gezien de samenvatting voor beleidsmakers van het “Global Assessment Report on Biodiversity and Ecosystem Services” van het intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services, IPBES) van 29 mei 2019,

–  gezien zijn resolutie van 15 november 2017 over een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie(3),

–  gezien het samenvattend verslag op hoog niveau van de meest recente, door de wetenschappelijke adviesgroep van de VN-klimaattop van 2019 verzamelde informatie, getiteld “United in Science”,

–  gezien de Eurobarometer-enquête van april 2019 over klimaatverandering,

–  gezien de vragen aan de Raad (O-000029/2019 – B9‑0055/2019) en aan de Commissie (O-000030/2019 – B9‑0056/2019) over de VN-klimaatconferentie van 2019 in Madrid, Spanje (COP25),

–  gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Overeenkomst van Parijs op 4 november 2016 in werking is getreden; overwegende dat op 19 november 2019 187 van de 197 partijen bij het UNFCCC hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding bij de VN hebben ingediend;

B.  overwegende dat de EU en haar lidstaten op 6 maart 2015 hun voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage (Intended Nationally Determined Contribution, INDC) bij het secretariaat van het UNFCCC hebben ingediend, met daarin de toezegging om de binnenlandse uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met minstens 40 % te verminderen ten opzichte van 1990;

C.  overwegende dat de verbintenissen die de lidstaten van de Overeenkomst van Parijs tot nu toe zijn aangegaan, niet voldoende zullen zijn om de gezamenlijke doelstelling te halen; overwegende dat de huidige nationaal bepaalde bijdragen (nationally determined contribution, NDC) die de EU en haar lidstaten hebben ingediend, niet stroken met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en moeten worden herzien;

D.  overwegende dat in het “1,5 °C”-verslag van de IPCC wordt aangetoond dat een temperatuurstijging van 1,5 °C waarschijnlijk veel minder ernstige gevolgen zal hebben dan een temperatuurstijging van 2 °C;

E.  overwegende dat de afgelopen vier jaren (2015 t/m 2018) de warmste vier jaren in de mondiale annalen waren en dat de wereldwijde koolstofuitstoot in 2018 hoger was dan ooit; overwegende dat juli 2019 de warmste maand was die ooit gemeten is en dat de trend in 2019 wordt voortgezet, zodat de periode 2015-2019 volgens de WMO naar verwachting de warmste periode van vijf jaar zal worden sinds het begin van de metingen;

F.  overwegende dat de wereldwijde CO2-concentratie volgens de WMO in 2018 407,8 deeltjes per miljoen (ppm) bedroeg en daarmee 2,2 ppm hoger was dan in 2017, en dat alles erop wijst dat de CO2-concentratie eind 2019 zal oplopen tot 410 ppm of daarboven;

G.  overwegende dat in 185 landen over de hele wereld klimaatstakingen hebben plaatsgevonden die deel uitmaakten van een wereldwijde beweging, en dat in september 2019 een recordaantal van 7,6 miljoen mensen de straat is opgegaan, de grootste menigte die ooit voor het klimaat is gemobiliseerd;

H.  overwegende dat in de preambule van de Overeenkomst van Parijs wordt gewezen op “het belang van het waarborgen van de integriteit van alle ecosystemen, waaronder oceanen” en dat artikel 4, lid 1, onder d), van het UNFCCC voorziet in de bevordering van “een duurzaam beheer en [...] de instandhouding en uitbreiding [...] van putten en reservoirs van alle broeikasgassen [...], waaronder biomassa, bossen en oceanen, alsmede andere ecosystemen op het land, langs de kust en in zee”;

I.  overwegende dat Chili, dat het voorzitterschap zal bekleden voor de COP25, reeds heeft aangegeven de nadruk te zullen leggen op de rol van de wereldzeeën bij de bestrijding van de opwarming van de aarde, een beslissing die nog zinvoller is nu de IPCC een nieuw verontrustend verslag over de opwarming van de oceanen heeft gepubliceerd;

J.  overwegende dat bossen in aanzienlijke bijdrage mate bijdragen aan de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering; overwegende dat ongeveer 10 % van de broeikasgasemissies in de EU wordt geabsorbeerd door bosgroei; overwegende dat ontbossing goed is voor bijna 20 % van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen en met name het gevolg is van de uitbreiding van intensieve veeteelt en de industriële productie van soja en palmolie, ook voor de EU-markt; overwegende dat de EU haar indirecte bijdragen aan ontbossing (“verdisconteerde ontbossing”), waarvoor zij verantwoordelijkheid draagt, moet verminderen;

K.  overwegende dat het de Commissie reeds meerdere malen, onder meer in zijn resolutie over de klimaatverandering van 14 maart 2019, heeft verzocht een onderzoek in te stellen naar de CO2-prijzen in sectoren die nog niet onder het EU-systeem voor de handel in emissierechten (EU ETS) vallen;

L.  overwegende dat de ontwikkelingslanden onevenredig zwaar worden getroffen door de klimaatverandering, ondanks het feit dat zij veel minder CO2 uitstoten dan de ontwikkelde landen;

1.  herinnert eraan dat de klimaatverandering een van de grootste uitdagingen is waarmee de mensheid geconfronteerd wordt en dat alle staten en alle actoren in de hele wereld hun uiterste best moeten doen om de klimaatverandering aan te pakken; benadrukt dat wij alleen aan onze collectieve verantwoordelijkheid om de instandhouding van onze planeet te waarborgen kunnen voldoen, als wij per direct gaan samenwerken, solidariteit aan de dag leggen en een consistente en vastberaden inzet tonen om gezamenlijk actie te ondernemen;

2.  stelt vast dat er onder de mensen grote bezorgdheid leeft over de grote gevaren die gepaard gaan met klimaatverandering; herinnert eraan dat volgens de Eurobarometer-enquête van 2019 93 % van de EU-burgers klimaatverandering als ernstig probleem beschouwt; is verheugd over het feit dat er overal in de wereld steeds meer mensen zijn, vooral de jongere generatie, die zich actief inzetten voor klimaatmaatregelen; schaart zich achter het pleidooi van deze mensen voor snelle actie en een grotere collectieve inzet om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken en de grens van 1,5 °C niet te overschrijden; dringt er bij de nationale, regionale en lokale overheden, alsmede de EU, op aan gehoor te geven aan deze oproepen;

3.  erkent dat publieke steun onmisbaar is om ambitieuze en inclusieve klimaatbeleidslijnen en -maatregelen van de EU tot een succes te maken; is van mening dat dit tot uitdrukking moet komen in de inspanningen van de Unie om de klimaatverandering aan te pakken;

4.  beseft dat de lasten van de klimaatverandering nu al voor het overgrote merendeel voor rekening zijn van het Globale Zuiden en dat dit ook in de toekomst het geval zal zijn, dat het Globale Zuiden kwetsbaarder is voor de negatieve gevolgen van de klimaatverandering dan het Globale Noorden, reeds te kampen heeft met verliezen en schade en tevens minder middelen ter beschikking heeft voor aanpassing aan de klimaatverandering, en dat het Globale Zuiden aanzienlijk minder aan de klimaatcrisis heeft bijgedragen dan het Globale Noorden;

5.  brengt in herinnering dat het “recht op gezondheid” in de preambule van de Overeenkomst van Parijs wordt erkend als essentieel mensenrecht; onderstreept dat in artikel 4, lid 1, onder f) van het UNFCCC is bepaald dat alle partijen daarbij “gebruik [maken] van passende methoden, bijvoorbeeld op nationale schaal opgestelde en vastgelegde milieueffectrapportages, teneinde de nadelige gevolgen voor de economie, voor de volksgezondheid of voor de kwaliteit van het milieu, van door hen uitgevoerde projecten of maatregelen ter inperking van of aanpassing aan klimaatverandering, tot een minimum te beperken”; is van mening dat het thema gezondheid dient te worden opgenomen in de nationale aanpassingsplannen en de nationale mededelingen in het kader van het UNFCCC;

6.  betreurt het feit dat in de indicatoren voor de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) inzake klimaatverandering geen melding wordt gemaakt van gezondheid; neemt evenwel kennis van het feit dat deze situatie wordt geremedieerd in wetenschappelijke onderzoeksinitiatieven van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het secretariaat van het UNFCCC; is verheugd over de aanneming van de politieke verklaring op hoog niveau van de VN van 23 september 2019 over universele gezondheidszorg;

7.  erkent dat het vrijwel onmogelijk zal zijn de meeste SDG’s te realiseren, als de op de COP21 overeengekomen klimaat- en milieudoelstellingen niet worden gehaald;

8.  benadrukt dat de rechtstreekse gevolgen van de klimaatverandering zich nu reeds doen gevoelen; onderstreept het feit dat volgens het verslag van de Global Commission on Adaptation, tegen 2030 meer dan 100 miljoen mensen in armoede dreigen te raken als gevolg van de klimaatverandering en dat de gewasopbrengsten tegen 2050 met 5 tot 30 % kunnen afnemen, waardoor in het bijzonder kwetsbare gebieden met voedselonzekerheid te kampen zullen hebben;

9.  benadrukt dat ongebreidelde opwarming naar verwachting tot een ingrijpende verandering van de mondiale economie zal leiden doordat het gemiddelde inkomen tegen 2100 wereldwijd met 23 % zal dalen en de wereldwijde inkomensongelijkheid zal toenemen; wijst erop dat de mondiale verliezen anders dan tot dusver geraamd naar verwachting ongeveer lineair zullen verlopen met de mondiale gemiddelde temperatuur, waardoor de gemiddelde verliezen vele malen hoger zullen uitvallen dan in de meest gangbare modellen wordt aangegeven(4);

Wetenschappelijke grondslag voor klimaatmaatregelen

10.  wijst erop dat het speciaal verslag van de IPCC over opwarming van de aarde met 1,5 °C de meest uitgebreide en meest actuele wetenschappelijke evaluatie bevat van manieren om de klimaatverandering te beperken overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs; benadrukt dat uit dit verslag blijkt dat, willen wij de mondiale temperatuurstijging in de periode tot 2100 onder 1,5 °C houden en daar niet of nauwelijks overheen gaan, de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd uiterlijk in 2067 tot nul moet zijn teruggebracht en de wereldwijde jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 tot ten hoogste 27,4 Gt CO2-eq per jaar moet zijn teruggebracht; benadrukt dat de EU, als mondiaal voortrekker op dit gebied, samen met andere grote mondiale economieën er in het licht van deze bevindingen en in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs naar moet streven om de uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk, en uiterlijk in 2050, tot nul terug te brengen;

