– gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van José Manuel Fernandes, dat op 26 november 2018 werd ingediend in verband met procedure nr. 1406/14.3TDPRT door het Departement strafrechtelijk onderzoek en strafvervolging van Porto, en van de ontvangst waarvan op 31 januari 2019 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– na José Manuel Fernandes te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),
– gezien artikel 157 van de Grondwet van de Portugese Republiek,
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0023/2019),
A. overwegende dat het Departement strafrechtelijk onderzoek en strafvervolging van Porto heeft verzocht om opheffing van de immuniteit van José Manuel Fernandes, lid van het Europees Parlement, in verband met de eventuele instelling van strafvervolging vanwege een vermeend ambtsmisdrijf, dat op grond van artikel 11 van de Portugese wet nr. 34/87 van 16 juli strafbaar is en waarop twee tot acht jaar gevangenisstraf staat;
B. overwegende dat de gerechtelijke procedure geen betrekking heeft op meningen die de betrokkene in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement heeft geuit dan wel een stem die hij in de uitoefening van dat ambt heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
C. overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaald is dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,
D. overwegende dat in artikel 157, leden 2 en 3, van de Portugese Grondwet het volgende wordt bepaald:
‘2. Een lid van de Assembleia van de Republiek mag niet zonder toestemming van de Assembleia als getuige worden gehoord noch als verdachte worden verhoord, waarbij de Assembleia in het laatste geval toestemming dient te geven voor een verhoor indien er sterke aanwijzingen zijn voor een opzettelijk gepleegd misdrijf dat bedreigd wordt met een vrijheidsstraf van meer dan drie jaar.
3. Geen enkel lid van de Assembleia van de Republiek mag worden gearresteerd of in hechtenis worden genomen zonder toestemming van de Assembleia, tenzij sprake is van een opzettelijk gepleegd misdrijf dat bedreigd wordt met de in het vorige lid genoemde vrijheidsstraf, en wanneer het lid op heterdaad betrapt wordt.’;
E. overwegende dat een onderzoek is ingesteld naar José Manuel Fernandes in zijn hoedanigheid van en bij de uitoefening van zijn taken als burgemeester van Vila Verde, en in samenspanning met anderen, wegens vermeende schending van de algemene beginselen van openbare aanbestedingen, met name de beginselen van onpartijdigheid, neutraliteit, mededinging en transparantie, door toe te staan dat een bedrijf een gunstigere positie had en in het voordeel was ten opzichte van de overige concurrenten, en wegens vermeende betrokkenheid bij de opstelling en uitwerking van de procedurele stukken van de aanbesteding; overwegende dat de aanbesteding op 22 december 2008 aan dit bedrijf gegund werd;
F. overwegende dat de Commissie juridische zaken overeenkomstig artikel 9, lid 8, van het Reglement zich in geen geval uitspreekt over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de meningen of handelingen die het worden verweten, strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt;
G. overwegende dat de parlementaire immuniteit overeenkomstig artikel 5, lid 2, van het Reglement geen persoonlijk voorrecht van de leden is, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden;
H. overwegende dat José Manuel Fernandes heeft verzocht om opheffing van zijn immuniteit, overwegende dat uitsluitend het Parlement besluit of de immuniteit in een bepaald geval al dan niet wordt opgeheven, overwegende dat het Parlement het standpunt van het lid redelijkerwijs in aanmerking kan nemen bij zijn besluit de immuniteit al dan niet op te heffen(2);
I. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden;
J. overwegende dat het Parlement in dit geval geen bewijs van fumus persecutionis heeft gevonden, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de gerechtelijke procedure wordt gevoerd met de intentie de politieke activiteiten van het lid en daarmee het Europees Parlement schade toe te brengen;
1. besluit de immuniteit van José Manuel Fernandes op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de Portugese instanties alsook aan José Manuel Fernandes.
Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.
Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440, paragraaf 28.
Afstandsverkopen en bepaalde binnenlandse leveringen van goederen *
151k
48k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 wat betreft de bepalingen inzake afstandsverkopen en bepaalde binnenlandse leveringen van goederen (COM(2018)0819 – C8-0017/2019 – 2018/0415(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0819),
– gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0017/2019),
– gezien artikel 82 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0019/2019),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1
(1) In Richtlijn 2006/112/EG van de Raad3, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2017/24554 van de Raad, is bepaald dat indien een belastingplichtige via het gebruik van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijk middel, hetzij afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR faciliteert, hetzij de levering van goederen binnen de Gemeenschap door een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige aan een niet-belastingplichtige faciliteert, de belastingplichtige die de levering faciliteert, wordt geacht die goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd. Aangezien die bepaling een levering opsplitst in twee leveringen, moet worden bepaald aan welke levering de verzending of het vervoer van de goederen moet worden toegerekend teneinde de plaats van levering naar behoren te kunnen bepalen.
(1) In Richtlijn 2006/112/EG van de Raad3, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2017/24554 van de Raad, is bepaald dat indien een belastingplichtige via het gebruik van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijk middel, hetzij afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR faciliteert, hetzij de levering van goederen binnen de Gemeenschap door een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige aan een niet-belastingplichtige faciliteert, de belastingplichtige die de levering faciliteert, wordt geacht die goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd. Aangezien die bepaling een levering opsplitst in twee leveringen, moet worden bepaald aan welke levering de verzending of het vervoer van de goederen moet worden toegerekend teneinde de plaats van levering naar behoren te kunnen bepalen. Voorts moet ervoor worden gezorgd dat het belastbare feit van deze twee leveringen op hetzelfde tijdstip plaatsvindt.
__________________
___________________
3 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
3 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
4 Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen (PB L 348 van 29.12.2017, blz. 7).
4 Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen (PB L 348 van 29.12.2017, blz. 7).
Amendement 2 Voorstel voor een richtlijn Overweging 2
(2) Hoewel een belastingplichtige die via een elektronische interface de levering van goederen aan een niet-belastingplichtige in de Gemeenschap faciliteert, de aan een niet in de Gemeenschap gevestigde leverancier betaalde btw volgens de bestaande regels in aftrek kan brengen, bestaat het risico dat laatstgenoemde de btw niet aan de belastingautoriteiten betaalt. Om dat risico te vermijden, dient de levering van de leverancier die de goederen via een elektronische interface verkoopt, vrijgesteld te zijn van btw, en moet die leverancier tegelijk het recht krijgen de voorbelasting met betrekking tot de aankoop of invoer van de geleverde goederen in aftrek te brengen.
(2) Hoewel een belastingplichtige die via een elektronische interface de levering van goederen aan een niet-belastingplichtige in de Gemeenschap faciliteert, de aan een niet in de Gemeenschap gevestigde leverancier betaalde btw volgens de bestaande regels in aftrek kan brengen, bestaat het risico dat laatstgenoemde de btw niet aan de belastingautoriteiten betaalt. Om dat risico te vermijden, dient de levering van de leverancier die de goederen via een elektronische interface verkoopt, vrijgesteld te zijn van btw, en moet die leverancier tegelijk het recht krijgen de voorbelasting met betrekking tot de aankoop of invoer van de geleverde goederen in aftrek te brengen. Hiertoe moet de leverancier altijd geregistreerd zijn in de lidstaat waar hij deze goederen heeft verworven of ingevoerd.
Amendement 3 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 bis (nieuw) Richtlijn 2006/112/EG Artikel 66 bis (nieuw)
(1 bis) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 66 bis
In afwijking van de artikelen 63, 64 en 65, vindt het belastbare feit van de levering van goederen door een belastingplichtige die geacht wordt die goederen te hebben ontvangen en geleverd overeenkomstig artikel 14 bis en van de levering aan die belastingplichtige plaats, en wordt de btw verschuldigd op het tijdstip waarop de betaling is aanvaard."
Amendement 4 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 4 bis (nieuw) Richtlijn 2006/112/EG Artikel 272 – lid 1 – letter b
(4 bis) In artikel 272, lid 1, eerste alinea, wordt punt b) vervangen door:
b) de belastingplichtigen die geen van de in de artikelen 20, 21, 22, 33, 36, 138 en 141 bedoelde handelingen verrichten;
"b) de belastingplichtigen die geen van de in de artikelen 20, 21, 22, 33, 36, 136 bis, 138 en 141 bedoelde handelingen verrichten;"
Amendement 5 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 – letter a Richtlijn 2006/112/EG Artikel 369 bis – alinea 1 – punt 3 – letter c
c) in het geval van de levering van goederen door een elektronische interface die deze levering faciliteert overeenkomstig artikel 14 bis, lid 2, indien de verzending of het vervoer van de geleverde goederen in dezelfde lidstaat begint en eindigt, deze lidstaat.
c) in het geval van de levering van goederen door een belastingplichtige die deze levering faciliteert overeenkomstig artikel 14 bis, lid 2, indien de verzending of het vervoer van de geleverde goederen in dezelfde lidstaat begint en eindigt, deze lidstaat.
Amendement 6 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 – letter -b Richtlijn 2006/112/EG Artikel 369 bis – alinea 2 bis (nieuw)
b) de volgende derde alinea wordt toegevoegd:
b) de volgende alinea wordt toegevoegd:
"Indien een belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd noch daar over een vaste inrichting beschikt, is de lidstaat van identificatie de lidstaat van waaruit de goederen worden verzonden of vervoerd. Indien goederen worden verzonden of vervoerd vanuit meer dan één lidstaat, specificeert de belastingplichtige welke van deze lidstaten de lidstaat van identificatie is. De belastingplichtige is aan deze keuze gebonden gedurende het betreffende kalenderjaar en de twee daaropvolgende kalenderjaren."
"In het geval van een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd en geen vaste inrichting in de Gemeenschap heeft, is de lidstaat van identificatie de lidstaat waar de verzending of het vervoer van de goederen begint. In het geval er meer dan één lidstaat is waar de verzending of het vervoer van de goederen begint, geeft de belastingplichtige aan welk van die lidstaten de lidstaat van identificatie is. Deze beslissing is voor het betrokken kalenderjaar en de twee daaropvolgende kalenderjaren bindend voor de belastingplichtige."
Amendement 7 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 369 octies – lid 1 – letter a
a) intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en goederenleveringen overeenkomstig artikel 14 bis, lid 2, indien de verzending of het vervoer van die goederen in dezelfde lidstaat begint en eindigt;
a) intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en goederenleveringen;
a bis) goederenleveringen overeenkomstig artikel 14 bis, lid 2, indien de verzending of het vervoer van die goederen in dezelfde lidstaat begint en eindigt;
Amendement 8 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 bis (nieuw) Richtlijn 2006/112/EG Artikel 369 bis – lid 2 bis (nieuw)
11 bis) Aan artikel 369 octies wordt het volgende lid toegevoegd:
"2 bis. Indien de belastingplichtige die onder de bijzondere regeling vallende diensten verricht, behalve in de lidstaat van identificatie in een andere lidstaat een of meer vaste inrichtingen heeft van waaruit de diensten worden verricht, bevat de btw-aangifte, per lidstaat waar de belastingplichtige een vaste inrichting heeft gevestigd en uitgesplitst naar lidstaat van verbruik, het totale bedrag exclusief btw, de toepasselijke btw-tarieven, het totale bedrag van de overeenkomstige belasting en de totale verschuldigde belasting over die leveringen, alsmede het individueel btw-identificatienummer of het fiscaal registratienummer van elke inrichting."