11.  benadrukt dat in het speciaal verslag van de IPCC over de klimaatverandering en de bodem wordt gewezen op de bijzonder dramatische gevolgen van de opwarming van de aarde voor de bodem; uit zijn bezorgdheid over het feit dat de achteruitgang van de bodem door toedoen van de mens, vooral als gevolg van niet-duurzame landbouwpraktijken, en de toename van door grondgebruik veroorzaakte verstoringen, zoals bosbranden, het vermogen van de bodem om te fungeren als koolstofopslag verder aantasten; onderstreept dat deze dramatische gevolgen naar verwachting erger zullen worden als de heersende mondiale trends zich doorzetten;

12.  wijst erop dat in het speciaal verslag van de IPCC over de oceanen en de cryosfeer in een veranderend klimaat wordt onderstreept dat klimaatmechanismen afhankelijk zijn van de gezondheid van de oceaan en de mariene ecosystemen, die thans te lijden hebben onder de opwarming van de aarde, verontreiniging, overexploitatie van de mariene biodiversiteit, stijging van de zeespiegel, verzuring, zuurstofverlies, hittegolven in zee, ongekend wegsmelten van gletsjers en zee-ijs, en kusterosie; benadrukt tevens de conclusies in het verslag met betrekking tot de toegenomen risico’s voor de mariene ecosystemen, de kustgemeenschappen en de bestaansmiddelen van de bevolking; herinnert eraan dat de oceaan deel uitmaakt van de oplossing voor het beperken van en aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering; onderstreept dat de COP25 de allereerste “blauwe” COP ooit zal zijn; dringt er daarom bij de EU op aan om de oceaan hoog op de agenda te plaatsen van de Europese Green Deal en de lopende internationale klimaatonderhandelingen;

13.  geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de conclusies in het Rapport over de emissiekloof 2018 van het UNEP, met name het feit dat de huidige, onvoorwaardelijke NDC’s in de verste verte niet volstaan om de in de Overeenkomst van Parijs vastgestelde opwarmingslimiet van ruim onder 2 °C te realiseren en integendeel waarschijnlijk zullen leiden tot een temperatuurstijging tegen 2100 van naar schatting 3,2 °C(5), mits de klimaatmaatregelen de hele 21e eeuw consistent worden voortgezet; wijst erop dat er een groot risico bestaat dat bij een opwarming van 3,2 °C bepaalde omslagpunten worden bereikt en een massale verdere opwarming op gang wordt gebracht;

14.  uit zijn bezorgdheid over de bevindingen in het samenvattend verslag op hoog niveau getiteld “United in Science” dat is opgesteld voor de VN-klimaattop van 2019, met name over het feit dat de koolstofemissies in 2017 opnieuw zijn toegenomen en dat de toename van de jaarlijkse CO2-uitstoot uit fossiele brandstoffen in 2018 een nieuw record heeft bereikt, wat tot een verontrustende en ongekende concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer heeft geleid;

15.  benadrukt dat het huidige ambitieniveau wat de NDC-doelstellingen betreft, met een factor vijf zou moeten worden verhoogd om te voorkomen dat de temperatuurstijging boven de 1,5 °C uitkomt; wijst erop dat deze mondiale doelstelling technisch gezien nog steeds haalbaar is en dat de verwezenlijking ervan tal van nevenvoordelen zou hebben voor het milieu en de volksgezondheid;

16.  wijst erop dat de klimaatverandering volgens de WHO gevolgen heeft voor de sociale en milieudeterminanten van gezondheid (schone lucht, veilig drinkwater, voldoende voedsel en veilig wonen) en dat er tussen 2030 en 2050 naar verwachting 250 000 mensen per jaar meer zullen overlijden ten gevolge van ondervoeding, malaria, diarree en hittestress, en dat extreem hoge temperaturen rechtstreeks bijdragen tot sterfgevallen ten gevolge van hart- en vaatziekten en ademhalingsproblemen, vooral onder ouderen en kwetsbare personen; benadrukt dat de klimaatverandering als gevolg van overstromingen, hittegolven, droogte en natuurbranden aanzienlijke gevolgen heeft voor de menselijke gezondheid, onder meer ondervoeding, mentale aandoeningen, hart- en vaatziekten, ademhalingsziekten en door vectoren overgedragen ziekten; merkt op dat een verslechtering van de hygiënische omstandigheden, een beperkte toegang tot drinkwater en gezondheidsdiensten gevaar opleveren voor de gezondheidstoestand van vrouwen, met name tijdens de zwangerschap;

17.  benadrukt dat in het “Global Assessment Report on Biodiversity and Ecosystem Services 2019” van het IPBES, in het speciaal verslag van de IPCC over de klimaatverandering en de bodem, het speciaal verslag van de IPCC over de oceanen en de cryosfeer in een veranderend klimaat en in het richtinggevende verslag van de Global Commission on Adaptation wordt erkend dat de klimaatverandering een van de belangrijkste oorzaken is van het verlies aan biodiversiteit en bodemdegradatie; onderstreept het feit dat de negatieve gevolgen van de klimaatverandering voor de natuur en de biodiversiteit, de ecosysteemdiensten, de oceanen en de voedselzekerheid de komende decennia naar verwachting steeds groter merkbaarder zullen worden;

18.  herhaalt dat een strikte bescherming van koolstofrijke ecosystemen, waaronder veengebieden, wetlands, weidegronden, mangrovegebieden en intacte bossen, een responsoptie is met onmiddellijk effect die in geen geval kan worden vervangen door bebossing, herbebossing en herstel van aangetast land, aangezien deze geen onmiddellijk effect sorteren;

19.  benadrukt dat het IPBES in zijn “Global Assessment Report on Biodiversity and Ecosystem Services” stelt dat momenteel een miljoen soorten met uitsterven is bedreigd; herinnert eraan dat de biodiversiteit van cruciaal belang is voor de mens om te strijden tegen en zich aan te passen aan de opwarming van de aarde; is bezorgd over de gevolgen van het verlies aan biodiversiteit voor onze veerkracht; onderstreept dat het verlies aan biodiversiteit niet alleen een milieukwestie is, maar ook ruimere maatschappelijke en economische gevolgen heeft;

Een ambitieus EU-klimaatbeleid: de NDC’s van de EU en de langetermijnstrategie

20.  roept alle partijen bij de UNFCCC, in samenwerking met regio’s en niet-overheidsactoren, op om een constructieve bijdrage te leveren aan het invoeren van het proces tegen 2020, wanneer de NDC’s moeten worden bijgewerkt om te waarborgen dat zij aansluiten bij de temperatuurdoelstelling op lange termijn van de Overeenkomst van Parijs; is zich ervan bewust dat de huidige toezeggingen onvoldoende zijn om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken; benadrukt daarom dat de piek van de wereldwijde broeikasgasemissies zo snel mogelijk moet komen en dat alle partijen, met name de EU en alle G20-landen, hun inspanningen moeten intensiveren en hun NDC’s uiterlijk begin 2020 moeten bijwerken, zoals bepaald in de Overeenkomst van Parijs;

21.  is ingenomen met de oprichting van de alliantie voor een ambitieus klimaatbeleid (“Climate Ambition Alliance”) tijdens de VN-klimaattop van 2019, in het kader waarvan 59 van de partijen bij het UNFCCC hun voornemen te kennen hebben gegeven om hun NDC in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs uiterlijk in 2020 te verhogen, terwijl 65 partijen, waaronder de Unie, erop mikken de netto-uitstoot van broeikasgassen uiterlijk in 2050 tot nul terug te brengen; betreurt echter dat niet alle lidstaten bereid waren hun steun te verlenen aan een verhoging van het ambitieniveau van de NDC van de Unie, ondanks het verzoek van het Europees Parlement;

22.  wijst erop dat de EU, als zij een geloofwaardige en betrouwbare speler op het wereldtoneel wil zijn en haar rol als voortrekker op klimaatgebied wil behouden, ervoor moet zorgen dat zij een ambitieus en inclusief klimaatbeleid heeft; onderstreept daarom het feit dat de EU investeringen moet doen in en behoorlijke vooruitgang moet boeken bij onderzoek en industrieel toepasbare innovaties;

23.  dringt er nogmaals bij de EU-leiders op aan om tijdens de Europese Raad van 12-13 december 2019 hun steun uit te spreken voor de langetermijndoelstelling van de Unie om de interne netto-uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk, maar uiterlijk in 2050, tot nul terug te brengen; dringt er bij het land dat het voorzitterschap van de Raad bekleedt en bij de Commissie op aan om deze doelstelling zo spoedig mogelijk daarna mee te delen aan het secretariaat van het UNFCCC; benadrukt dat, om de interne broeikasgasneutraliteit tegen 2050 te realiseren op de meest kostenefficiënte wijze en geen beroep te hoeven doen op technologieën voor koolstofverwijdering, die grote risico’s met zich mee zouden brengen voor de ecosystemen, biodiversiteit en voedselzekerheid, het ambitieniveau voor 2030 moet worden verhoogd; onderstreept dat natuurgebaseerde oplossingen een essentieel instrument zijn om de EU in staat te stellen haar doelstellingen inzake vermindering van de broeikasgasemissies te realiseren; betreurt dat de VN-klimaattop van september 2019 voor de Unie een gemiste kans was om het ambitieniveau te verhogen en het voortouw te nemen bij het naleven van de Overeenkomst van Parijs; acht het van het grootste belang dat de Unie op de COP25 duidelijk aangeeft bereid te zijn om een grotere bijdrage te leveren aan de Overeenkomst van Parijs;

24.  is voorstander van een actualisering van de NDC van de Unie, met voor de gehele economie de doelstelling om de interne broeikasgasemissies tegen 2030 met 55 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990; verzoekt de lidstaten van de EU daarom om een stijging van het ambitieniveau wat de NDC van de Unie betreft te steunen; meent dat deze maatregel gecombineerd moet worden met de verankering in het EU-recht van de doelstelling om zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2050 koolstofneutraliteit te realiseren; verzoekt andere mondiale economieën om hun NDC’s bij te werken, om mondiale effecten te bewerkstelligen;

25.  verwacht dat in het kader van de Europese Green Deal een omvattende en ambitieuze strategie wordt vastgesteld om uiterlijk in 2050 een op klimaatgebied neutraal Europa te realiseren, met inbegrip van de doelstelling om de interne broeikasgasemissies te verminderen met 55 % tegen 2030; verzoekt de Commissie al haar beleidsmaatregelen die er in verband hiermee toe doen, met name op het gebied van klimaat, landbouw en cohesie, dienovereenkomstig aan te passen;

26.  benadrukt dat om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te realiseren, op nationaal en EU-niveau concrete uitvoerings- en handhavingsmaatregelen nodig zijn, zoals een effectieve uitvoering van de doelen voor 2030 op het gebied van duurzame energie en energie-efficiëntie;

27.  beklemtoont dat alle klimaatbeleid moet worden gevoerd volgens het principe van een rechtvaardige transitie en in nauwe samenwerking met het maatschappelijk middenveld en de sociale partners; stelt zich daarom op het standpunt dat een sterkere betrokkenheid van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld op nationaal en EU-niveau noodzakelijk zijn om in alle sectoren van de samenleving op billijke, inclusieve en sociaal duurzame wijze voor klimaatneutraliteit te zorgen; is van mening dat natuurgebaseerde oplossingen en het herstel en de bescherming van de ecosystemen en de biologische diversiteit van essentieel belang zijn om de beperking van de klimaatverandering en de aanpassing hieraan mogelijk te maken;

28.  is van mening dat het, om te zorgen voor meer stabiliteit op de markten, gunstig zal zijn voor de EU om voor 2040 een tussentijdse doelstelling voor de emissiereductie vast te stellen, omdat deze extra stabiliteit zou bieden en ervoor zorgen dat de doelstelling van broeikasgasneutraliteit uiterlijk in 2050 wordt gehaald; herinnert eraan dat deze doelstellingen geregeld moeten worden bijgewerkt om ervoor te zorgen dat zij stroken met de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs;

29.  is van mening dat er verder moet worden gewerkt aan de ontwikkeling van een betrouwbaar model om de klimaatimpact op basis van het verbruik te meten; neemt nota van de conclusie in de diepgaande analyse van de Commissie dat de inspanningen van de EU om de uitstoot van haar eigen productie te verminderen tot op zekere hoogte teniet worden gedaan door de invoer van producten met een grotere koolstofvoetafdruk, maar dat de EU desondanks aanzienlijk heeft bijgedragen tot de verlaging van de uitstoot in andere landen dankzij de toegenomen handelsstromen en de toegenomen koolstofefficiëntie van de uitvoer;

30.  benadrukt dat er een sterker internationaal kader nodig is om de mondiale biodiversiteit te beschermen, om de huidige neergang tegen te gaan en om de biodiversiteit zoveel mogelijk te herstellen; is van mening dat dit kader gebaseerd moet zijn op doelstellingen en vaste toezeggingen, onder meer in de vorm van NDC’s en andere passende instrumenten, financiële toezeggingen en verbeterde capaciteitsopbouwgaranties, alsmede een vijfjarige herzieningsregeling, met de nadruk op een stijgend ambitieniveau;

COP25 in Madrid, Spanje

31.  is ingenomen met de resultaten van de COP24 in Katowice, waar het draagvlak voor klimaatactie vergroot is en het werkprogramma van de Overeenkomst van Parijs (Katowice Rulebook) voltooid, zodat er nu operationele richtsnoeren zijn voor de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs; merkt evenwel op dat enkele onderwerpen die tijdens de COP24 in Katowice nog niet volledig zijn afgerond, tijdens de COP25 opnieuw aan bod zullen moeten komen, met name de mechanismen op grond van artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs; is voorts van oordeel dat tijdens de COP25 diverse uitvoeringsbesluiten moeten worden genomen, vooral op het gebied van mitigatie, adaptatie, transparantie en ondersteuning; kijkt uit naar een positief resultaat tijdens de COP25 van de herziening van het internationale mechanisme van Warschau voor verlies en schade en van de onderhandelingen over het genderactieplan; erkent dat op de COP25 verdere discussies zullen worden gevoerd om een gemeenschappelijk tijdskader overeen te komen;

32.  onderstreept dat het belangrijk is gemeenschappelijke uitvoeringsperioden voor de NDC’s vast te stellen, aangezien vele partijen bij het UNFCCC wel werken met een tijdskader van vijf of tien jaar, maar andere een kortere of helemaal geen uitvoeringsperiode hanteren; wijst erop dat het voortzetten van verschillende tijdskaders negatieve gevolgen kan hebben voor toekomstige onderhandelingen over het ambitieniveau van het klimaatbeleid; is van mening dat gemeenschappelijke uitvoeringsperioden voor de NDC’s zouden garanderen dat alle partijen hun toezeggingen op uniforme wijze bijwerken en meedelen, en dat de totale hoeveelheid van de inspanningen wereldwijd hierdoor zou stijgen en dat de inspanningen er gemakkelijker kwantificeerbaar door zouden worden; pleit voor de invoering van een gemeenschappelijk tijdskader van vijf jaar voor alle NDC’s die na 2030 worden vastgesteld, wat in overeenstemming is met de ambitiecyclus van de Overeenkomst van Parijs en eventuele aanvullende binnenlandse langetermijntoezeggingen van de partijen onverlet laat;

33.  is verheugd dat Chili een van de meest succesvolle opkomende landen is op het gebied van de overgang naar schone energie en in het bijzonder over het feit dat het land wereldwijd de sterkste groei vertoont op het gebied van de productie van zonne-energie; is van mening dat de inzet van Chili om het dringende probleem van de klimaatverandering aan te pakken als voorbeeld moet dienen voor tal van landen in Zuid-Amerika en de rest van de wereld;

34.  benadrukt dat de wereldwijde actie die gedurende het komende decennium zal worden ondernomen, van invloed zal zijn op de toekomst van de mensheid in de komende 10 000 jaar; roept de Commissie en alle partijen daarom op om in het kader van de COP25 doortastende en ambitieuze maatregelen te treffen;

35.  is van oordeel dat een coöperatieve aanpak belangrijk is om te komen ambitieuzere mitigatie- en adaptatieresultaten en om een duurzame ontwikkeling en milieu-integriteit te bevorderen; benadrukt dat het belangrijk is dat deze inspanningen leiden tot een vermindering van het algehele emissieniveau en niet tot een situatie waarin de emissies binnen of tussen NDC-periodes stijgen; uit zijn bezorgdheid over het feit dat er tijdens de 50e tussentijdse klimaatconferentie van de hulporganen van het UNFCCC in Bonn slechts weinig vooruitgang is geboekt op het gebied van markt- en niet-marktmechanismen;

36.  verzoekt de Commissie en de lidstaten te pleiten voor strenge en robuuste internationale regels met betrekking tot artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs; erkent dat een groot aantal Clean Development Mechanism (CDM)- en Joint Implementation (JI)-projecten in het kader van het Protocol van Kyoto vele problemen met zich mee hebben gebracht voor de integriteit en de duurzaamheid van het milieu; dringt aan op het voorkomen van mazen in de berekening en van dubbeltelling, en met betrekking tot het additionele karakter van emissiereducties; is bezorgd dat overeenkomstig het Protocol van Kyoto verleende eenheden kunnen worden gebruikt om de NDC-doelstellingen te verwezenlijken, omdat dit de milieu-integriteit van de toekomstige mechanismen overeenkomstig artikel 6 ernstig zou aantasten; onderstreept dat emissierechten die in het kader van de nieuwe marktmechanismen worden verhandeld, een aanvulling moeten vormen op de inspanningen ter beperking van de klimaatverandering van de bestaande en komende NDC’s en deze moeten versterken; spreekt zich ervoor uit om een deel van de opbrengsten van de artikel 6-mechanismen te gebruiken voor het ondergefinancierde Aanpassingsfonds;

37.  is van oordeel dat tijdens de COP25 een hoger ambitieniveau moet worden vastgesteld, enerzijds wat de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs betreft, anderzijds wat de volgende reeks NDC’s betreft, waarin verdergaande verplichtingen moeten worden opgenomen met betrekking tot klimaatmaatregelen in alle sectoren, zowel op het land als in de oceanen;

38.  benadrukt dat het belangrijk is dat de EU tijdens de COP25 met één stem spreekt om zijn politieke invloed en geloofwaardigheid te behouden; dringt er bij alle lidstaten op aan om bij onderhandelingen en bilaterale ontmoetingen met andere actoren het EU-mandaat te steunen;

De rol van bossen

39.  herinnert eraan dat de Overeenkomst van Parijs alle partijen ertoe verplicht actie te ondernemen ter bescherming en uitbreiding van koolstofputten, waaronder bossen; wijst erop dat ten minste 30 % van alle mitigatiemaatregelen die nodig zijn om de opwarming van de aarde tot 1,5 °C te beperken, bereikt kunnen worden door een halt toe te roepen aan ontbossing en de aantasting van bossen, en door bossen de kans te geven zich te herstellen; onderstreept dat een duurzaam bosbeheer van groot belang is voor de bestrijding van klimaatverandering door een grotere CO2-vastlegging in groeiende bossen, koolstofopslag in houtproducten en de vervanging van fossiele grondstoffen en energie, terwijl het tevens zorgt voor een vermindering van het risico van bosbranden, plagen en ziekten; benadrukt dat het belangrijk is praktijken te stimuleren voor het behoud van natuurlijke koolstofputten, met inbegrip van oerbossen en intacte bosgronden, die volgens de mededeling van de Commissie over het opvoeren van de EU-actie voor het herstel van bossen onvervangbaar zijn;

40.  verzoekt alle partijen, inclusief de EU en haar lidstaten, hun internationale toezeggingen na te komen, onder meer degene die gedaan zijn in het kader van het VN-Bossenforum, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit, de Verklaring van New York inzake bossen en duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 15, met name doelstelling 15.2, die tot doel heeft om overal ter wereld en vóór 2020 het duurzaam beheer van alle typen bossen te bevorderen, ontbossing een halt toe te roepen, aangetaste bossen te herstellen, en bebossing en herbebossing aanzienlijk op te voeren; dringt aan op grotere inspanningen op alle politieke niveaus om de achteruitgang van de bossen in Europa tegen te gaan en ze waar nodig in goede staat te herstellen; verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te verlenen voor maatregelen voor herbebossing op aangetaste bodems en bodems die ongeschikt zijn voor de landbouw;

41.  is van mening dat de Commissie, gezien de fundamentele rol die bossen spelen bij de strijd tegen klimaatverandering en de problemen die bepaalde boseigenaren in Europa ondervinden door de extreme droogte en door plagen, stimulansen in overweging moet nemen voor het geval duurzaam bosbeheer economisch niet meer interessant is;

Klimaatbestendigheid door adaptatie

42.  is ingenomen met de publicatie van het verslag van de Commissie over de uitvoering van de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, waaruit blijkt dat bij elk van de acht acties die in deze strategie zijn opgenomen, enige vooruitgang is geboekt; merkt evenwel op dat de gevolgen van de klimaatverandering zich ondanks de wereldwijde inspanningen ter beperking van de emissies onvermijdelijk zullen doen gevoelen en dat verdere actie van essentieel belang zijn; verzoekt de Commissie daarom de strategie te herzien op basis van de conclusies in het verslag dat de EU kwetsbaar blijft voor de gevolgen van de klimaatverandering, zowel binnen als buiten haar grenzen; benadrukt het feit dat de verzekeringssector moet investeren in adaptatie en dat openbare en particuliere investeringen nodig zijn in onderzoek en innovatie; is van oordeel dat het beschermen van de menselijke gezondheid en veiligheid, het tot staan brengen van de achteruitgang van de biodiversiteit en de aantasting van de bodem en het bevorderen van stedelijke aanpassing prioriteiten zijn;