Amendement 9 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 12 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 369 novovicies – lid 2
"2. De lidstaten schrijven voor dat de in lid 1 bedoelde btw maandelijks verschuldigd is. De betalingstermijn is die welke geldt voor de betaling van de invoerrechten in vergelijkbare situaties."
"2. De lidstaten schrijven voor dat de in lid 1 bedoelde btw maandelijks verschuldigd is vóór de betalingstermijn die geldt voor de betaling van de invoerrechten."
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering – EGF/2019/001 BE/Carrefour - België
Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van België – EGF/2019/001 BE/Carrefour) (COM(2019)0442 – C9-0127/2019 – 2019/2114(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2019)0442 – C9-0127/2019),
– gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006(1) (EFG-verordening),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2), en met name artikel 12,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3) (IIA van 2 december 2013), en met name punt 13,
– gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 13 van het IIA van 2 december 2013,
– gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0021/2019),
A. overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en hen te helpen om op de arbeidsmarkt terug te keren; overwegende dat deze bijstand wordt verleend in de vorm van financiële steun aan de werknemers en aan de ondernemingen waarvoor zij hebben gewerkt;
B. overwegende dat de financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld; overwegende dat er in dit geval sprake is van een bijzonder kwetsbare leeftijdsgroep waarbij meer dan 81 % van de werknemers tussen 55 en 64 jaar oud is;
C. overwegende dat België aanvraag EGF/2019/001 BE/Carrefour voor een financiële bijdrage uit het EFG heeft ingediend naar aanleiding van 751 ontslagen tijdens de referentieperiode in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2 - afdeling 47 (Detailhandel, met uitzondering van de handel in auto’s en motorfietsen), tussen 30 november 2018 en 30 maart 2019; overwegende dat nog eens 268 werknemers vóór of na de referentieperiode zijn ontslagen; overwegende dat volgens de Commissie een duidelijk oorzakelijk verband kan worden gelegd met de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot de ontslagen tijdens de referentieperiode; overwegende dat er geen andere middelen of programma’s zijn aangewend ten aanzien van de feiten die in de aanvraag van België zijn beschreven;
D. overwegende dat de aanvraag is gebaseerd op de criteria voor steunverlening van artikel 4, lid 1, onder a), van de EFG-verordening, die vereisen dat binnen een referentieperiode van vier maanden in een onderneming in een lidstaat ten minste 500 werknemers gedwongen zijn ontslagen, met inbegrip van werknemers die gedwongen zijn ontslagen bij leveranciers, downstreamproducenten en/of zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd;
E. overwegende dat België heeft besloten om overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1309/2013 ook door het EFG medegefinancierde individuele diensten te verlenen aan 330 jongeren die geen werk hebben en geen scholing of stage volgen (NEET’s);
1. is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 1, van de EFG-verordening en dat België recht heeft op een financiële bijdrage van 1 632 028 EUR uit hoofde van die verordening, wat overeenkomt met 60 % van de totale kosten van 2 720 047 EUR, waarvan 2 665 047 EUR voor individuele diensten en 55 000 EUR voor voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit, en controle en rapportage;
2. neemt ter kennis dat de Belgische autoriteiten de aanvraag op 20 juni 2019 hebben ingediend en dat de Commissie, nadat België aanvullende gegevens had verstrekt, haar beoordeling op 4 oktober 2019 heeft afgerond en het Parlement hiervan diezelfde dag nog in kennis heeft gesteld;
3. neemt er nota van dat België op 1 december 2018 is begonnen met het verlenen van individuele diensten aan de beoogde begunstigden, wat betekent dat de periode om hiervoor in aanmerking te komen voor een financiële bijdrage uit het EFG zal lopen van 1 december 2018 tot en met 20 juni 2021;
4. neemt er nota van dat België op 25 januari 2018 is begonnen met administratieve uitgaven voor de uitvoering van het EFG, en dat de periode om voor uitgaven voor voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit, controle en rapportage in aanmerking te komen voor een financiële bijdrage uit het EFG zal lopen van 25 januari 2018 tot en met 20 december 2021;
5. herinnert eraan dat het vooropgestelde gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening ook moet anticiperen op nieuwe ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, met bijzondere aandacht voor de overgang naar een bronefficiënte en duurzame economie;
6. herinnert eraan dat dit de veertiende EFG-aanvraag van België is en dat deze aanvragen betrekking hadden op uiteenlopende sectoren: automobielsector, vervaardiging van basismetalen, textiel, machines en werktuigen, glas en, in dit geval, voor het eerst de detailhandel in België; herinnert eraan dat dit tot op heden de tiende EFG-aanvraag is voor de detailhandelssector;
7. erkent dat de detailhandel een periode van grote veranderingen doormaakt als gevolg van de globalisering (elektronische handel, onlineshoppen), wat tot ontslagen leidt, en dat de veranderende gedragspatronen van de consumenten en de digitalisering ook gevolgen hebben voor de detailhandel; benadrukt dat de ontslagen bij Carrefour België NV niet rechtstreeks betrekking hebben op de levensmiddelenindustrie, maar voornamelijk op de elektronische handel in goederen, zoals boeken en elektronische toestellen; wijst erop dat dit soort ontslagen in de toekomst nog verder kan toenemen als gevolg van de digitalisering, en dat hiermee rekening moet worden gehouden tijdens de besprekingen over het toekomstige EFG in het volgende meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027;
8. is van mening dat de globalisering een grote uitdaging vormt voor de Unie; is bovendien van mening dat het aanpakken van de jeugd- en andere werkloosheid gepaard moet gaan met het scheppen van mogelijkheden voor omscholing en bijscholing in de Europese bedrijven; verwacht dat Carrefour België N.V. tijdens dit proces de vereiste hoogwaardige sociale dialoog met zijn werknemers zal waarborgen;
9. merkt op dat de aanvraag betrekking heeft op in totaal 1 019 ontslagen werknemers bij Carrefour België NV, en dat de ontslagen in heel België vallen; merkt verder op dat België verwacht dat slechts 400 van het totale aantal in aanmerking komende begunstigden aan de maatregelen zullen deelnemen (“beoogde begunstigden”), namelijk ontslagen werknemers in Wallonië aangezien deze ontslagen een zeer negatieve impact hebben op de werkgelegenheid en dus op de regionale economie van Wallonië als gevolg van de schaarste aan banen in de regio, de relatief hoge werkloosheid en, als gevolg daarvan, de verwachte moeilijkheden bij het opnieuw inzetten van de ontslagen werknemers, met name degenen van 50 jaar en ouder; herinnert er in dit verband aan dat het werkloosheidscijfer van 8,6 % in Wallonië aanzienlijk hoger ligt dan het gemiddelde van 6,9 % in de EU, dat meer dan twee keer zo hoog is als het werkloosheidscijfer van 3,5 % in Vlaanderen;
10. merkt verder op dat België door het EFG medegefinancierde individuele dienstverlening voorstelt aan maximaal 330 jongeren die geen werk hebben en evenmin onderwijs of een opleiding volgen (NEET’s) en die op de datum van de indiening van de aanvraag jonger waren dan 25 jaar, aangezien 240 van de ontslagen zich voordoen in de regio’s van NUTS-niveau 2 Provincie Henegouwen en Provincie Luik, waar de jeugdwerkloosheid bij jongeren van 15 tot 24 jaar minstens 20 % bedroeg volgens de voor 2018 beschikbare jaarlijkse gegevens;
11. wijst erop dat België vijf soorten acties plant voor de ontslagen werknemers voor wie in deze aanvraag om steun wordt verzocht:
i)
ondersteuning/begeleiding/integratie,
ii)
opleiding, omscholing en beroepsopleiding,
iii)
steun bij het oprichten van een bedrijf,
iv)
bijdrage voor het opstarten van een bedrijf, en
v)
vergoedingen en toelagen; benadrukt dat in dit geval het belang van ondersteuning, begeleiding en integratie, alsook van opleiding, omscholing en beroepsopleiding wordt aangetoond door het aantal geraamde deelnemers (730 geraamde deelnemers aan de eerste actie, 460 aan de tweede);
12. onderstreept dat de NEET’s met name een opleiding krijgen over werk zoeken en solliciteren, informatie krijgen over arbeidsrecht en sociale rechten, en steun krijgen bij administratieve procedures. Werknemers en NEET’s die gedurende ten minste één jaar voltijds onderwijs volgen, krijgen bovendien een maandelijkse toelage van 350 EUR.
13. is ingenomen met het feit dat België het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening heeft opgesteld in overleg met de sociale partners, met name vakbonden, beroepsconsulenten en maatschappelijk werkers, om de diverse mogelijkheden om werknemers opnieuw aan een baan te helpen af te stemmen op de behoeften van de ontslagen werknemers;
14. benadrukt dat de Belgische autoriteiten hebben bevestigd dat voor de subsidiabele acties geen steun uit andere fondsen of financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen;
15. herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe ondernemingen verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen voor de herstructurering van ondernemingen of sectoren;
16. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
17. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
18. verzoekt zijn voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering naar aanleiding van een aanvraag van België – EGF/2019/001 BE/Carrefour
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006(4), en met name artikel 15, lid 4,
Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(5), en met name punt 13,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) heeft tot doel steun te verlenen aan werknemers die werkloos zijn geworden en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van uit de globalisering voortvloeiende grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, doordat de wereldwijde financiële en economische crisis aanhoudt, of door een nieuwe wereldwijde financiële en economische crisis, en hen te helpen om op de arbeidsmarkt terug te keren.
(2) Zoals vastgesteld in artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad, mag het EFG het jaarlijks maximumbedrag van 150 miljoen EUR (prijzen van 2011) niet overschrijden(6).
(3) Op 20 juni 2019 heeft België een aanvraag ingediend om middelen uit het EFG ter beschikking te stellen voor ontslagen bij Carrefour België NV. Samen met de aanvraag zijn aanvullende gegevens ingediend overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1309/2013. Die aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor het bepalen van een financiële bijdrage uit het EFG overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1309/2013.
(4) België heeft besloten om door het EFG medegefinancierde individuele dienstverlening overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1309/2013 ook te verlenen aan 330 jongeren die geen werk hebben en geen scholing of stage volgen (NEET’s).
(5) Er moeten dan ook middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage van 1 632 028 EUR te leveren naar aanleiding van de door België ingediende aanvraag.
(6) Teneinde zo snel mogelijk middelen uit het EFG ter beschikking te stellen, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld,
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Ten laste van de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2019 wordt een bedrag van 1 632 028 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing vanaf [de datum waarop het wordt vastgesteld](7).
Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D061870/04 – 2019/2856(RSP))
– gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D061870/04),
– gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), en met name artikel 11, lid 3, en artikel 23, lid 3,
– gezien de stemming van 30 april 2019 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 5 juni 2019 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd,
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(2),
– gezien het advies dat op 6 december 2006 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 14 december 2006 werd gepubliceerd(3),
– gezien het advies inzake verlenging dat op 17 oktober 2018 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid werd goedgekeurd en op 14 november 2018 werd gepubliceerd(4),
– gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”)(5),
– gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
A. overwegende dat bij Beschikking 2008/837/EG van de Commissie(6) een vergunning werd verleend voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met het genetisch gemodificeerde katoen LLCotton25 (hierna: “LLCotton25”);
B. overwegende dat de houder van de initiële vergunning, Bayer CropScience AG (hierna: “de aanvrager”), op 2 oktober 2017 overeenkomstig de artikelen 11 en 23 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bij de Commissie een aanvraag heeft ingediend tot verlenging van die vergunning;
C. overwegende dat de EFSA op 17 oktober 2018 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 14 november 2018 werd gepubliceerd(7);
D. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen of diervoeders geen negatieve effecten op de menselijke gezondheid, op de diergezondheid of op het milieu mogen hebben en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit eventuele relevante bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking moet nemen;
E. overwegende dat LLCotton25 tolerant is gemaakt tegen herbiciden op basis van glufosinaat(8);
F. overwegende dat de menselijke consumptie van katoenzaadolie in Europa weliswaar relatief beperkt is, maar dat deze olie kan worden aangetroffen in een grote verscheidenheid aan levensmiddelen, waaronder dressings, mayonaise, banketbakkerswaren, chocoladepasta en chips; overwegende dat katoen voornamelijk aan dieren wordt gevoerd in de vorm van katoenzaadkoeken en katoenzaadmeel of als volvet katoenzaad(9);
G. overwegende dat de lidstaten gedurende de raadplegingsperiode van drie maanden tal van kritische opmerkingen bij de EFSA hebben ingediend, zowel wat de oorspronkelijke beoordeling als de beoordeling met het oog op verlenging betreft(10); overwegende dat hierin onder meer werd opgemerkt dat de effecten van glufosinaatresiduen en -metabolieten niet in aanmerking zijn genomen, dat er discussie bestaat over de vraag of de toxiciteitstest als correct kan worden beschouwd, dat de allergeniciteit noch de toxicologie grondig zijn beoordeeld, dat in de door de aanvrager opgestelde monitoringverslagen gegevens ontbreken ter ondersteuning van de conclusies dat er in verband met de invoer en het gebruik van LLCotton25 geen sprake is van negatieve effecten op de gezondheid of het milieu, en dat het door de aanvrager voorgestelde algemene toezichtsplan niet voldoet aan de voorschriften van bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad(11);
H. overwegende dat de EFSA in haar antwoorden op de opmerkingen van de lidstaten meermaals heeft verklaard dat aanvragers de praktische uitvoering van de milieumonitoring na het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde gewassen met het oog op invoer en verwerking verder moeten bespreken met de Commissie in de hoedanigheid van risicobeheerder;
Het ontbreken van een beoordeling van glufosinaatresiduen in LLCotton25
I. overwegende dat in meerdere studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een toename van het gebruik van deze herbiciden in de hand werkt, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid(12); overwegende dat er dan ook van moet worden uitgegaan dat de geteelde LLCotton25-gewassen aan hogere en ook herhaaldelijke doses glufosinaat zullen worden blootgesteld, waardoor er mogelijk meer residuen zullen achterblijven in de oogst;
J. overwegende dat LLCotton25 in 2008 weliswaar een initiële vergunning om te worden ingevoerd heeft gekregen, maar dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken(13); overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting in categorie 1B en derhalve onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad(14);
K. overwegende dat residuen en metabolieten van herbiciden in genetisch gemodificeerde gewassen worden beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de autorisatieprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf bepalend kan zijn voor de manier waarop complementaire herbiciden bij genetisch gemodificeerde gewassen door de plant worden afgebroken en voor de samenstelling en dus de toxiciteit van de afbraakproducten (“metabolieten”)(15);
L. overwegende dat er op grond van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad(16), die tot doel heeft een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen met betrekking tot maximumresidugehalten (“MRL’s”), zorgvuldige controle en toezicht nodig is op de aanwezigheid van residuen op ingevoerde gewassen voor levensmiddelen en diervoeders van werkzame stoffen die niet zijn toegelaten voor gebruik in de Unie, zoals glufosinaat(17);
M. overwegende dat de lidstaten overeenkomstig het meest recente gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie (voor 2020, 2021 en 2022) op geen enkel product, met inbegrip van katoen, verplichte metingen van glufosinaatresiduen hoeven uit te voeren(18); overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat LLCotton25 of levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met deze gewassen, de MRL’s overschrijden die door de Unie zijn vastgesteld om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen;
N. overwegende dat de EFSA heeft vastgesteld dat de geschatte blootstelling van de gebruiker aan glufosinaat bij gebruik voor onkruidbestrijding in genetisch gemodificeerde mais het aanvaardbaar blootstellingsniveau voor de gebruiker (AOEL) overschreed, ook al werden persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt(19); overwegende dat dit aspect van de blootstelling van de gebruiker bijzonder veel zorgen baart, aangezien bij herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen grotere hoeveelheden herbiciden worden gebruikt;
O. overwegende dat uit een recent rapport van de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel blijkt dat gevaarlijke pesticiden catastrofale gevolgen hebben voor de gezondheid en dat pesticiden naar schatting 200 000 acute overlijdens door vergiftiging per jaar veroorzaken, waarvan 99 % in ontwikkelingslanden(20); overwegende dat streefdoel 3.9 van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN – die ook door de Unie zijn onderschreven – erop gericht is om uiterlijk in 2030 het aantal overlijdens en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en vervuiling en besmetting van lucht, water en bodem aanzienlijk te verminderen(21);
Ondemocratische besluitvorming
P. overwegende dat de stemming van 30 april 2019 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat de stemming van 5 juni 2019 in het comité van beroep evenmin een advies heeft opgeleverd;
Q. overwegende dat de Commissie het feit dat vergunningsbesluiten voor ggo’s nog steeds worden goedgekeurd door de Commissie zonder de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten – hetgeen voor productautorisaties als geheel eerder uitzonderlijk is, maar de norm is geworden voor de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders – als problematisch erkent(22); overwegende dat de voorzitter van de Commissie meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze(23);
R. overwegende dat het Europees Parlement gedurende zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (3 resoluties); overwegende dat er voor geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat de Commissie enerzijds de democratische tekortkomingen erkent, maar toch vergunningen blijft verlenen voor ggo’s, ondanks het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement;
S. overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen geen vergunning te verlenen voor ggo’s wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden(24);
1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;
2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, doordat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad(25) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;
3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;
4. herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dat Commissievoorstel;
5. verzoekt de Commissie ondertussen geen vergunningen voor ggo’s meer te verlenen indien in het comité van beroep geen advies wordt geformuleerd door de lidstaten, of het nu om teelt of gebruik in levensmiddelen en diervoeders gaat, in overeenstemming met artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 182/2011;
6. verzoekt de Commissie geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot uitgebreid en per geval is onderzocht welke gezondheidsrisico’s de residuen met zich meebrengen, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen afkomstig van besproeiing van de genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden, de metabolieten hiervan en eventuele combinatorische effecten;
7. verzoekt de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van complementaire herbiciden en de residuen daarvan volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, ongeacht of het genetisch gemodificeerde gewas bestemd is voor teelt in de Unie of bedoeld is voor de invoer in de Unie voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;
8. verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een werkzame stof van een herbicide die niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie;
9. dringt er bij de Commissie op aan om de verplichtingen van de Unie uit hoofde van internationale overeenkomsten als de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN te beschouwen als “relevante bepalingen” van het Unierecht en/of “ter zake dienende factoren” als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1829/2003, en er een passend gewicht aan te geven, alsook om te communiceren over de wijze waarop hiermee rekening is gehouden in de besluitvorming;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Wetenschappelijk advies van het Panel voor genetisch gemodificeerde organismen inzake een aanvraag van Bayer CropScience (referentie EFSA-GMO-NL-2005-13) voor het in de handel brengen van glufosinaattolerant genetisch gemodificeerd LLCotton25 voor gebruik in levensmiddelen en diervoeders en de invoer en verwerking ervan, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003, EFSA Journal (2006) 429, 1-19, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2006.429
Wetenschappelijk advies inzake de beoordeling van het genetisch gemodificeerde LLCotton25 met het oog op verlenging van de vergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA‐GMO‐RX‐010), EFSA Journal 2018;16(11):5473, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2018.5473
––– Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Europees Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement tijdens de negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0028);resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0029);resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0030).
Beschikking 2008/837/EG van de Commissie van 29 oktober 2008 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met het genetisch gemodificeerde LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 299 van 8.11.2008, blz. 36).
Wetenschappelijk advies inzake de beoordeling van het genetisch gemodificeerde LLCotton25 met het oog op verlenging van de vergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA‐GMO‐RX‐010), EFSA Journal 2018;16(11):5473, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2018.5473
De opmerkingen van de lidstaten in verband met LLCotton25 kunnen worden geraadpleegd in het vragenregister van de EFSA: http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/login?
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).
Zie bijvoorbeeld Bonny, S.: “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016, 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738, en Benbrook, C.M., “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. – the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe, 28 september 2012, vol. 24(1), https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
Dit is inderdaad het geval voor glyfosaat, zoals de EFSA vermeldt in “Review of the existing maximum residue levels for glyphosate according to Article 12 of Regulation (EC) No 396/2005”, EFSA Journal 2018;16(5):5263, blz. 12, https://www.efsa.europa.eu/fr/efsajournal/pub/5263
Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/533 van de Commissie van 28 maart 2019 inzake een in 2020, 2021 en 2022 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie tot naleving van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan bestrijdingsmiddelenresiduen in en op levensmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong (PB L 88 van 29.3.2019, blz. 28).
EFSA, “Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance glufosinate”, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/pdf/10.2903/j.efsa.2005.27r, blz. 3.
Zie bijvoorbeeld de toelichting van de Commissie bij haar wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, alsook haar toelichting bij het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011.
Zie bijvoorbeeld de openingstoespraak van de voorzitter van de Commissie in de plenaire zitting van het Europees Parlement, gevoegd bij de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014), of de State of the Union-toespraak van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).
Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 182/2011 “kan” de Commissie de vergunning alsnog verlenen indien in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten is gevonden. Zij “moet” dit niet doen.