43.  merkt op dat in artikel 8 van de Overeenkomst van Parijs (betreffende verlies en schade) is bepaald dat de partijen een coöperatieve benadering dienen te volgen met betrekking tot verlies en schade door de nadelige gevolgen van de klimaatverandering; wijst daarom op het belang van wereldwijde ondersteunende maatregelen in gebieden die het door de klimaatverandering bijzonder hard te verduren krijgen;

44.  wijst er nogmaals op dat de negatieve gevolgen van de klimaatverandering alleen tot een minimum kunnen worden beperkt en dat er alleen ten volle gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden die er zijn voor klimaatbestendige groei en duurzame ontwikkeling, als alle landen aanpassingsmaatregelen nemen; benadrukt dat er uniforme systemen en instrumenten moeten worden ontwikkeld om de voortgang en de doeltreffendheid van nationale aanpassingsplannen en -maatregelen te volgen; betreurt het feit dat de ontwerpen van de nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s) van de lidstaten te weinig ambitieus waren voor wat de streefdoelen voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie betreft; herinnert eraan dat hernieuwbare energiebronnen, met inbegrip van hernieuwbare mariene energie, als onderdeel van de kringloopeconomie, een deel vormen van de oplossing voor de beperking van en aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering; dringt er bij de lidstaten op aan hun nationale energie- en klimaatplannen te versterken om de Overeenkomst van Parijs volledig uit te voeren;

Klimaatfinanciering en andere uitvoeringsmiddelen

45.  verwelkomt het tijdens de COP24 genomen besluit dat het Aanpassingsfonds voort in dienst moet worden gesteld van de Overeenkomst van Parijs; onderkent het belang van dit fonds voor de gemeenschappen die het gevoeligst zijn voor klimaatverandering, en juicht de nieuwe vrijwillige bijdrage van de lidstaten van 10 miljoen USD aan het Fonds voor 2019 dan ook toe;

46.  constateert dat momenteel 37 % van de EU-begroting gaat naar de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), in het kader waarvan aanzienlijke middelen zouden kunnen worden ingezet voor het stimuleren en belonen van klimaat- en milieuvriendelijke praktijken in de landbouw;

47.  herhaalt dat in het kader van het GLB niet langer subsidies mogen worden verleend voor activiteiten die schadelijk zijn voor het milieu en het klimaat, zoals het droogleggen van veengebieden of overmatige wateronttrekking voor irrigatie, en dat er geen sancties mee mogen worden opgelegd voor de aanwezigheid van bomen in landbouwgebieden;

48.  neemt er kennis van dat de EU en haar lidstaten de grootste verstrekkers van publieke klimaatfinanciering zijn; is ingenomen met het tijdens de COP24 genomen besluit om voor de periode na 2025 een ambitieuzere doelstelling vast te stellen die verder gaat dan de huidige toezegging om vanaf 2020 jaarlijks 100 miljard USD beschikbaar te stellen, maar maakt zich zorgen over het feit dat de concrete toezeggingen van de ontwikkelde landen nog steeds ver achterblijven bij het gezamenlijke streefbedrag van 100 miljard USD per jaar; verwacht van de opkomende economieën dat zij vanaf 2025 een bijdrage leveren aan het hogere bedrag van de internationale klimaatfinanciering in de toekomst;

49.  beseft dat klimaatverandering geen lokale uitdaging is, maar dat klimaateffecten buiten de EU ook gevolgen hebben binnen de EU, doordat orkanen, droogten, overstromingen en bosbranden, een impact kunnen hebben op de zekerheid van de voedsel- en de watervoorziening in de EU en op de toeleveringsketens van diensten en goederen; verzoekt de Commissie en de lidstaten prioriteit te geven aan de opschaling van de internationale klimaatfinanciering voor aanpassingsmaatregelen, om deze op hetzelfde niveau te brengen als de klimaatfinanciering voor beperkingsmaatregelen, en tevens klimaatfinanciering uit te trekken voor verlies en schade;

50.  benadrukt hoe belangrijk het is de wereldwijde doelstelling inzake aanpassing te verwezenlijken en omvangrijke nieuwe fondsen te mobiliseren voor aanpassing in ontwikkelingslanden; vraagt de EU en haar lidstaten zich ertoe verbinden om de aanpassingsfinanciering die zij verstrekken, aanzienlijk te verhogen; erkent dat vooruitgang moet worden geboekt op het gebied van verlies en schade, waarvoor extra middelen moeten worden uitgetrokken via innovatieve bronnen van overheidsfinanciering in het kader van het internationale mechanisme van Warschau;

51.  onderstreept de rol van duurzame financiering en acht het van essentieel belang dat de belangrijkste internationale financiële instellingen snel werk maken van de invoering en ontwikkeling van groene financiering, om de mondiale economie met succes koolstofvrij te maken; wijst erop dat het actieplan van de EU inzake duurzame financiering ten uitvoer moet worden gelegd en is tevreden met de oprichting van het Internationaal platform inzake duurzame financiering;

52.  benadrukt voorts de rol van de particuliere sector, met inbegrip van ondernemingen en de financiële markten, voor de verwezenlijking van de duurzaamheidsdoelstellingen; is verheugd over de inspanningen om wetgeving inzake duurzame financiering in te voeren en dringt er bij de Commissie op aan voorschriften inzake transparantie en verantwoordingsplicht te introduceren voor ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd, met name met betrekking tot het ondermijnen van de duurzaamheid en de mensenrechten in ontwikkelingslanden;

53.  is tevreden met het akkoord dat gesloten is door 196 regeringen tijdens de COP14 bij het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit, namelijk om in de aanloop naar en ook na 2020 meer te investeren in mensen en de natuur; benadrukt dat economische groei duurzame ontwikkeling alleen kan faciliteren als ze wordt losgekoppeld van achteruitgang van biodiversiteit en van de capaciteit van de natuur om in dienst te staan van de mens;

54.  benadrukt dat de begroting van de Unie moet stroken met haar internationale verbintenissen op het vlak van duurzame ontwikkeling en met haar klimaat- en energiedoelstellingen op middellange en lange termijn, en dus niet contraproductief mag zijn en de verwezenlijking ervan niet mag bemoeilijken; dringt er daarom bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat EU-investeringen voldoen aan de eisen op het gebied van klimaat en biodiversiteit en eventueel voorstellen in te dienen voor geharmoniseerde en bindende regels; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het volgende meerjarig financieel kader (MFK) volledig in overeenstemming is met de Overeenkomst van Parijs en dat geen uitgaven hiertegen in gaan; wijst erop dat het belangrijk is het Groen Klimaatfonds (Green Climate Fund, GCF) weer te vullen en moedigt de lidstaten ertoe aan hun tijdens de eerste inzameling van middelen toegezegde bijdragen ten minste te verdubbelen; is ingenomen met het besluit van de Raad van Bewind van de EIB om vanaf eind 2021 de financiering van de meeste energieprojecten met fossiele brandstoffen te beëindigen en het percentage middelen voor klimaatactie en ecologische duurzaamheid vanaf 2025 geleidelijk te verhogen tot 50 % van zijn activiteiten; beschouwt dit als een eerste ambitieuze stap om de EIB te transformeren tot een Europese Klimaatbank; verzoekt de lidstaten hetzelfde principe toe te passen bij het verstrekken van exportkredietgaranties; pleit voor specifieke publieke garanties ten behoeve van groene investeringen, groenefinancieringslabels en fiscale voordelen voor groene investeringsfondsen en de uitgifte van groene obligaties; wijst op de noodzaak van een ambitieuzere financiering van onderzoek en industrieel toepasbare innovatie;

55.  verzoekt de EIB om haar klimaatstrategie in 2020 te herzien en concrete en ambitieuze actieplannen vast te stellen, zodat zij de belofte kan nakomen om al haar financieringsactiviteiten in overeenstemming te brengen met de Overeenkomst van Parijs; verlangt tevens dat de EIB al haar beleid en richtsnoeren voor leningen aan sectoren zo spoedig mogelijk afstemt op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs;

56.  wijst erop dat een rechtvaardige transitie naar een klimaatneutrale economie belangrijk is en dat een proactieve en participerende aanpak moet worden gevolgd om ervoor te zorgen dat de burgers baat hebben bij de transitie en om de meest kwetsbare regio’s en gemeenschappen te ondersteunen; beschouwt de oprichting van een fonds voor rechtvaardige transitie als een van de instrumenten die op EU-niveau kunnen worden gebruikt om een inclusieve en doordachte transitie te garanderen voor de burgers en de regio’s in de EU die het zwaarst getroffen worden door het koolstofarm maken van de economie, zoals mijngebieden in de overgang; erkent dat compensatiefondsen op zich geen rechtvaardige transitie garanderen en dat een alomvattende EU-strategie voor de ontwikkeling en modernisering van deze EU-regio’s en steun voor degenen die voorop lopen bij de transitie, centraal moeten staan in elk transitiebeleid; is van mening dat de klimaattransitie in de EU duurzaam moet zijn, zowel in ecologisch en economisch als in sociaal opzicht; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan om op dit punt te zorgen voor passende maatregelen en financiering, die afhankelijk moet worden gesteld van duidelijke, geloofwaardige en afdwingbare korte- en langetermijntoezeggingen door de betrokken lidstaten inzake decarbonisatie van de hele economie, onder meer door in hun definitieve NECP’s concrete beleidsmaatregelen op te nemen voor de uitfasering van steenkool, andere fossiele brandstoffen en subsidies voor fossiele brandstoffen binnen een tijdsbestek dat strookt met de toezegging van de EU om de opwarming van de aarde in overeenstemming te houden met de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en met de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050;

57.  is van mening dat democratisering van het energiesysteem van cruciaal belang is voor het welslagen van de overgang naar een duurzame energievoorziening; pleit daarom voor een versterking van de rechten en vaardigheden van de burgers, om hen in staat te stellen deel te hebben aan de opwekking van veilige en schone energie;

58.  benadrukt dat het belangrijk is discussies aan te gaan met de landen in de hele wereld die momenteel afhankelijk zijn van de uitvoer van fossiele brandstoffen, om te bepalen hoe een strategie voor gemeenschappelijke zekerheid op energie- en klimaatgebied ten uitvoer kan worden gelegd die het toekomstperspectief van deze regio’s verbetert;

59.  is ervan overtuigd dat kernenergie kan bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen omdat bij de opwekking ervan geen broeikasgassen vrijkomen, alsook kan zorgen voor een aanzienlijk deel van de elektriciteitsproductie in de EU; is echter van mening dat deze energie, gezien het afval dat bij de opwekking ervan wordt geproduceerd, een middellange- en langetermijnstrategie vereist die rekening houdt met technologische ontwikkelingen (laser, fusie, enz.) en erop gericht is de duurzaamheid van de hele sector te verbeteren;

60.  spreekt zijn steun uit voor de werkzaamheden van de coalitie van ministers van Financiën voor klimaatactie en spoort alle regeringen aan zich aan te sluiten bij het engagement van de coalitie om alle onder de bevoegdheid van de ministeries van Financiën vallende beleidsmaatregelen en praktijken in overeenstemming te brengen met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en een effectieve koolstofbeprijzing in te voeren overeenkomstig de beginselen van Helsinki;

61.  herinnert de partijen eraan dat voldoende middelen moeten worden uitgetrokken om toezeggingen om te zetten in daden en de nodige maatregelen uit te voeren om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken; is verheugd over de groeiende draagvlak voor de introductie van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grenzen van de EU voor invoer in de Unie, met als doel een gelijk speelveld te creëren op het gebied van de internationale handel en koolstoflekkage te voorkomen;

De rol van niet-overheidsactoren

62.  is verheugd over de vastbesloten en groeiende beweging van jongeren tegen de klimaatverandering; wijst erop dat het belangrijk is met jongeren een serieuze dialoog aan te gaan en hun participatie in het beleidsvormingsproces op alle niveaus aan te moedigen; is tevreden met de toenemende betrokkenheid overal ter wereld van een steeds ruimere coalitie van niet-overheidsactoren die zich engageren voor klimaatactie door middel van concrete, meetbare maatregelen; benadrukt dat het maatschappelijk middenveld, de privésector en plaatselijke en regionale overheden een kritieke rol spelen voor het beïnvloeden van de publieke opinie en het overheidsoptreden en als motor hiervan en voor het uitwisselen van kennis en goede praktijken op het gebied van de ontwikkeling en uitvoering van beperkings- en aanpassingsmaatregelen; dringt er bij de EU, de lidstaten en alle partijen op aan om niet-overheidsactoren aan te moedigen en te ondersteunen en om met hen samen te werken, aangezien zij steeds meer voortrekkers worden bij de bestrijding van klimaatverandering; is voorts van mening dat de burgers betrokken moeten worden en dat voor een groter bewustzijn moet worden gezorgd;

63.  benadrukt de cruciale rol van steden bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, aangezien zij volgens het samenvattend verslag van de VN van 2018 over SDG 11 met als titel “Tracking Progress Towards Inclusive, Safe, Resilient and Sustainable Cities and Human Settlements” de bron zijn van meer dan 70 % van alle broeikasgasemissies, afval en luchtverontreiniging; is ingenomen met de toezegging die 102 steden op de VN-klimaattop hebben gedaan om tegen 2050 op klimaatgebied neutraal te worden; roept de partijen op om steden nauwer te betrekken bij hun emissiereductieplannen;

Openheid, inclusiviteit en transparantie

64.  benadrukt dat een beperking van de stijging van de gemiddelde wereldwijde temperatuur tot 1,5 °C alleen maar kan worden gerealiseerd als alle partijen daar op doeltreffende wijze een bijdrage aan leveren, maar dat daarvoor nodig is dat eventuele problemen in verband met gevestigde of strijdige belangen worden aangepakt; herhaalt in dit verband voorstander te zijn van invoering van een specifiek beleid tegen belangenconflicten in het kader van het UNFCCC; verzoekt de Commissie en de lidstaten om in dit proces het voortouw te nemen, zonder de doelen en doelstellingen van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs in gevaar te brengen;

65.  benadrukt dat 80 % van de mensen die door klimaatverandering ontheemd zijn, vrouwen en kinderen zijn, die over het algemeen meer onder de klimaatverandering te lijden hebben en een zwaardere last als gevolg van de klimaatverandering dragen dan mannen, maar niettemin minder betrokken zijn bij de essentiële besluitvorming over klimaatactie; benadrukt daarom dat empowerment van alle gemarginaliseerde genders en hun volledige en gelijkwaardige deelname en leiderschap in het kader van internationale fora zoals het UNFCCC en hun betrokkenheid bij nationale, regionale en lokale klimaatactie, van vitaal belang zijn voor het welslagen en de doeltreffendheid van deze actie; is van mening dat de EU en de lidstaten hun volledige steun moeten verlenen aan de uitvoering van het genderactieplan van het UNFCCC, in het bijzonder door het genderperspectief in het klimaat- en ontwikkelingsbeleid van de EU te integreren, en dat zij de participatie van inheemse vrouwen en verdedigers van vrouwenrechten in het UNFCCC-proces moeten bevorderen;

66.  merkt op dat de gevolgen van de klimaatverandering voor overleving, voeding, toegang tot onderwijs enzovoort bijzonder ernstig zijn voor de gezondheid, bescherming en ontwikkeling van kinderen en adolescenten; is van mening dat actie moet worden ondernomen om deze nadelige effecten te beperken;

Omvattende inspanningen door alle sectoren

67.  adviseert de Commissie om koppelingen en andere vormen van samenwerking met belanghebbenden op de koolstofmarkten van derde landen en regio’s te onderzoeken en de instelling van bijkomende koolstofmarkten en andere koolstofbeprijzingsmechanismen te bevorderen, die zullen leiden tot meer efficiëntie en kostenbesparingen en het gevaar van koolstoflekkage zullen verminderen door de totstandbrenging van een mondiaal gelijk speelveld; verzoekt de Commissie te voorzien in waarborgen om ervoor te zorgen dat koppelingen met de EU ETS-regeling extra en permanente mitigatiebijdragen blijven opleveren en de verbintenissen van de EU op het gebied van de binnenlandse uitstoot van broeikasgassen niet ondermijnen;

68.  brengt in herinnering dat alle sectoren moeten bijdragen aan de totstandbrenging van een klimaatneutrale economie, en dat het koolstofvrij maken van de EU-economie er niet toe mag leiden dat CO2-uitstoot naar derde landen wordt verlegd als gevolg van koolstoflekkage, maar dankzij adequate investeringen, geschikte instrumenten en mogelijkheden tot ontwikkeling van de nodige baanbrekende innovaties en technologieën een succes moet worden voor onze economie en industrie; gelooft in het succes van op de markt gebaseerde benaderingen; is van mening dat maatregelen voor een koolstofgrenscorrectie gebaseerd moeten zijn op een haalbaarheidsstudie en WTO-conform moeten zijn;

69.  neemt kennis van de aankondiging van de verkozen voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, dat de regeling voor emissiehandel zal worden uitgebreid tot sectoren die nog niet onder het EU-handelssysteem vallen; wijst een rechtstreekse opneming in de EU-regeling voor emissiehandel af;

70.  wijst erop dat de vervoerssector de enige sector is waar de emissies sinds 1990 zijn toegenomen; benadrukt dat dit niet verenigbaar is met de langetermijndoelstelling van klimaatneutraliteit, waarvoor de emissies van alle maatschappelijke sectoren, inclusief de luchtvaart- en de maritieme sector, meer en sneller moeten afnemen; herinnert eraan dat de vervoerssector uiterlijk in 2050 volledig koolstofvrij moet zijn; merkt op dat uit de analyse van de Commissie blijkt dat de huidige mondiale streefcijfers en maatregelen die de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) voorstellen, er niet voor zullen zorgen dat de nodige emissiereducties worden gerealiseerd, zelfs niet als zij volledig ten uitvoer worden gelegd, en dat significante verdere actie in overeenstemming met de doelstelling van CO2-neutraliteit voor de hele economie nodig is; is van mening dat, om ervoor te zorgen dat de NDC’s in overeenstemming zijn met de inspanningen die op grond van de Overeenkomst van Parijs in de hele economie moeten worden geleverd, de partijen ertoe moeten worden aangemoedigd om de emissies van de internationale scheepvaart en luchtvaart daarin op te nemen en in te stemmen met en uitvoering te geven aan maatregelen op internationaal, regionaal en nationaal niveau om de emissies van deze sectoren terug te dringen;

71.  herinnert eraan dat de wereldwijde emissies in de internationale luchtvaart in 2020 naar verwachting 70 % hoger zullen liggen dan in 2005 en dat zij in 2050 zelfs gestegen kunnen zijn met nog eens 300 tot 700 %; maakt zich zorgen over het ambitieniveau van de koolstofcompensatie- en -verminderingsregeling voor de internationale luchtvaart (CORSIA) van de ICAO, gezien de lopende werkzaamheden met betrekking tot de normen en aanbevolen praktijken die moeten worden gevolgd bij de tenuitvoerlegging van de regeling vanaf 2019; benadrukt dat de huidige normen onaanvaardbaar zijn en dat een verdere uitholling van de CORSIA-regeling niet kan worden geaccepteerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten alles in het werk te stellen om de bepalingen van de CORSIA-regeling aan te scherpen en de vaststelling te ondersteunen van een langetermijndoelstelling om de emissies binnen de luchtvaartsector aanzienlijk te verlagen, en hierbij de wetgevingsautonomie van de EU met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de ETS-richtlijn te waarborgen; wijst er ook op dat in de Europese of internationale regelingen aandacht moet worden besteed aan andere door de luchtvaart uitgestote broeikasgassen dan CO2;

72.  geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over het feit dat op de 40e Algemene Vergadering van de ICAO resolutie A40-19 is aangenomen, alsook over de zogeheten exclusiviteitsclausule van Corsia; dringt erop aan dat de lidstaten een formeel voorbehoud indienen wat betreft dit gedeelte van de resolutie, zodat de Unie haar autonomie behoudt om maatregelen vast te stellen met het oog op het terugdringen van de broeikasgasemissies van de luchtvaartsector;

73.  herinnert aan de wettelijke verplichting van de Commissie om binnen 12 maanden na de goedkeuring door de ICAO van de relevante instrumenten en voordat CORSIA operationeel wordt, een verslag in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad, waarin zij – onder meer – het ambitieniveau en de algehele milieu-integriteit van CORSIA beoordeelt, alsmede de bijdrage die door deze regeling wordt geleverd aan de verwezenlijking van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs; benadrukt dat alleen het Europees Parlement en de Raad, als medewetgevers, een besluit mogen nemen over eventuele toekomstige wijzigingen van de ETS-richtlijn; wijst erop dat alleen wijzigingen in de ETS-richtlijn mogen worden aangebracht als deze in overeenstemming zijn met de verbintenis van de EU om de broeikasgassen in alle economische sectoren te verminderen, waarin niet is voorzien in het gebruik van compensatiecredits na 2020;