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
Genetisch gemodificeerde soja MON 89788 (MON-89788-1)
176k
48k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D061871/04 – 2019/2857(RSP))
– gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D061871/04),
– gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), en met name artikel 11, lid 3, en artikel 23, lid 3,
– gezien de stemming van 30 april 2019 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 5 juni 2019 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd,
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(2),
– gezien het advies dat op 2 juli 2008 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 11 juli 2008 werd gepubliceerd(3),
– gezien het advies inzake verlenging dat op 17 oktober 2018 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid werd goedgekeurd en op 16 november 2018 werd gepubliceerd(4),
– gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (hierna “ggo’s” genoemd)(5),
– gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
A. overwegende dat bij Beschikking 2008/933/EG van de Commissie(6) een vergunning werd verleend voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (hierna “sojabonen MON 89788” genoemd);
B. overwegende dat de houder van de vergunning, Monsanto Europe S.A./N.V., namens Monsanto Company op 20 november 2017 bij de Commissie overeenkomstig de artikelen 11 en 23 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag heeft ingediend tot verlenging van die vergunning;
C. overwegende dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna “EFSA” genoemd) op 17 oktober 2018 een gunstig advies(7) inzake verlenging van die vergunning heeft uitgebracht, dat op 16 november 2018 is gepubliceerd;
D. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen of diervoeders geen negatieve effecten op de menselijke gezondheid, op de diergezondheid of op het milieu mogen hebben en de Commissie bij het ontwerp van haar besluit eventuele relevante bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking moet nemen;
E. overwegende dat sojabonen MON 89788 tolerant zijn gemaakt voor op glyfosaat gebaseerde herbiciden; overwegende dat sojabonen MON 89788 zijn ontwikkeld met het oog op glyfosaattolerantie door het CP4 EPSPS-eiwit tot expressie te brengen(8);
Het ontbreken van een beoordeling van glyfosaatresiduen en -metabolieten
F. overwegende dat in meerdere studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een toename van het gebruik van deze herbiciden in de hand werkt, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid(9); overwegende dat er dan ook van moet worden uitgegaan dat de geteelde sojabonen MON 89788 aan hogere en ook herhaaldelijke doses glyfosaat zullen worden blootgesteld, waardoor er mogelijk meer residuen zullen achterblijven in de oogst;
G. overwegende dat er nog altijd onduidelijkheid is over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat; overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat deze stof kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek (IARC), het gespecialiseerde kankeragentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie, glyfosaat in 2015 daarentegen heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens; overwegende dat in een aantal recente collegiaal getoetste wetenschappelijke studies wordt bevestigd dat glyfosaat potentieel kankerverwekkend is(10);
H. overwegende dat de genetische modificatie zelf bepalend kan zijn voor de manier waarop complementaire herbiciden bij genetisch gemodificeerde gewassen door de plant worden afgebroken en voor de samenstelling en dus de toxiciteit van de afbraakproducten (“metabolieten”)(11); overwegende dat er volgens de EFSA geen toxicologische gegevens beschikbaar zijn op grond waarvan een beoordeling van de risico’s voor de consument kan worden uitgevoerd voor diverse afbraakproducten van glyfosaat die relevant zijn voor glyfosaattolerante genetisch gemodificeerde gewassen(12);
Het ontbreken van maximumresidugehalten en daarmee samenhangende controles
I. overwegende dat op grond van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad(13), die tot doel heeft een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, specifieke maximumresidugehalten vastgesteld moeten worden voor in derde landen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders, wanneer het gebruik van bestrijdingsmiddelen resulteert in residugehalten die afwijken van die welke het gevolg zijn van de landbouwpraktijken in de Unie(14); overwegende dat dit inderdaad het geval is voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen die worden ingevoerd, aangezien daarbij grotere volumes herbiciden worden gebruikt dan bij niet-genetisch gemodificeerde gewassen;
J. overwegende dat volgens een evaluatie van de EFSA uit 2018 van de bestaande maximumresidugehalten voor glyfosaat, de beschikbare gegevens met betrekking tot een aantal genetisch gemodificeerde gewassen, waaronder door EPSPS gemodificeerde sojabonen, echter niet toereikend waren om er maximumresidugehalten en risicobeoordelingswaarden voor glyfosaat uit af te leiden(15);
K. overwegende dat residuen en metabolieten van herbiciden in genetisch gemodificeerde gewassen worden beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s;
L. overwegende dat de bevoegde autoriteiten van vele lidstaten in hun opmerkingen over de risicobeoordeling door de EFSA hun bezorgdheid hebben geuit over het ontbreken van analyses van residuen van herbiciden op de genetisch gemodificeerde gewassen en de bijbehorende gezondheidsrisico’s(16);
Andere opmerkingen
M. overwegende dat vele lidstaten hun bezorgdheid hebben geuit over de kwaliteit van het plan voor milieumonitoring na het in de handel brengen, onder meer op grond dat het niet volledig in overeenstemming zou zijn met de doelstellingen die zijn vastgesteld in bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad(17) of de aanvullende richtsnoeren ter zake; overwegende dat de lidstaten ook in het algemeen hebben opgemerkt dat de monitoring van sojabonen MON 89788 ontoereikend is, dat deze geen degelijke gegevens oplevert ter ondersteuning van de conclusie dat er in verband met de invoer en het gebruik van sojabonen MON 89788 geen sprake is van negatieve effecten op de gezondheid of het milieu, en dat er niet uit kan worden afgeleid of het veilig is ze voor menselijke of dierlijke consumptie te gebruiken(18);
N. overwegende dat de EFSA in haar antwoorden op de opmerkingen van de lidstaten meermaals heeft verklaard dat de praktische uitvoering van het plan voor milieumonitoring na het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde gewassen met het oog op invoer en verwerking verder moet worden besproken door de aanvragers en de Commissie in de hoedanigheid van risicobeheerder;
O. overwegende dat de Werkgroep biotechnologie van het Franse Agence nationale de sécurité sanitaire de l’alimentation, de l’environnement et du travail (ANSES) heeft verklaard dat het wat de veiligheid van sojabonen MON 89788 betreft niet tot een conclusie kan komen omdat de aanvrager een te restrictieve methode heeft gehanteerd bij het literatuuronderzoek van wetenschappelijke studies die zijn gepubliceerd nadat voor het eerst een vergunning voor sojabonen MON 89788 werd afgegeven;
P. overwegende dat genetisch gemodificeerde sojabonen een belangrijke oorzaak van grootschalige ontbossing vormen wanneer deze in landen als Brazilië en Argentinië worden geteeld; overwegende dat in de vergunningsprocedure geen rekening is gehouden met dit aspect en evenmin met de verplichtingen van de Unie in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en andere internationale biodiversiteitsdoelstellingen;
Ondemocratische besluitvorming
Q. overwegende dat de stemming van 30 april 2019 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat de stemming van 5 juni 2019 in het comité van beroep evenmin een advies heeft opgeleverd;
R. overwegende dat de Commissie erkent dat het problematisch is dat zij besluiten tot verlening van een vergunning voor ggo’s blijft vaststellen zonder de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten — hetgeen voor toelatingen voor producten over het geheel genomen erg uitzonderlijk is, maar wel de norm is geworden bij besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(19); overwegende dat de voorzitter van de Commissie meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze(20);
S. overwegende dat het Europees Parlement gedurende zijn achtste zittingsperiode 33 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders, en 3 resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de teelt van ggo’s in de EU, in totaal 36 resoluties; overwegende dat er voor geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat de Commissie de democratische tekortkomingen weliswaar heeft erkend, maar ondanks de bezwaren van het Parlement en het gebrek aan steun van de lidstaten vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;
T. overwegende dat er geen wetgeving gewijzigd hoeft te worden teneinde de Commissie in staat te stellen om geen vergunning te verlenen voor ggo’s indien in het comité van beroep niet de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten is gevonden(21);
1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;
2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, doordat het niet verenigbaar is met een van de doelen van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad(22) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt gewaarborgd is;
3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;
4. herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dit voorstel van de Commissie;
5. verzoekt de Commissie ondertussen geen vergunningen voor ggo’s meer te verlenen indien door de lidstaten in het comité van beroep geen advies is uitgebracht, zowel voor gebruik in de teelt als voor gebruik als levensmiddel en diervoeder, overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 182/2011;
6. verzoekt de Commissie geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot de gezondheidsrisico’s die met de residuen verbonden zijn, uitgebreid en per geval zijn onderzocht, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen die afkomstig zijn van besproeiing van de genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden, hun metabolieten en eventuele combinatorische effecten;
7. verzoekt de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van complementaire herbiciden en de residuen daarvan volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, ongeacht of het genetisch gemodificeerde gewas bestemd is voor teelt in de Unie of bedoeld is voor de invoer in de Unie voor gebruik als levensmiddel of diervoeder;
8. herhaalt ernstig bezorgd te zijn dat de grote afhankelijkheid van de Unie van de invoer van diervoeder in de vorm van sojabonen ontbossing in derde landen veroorzaakt en herinnert eraan dat de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling alleen kunnen worden bereikt als de toeleveringsketens duurzaam worden en synergieën tussen beleidsgebieden tot stand worden gebracht(23);
9. verzoekt de Commissie de invoer van genetisch gemodificeerde sojabonen niet toe te staan, tenzij duidelijk kan worden aangetoond dat de teelt ervan noch rechtstreeks noch onrechtstreeks heeft bijgedragen tot ontbossing;
10. dringt er bij de Commissie op aan om de verplichtingen van de Unie uit hoofde van internationale overeenkomsten als de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, te beschouwen als “relevante bepalingen” van het Unierecht en/of “ter zake dienende factoren” als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1829/2003, om er passend belang aan te hechten, en om mee te delen hoe er bij de besluitvorming rekening mee is gehouden;
11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Advies van het Panel voor genetisch gemodificeerde organismen inzake een aanvraag van Monsanto (referentie EFSA-GMO-NL-2006-36) voor het in de handel brengen van de glyfosaattolerante genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 voor gebruik in levensmiddelen en diervoeders en de invoer en verwerking ervan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003, EFSA Journal (2008) 758, 1-23, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2008.758
Wetenschappelijk advies inzake de beoordeling van de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 met het oog op verlenging van de vergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA‐GMO‐RX‐011), EFSA Journal 2018;16(11):5468, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2018.5468
––– Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Europees Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement tijdens de negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0028);resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0029);resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0030).
Beschikking 2008/933/EG van de Commissie van 4 december 2008 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 333 van 11.12.2008, blz. 7).
Wetenschappelijk advies inzake de beoordeling van de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 met het oog op verlenging van de vergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA‐GMO‐RX‐011), EFSA Journal 2018;16(11):5468, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2018.5468
Zie bijvoorbeeld Bonny, S., “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016, 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738, en Benbrook, C.M., “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. – the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe, 28 september 2012, vol. 24(1), https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24
Dit is inderdaad het geval voor glyfosaat, als vermeld in: Evaluatie door de EFSA van de bestaande maximumresidugehalten voor glyfosaat overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 396/2005, EFSA Journal 2018;16(5):5263, blz. 12, https://www.efsa.europa.eu/fr/efsajournal/pub/5263
Conclusie van de EFSA over de intercollegiale toetsing van de pesticiderisicobeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, EFSA Journal 2015;13(11):4302, blz. 3, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4302
Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
Met redenen omkleed advies over de evaluatie van de bestaande maximumresidugehalten voor glyfosaat overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 396/2005, EFSA Journal 2018; 16(5):5263, blz. 4: https://doi.org/10.2903/j.efsa.2018.5263
De opmerkingen van de lidstaten in verband met de sojabonen MON 89788 kunnen worden geraadpleegd in het vragenregister van de EFSA: http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/login?
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).
De opmerkingen van de lidstaten in verband met de sojabonen MON 89788 kunnen worden geraadpleegd in het vragenregister van de EFSA: http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/login?
Zie bijvoorbeeld de toelichting van de Commissie bij haar wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, alsook haar toelichting bij het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011.
Hij deed dit onder meer in zijn openingstoespraak in de plenaire zitting van het Europees Parlement, gevoegd bij de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014) en in zijn toespraak over de staat van de Unie in 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).
Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 182/2011 “kan” de Commissie alsnog een vergunning verlenen indien in het comité van beroep niet de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten is gevonden. Zij “moet” dit niet doen.
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
Resolutie van het Europees Parlement van 11 september 2018 over transparant en verantwoord beheer van natuurlijke hulpbronnen in ontwikkelingslanden: bossen (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0333), paragraaf 67.
Genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS-40278-9, 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en NK603 × DAS-40278-9
183k
56k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS-40278-9, 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en NK603 × DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D062828/04 – 2019/2859(RSP))
– gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS‑40278-9, 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en NK603 × DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D062828/04),
– gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,
– gezien de stemming op 12 juli 2019 van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, waarbij geen advies is geformuleerd, en gezien de stemming op 16 september 2019 van het comité van beroep, dat evenmin een advies heeft opgeleverd,
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(2),
– gezien het advies dat op 28 november 2018 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 16 januari 2019 werd gepubliceerd(3),
– gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s)(4),
– gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
A. overwegende dat Dow AgroSciences Europe (de “aanvrager”) op 11 januari 2013 namens Dow AgroSciences LLC overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag voor verlening van een vergunning heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 (de “genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen”) en subcombinaties daarvan; overwegende dat de aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;
B. overwegende dat er voor zeven subcombinaties van de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen al een vergunning is verleend of een vergunningsprocedure loopt in het kader van een andere aanvraag; overwegende dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betrekking heeft op de overige drie subcombinaties (MON 89034 x NK603 x DAS-40278-9, 1507 x NK603 x DAS-40278-9 en NK603 x DAS 40278-9);
C. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen voortkomt uit de kruising van vier genetisch gemodificeerde maislijnen en resistent is voor herbiciden die glufosinaat, glyfosaat, quizalofop en 2,4-D bevatten, en dat hij drie insectendodende eiwitten produceert (“Bt” of “Cry” -eiwitten): Cry1A.105, Cry2Ab2 en Cry1F, die toxisch zijn voor bepaalde larven van schubvleugeligen(5);
D. overwegende dat de EFSA op 28 november 2018 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 16 januari 2019 is gepubliceerd(6);
E. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 wordt bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen of diervoeders geen negatieve effecten op de menselijke gezondheid, op de diergezondheid of op het milieu mogen hebben en wordt vereist dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit alle desbetreffende bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking neemt;
F. overwegende dat de aanvrager de EFSA geen gegevens heeft verstrekt over de drie subcombinaties die binnen het toepassingsgebied van het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie vallen(7);
Opmerkingen van de lidstaten en onafhankelijk onderzoek
G. overwegende dat de lidstaten gedurende de raadplegingsperiode van drie maanden tal van kritische opmerkingen hebben ingediend bij de EFSA(8); overwegende dat in die kritische opmerkingen onder meer wordt vastgesteld dat de door de aanvrager verschafte gegevens ontoereikend zijn om een correcte risicobeoordeling te verzekeren, dat de door de EFSA uitgevoerde risicobeoordeling in haar huidige vorm niet voldoende is, aangezien de algehele veiligheid en mogelijke toxiciteit van de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen voor mens, dier en milieu niet naar behoren zijn beoordeeld, dat de EFSA geen rekening heeft gehouden met recente studies over de mogelijke toxiciteit van Bt-toxinen en dat het onmogelijk is conclusies te trekken over de gezondheidsrisico’s van genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen zonder chronische vervoederingsstudies uit te voeren om de reproductieve en orgaantoxiciteit en immuunsysteemsresponsen naar behoren te beoordelen, waarbij rekening wordt gehouden met realistische residugehalten van complementaire herbiciden en mogelijke combinatorische en cumulatieve effecten;
H. overwegende dat in onafhankelijk onderzoek(9) ook wordt geconcludeerd dat de door de EFSA uitgevoerde risicobeoordeling in haar huidige vorm onaanvaardbaar is, aangezien de algehele veiligheid en mogelijke toxiciteit van de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen niet naar behoren zijn beoordeeld;
I. overwegende dat uit onafhankelijk onderzoek blijkt dat de EFSA de resultaten van de vergelijkende analyse als uitgangspunt voor gedetailleerdere onderzoeken had moeten gebruiken, aangezien uit de analyse bleek dat er veel significante verschillen waren tussen de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen en de conventionele tegenhanger ervan, met name wanneer de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen werd behandeld met complementaire herbiciden;
J. overwegende dat in het onafhankelijk onderzoek voorts wordt geconcludeerd dat de EFSA in het licht van die significante verschillen chronische vervoederingsstudies en/of multigenerationele studies had moeten aanvragen, teneinde de reproductieve en orgaantoxiciteit en immuunsysteemsresponsen naar behoren te beoordelen, rekening houdend met het hoge gehalte aan Bt-toxinen en realistische residugehalten van complementaire herbiciden en mogelijke combinatorische en cumulatieve effecten;
Gebrek aan een passende beoordeling van residuen van herbiciden, metabolieten en cocktaileffecten
K. overwegende dat in meerdere studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een toename van het gebruik van “complementaire” herbiciden in de hand werkt, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid(10); overwegende dat er bijgevolg van moet worden uitgegaan dat de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen zal worden blootgesteld aan zowel hogere als herhaalde doses glufosinaat, glyfosaat, quizalofop en 2,4-D, met als gevolg dat een grotere hoeveelheid residuen aanwezig kan zijn in de oogst;
L. overwegende dat er nog altijd onduidelijkheid is over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat; overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat deze stof kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) in maart 2017 heeft besloten dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek (IARC), het gespecialiseerde kankeragentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie, glyfosaat in 2015 daarentegen heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens;
M. overwegende dat er, volgens de EFSA, geen toxicologische gegevens beschikbaar zijn op grond waarvan een beoordeling van de risico’s voor de consument kan worden uitgevoerd voor diverse afbraakproducten van glyfosaat die relevant zijn voor genetisch gemodificeerde glyfosaat-tolerante gewassen(11);
N. overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad(12); overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken(13);
O. overwegende dat in een recent artikel van een deskundige die betrokken is bij de ontwikkeling van genetisch gemodificeerde gewassen, de veiligheid in twijfel wordt getrokken van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn voor 2,4-D, vanwege de afbraak hiervan in cytotoxische afbraakproducten(14);
P. overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun afbraakproducten in genetisch gemodificeerde planten wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen (“EFSA-panel voor ggo’s”) valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf bepalend kan zijn voor de manier waarop complementaire herbiciden door de genetisch gemodificeerde plant worden afgebroken en voor de samenstelling en dus de toxiciteit van de afbraakproducten (metabolieten)(15);
Q. overwegende dat er vanwege specifieke landbouwpraktijken bij de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde planten ook specifieke patronen zijn op het gebied van de toepassing van herbiciden en dus ook op het gebied van de blootstelling van planten, en dat er combinatorische effecten optreden tussen de verschillende herbicideresiduen en de metabolieten ervan, die bijzondere aandacht vereisen; overwegende dat deze niet in aanmerking zijn genomen door de EFSA;
R. overwegende dat daarom niet kan worden geconcludeerd dat de consumptie van genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen of subcombinaties daarvan veilig is voor de gezondheid van mensen en dieren.;
Het ontbreken van maximumresidugehalten en daarmee samenhangende controles
S. overwegende dat op grond van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad(16), die tot doel heeft een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, specifieke maximumresidugehalten (“MRL’s”) moeten worden vastgesteld voor in derde landen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders, wanneer het gebruik van pesticiden leidt tot andere residugehalten dan die welke het gevolg zijn van de landbouwpraktijken in de Unie; overwegende dat dit inderdaad het geval is voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen die worden ingevoerd, aangezien daarbij grotere volumes herbiciden worden gebruikt dan bij niet-genetisch gemodificeerde gewassen;
T. overwegende dat, volgens een evaluatie van de EFSA uit 2018 van de bestaande MRL’s voor glyfosaat, de beschikbare gegevens met betrekking tot genetisch gemodificeerde mais met een EPSPS-modificatie echter niet toereikend waren om er MRL’s en risicobeoordelingswaarden voor glyfosaat uit af te leiden(17); overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen de EPSPS-modificatie heeft(18);
U. overwegende dat op grond van Verordening (EG) nr. 396/2005 de residuen op ingevoerde gewassen voor levensmiddelen en diervoeders van werkzame stoffen die niet zijn toegelaten voor gebruik in de Unie, zoals glufosinaat, zorgvuldig moeten worden gecontroleerd en gemonitord(19);
V. overwegende dat de lidstaten overeenkomstig het recentste gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie (voor 2020, 2021 en 2022) bij de invoer van (al dan niet genetisch gemodificeerde) mais geen verplichte metingen naar glyfosaat (of andere herbiciden) hoeven uit te voeren(20); overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen, de subcombinaties ervan of levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met deze gewassen, de MRL’s overschrijden die door de Unie moeten worden vastgesteld en gecontroleerd om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen;
Bt-eiwitten
W. overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-eiwitten een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-eiwitten wellicht adjuvans-eigenschappen hebben(21), hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen;
X. overwegende dat in een minderheidsstandpunt dat een lid van het EFSA-panel voor ggo’s heeft geformuleerd in het kader van de beoordeling van een andere genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen en de subcombinaties ervan, is opgemerkt dat weliswaar nooit onbedoelde effecten op het immuunsysteem zijn vastgesteld in een toepassing waarbij Bt-eiwitten worden uitgedrukt, maar dat deze niet konden worden waargenomen door de toxicologische studies die momenteel worden aanbevolen en uitgevoerd voor de veiligheidsbeoordeling van genetisch gemodificeerde gewassen bij de EFSA, omdat geen passende tests voor dit doel worden uitgevoerd(22);
Y. overwegende dat uit een recente studie blijkt dat de snelle toename van het behandelen van zaden met neonicotinoïden in de Verenigde Staten samenvalt met een toename van de aanplanting van genetisch gemodificeerde Bt-mais(23); overwegende dat de Unie het gebruik van drie neonicotinoïden in open lucht heeft verboden, inclusief als zaadomhulsel, wegens de impact ervan op bijen en andere bestuivers(24);
Z. overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van herbicideresiduen en de metabolieten ervan met Bt-eiwitten wordt beschouwd als een kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor ggo’s valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling;
Ondemocratische besluitvorming
AA. overwegende dat de stemming van 12 juli 2019 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat de stemming van 16 september 2019 in het comité van beroep evenmin een advies heeft opgeleverd;
AB. overwegende dat de Commissie erkent dat het problematisch is dat zij besluiten tot verlening van een vergunning voor ggo’s blijft vaststellen zonder de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten, hetgeen voor vergunningen voor producten over het geheel genomen erg uitzonderlijk is, maar wel de norm is geworden bij besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(25); overwegende dat de voorzitter van de Commissie meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze(26);
AC. overwegende dat het Europees Parlement gedurende zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) of tegen de teelt van ggo’s in de Unie (3 resoluties); overwegende dat er voor geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat de Commissie de democratische tekortkomingen erkent, maar toch vergunningen blijft verlenen voor ggo’s, ondanks het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement;
AD. overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen geen vergunning te verlenen voor ggo’s wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden(27);
1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;
2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, doordat het niet verenigbaar is met een van de doelen van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad(28) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;
3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;
4. herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dat Commissievoorstel;
5. verzoekt de Commissie ondertussen geen vergunningen voor ggo’s meer te verlenen indien door de lidstaten in het comité van beroep geen advies is uitgebracht, zowel voor gebruik in de teelt als voor gebruik als levensmiddel en diervoeder, overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 182/2011;
6. verzoekt de Commissie geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot de gezondheidsrisico’s die met de residuen verbonden zijn, uitgebreid en per geval zijn onderzocht, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen die afkomstig zijn van besproeiing van de genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden, hun metabolieten en eventuele combinatorische effecten;
7. verzoekt de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van complementaire herbiciden en de residuen daarvan volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, ongeacht of het genetisch gemodificeerde gewas bestemd is voor teelt in de Unie of bedoeld is voor de invoer in de Unie voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;
8. verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een werkzame stof van een herbicide die niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie;
9. verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor subcombinaties met transformanten met gestapelde genen, tenzij de subcombinaties grondig zijn geëvalueerd door de EFSA op basis van door de aanvrager ingediende volledige gegevens;
10. is meer bepaald van mening dat de goedkeuring van variëteiten waarvoor geen veiligheidsgegevens zijn verstrekt of die nog niet eens zijn getest of gecreëerd, in strijd is met de beginselen van de algemene levensmiddelenwetgeving, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 178/2002;
11. verzoekt de EFSA verder te gaan met de ontwikkeling en systematisch gebruik te maken van methoden om de onbedoelde gevolgen van transformanten met gestapelde genen te identificeren, onder meer wat de adjuvans-eigenschappen van Bt-toxinen betreft;
12. dringt er bij de Commissie op aan om de verplichtingen van de Unie uit hoofde van internationale overeenkomsten als de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN te beschouwen als “relevante bepalingen” van het Unierecht en/of “ter zake dienende factoren” als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1829/2003, en er een passend gewicht aan te geven, alsook om te communiceren over de wijze waarop hiermee rekening is gehouden in de besluitvorming;
13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
“Scientific opinion on the Assessment of genetically modified maize MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS‐40278‐9 and subcombinations independently of their origin for food and feed uses, import and processing, under Regulation (EC) No 1829‐2003 (application EFSA‐GMO‐NL‐2013‐112)”, EFSA Journal 2019; 17(1):5522, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2019.5522
––– Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Europees Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement in zijn negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0028);resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0029);resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0030).