74.  is ingenomen met de groeiende steun voor een op EU-niveau gecoördineerde aanpak van de prijsstelling in de luchtvaart; roept de Commissie op om zo spoedig mogelijk een in dit opzicht ambitieuze herziening van de energiebelastingrichtlijn voor te leggen, waaronder opheffing van de belastingvrijstellingen die momenteel gelden voor kerosine en voor scheepsbrandstoffen;

75.  wijst er nog eens op dat de CO2-emissies van de scheepvaart tussen nu en 2050 naar verwachting met 50‑250 % zullen toenemen; is ingenomen met het akkoord over de IMO-strategie inzake het terugdringen van broeikasgasemissies van schepen als een eerste stap van de sector om een bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de temperatuurdoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; dringt er bij de IMO op aan snel vooruitgang te boeken bij de vaststelling van korte- en middellangetermijnmaatregelen om de doelstellingen van de strategie te helpen realiseren; wijst erop dat de tenuitvoerlegging van korte- en middellangetermijnmaatregelen vóór 2023 belangrijk en urgent is; roept de EU, de Commissie en de lidstaten ertoe op alles in het werk te stellen om de Middellandse Zee zo snel mogelijke aan te wijzen als beheersgebied voor zowel SOx- als NOx-emissies, wat een cruciale stap is voor de vermindering van de scheepvaartemissies in Europa; is van oordeel dat onmiddellijk bijkomende maatregelen en acties, inclusief instrumenten voor koolstofbeprijzing, moeten worden onderzocht om de emissies van de scheepvaartsector aan te pakken, in overeenstemming met de strategie van de sector voor de overgang naar een scheepvaart met lage emissies; spreekt bijgevolg zijn overtuiging uit dat de EU en de lidstaten de gevolgen en de tenuitvoerlegging van de initiële IMO-strategie nauwlettend moeten volgen; is ingenomen met het voorstel voor een EU-verordening om op passende wijze rekening te houden met het wereldwijde systeem voor de verzameling van gegevens inzake stookolieverbruik door schepen (MRV-verordening) en met het wereldwijde systeem van de IMO voor de verzameling van gegevens inzake stookolieverbruik door schepen; herinnert eraan dat de MRV-verordening een eerste stap vormt die de EU uiteindelijk in staat moet stellen bindende doelstellingen voor emissiereductie in te voeren; verzoekt de Commissie in het kader van haar decarbonisatiestrategie voor 2050 zo spoedig mogelijk bijkomende EU-maatregelen voor te stellen, zoals opname van de zeescheepvaartsector in de ETS-regeling en de introductie van een norm voor de efficiëntie van schepen en een scheepslabel, alsmede een strategie voor samenwerking met andere partijen die bereid zijn zo snel mogelijk te handelen, teneinde de uitstoot van de scheepvaartsector terug te dringen in overeenstemming met de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs;

76.  wijst erop dat er reeds eenvoudige oplossingen voor emissiereductie bestaan, zoals een verlaging van de maximumsnelheid of de instelling van emissiebeheersgebieden, waarin is voorzien in het kader van het internationale MARPOL-Verdrag; is van mening dat de decarbonisatiestrategie en de Europese Green Deal moeten zorgen voor het stimuleren van investeringen, ambitieus onderzoek in de ontwikkeling van emissievrije schepen en groene schepen met ecocomponenten, een beter afval- en waterbeheer en de vereiste infrastructurverbeteringen om vóór 2030 een begin te kunnen maken met een uitbreiding van de markt, bijvoorbeeld elektrificatie van havens;

77.  roept ertoe op de financiering voor onderzoek naar en de marktintroductie van alternatieve brandstoffen te vergroten;

78.  herinnert eraan dat 23 % van de wereldwijde broeikasgasemissies afkomstig is van de landbouw; benadrukt dat, om voldoende voedsel te garanderen voor de groeiende wereldbevolking, geïnvesteerd moet worden in slimme landbouwtechnieken en productiemethoden, zoals afvang van uit mest vrijkomende methaangassen, een efficiënter gebruik van meststoffen, cyclusgebonden gebruik van biomassa en verhoging van de efficiëntie van de methoden voor vlees- en zuivelproductie;

79.  brengt in herinnering dat de landbouw weliswaar verantwoordelijk is voor ongeveer 10 % van de broeikasgasemissies in de EU, maar dat zij het potentieel heeft om de EU te helpen haar emissies te verminderen, door middel van goed bodembeheer, boslandbouw, bescherming van de biodiversiteit en andere technieken voor bodembeheer; erkent dat de landbouw het potentieel heeft om tegen 2050 voor een emissievermindering te zorgen van ongeveer 3,9 gigaton CO2-equivalent, circa 8 % van de huidige wereldwijde broeikasgasemissies;

80.  merkt op dat ongeveer 60 % van alle methaan ter wereld wordt uitgestoten door bronnen als de landbouw, stortplaatsen en afvalwaterinstallaties, alsmede de productie en het vervoer via pijpleidingen van fossiele brandstoffen; herinnert eraan dat methaan een krachtig broeikasgas is, dat, gemeten over 100 jaar, een broeikaswerking heeft die 28 maal groter is dan die van CO2; herinnert de Commissie aan haar wettelijke verplichting om zo spoedig mogelijk beleidsopties te verkennen om de uitstoot van methaan snel terug te dringen in het kader van een strategisch plan van de Unie inzake methaan; verzoekt de Commissie hiervoor in de eerste helft van haar mandaat de nodige wetgevingsvoorstellen in te dienen bij het Parlement en de Raad;

81.  erkent dat de landbouwsector een positieve en belangrijke rol kan spelen bij de bestrijding van de klimaatverandering en onderstreept dat hervorming van het GLB van belang is om landbouwers te helpen bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van klimaatvriendelijke landbouwpraktijken, zoals koolstofopslag en recycling van koolstofemissies;

82.  wijst op het belang van natuurlijke putten voor het bereiken van broeikasgasneutraliteit in de EU; verzoekt de Commissie een uitvoerige EU-strategie te ontwikkelen voor de duurzame bevordering van natuurlijke putten in overeenstemming met de doelstelling om tegen 2050 voor broeikasgasneutraliteit te zorgen; spoort de lidstaten aan om in hun langetermijnstrategieën zorgvuldig rekening te houden met dit aspect, zoals bepaald in artikel 15, lid 4, onder b), van de governanceverordening;

83.  neemt kennis van de rol die volgens het speciaal verslag van de IPCC over opwarming van de aarde met 1,5 °C en de mededeling van de Commissie over een schone planeet voor iedereen in de meeste 1,5 °C-scenario’s is weggelegd voor koolstofafvang en -opslag;

84.  pleit voor krachtiger maatregelen ter verwezenlijking van het door de lidstaten in het kader van het strategisch plan voor energietechnologie vastgestelde doel om CCS op commerciële schaal toe te passen in de energie- en de industriële sector van de EU en uiterlijk in 2022 een solide regelgevingskader te ontwikkelen ter bevordering van de rechtstreekse verwijdering van CO2 uit de atmosfeer met het oog op veilige opslag;

85.  betreurt ten zeerste het feit dat subsidies voor fossiele brandstoffen in de EU nog steeds toenemen en rond 55 miljard EUR per jaar belopen; verzoekt alle lidstaten met klem om in hun definitieve NECP’s concrete beleidslijnen, tijdskaders en maatregelen op te nemen voor de uitfasering van alle rechtstreekse en onrechtstreekse subsidies voor fossiele brandstoffen tegen 2020, teneinde te voldoen aan de mondiale verplichtingen van de EU en middelen vrij te maken die kunnen worden gebruikt om een klimaatneutrale samenleving tot stand te brengen; verzoekt alle andere partijen soortgelijke maatregelen te nemen;

86.  is ingenomen met de inwerkingtreding van de wijziging van Kigali van het Protocol van Montreal; meent dat deze wijziging de Unie een nieuwe impuls moet geven om voor een spoedige herziening te zorgen van de verordening inzake gefluoreerde broeikasgassen, teneinde bekende tekortkomingen te verhelpen die de klimaatinspanningen van de Unie dreigen te ondermijnen, zoals de illegale handel in fluorkoolwaterstoffen (hfk’s) en ontoereikende maatregelen tegen het gebruik van zwavelhexafluoride (SF6);

Industrie en concurrentievermogen

87.  is van mening dat economische welvaart, industrieel concurrentievermogen, duurzame ontwikkeling en klimaatbeleid elkaar moeten versterken; benadrukt dat de EU het voortouw moet nemen in de transitie naar een broeikasgasneutrale economie tegen 2050, waardoor een concurrentievoordeel wordt gerealiseerd voor de bedrijfstakken in de EU;

88.  benadrukt dat het van het hoogste belang is om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken en er tegelijkertijd voor te zorgen dat banen en een industriële basis in de EU behouden blijven, teneinde de mensen in deze sector een positief perspectief te geven en de wereld te laten zien dat industrie en klimaatneutraliteit elkaar niet in weg staan; is bijzonder verheugd over de verbintenissen die tal van industriële spelers in Europa zijn aangegaan en de inspanningen die zij hebben geleverd om op klimaatgebied neutraal te worden en moedigt de nog terughoudende sectoren en ondernemingen aan om de vele goede voorbeelden te volgen;

89.  is voorts ingenomen met de inspanningen die de burgers, de ondernemingen en de bedrijfstakken in de EU tot nu toe hebben geleverd en de vooruitgang die zij hebben geboekt bij het voldoen aan de verplichtingen van de Overeenkomst van Parijs, in overeenstemming met het Katowice Rulebook; merkt evenwel op dat deze inspanningen ontoereikend zijn om tegen 2050 een broeikasgasneutrale economie te realiseren; moedigt de lidstaten en hun regio’s en gemeenten, alsmede de ondernemingen en bedrijfstakken er daarom toe aan om door middel van de Europese Green Deal ambitieuzere doelstellingen te bepalen en actief na te streven om de klimaatuitdagingen aan te gaan en ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden die de Overeenkomst van Parijs biedt;

90.  benadrukt dat een stabiel en betrouwbaar juridisch kader en duidelijke beleidssignalen zowel op EU- als op mondiaal niveau klimaatgerelateerde investeringen faciliteren en bevorderen en een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van koolstofafhankelijkheid; onderstreept in verband hiermee dat het belangrijk is tijdig en op behoorlijke wijze uitvoering te geven aan de wetgeving inzake “Schone energie voor alle Europeanen” en roept op tot de ontwikkeling van een langetermijnstrategie voor het industriebeleid van de EU en een EU-klimaatwet, in overeenstemming met de toezeggingen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs, die ontworpen zijn om de ontwikkeling op korte en lange termijn van de industrie van de EU te waarborgen, met name door het ondersteunen van het midden- en kleinbedrijf, hoogwaardige banen te creëren en de ecologische transitie mogelijk te maken, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de EU-industrie concurrerend is op wereldschaal, dat de broeikasgasneutraliteit realiseert tegen 2050 en dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten;

91.  is verheugd dat verscheidene landen waar belangrijke concurrenten van de energie-intensieve sectoren van de EU gevestigd zijn, een emissiehandelssysteem of andere prijsstellingsmechanismen hebben ingevoerd; moedigt andere landen aan om dat ook te doen; dringt aan op een uitbreiding van deze mechanismen naar alle energie-intensieve sectoren;

92.  benadrukt het belang van een toename van het aantal kwalitatief hoogwaardige banen en geschoolde werknemers in de EU-industrie om innovatie en de transitie naar duurzame productieprocessen te stimuleren; onderstreept het feit dat steenkool- en koolstofintensieve regio’s met een hoog aandeel werknemers in van koolstof afhankelijke sectoren, ondersteund moeten worden, dat in deze regio’s geïnvesteerd moet worden en dat om- en bijscholingsprogramma’s ontwikkeld moeten worden om nieuwe en innoverende ondernemingen, start-ups en sectoren aan te trekken, met als doel een duurzame regionale economie tot stand te brengen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten;

93.  benadrukt het feit dat niet alle regio’s tegen de klimaatverandering strijden op voet van gelijkheid, dat niet alle regio’s over dezelfde instrumenten beschikken en dat de gevolgen bijgevolg verschillen; onderstreept daarom dat een overgang waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de meest kwetsbare gebieden, bevolkingsgroepen en sectoren, van essentieel belang is;

Energiebeleid

94.  benadrukt de belangrijke rol die energie vervult bij de transitie naar een broeikasgasneutrale economie;

95.  onderstreept het feit dat tijdens de overgang naar een duurzame energievoorziening het probleem moet worden aangepakt van energiearmoede, door een versterking van de rechten van energieverbruikers, consumenten betere informatie te verstrekken, de maatregelen voor de energie-efficiëntie van gebouwen uit te breiden, met name voor huishoudens met een laag inkomen, en de kwestie aan te pakken in het kader van sociaal beleid;

96.  benadrukt het feit dat energie-efficiëntie en hernieuwbare energie belangrijk zijn voor de vermindering van de broeikasgasemissies, voor de energiezekerheid en voor de terugdringing van energiearmoede;

97.  benadrukt het feit dat alle sectoren effectief moeten samenwerken om de economie van de EU koolstofvrij te maken en de uitstoot van broeikasgassen tot nul terug te brengen; benadrukt het feit dat landen flexibiliteit moeten krijgen met betrekking tot de manier waarop zij hun economie koolstofvrij maken, om het gemakkelijker te maken om de sociale kosten van de overgang te verlichten en om het maatschappelijk draagvlak en de maatschappelijke steun te vergroten;

98.  is van mening dat verdere integratie van de interne energiemarkt van de EU een essentiële rol zal spelen, met name bij de verwezenlijking van een broeikasgasneutrale economie;

99.  herinnert eraan dat de prioritering van energie-efficiëntie, met name door de tenuitvoerlegging van het beginsel “energie-efficiëntie eerst”, en wereldwijd leiderschap op het gebied van hernieuwbare energiebronnen twee van de belangrijkste doelstellingen van de energie-unie van de EU zijn; onderstreept dat het EU-streefcijfer voor hernieuwbare energie tegen 2030 is vastgesteld op 32 % of meer en voor energie-efficiëntie op 32,5 % of meer; benadrukt dat deze doelstellingen wel leiden tot een grotere vermindering van de uitstoot van broeikasgassen dan eerder was gepland, maar dat zij niet in overeenstemming zijn met de door de nieuwgekozen Commissievoorzitter voorgestelde verlaging van 50 %-55 % en evenmin met de doelstelling de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C; verzoekt de Commissie en de Raad te bepalen welke extra inspanningen nodig zijn om hernieuwbare energie en energie-efficiëntie te stimuleren in overeenstemming met de doelstelling voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen; dringt aan op de wereldwijde bevordering van energie-efficiëntiemaatregelen en de tijdige inzet van hernieuwbare energie;

100.  is ingenomen met het toenemende aandeel van hernieuwbare energie in de mondiale energievoorziening, met name in de elektriciteitssector; is bezorgd over de trage invoering van hernieuwbare energie voor verwarming, koeling en vervoer, met name in de luchtvaart en de zeevaart; is ernstig bezorgd over de vertraging (sinds 2014) van de uitbreiding van het totale marktaandeel van hernieuwbare energie in de EU, hetgeen de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU in gevaar brengt; benadrukt dat, om de langetermijndoelstellingen op het gebied van duurzaamheid te realiseren, alle sectoren hun gebruik van hernieuwbare energie moeten verhogen;

Beleid inzake onderzoek, innovatie, digitale technologieën en ruimtevaart

101.  erkent dat wetenschap en op wetenschap gebaseerde innovaties van cruciaal belang zijn voor een succesvolle bestrijding van de klimaatverandering en de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en andere ambitieuze klimaatprogramma’s; benadrukt dat de EU het voortouw moet nemen zowel bij de bestrijding van de klimaatverandering als bij de bevordering van technologische vooruitgang met het oog op klimaatbestendige ontwikkeling;

102.  benadrukt het belang van de voortzetting en versterking van onderzoek en innovatie op het gebied van beperking van de klimaatverandering, beleidsmaatregelen inzake aanpassing, efficiënt gebruik van hulpbronnen, koolstofarme en emissievrije technologieën, duurzaam gebruik van secundaire grondstoffen (“circulaire economie”) en het verzamelen van gegevens over de klimaatverandering om het verschijnsel te bestrijden; benadrukt dat in het kader van het nieuwe programma “Horizon Europa” prioriteit moet worden gegeven aan de financiering van projecten op het gebied van duurzame energie, gezien de verbintenissen die de EU in het kader van de energie-unie en de Overeenkomst van Parijs is aangegaan;

103.  herinnert eraan dat onderzoek, innovatie en concurrentievermogen een van de vijf pijlers van de EU-strategie voor de energie-unie vormen; herinnert dan ook aan de fundamentele rol die onderzoekers spelen in de strijd tegen de opwarming van de aarde en onderstreept het feit dat nauwe wetenschappelijke samenwerking tussen internationale partners op dit gebied belangrijk is;

104.  herinnert aan de fundamentele rol van digitale technologieën bij de ondersteuning van de energie- en de industriële transitie, met name voor het verbeteren van de energie-efficiëntie en -besparingen en de vermindering van de uitstoot; benadrukt de klimaatvoordelen die de digitalisering van de Europese sectoren kan opleveren via een efficiënter gebruik van hulpbronnen, inclusief recycling, en een lagere materiaalintensiteit; wijst op de klimaatvoordelen van een volledige digitalisering van de transmissie- en distributienetwerken en van de energiehandelsknooppunten, en op die van vraagresponsprogramma’s die beheerd worden door middel van slimme softwaretoepassingen;

105.  erkent de rol van het nieuwe ruimtevaartprogramma van de Unie ter ondersteuning van de strijd van de EU tegen de klimaatverandering en de gevolgen daarvan; herinnert aan de cruciale rol die de gegevens- en informatiediensten van Copernicus, het Europese systeem voor aardobservatie, hebben gespeeld bij het monitoren van de aarde; benadrukt het feit dat Copernicus belangrijk is voor het faciliteren van de internationale coördinatie van de observatiesystemen en de daarmee samenhangende uitwisseling van gegevens;

Klimaatverandering en ontwikkeling

106.  herinnert eraan dat volgens het verslag van de speciaal rapporteur van de VN voor extreme armoede en mensenrechten van 25 juni 2019 over klimaatverandering en armoede, de klimaatverandering de vooruitgang dreigt teniet te doen van de laatste vijftig jaar op het gebied van ontwikkeling, wereldwijde gezondheid en terugdringing van de armoede en dat de ontwikkelingslanden naar schatting 75 tot 80 % van de kosten van de klimaatverandering zullen moeten dragen;

107.  benadrukt het feit dat de ontwikkelingslanden het kwetsbaarst zijn voor de klimaatverandering, dat zij er het meest aan blootgesteld zijn en dat zij minder goed zijn toegerust om het hoofd te bieden aan de steeds ernstigere gevolgen ervan, waaronder voedsel- en watercrises, fysieke vernietiging als gevolg van natuurrampen, ontheemding en toenemende spanningen over schaarse hulpbronnen; herinnert eraan dat de klimaatverandering dramatische gevolgen heeft voor de economische ontwikkeling op lange termijn van ontwikkelingslanden, met name de minst ontwikkelde landen;

108.  wijst als voorbeeld op de tropische cyclonen Idai en Kenneth, deze laatste de krachtigste cycloon die ooit het Afrikaanse continent heeft getroffen, die in de eerste helft van 2019 verwoesting hebben gezaaid in de Comoren, Malawi, Mozambique en Zimbabwe, waardoor vele mensen zijn omgekomen en meer dan 2 miljoen mensen dringend humanitaire hulp nodig hadden, waarvan de kosten bijna 400 miljoen USD beliepen, in belangrijke mate betaald door de EU, terwijl de kosten voor de wederopbouw worden geraamd op 3 miljard USD;

109.  wijst erop dat de bestendigheid van de infrastructuur in ontwikkelingslanden van cruciaal belang zal zijn voor hun vermogen om zich aan de klimaatverandering aan te passen; benadrukt daarom het feit dat investeringen in bestendige infrastructuren in ontwikkelingslanden moeten worden aangemoedigd, om ervoor te zorgen dat deze infrastructuren bestand zijn tegen de toenemende hevigheid van de natuurrampen;

110.  herinnert aan zijn standpunt dat ten minste 45 % van de financiering uit het voorgestelde instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) voor 2021-2027 klimaat- en milieudoelstellingen moet ondersteunen;

111.  dringt aan op een gezamenlijke aanpak van de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, zowel in het interne als in het externe beleid en met volledige inachtneming van het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling, met name op het gebied van ontwikkeling, handel, landbouw, energie en klimaat;

112.  benadrukt de onderlinge afhankelijkheid van klimaat, economie en maatschappij; wijst met name op de rechtstreekse gevolgen van de klimaatverandering voor inheemse gemeenschappen en op de acute existentiële bedreiging waar velen van hen, inclusief niet-gecontacteerde gemeenschappen, tegenaan kijken; benadrukt het feit dat volgens de IPCC inheemse en traditionele kennis een belangrijke hulpbron is voor de preventie van klimaatverandering, niet het minst omdat ongeveer 80 % van de resterende biodiversiteit in de wereld te vinden is op het grondgebied van inheemse volkeren; is ontzet over de recente moord op de inheemse leider Emrya Wajãpi in het noorden van Brazilië, en is verheugd over de verklaring van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 29 juli 2019 waarin deze er bij de regering van Brazilië op aandringt de invasie van inheemse gebieden een halt toe te roepen en de vreedzame uitoefening te garanderen van de collectieve rechten van de betrokken volkeren op hun land, in overeenstemming met Verdrag 169 van de IAO;