“Scientific opinion on the Assessment of genetically modified maize MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS‐40278‐9 and subcombinations independently of their origin for food and feed uses, import and processing, under Regulation (EC) No 1829‐2003 (application EFSA‐GMO‐NL‐2013‐112)”, EFSA Journal 2019; 17(1):5522, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2019.5522
De opmerkingen van de lidstaten in verband met de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen kunnen worden geraadpleegd in het vragenregister van de EFSA: http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/login?
Zie bijvoorbeeld Bonny, S.: “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016, 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738, en Benbrook, C.M.: “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. – the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe, 28 september 2012, vol. 24(1), https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24
“Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance glyphosate”, EFSA Journal 2015; 13(11):4302, blz. 3, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4302
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
Dit is inderdaad het geval voor glyfosaat, zoals de EFSA vermeldt in “Review of the existing maximum residue levels for glyphosate according to Article 12 of Regulation (EC) No 396/2005”, EFSA Journal 2018, 16(5):5263, blz. 12, https://www.efsa.europa.eu/fr/efsajournal/pub/5263
Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1). Zie overweging 26.
“Reasoned Opinion on the review of the existing maximum residue levels for glyphosate according to Article 12 of Regulation (EC) No 396/2005”, EFSA Journal 2018, 16(5):5263, blz. 4: https://doi.org/10.2903/j.efsa.2018.5263
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/533 van de Commissie van 28 maart 2019 inzake een in 2020, 2021 en 2022 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie tot naleving van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan bestrijdingsmiddelenresiduen in en op levensmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong (PB L 88 van 29.3.2019, blz. 28).
Voor een overzicht zie Rubio Infante, N. & Moreno-Fierros, L.: “An overview of the safety and biological effects of Bacillus thuringiensis Cry toxins in mammals”, Journal of Applied Toxicology, mei 2016, 36(5), blz. 630-648. http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/jat.3252/full
Aanvraag EFSA-GMO-DE-2010-86 (mais Bt11 x MIR162 x 1507 x GA21 en drie subcombinaties ongeacht hun oorsprong), minderheidsstandpunt van J.M. Wal, lid van het EFSA-panel voor ggo’s, EFSA Journal 2018, 16(7):5309, blz. 34. https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2018.5309
“Large-Scale Deployment of Seed Treatments Has Driven Rapid Increase in Use of Neonicotinoid Insecticides and Preemptive Pest Management in U.S. Field Crops”, Douglas, M.R., en Tooker, J.F., Environmental Science & Technology 2015, 49, 8, 5088-5097, publicatiedatum op het internet: 20 maart 2015, https://pubs.acs.org/doi/10.1021/es506141g
Zie bijvoorbeeld de toelichting van de Commissie bij haar wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, alsook haar toelichting bij het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011.
Zie bijvoorbeeld de openingstoespraak van de voorzitter van de Commissie in de plenaire zitting van het Europees Parlement, gevoegd bij de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014), of de State of the Union-toespraak van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).
Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 182/2011 “kan” de Commissie de vergunning alsnog verlenen indien in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten is gevonden. Zij “moet” dit niet doen.
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
Genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde mais die twee, drie, vier of vijf van de afzonderlijke transformatiestappen Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21 combineert
179k
55k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie, vier of vijf van de “events” Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D063846/02 – 2019/2860(RSP))
– gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie, vier of vijf van de “events” Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D063846/02),
– gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,
– gezien de stemming van 16 september 2019 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 11 oktober 2019 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd,
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(2),
– gezien het advies dat op 27 februari 2019 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 5 april 2019 werd gepubliceerd(3),
– gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”)(4),
– gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
A. overwegende dat Syngenta Crop Protection AG (hierna “de aanvrager” genoemd) op 16 december 2011 een aanvraag heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoerders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 (hierna “de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen” genoemd) en bepaalde subcombinaties, overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat de aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;
B. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen voortkomt uit de kruising van zes genetisch gemodificeerde maislijnen en tolerant is voor herbiciden die glufosinaat en glyfosaat bevatten, en dat hij zes insectendodende eiwitten produceert (“Bt” of “Cry”-eiwitten): Cry1Ab, Vip3Aa20, mCry3A, Cry1F en eCry3.1Ab, die toxisch zijn voor de larven van bepaalde schubvleugeligen of schildvleugeligen(5);
C. overwegende dat er al een vergunning is verleend voor 22 subcombinaties van de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen; overwegende dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betrekking heeft op de overige 34 subcombinaties(6);
D. overwegende dat de EFSA op 27 februari 2019 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 5 april 2019 is gepubliceerd(7);
E. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 wordt bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen of diervoeders geen negatieve effecten op de menselijke gezondheid, op de diergezondheid of op het milieu mogen hebben en wordt vereist dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit alle desbetreffende bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking neemt;
Opmerkingen van de lidstaten en aanvullende punten
F. overwegende dat de lidstaten gedurende de raadplegingsperiode van drie maanden tal van kritische opmerkingen hebben ingediend bij de EFSA(8); overwegende dat in deze kritische opmerkingen onder meer wordt gesteld dat met de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen geen onderzoek is gedaan naar de toxiciteit van de gehele plant, dat er niet specifiek is getest op mogelijke combinatorische effecten van alle transgenen die de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen bevat, dat er nog steeds onzekerheden zijn over de effecten van Cry-toxinen op zoogdieren en mensen, dat de vergelijkende evaluatie geen bewijs levert voor de veiligheid, dat het monitoringplan niet waarborgt dat de relevante informatie wordt verzameld en niet voldoet aan Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad(9) en dat de mogelijkheid van interactie tussen de residuen van herbiciden en de metabolieten daarvan niet is onderzocht en de niveaus ervan niet zijn gemeten;
G. overwegende dat in een onafhankelijke studie(10) onder meer wordt geconcludeerd dat de toxicologische beoordeling die door de EFSA is verricht niet acceptabel is omdat de veiligheid van het gewas voor invoer niet is aangetoond, dat niet gezegd kan worden dat de beoordeling voldoet aan de vereisten voor het beoordelen van de risico’s voor het menselijk immuunsysteem en dat de beoordeling van de milieurisico’s niet overtuigend is;
H. overwegende dat de aanvrager voor slechts drie van de 34 door EFSA onderzochte subcombinaties studies heeft aangeleverd(11); overwegende dat door de aanvrager geen gegevens zijn verstrekt voor de overige 31 subcombinaties;
Gebrek aan een passende beoordeling van residuen van herbiciden, metabolieten en cocktaileffecten
I. overwegende dat in meerdere studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een toename van het gebruik van “complementaire” herbiciden in de hand werkt, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid(12); overwegende dat er bijgevolg van moet worden uitgegaan dat de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen zal worden blootgesteld aan zowel hogere als herhaalde doses glufosinaat en glyfosaat, met als gevolg dat een grotere hoeveelheid residuen aanwezig kan zijn in de oogst;
J. overwegende dat er nog altijd onduidelijkheid is over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat; overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat deze stof kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek (IARC), het gespecialiseerde kankeragentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie, daarentegen glyfosaat in 2015 heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens;
K. overwegende dat er volgens de EFSA geen toxicologische gegevens beschikbaar zijn op grond waarvan een beoordeling van de risico’s voor de consument kan worden uitgevoerd voor diverse afbraakproducten van glyfosaat die relevant zijn voor glyfosaattolerante genetisch gemodificeerde gewassen(13);
L. overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad(14); overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken(15);
M. overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun afbraakproducten in genetisch gemodificeerde planten wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen (“EFSA-panel voor ggo’s”) valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf bepalend kan zijn voor de manier waarop complementaire herbiciden door de genetisch gemodificeerde plant worden afgebroken en voor de samenstelling en dus de toxiciteit van de afbraakproducten (metabolieten)(16);
N. overwegende dat er vanwege de specifieke landbouwpraktijken bij de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen specifieke patronen zijn wat betreft de toepassingen, blootstelling en het voorkomen van specifieke metabolieten en het ontstaan van combinatorische effecten die bijzondere aandacht vereisen; overwegende dat deze niet in aanmerking zijn genomen door de EFSA;
O. overwegende dat daarom niet kan worden geconcludeerd dat de consumptie van genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen of subcombinaties daarvan veilig is voor de gezondheid van mensen en dieren.;
Het ontbreken van maximumresidugehalten en daarmee samenhangende controles
P. overwegende dat op grond van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad(17), die tot doel heeft een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, specifieke maximumresidugehalten moeten worden vastgesteld voor in derde landen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders, wanneer het gebruik van bestrijdingsmiddelen resulteert in residugehalten die afwijken van die welke het gevolg zijn van de landbouwpraktijken in de Unie; overwegende dat dit inderdaad het geval is voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen die worden ingevoerd, aangezien daarbij grotere volumes herbiciden worden gebruikt dan bij niet-genetisch gemodificeerde gewassen;
Q. overwegende dat, volgens een evaluatie van de EFSA uit 2018 van de bestaande maximumresidugehalten voor glyfosaat, de beschikbare gegevens met betrekking tot genetisch gemodificeerde mais met een EPSPS-modificatie echter niet toereikend waren om er maximumresidugehalten en risicobeoordelingswaarden voor glyfosaat uit af te leiden(18); overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen de EPSPS-modificatie heeft(19);
R. overwegende dat op grond van Verordening (EG) nr. 396/2005 de residuen op ingevoerde gewassen voor levensmiddelen en diervoeders van werkzame stoffen die niet zijn toegelaten voor gebruik in de Unie, zoals glufosinaat, zorgvuldig moeten worden gecontroleerd en gemonitord(20);
S. overwegende dat de lidstaten overeenkomstig het recentste gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie (voor 2020, 2021 en 2022) bij de invoer van (al dan niet genetisch gemodificeerde) mais geen verplichte metingen naar glyfosaat en glufosinaat hoeven uit te voeren(21); overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen, de subcombinaties ervan of levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met deze gewassen, de maximumresidugehalten overschrijden die door de Unie moeten worden vastgesteld en gecontroleerd om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen;
Bt-eiwitten
T. overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-eiwitten een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-eiwitten wellicht adjuvans-eigenschappen hebben(22), hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen;
U. overwegende dat in een minderheidsstandpunt dat een lid van het EFSA-panel voor ggo’s heeft geformuleerd in het kader van de beoordeling van een andere genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen en de subcombinaties ervan, is opgemerkt dat weliswaar nooit onbedoelde effecten op het immuunsysteem zijn vastgesteld in een toepassing waarbij Bt-eiwitten worden uitgedrukt, maar dat deze niet konden worden waargenomen door de toxicologische studies die momenteel worden aanbevolen en uitgevoerd voor de veiligheidsbeoordeling van genetisch gemodificeerde gewassen bij de EFSA, omdat geen passende tests voor dit doel worden uitgevoerd(23);
V. overwegende dat uit een recente studie blijkt dat een snelle toename van het behandelen van zaden met neonicotinoïden in de Verenigde Staten samenvalt met een toename van de aanplanting van genetisch gemodificeerde Bt-maïs(24); overwegende dat de Unie het gebruik van drie neonicotinoïden in open lucht heeft verboden, inclusief als zaadomhulsel, wegens de impact ervan op bijen en andere bestuivers(25);
W. overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-eiwitten wordt beschouwd als kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor ggo’s valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling;
Ondemocratische besluitvorming
X. overwegende dat de stemming van 16 september 2019 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat de stemming van 11 oktober 2019 in het comité van beroep evenmin een advies heeft opgeleverd;
Y. overwegende dat de Commissie het feit dat vergunningsbesluiten voor ggo’s nog steeds worden goedgekeurd door de Commissie zonder de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten – hetgeen voor productautorisaties als geheel eerder uitzonderlijk is, maar de norm is geworden voor de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders – als problematisch erkent(26); overwegende dat de voorzitter van de Commissie meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze(27);
Z. overwegende dat het Europees Parlement gedurende zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) of tegen de teelt van ggo’s in de Unie (3 resoluties); overwegende dat er voor geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat de Commissie enerzijds de democratische tekortkomingen erkent, maar toch vergunningen blijft verlenen voor ggo’s, ondanks het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement;
AA. overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen geen vergunning te verlenen voor ggo’s wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden(28);
1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;
2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, doordat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad(29) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;
3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;
4. herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dit voorstel van de Commissie;
5. verzoekt de Commissie ondertussen geen vergunningen voor ggo’s meer te verlenen indien in het comité van beroep geen advies wordt geformuleerd door de lidstaten, of het nu om teelt of gebruik in levensmiddelen en diervoeders gaat, in overeenstemming met artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 182/2011;
6. verzoekt de Commissie geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot uitgebreid en per geval is onderzocht welke gezondheidsrisico’s de residuen met zich meebrengen, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen afkomstig van besproeiing van de genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden, de metabolieten hiervan en eventuele combinatorische effecten;
7. verzoekt de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van complementaire herbiciden en de residuen daarvan volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, ongeacht of het genetisch gemodificeerde gewas bestemd is voor teelt in de Unie of bedoeld is voor de invoer in de Unie voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;
8. verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een werkzame stof van een herbicide die niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie;
9. verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor subcombinaties van transformanten met gestapelde genen, tenzij de subcombinaties grondig zijn geëvalueerd door de EFSA op basis van door de aanvrager ingediende volledige gegevens;
10. is meer bepaald van mening dat de goedkeuring van variëteiten waarvoor geen veiligheidsgegevens zijn verstrekt of die nog niet eens zijn getest of gecreëerd, in strijd is met de beginselen van de algemene levensmiddelenwetgeving, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 178/2002;
11. verzoekt de EFSA verder te gaan met de ontwikkeling en systematisch gebruik te maken van methoden om de onbedoelde gevolgen van transformanten met gestapelde genen te identificeren, onder meer wat de adjuvans-eigenschappen van Bt-toxinen betreft;
12. dringt er bij de Commissie op aan om de verplichtingen van de Unie uit hoofde van internationale overeenkomsten als de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de VN-duurzameontwikkelingsdoelstellingen te beschouwen als “relevante bepalingen” van het Unierecht en/of “ter zake dienende factoren” als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1829/2003, en er een passend gewicht aan te geven, alsook om te communiceren over de wijze waarop hiermee rekening is gehouden in de besluitvorming;
13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Wetenschappelijk advies inzake de beoordeling van de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en subcombinaties in levensmiddelen en diervoeders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA‐GMO‐DE‐2011‐103), EFSA Journal 2019; 17(4):5635, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5635
––– Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Europees Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement tijdens de negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0028);resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0029);resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0030).
Wetenschappelijk advies inzake de beoordeling van de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en subcombinaties in levensmiddelen en diervoeders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA‐GMO‐DE‐2011‐103), EFSA Journal 2019; 17(4):5635,https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5635
De opmerkingen van de lidstaten in verband met de genetisch gemodificeerde mais met transformanten met gestapelde genen kunnen worden geraadpleegd in het vragenregister van de EFSA: http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/login?
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).
Zie bijvoorbeeld Bonny, S.: “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016, 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738, en Benbrook, C.M., “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. – the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe, 28 september 2012, vol. 24(1), https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24
Conclusie van de EFSA over de intercollegiale toetsing van de pesticiderisicobeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, EFSA Journal, 2015, 13(11):4302, blz. 3,https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4302
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
Dit is inderdaad het geval voor glyfosaat, zoals de EFSA vermeldt in “Review of the existing maximum residue levels for glyphosate according to Article 12 of Regulation (EC) No 396/2005”, EFSA Journal 2018;16(5):5263, blz. 12, https://www.efsa.europa.eu/fr/efsajournal/pub/5263
Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1). Zie overweging 26.
Met redenen omkleed advies over de evaluatie van de bestaande maximumresidugehalten voor glyfosaat overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 396/2005, EFSA Journal 2018; 16(5):5263, blz. 4. https://doi.org/10.2903/j.efsa.2018.5263
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/533 van de Commissie van 28 maart 2019 inzake een in 2020, 2021 en 2022 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie tot naleving van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan bestrijdingsmiddelenresiduen in en op levensmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong (PB L 88 van 29.3.2019, blz. 28).
Voor een overzicht zie Rubio-Infante, N. & Moreno-Fierros, L.: “An overview of the safety and biological effects of Bacillus thuringiensis Cry toxins in mammals”, Journal of Applied Toxicology, mei 2016, 36(5), blz. 630-648. http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/jat.3252/full
Aanvraag EFSA-GMO-DE-2010-86 (mais Bt11 x3 MIR162 x3 1507 x3 GA21 en drie subcombinaties ongeacht hun oorsprong), minderheidsstandpunt van J.M. Wal, lid van het EFSA-panel voor ggo’s, EFSA Journal 2018; 16(7):5309, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2018.5309, blz. 34.
“Large-Scale Deployment of Seed Treatments Has Driven Rapid Increase in Use of Neonicotinoid Insecticides and Preemptive Pest Management in U.S. Field Crops”, Douglas, M.R., en Tooker, J.F., Environmental Science and Technology 2015, 49, 8, 5088-5097, publicatiedatum op het internet: 20 maart 2015, https://pubs.acs.org/doi/10.1021/es506141g
Zie bijvoorbeeld de toelichting van de Commissie bij haar wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, alsook haar toelichting bij het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011.
Zie bijvoorbeeld de openingstoespraak van de voorzitter van de Commissie in de plenaire zitting van het Europees Parlement, gevoegd bij de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014), of de State of the Union-toespraak van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).
Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 182/2011 “kan” de Commissie de vergunning alsnog verlenen indien in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten is gevonden. Zij “moet” dit niet doen.
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
Criminalisering van seksuele voorlichting in Polen
138k
48k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over de criminalisering van seksuele voorlichting in Polen (2019/2891(RSP))
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,
– gezien de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties,
– gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), dat op 11 mei 2011 ter ondertekening werd opengesteld,
– gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote) van 25 oktober 2007,
– gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) van 18 december 1979,
– gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”),
– gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking, die op 15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie werden aangenomen, en de latere slotdocumenten van de bijzondere zittingen van de Verenigde Naties Peking +5 (2000), Peking +15 (2010) en Peking +20 (2015),
– gezien de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling van 1994 in Caïro en het bijbehorende actieprogramma,
– gezien de internationale technische richtsnoeren inzake seksuele voorlichting van de Unesco van 2018,
– gezien de praktische richtsnoeren inzake uitgebreide seksuele voorlichting van het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA) van 2014,
– gezien de normen voor seksuele voorlichting in Europa die het Regionaal Bureau voor Europa van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Duitse Federale Centrum voor Gezondheidsvoorlichting hebben ontwikkeld,
– gezien het verslag van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa van 4 december 2017 over de seksuele en reproductieve gezondheid van vrouwen en de daarmee verbonden rechten in Europa,
– gezien de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 20 juni 2017 in de zaak Bayev e.a. tegen Rusland,
– gezien Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie(1), en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie(2),
– gezien het door het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie (FRA) gepubliceerde onderzoek “European Union lesbian, gay, bisexual and transgender survey” van 2019,
– gezien zijn eerdere resoluties over Polen en met name zijn resolutie van 15 november 2017 over rechtsstaat en democratie in Polen: stand van zaken(3),
– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid van 10 juli 2017 over haar werkbezoek aan Polen van 22 t/m 24 mei 2017,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 3 december 2018 na een naar Polen gestuurde ad-hocdelegatie in verband met de situatie van de rechtsstaat (19 t/m 21 september 2018),
– gezien zijn resolutie van 13 februari 2019 over verslechteringen op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU(4),