113.  verzoekt de ontwikkelde landen, met inbegrip van de EU-lidstaten, hun steun voor kennisdeling, capaciteitsopbouw en technologieoverdracht naar ontwikkelingslanden op te voeren en zo de artikelen 9 tot en met 11 van de Overeenkomst van Parijs en de artikelen 49, 116 en 120 van de actieagenda van Addis Abeba inzake financiering voor ontwikkeling na te komen, en tegelijkertijd hun toezeggingen met betrekking tot SDG 17, inclusief doelstellingen 17.6-17.8 hiervan, na te komen; wijst in verband hiermee op het positieve potentieel van een verhoging van de EU-investeringen in veelbelovende projecten op het gebied van wetenschappelijk onderzoek; verzoekt de EU voorts de goedkeuring te bevorderen van een verklaring die vergelijkbaar is met de verklaring van Doha van 2001 over de TRIPS-overeenkomst en de volksgezondheid, ter bevordering van de legale overdracht van klimaatvriendelijke technologie aan ontwikkelingslanden;

114.  wijst op het cruciale belang van particuliere investering en groei voor de overgang naar klimaatvriendelijke infrastructuur en productiemethoden; benadrukt dat de bijdrage van deze investering aan klimaatactie en de verwezenlijking van de SDG’s zo groot mogelijk moet worden gemaakt, onder meer door middel van stimulansen en de bevordering van publiek-private partnerschappen; is van mening dat het externe investeringsplan in verband hiermee een essentieel instrument is; benadrukt voorts dat inclusieve en duurzame ontwikkeling en groei nodig zijn om ontwikkelingslanden in staat te stellen om deel te nemen aan de klimaattransitie, onder meer door middel van innovatiestrategieën en technologische vooruitgang; is ervan overtuigd dat de EU snel verantwoordelijke en duurzame particuliere financiering moet bevorderen, met name wat de verplichtingen inzake mensenrechten en de bijdragen aan de binnenlandse economie van ontwikkelingslanden betreft; waarschuwt evenwel voor een te grote afhankelijkheid van vrijwillige inspanningen van de particuliere sector;

115.  neemt kennis van de toenemende belangstelling voor de ontwikkeling van normen voor klimaatvriendelijke en duurzame investeringen en herhaalt zijn bezorgdheid over het feit dat de proliferatie van deze initiatieven uit de privésector vergelijking en verificatie bemoeilijkt; is in verband hiermee verheugd over de initiatieven van de Commissie en de internationale gemeenschap ter ondersteuning van investeringen en een beleidsdialoog over klimaatactie in ontwikkelingslanden, zoals het Wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering + (GCCA+) en het GCF; moedigt de Commissie en de lidstaten er in verband hiermee toe aan om actiever te zijn in internationale fora, teneinde efficiëntie en eerlijkheid met betrekking tot investeringen in klimaatactie te bevorderen;

Klimaatdiplomatie

116.  is groot voorstander van voortzetting en verdere versterking van het EU-beleid van politieke toenadering en klimaatdiplomatie, dat essentieel is om klimaatactie in de partnerlanden te stimuleren en om invloed te blijven uitoefenen op de wereldwijde publieke opinie; is evenwel van mening dat de geleverde inspanningen duidelijk ontoereikend zijn en dat de door de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden toegewezen personele middelen verre van toereikend zijn; stelt daarom voor de personele middelen op dit gebied drastisch te verhogen; moedigt de Commissie en de lidstaten ertoe aan de klimaatdiplomatie van de EU te benaderen op holistische wijze, door koppelingen te maken tussen klimaatverandering en duurzame ontwikkeling, landbouw, conflictoplossing, migratie en humanitaire overwegingen, teneinde de wereldwijde transitie naar broeikasgasneutraliteit, klimaatbestendigheid, duurzame ontwikkeling en voedsel- en waterzekerheid te faciliteren;

117.  wijst erop dat de klimaatverandering steeds ingrijpender gevolgen heeft voor de internationale veiligheid en de regionale stabiliteit, omdat de achteruitgang van het milieu, het verlies van bestaansmiddelen en door klimaatverandering veroorzaakte ontheemding en daarmee gepaard gaande onrust een multiplicatoreffect hebben, in die zin dat zij de bedreigingen voor de veiligheid doen toenemen; roept de EU en de lidstaten dan ook op om met hun partners in de rest van de wereld samen te werken om de destabiliserende gevolgen van de klimaatverandering beter te begrijpen en te integreren, er beter op te anticiperen en er beter mee om te gaan; pleit voor de invoering van een programma voor vroegtijdige waarschuwing met betrekking tot de belangrijke potentiële omslagpunten, die duurzame structuren en ecosystemen in grotere regio’s of op continenten kunnen ondermijnen;

118.  is verheugd over het engagement om de broeikasgasemissies te verminderen en de concrete stappen die hiervoor zijn ondernomen in vele delen van de wereld, bijvoorbeeld het zeer ambitieuze engagement van vele ontwikkelingslanden en kleine eilandstaten; betreurt evenwel dat in tal van grote economieën weinig ambitie aan de dag wordt gelegd en geen debat plaatsvindt over de verhoging van hun NDC’s; herinnert eraan dat de EU verantwoordelijk is voor 9 % van de mondiale broeikasgasemissies, maar slechts 6,7 % van de wereldbevolking herbergt, waardoor het absoluut cruciaal is dat de EU blijk geeft van een grotere ambitie, met name gezien haar historische verantwoordelijkheid voor de klimaatverandering en de noodzaak om een goed voorbeeld te geven aan de rest van de wereld; benadrukt dat het onmogelijk zal zijn de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken en het bereiken van omslagpunten te voorkomen als er geen verhoogde ambitie komt in andere grote economieën;

119.  verzoekt de Commissie onmiddellijk de mogelijkheid te onderzoeken bijkomende stappen te ondernemen om andere grote economieën ertoe aan te moedigen hun NDC’s te verhogen, bijkomende concrete maatregelen ten uitvoer te leggen en innoverende benaderingen in overweging te nemen;

120.  verzoekt de Commissie en de lidstaten gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten (zoals internationale onderhandelingen, handels- en regionale akkoorden of internationale partnerschappen) ter bevordering van samenwerking op het gebied van de wereldwijde transitie naar klimaatneutraliteit, klimaatbestendigheid, duurzame ontwikkeling en zekerheid van de voedsel- en watervoorziening;

121.  benadrukt het feit dat ambitie op klimaatgebied moet worden opgenomen in alle EU-beleid, inclusief het handelsbeleid; verzoekt de Commissie te waarborgen dat alle nieuwe handels- en investeringsovereenkomsten die door de EU worden ondertekend, volledig in overeenstemming zijn met de Overeenkomst van Parijs en de SDG’s en dat milieu- en klimaatbepalingen juridisch bindend en afdwingbaar zijn; verzoekt de Commissie een omvattende beoordeling uit te voeren en te publiceren van de conformiteit van de bestaande en toekomstige handels- en investeringsovereenkomsten met de Overeenkomst van Parijs; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle handelsovereenkomsten bindende clausules bevatten over de naleving van de Overeenkomst van Parijs inclusief bepalingen over bosbeheer en de duurzame bescherming van bossen; verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te besteden aan de levenscyclus van verhandelde goederen, van ontwerp tot verbruik, teneinde natuurlijke hulpbronnen te beschermen en rekening te houden met de gecumuleerde effecten, inclusief wat vervoer betreft;

122.  verzoekt de Commissie en de Raad de Overeenkomst van Parijs op te nemen in handelsakkoorden, om handelspartners ertoe aan te zetten de in de overeenkomst vastgelegde doelstellingen te verwezenlijken; verzoekt de Commissie en de Raad tevens om bilaterale handelsakkoorden te herzien om daarin ambitieuze klimaatverplichtingen te integreren en de partners er op die manier toe aan te zetten klimaatstrategieën aan te nemen die in overeenstemming zijn met de Overeenkomst van Parijs;

123.  is bijzonder verheugd over de aankondiging dat Rusland dat het de Overeenkomst van Parijs ten uitvoer zal leggen;

124.  erkent dat het partnerschap tussen de EU en de VS van kritiek belang is voor de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en eventuele ambitieuzere strategieën; geeft nogmaals aan bijgevolg te betreuren dat de Amerikaanse president Donald Trump bekend heeft gemaakt van plan te zijn de VS uit de Overeenkomst van Parijs terug te trekken; is bijzonder verheugd dat belangrijke staten, steden, universiteiten en niet-overheidsactoren in de VS zich voor klimaatmaatregelen blijven inzetten in het kader van de “We are still in”-campagne; spreekt de hoop uit dat de VS zich opnieuw bij de strijd tegen klimaatverandering zullen aansluiten en in partnerschap met de EU het voortouw zullen nemen bij onderhandelingen met het oog op mondiale akkoorden over handel, industrie en energie op basis van de Overeenkomst van Parijs;

125.  is uiterst teleurgesteld over de halfhartige reactie van de Braziliaanse president Jair Bolsonaro en de Braziliaanse regering op het ongeziene aantal bosbranden en de omvang hiervan in het Braziliaanse Amazonegebied; is van mening dat de EU en haar lidstaten in het kader van internationale samenwerking en hulp alles in het werk moeten stellen om de verwoesting van het milieu in het Amzazonegebied en andere gebieden die essentieel zijn in het mondiale ecosysteem, te bestrijden en te onderzoeken welke rol mogelijk gespeeld wordt door hun eigen handelsbeleid;

Rol van het Europees Parlement

126.  is van mening dat het Parlement, aangezien het zijn goedkeuring moet geven aan internationale overeenkomsten en als medewetgever een centrale rol speelt bij de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs in Europa, op integrerende wijze moet worden opgenomen in de EU-delegatie; rekent er dan ook op dat het de coördinatievergaderingen van de EU tijdens de COP25 in Madrid mag bijwonen en dat het vanaf het begin van de onderhandelingen toegang krijgt tot alle voorbereidende documenten;

o
o   o

127.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het secretariaat van het UNFCCC, met het verzoek haar toe te zenden aan alle niet-EU-partijen bij het UNFCCC.

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0430.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0217.
(3) PB C 356 van 4.10.2018, blz. 38.
(4) Burke, M. et al., ‘Global non-linear effect of temperature on economic production’, Nature, Vol 527, blz. 235-239.
(5) Rapport over de emissiekloof 2018 van het UNEP, blz. 21.

Laatst bijgewerkt op: 5 maart 2020Juridische mededeling - Privacybeleid