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het initiatief “Stop pedofilie” op 17 juli 2019 bij de Sejm een burgerinitiatief heeft ingediend om artikel 200b van het Poolse Strafwetboek te doen wijzigen;
B. overwegende dat de Sejm op 15 oktober 2019, na de parlementsverkiezingen en de hervatting van een geschorste parlementaire zitting, het desbetreffende wetsvoorstel in eerste lezing heeft behandeld en op 16 oktober 2019 een voorstel tot verwerping van het wetsvoorstel heeft weggestemd; overwegende dat de behandeling van het wetsvoorstel naar verwachting zal worden voortgezet na de openingszitting van de nieuw gekozen Sejm op 12 november 2019;
C. overwegende dat het wetsvoorstel ogenschijnlijk neerkomt op een wijziging van de bestaande wetgeving om pedofilie te voorkomen en aan te pakken; overwegende dat het alarmerend, misplaatst en nadelig is uitgebreide seksuele voorlichting van jongeren gelijk te stellen met het bevorderen van pedofilie;
D. overwegende dat de nieuwe bepalingen van het wetsvoorstel inhouden dat al wie seks bij jongeren openlijk bevordert of goedkeurt, tot twee jaar gevangenisstraf kan oplopen;
E. overwegende dat deze bepalingen ook gelden wanneer massacommunicatie wordt gebruikt om geslachtsverkeer en andere seksuele activiteit bij jongeren te bevorderen of goed te keuren, alsook in een professionele context op het vlak van onderwijs voor, opvang en verzorging van of voogdij over minderjarigen, waarop tot drie jaar gevangenisstraf kan staan; overwegende dat er voorstellen zijn gedaan om deze straf tot vijf jaar op te trekken;
F. overwegende dat het verstrekken van uitgebreide seksuele voorlichting aan minderjarigen hierdoor daadwerkelijk strafbaar zou worden, onder het mom van het voorkomen van pedofilie, wat onder meer gevolgen zou hebben voor opvoeders, activisten, zorgverleners, psychologen, uitgevers en journalisten en zelfs ouders of wettelijke voogden;
G. overwegende dat het grondwettelijke evenredigheidsbeginsel inhoudt dat wetgevers geen ongebreidelde discretionaire bevoegdheid hebben om strafrechtelijke bepalingen vast te stellen en dat het strafrecht slechts als laatste redmiddel (ultima ratio) mag worden gebruikt; overwegende dat dit wetsvoorstel in strijd zou zijn met dat beginsel;
H. overwegende dat Polen het Verdrag van Istanbul, het Verdrag van Lanzarote, het CEDAW en het Verdrag inzake de rechten van het kind heeft geratificeerd en krachtens het internationaal recht inzake de mensenrechten verplicht is toegang te verlenen tot uitgebreide seksuele opvoeding en voorlichting, ook over de risico’s van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, en genderstereotypen in de samenleving ter discussie te stellen;
I. overwegende dat het in 20 lidstaten al verplicht is enige vorm van seksuele voorlichting en gezondheidsonderricht te verstrekken; overwegende dat sommige lidstaten, waaronder Polen, zich niet houden aan de door de WHO ontwikkelde normen voor seksuele voorlichting in Europa;
J. overwegende dat uitgebreide seksuele voorlichting een in het leerplan vervat proces van onderwijzen en leren over de cognitieve, emotionele, fysieke en sociale aspecten van seksualiteit is en tot doel heeft kinderen en jongeren toe te rusten met kennis, vaardigheden, attitudes en waarden waarmee zij hun gezondheid, welzijn en waardigheid kunnen beschermen; overwegende dat uitgebreide seksuele voorlichting kinderen en jongeren in staat zou stellen respectvolle sociale en seksuele betrekkingen aan te knopen, daarbij voor ogen houdend hoe hun keuzes van invloed zijn op hun eigen welzijn en dat van anderen; overwegende dat kinderen en jongeren hierdoor ook hun rechten zouden gaan inzien en die in hun verdere leven zouden leren beschermen;
K. overwegende dat het verstrekken van uitgebreide seksuele voorlichting een van de belangrijkste instrumenten is om de toezeggingen naar aanleiding van de 25e verjaardag van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD25) na te komen, namelijk volledige voorziening in de behoefte aan gezinsplanning, volledige uitbanning van vermijdbare moedersterfte, en volledige uitbanning van gendergerelateerd geweld en schadelijke praktijken ten aanzien van vrouwen, meisjes en jongeren;
L. overwegende dat, volgens het Handvest, het EVRM en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de seksuele en reproductieve gezondheid van vrouwen verband houdt met diverse mensenrechten, inclusief het recht op leven en waardigheid, de vrijheid om niet te worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling, het recht op toegang tot gezondheidszorg, het recht op privacy, het recht op onderwijs en het verbod op discriminatie, zoals tevens verwoord in de Poolse grondwet;
M. overwegende dat het wetsvoorstel kan worden beschouwd als een zoveelste poging de jongste jaren om seksuele en reproductieve rechten in Polen in te perken; overwegende dat de poging om het recht op abortus verder te beperken in 2018 spaak liep als gevolg van massaal verzet van Poolse burgers tijdens de “zwarte vrijdag”-marsen;
N. overwegende dat het EHRM erop heeft gewezen dat autoriteiten bij heikele kwesties zoals openbare discussies over seksuele voorlichting, waarbij de zienswijzen van ouders, het onderwijsbeleid en het recht van derden op vrije meningsuiting met elkaar in evenwicht moeten worden gebracht, geen andere keuze hebben dan hun toevlucht te nemen tot de criteria van objectiviteit, pluralisme, wetenschappelijke juistheid en, ten slotte, het nut van een bepaald soort informatie voor jongeren;
O. overwegende dat veel kinderen en tieners hun eerste informatie over intieme relaties halen uit pornografie, met name online, en uit tegenstrijdige uitspraken van leeftijdsgenoten; overwegende dat seksuele voorlichting in deze context nog belangrijker wordt om jongeren de instrumenten te verschaffen die zij nodig hebben om veilig het internet en sociale media te gebruiken en niet ten prooi te vallen aan kinderlokking, om hen te helpen plaatsen wat ze hebben gezien, om op feiten gebaseerde informatie te onderscheiden en om genderstereotypen en seksisme te herkennen;
P. overwegende dat minderjarigen, naast een gebrek aan kennis, moeilijkheden kunnen ondervinden om toegang te krijgen tot anticonceptie, waaronder restrictieve wetten en beleidsmaatregelen inzake de verstrekking van voorbehoedsmiddelen; overwegende dat zelfs wanneer adolescenten voorbehoedsmiddelen kunnen verkrijgen, zij mogelijk de stap niet durven te zetten als gevolg van het stigma dat rust op seksuele activiteit buiten het huwelijk en/of op het gebruik van voorbehoedsmiddelen, uit angst voor bijwerkingen of wegens een gebrek aan kennis over het correcte gebruik van voorbehoedsmiddelen; overwegende dat tieners krachtens het Poolse recht inzake seksuele meerderjarigheid vanaf de leeftijd van 15 jaar met seksuele handelingen mogen instemmen; overwegende dat zij nog steeds de toestemming van hun voogd nodig hebben om voorbehoedsmiddelen voorgeschreven te krijgen;
Q. overwegende dat seksueel geweld wijdverbreid is, met name minderjarigen treft en moet worden uitgebannen; overwegende dat tienerzwangerschappen een groot maatschappelijk probleem blijven en tot moeder- en kindersterfte kunnen bijdragen; overwegende dat uitgebreide seksuele voorlichting genderstereotypen helpt te doorbreken en gendergerelateerd geweld helpt te voorkomen;
1. wijst erop dat seksuele gezondheid van fundamenteel belang is voor de algehele gezondheid en het algehele welzijn van personen, stellen en gezinnen en voor de maatschappelijke en economische ontwikkeling van gemeenschappen en landen, en dat de toegang tot gezondheid, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid, een mensenrecht is;
2. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de uiterst vage, brede en buitensporige bepalingen in het wetsvoorstel, dat er de facto op gericht is het geven van seksuele voorlichting aan minderjarigen strafbaar te stellen en waarbij iedereen en met name seksuele voorlichters, met inbegrip van leerkrachten, zorgverleners, auteurs, uitgevers, maatschappelijke organisaties, journalisten en ouders of wettelijke voogden, tot drie jaar gevangenisstraf boven het hoofd hangt voor lesgeven over menselijke seksualiteit, gezondheid en intieme relaties; blijft bezorgd dat dit wetsvoorstel voorlichters dreigt af te schrikken en dat een van de grootste hinderpalen voor seksuele voorlichting erin bestaat dat voorlichters niet worden ondersteund;
3. herhaalt met klem dat toegang tot uitgebreide en op leeftijd afgestemde informatie over seks en seksualiteit en toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg, met inbegrip van seksuele voorlichting, gezinsplanning, voorbehoedsmiddelen en veilige en legale abortus, van essentieel belang is om een positieve en respectvolle benadering van seksualiteit en seksuele relaties tot stand te brengen, naast de mogelijkheid om veilige seksuele ervaringen te hebben, vrij van dwang, discriminatie en geweld; spoort alle lidstaten ertoe aan uitgebreide, op leeftijd afgestemde seksuele en relationele voorlichting voor jongeren op school in te voeren;
4. wijst erop dat dergelijke voorlichting deel van het onderwijsprogramma moet uitmaken om te voldoen aan de WHO-normen inzake voorlichting en bescherming van jongeren in Europa; stelt dat dergelijke voorlichting onderwerpen zoals seksuele gerichtheid en genderidentiteit, seksuele expressie, relaties en uitdrukkelijke toestemming moet omvatten, alsook informatie over negatieve gevolgen of aspecten zoals seksueel overdraagbare aandoeningen (soa's) en hiv, onbedoelde zwangerschap, seksueel geweld en schadelijke praktijken zoals kinderlokking en vrouwelijke genitale verminking;
5. wijst erop dat voorlichting niet alleen een grondrecht op zich is maar ook een basisvoorwaarde om andere grondrechten en fundamentele vrijheden te kunnen genieten zoals gewaarborgd bij artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), de Poolse grondwet en het Handvest; benadrukt dat een gebrek aan informatie en voorlichting over seks en seksualiteit jongeren niet beschermt maar hun veiligheid en welzijn veeleer in gevaar brengt doordat ze kwetsbaarder zijn en minder toegerust om seksuele uitbuiting, misbruik en geweld te onderkennen, met inbegrip van huiselijk geweld en vormen van misbruik op internet zoals cybergeweld, cyberpesten en wraakporno; is van mening dat uitgebreide seksuele voorlichting ook een positieve invloed uitoefent op gendergelijkheid doordat zij schadelijke gendernormen en houdingen tegenover gendergerelateerd geweld kan bijstellen, huiselijk geweld en seksuele dwang helpt te voorkomen, de stilte rond seksueel geweld, seksuele uitbuiting of seksueel misbruik doorbreekt en jongeren in staat stelt hulp te zoeken;
6. benadrukt het belang van gezondheids- en seksuele voorlichting, met name voor meisjes en jonge LGBTI's, die bijzonder sterk onder onrechtvaardige gendernormen te lijden hebben; benadrukt dat jongeren bij dergelijke voorlichting ook moeten worden onderwezen over relaties op basis van gendergelijkheid, toestemming en wederzijds respect, teneinde genderstereotypen, homofobie, transfobie en gendergerelateerd geweld te voorkomen en tegen te gaan; merkt op dat seksuele voorlichting niet leidt tot seksuele activiteit op jongere leeftijd;
7. wijst erop dat artikel 23 van Richtlijn 2011/93/EU de lidstaten, inclusief Polen, voorschrijft samen met relevante organisaties uit het maatschappelijk middenveld passende maatregelen te nemen om het bewustzijn te vergroten en het risico dat kinderen slachtoffer worden van seksueel misbruik of seksuele uitbuiting, te beperken;
8. erkent dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt bij het verstrekken van seksuele voorlichting; dringt erop aan dat aan de betrokken organisaties adequate middelen ter beschikking worden gesteld via verschillende financieringsinstrumenten op EU-niveau, zoals het programma Rechten en waarden binnen het meerjarig financieel kader 2021-2027 en andere EU-proefprojecten die op dit vlak een effect zouden kunnen hebben;
9. veroordeelt de recente ontwikkelingen in Polen die erop gericht zijn verkeerde informatie te verspreiden en seksuele voorlichting te stigmatiseren en te verbieden, en met name de harde, ongepaste en onjuiste inhoud van de motivering van het wetsvoorstel; verzoekt het Poolse parlement het wetsvoorstel niet aan te nemen en ervoor te zorgen dat jongeren toegang hebben tot uitgebreide seksuele voorlichting en dat de verstrekkers van deze voorlichting en informatie daarbij feitelijk en objectief worden ondersteund;
10. verzoekt de Raad deze kwestie en andere vermeende schendingen van de grondrechten in Polen te behandelen in het kader van de lopende hoorzittingen over de situatie in Polen, overeenkomstig artikel 7, lid 1, VEU;
11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, aan de president, de regering en het parlement van Polen, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.