– gezien de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel,
– gezien artikel 14 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien de interinstitutionele afkondiging van de Europese pijler van sociale rechten(1),
– gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 over de totstandbrenging van de Europese onderwijsruimte tegen 2025 (COM(2020)0625),
– gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020, getiteld “Actieplan Voor Digitaal Onderwijs 2021-2027: Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk” (COM(2020)0624),
– gezien de mededeling van de Commissie van 1 juli 2020 getiteld “Europese vaardighedenagenda voor duurzame concurrentiekracht, sociale rechtvaardigheid en veerkracht” (COM(2020)0274),
– gezien de mededeling van de Commissie van 17 januari 2018 over het actieplan voor digitaal onderwijs (COM(2018)0022),
– gezien de mededeling van de Commissie van 14 november 2017 getiteld “De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur” (COM(2017)0673),
– gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden(2),
– gezien zijn resolutie van 11 december 2018 over onderwijs in het digitale tijdperk: uitdagingen, kansen en lessen voor de ontwikkeling van EU-beleid(3),
– gezien zijn resolutie van 12 juni 2018 over de modernisering van het onderwijs in de EU(4),
– gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over de toekomst van het Europese onderwijs in de context van COVID-19 (O-000052/2020 – B9-0020/2020 en O-000053/2020 – B9-0021/2020),
– gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie cultuur en onderwijs,
A. overwegende dat, in overeenstemming met de Europese pijler van sociale rechten, de toegang tot hoogwaardig en inclusief onderwijs en levenslang leren een fundamenteel mensenrecht is dat essentieel is voor de verwerving en het op peil houden van vaardigheden, een volwaardige en actieve deelname aan de samenleving en een doeltreffende toegang tot een arbeidsmarkt in ontwikkeling;
B. overwegende dat volgens de Unesco bijna 1,6 miljard lerenden in meer dan 190 landen – 94 % van de lerende wereldbevolking – getroffen werden door de sluiting van onderwijs- en opleidingsinstellingen op het hoogtepunt van de COVID-19-crisis; overwegende dat meer dan 60 % van de lerenden wereldwijd nog altijd de gevolgen ervan ondervindt; overwegende dat minder dan 25 % van de lagelonenlanden een vorm van leren op afstand hebben aangeboden; overwegende dat de toegang tot digitaal onderwijs in de meest ontwikkelde landen rond de 90 % lag, en dat bijgevolg nog altijd 10 % van de leerlingen werd buitengesloten(5);
C. overwegende dat er nog steeds grote verschillen bestaan tussen de lidstaten en dat in sommige lidstaten tot 32 % van de leerlingen enkele maanden geen toegang had tot onderwijs; overwegende dat dit gebrek aan toegang verband hield met het ontbreken van digitale apparatuur, ontoereikende digitale vaardigheden of reeds bestaande achterstanden; overwegende dat de lerenden die wel toegang hadden tot digitaal onderwijs het vaak moesten stellen zonder de steun van leraren, medelerenden of het thuisfront en dat hun situatie thuis soms instabiel was;
D. overwegende dat de COVID-19-pandemie de onderwijs- en opleidingsstelsels wereldwijd misschien wel meer dan ooit heeft ontwricht, waardoor een gehele generatie studenten scholing dreigde mis te lopen en tientallen jaren aan vooruitgang verloren zouden kunnen gaan; overwegende dat dit leerverlies waarschijnlijk tot een verlaging van de inkomens van die generatie zal leiden en daarnaast mogelijk zijn weerslag zal hebben op de groei van de arbeidsproductiviteit en het concurrentievermogen van de Unie als geheel; overwegende dat voor dezelfde generatie geldt dat de arbeidsmarkt die zij betreden zwaar getroffen is door de economische crisis die de COVID-19-pandemie heeft veroorzaakt;
E. overwegende dat onderwijsinstellingen een veel bredere sociale en begeleidende rol hebben en de lichamelijke en geestelijke gezondheid van lerenden ondersteunen; overwegende dat het ontbreken van directe interactie tussen leraren en leerlingen vaak een weerslag blijkt te hebben op het welzijn en de geestelijke gezondheid van lerenden; overwegende dat de pandemie eens te meer duidelijk heeft gemaakt dat leraren een cruciale rol spelen in het onderwijs en de samenleving; overwegende dat leraren en overig onderwijspersoneel vaak worden overvraagd, dat zij meer steun nodig hebben en dat hun werk meer erkenning verdient;
F. overwegende dat de crisis de verschuiving naar digitaal leren heeft versneld en onderwijsinnovaties heeft gestimuleerd, bijvoorbeeld door de mogelijkheden voor e-leren te verbeteren; overwegende dat de oplossingen voor onlineonderwijs en e-leren in de afgelopen jaren zijn verbeterd dankzij investeringen in bedrijven die leertechnologie ontwikkelen; overwegende dat partnerschappen tussen bedrijven en onderwijsinstellingen een rol spelen bij de bevordering van innovatie in de onderwijssector; overwegende dat onderwijsinstellingen de uiteindelijke beslissing moeten nemen over de inhoud van het onderwijs;
G. overwegende dat de plotselinge, door de crisis versnelde verschuiving naar online- en afstandsonderwijs tegelijkertijd enorme tekortkomingen aan het licht heeft gebracht voor wat betreft de beleidsvorming en -uitvoering van digitaal onderwijs binnen de Europese Unie en in de lidstaten; overwegende dat de crisis ook heeft aangetoond dat er meer samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten op het gebied van onderwijs- en opleidingsbeleid nodig is;
H. overwegende dat deze plotselinge digitale transitie plaatsvond terwijl 43 % van de Europeanen niet beschikte over digitale basisvaardigheden(6); overwegende dat er een direct verband bestaat tussen enerzijds de lidstaat waar mensen wonen, de plek waar zij wonen in die lidstaat, hun sociaaleconomische status, leeftijd, inkomen, opleidingsniveau en baan, en anderzijds hun mate van digitale geletterdheid; overwegende dat de digitale transformatie en het gebruik van nieuwe technologieën hun weerslag hebben op de arbeidsmarkt en nopen tot een hoger niveau van digitale geletterdheid;
I. overwegende dat de pandemie de kans biedt om de toekomst van het onderwijs opnieuw tegen het licht te houden;
J. overwegende dat de Commissie voornemens is tegen 2025 een Europese onderwijsruimte tot stand te brengen;
K. overwegende dat de politieke overeenstemming die de Europese Raad heeft bereikt over het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 grote bezuinigingen met zich meebrengt voor vlaggenschipinitiatieven op onderwijsgebied, zoals Erasmus+; overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft opgeroepen tot een ambitieuze begroting voor de onderwijsprogramma’s; overwegende dat de huidige economische crisis niet mag leiden tot bezuinigingen op de overheidsuitgaven voor onderwijs;
L. overwegende dat onderwijsbeleid, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten is, waarbij de Unie een ondersteunende en coördinerende rol speelt;
1. is ingenomen met de creativiteit en de vindingrijkheid die onderwijs- en opleidingsinstellingen, en dan met name hun leerkrachten en ander onderwijzend personeel, hebben laten zien en waarmee studenten en ouders zich hebben aangepast aan online en afstandsonderwijs, met name in het licht van de snel veranderende omstandigheden en de onzekere tijden; is evenzeer ingenomen met de positieve voorbeelden van burgers, het maatschappelijk middenveld en aanbieders van niet-formeel leren die hun onderwijspraktijken hebben aangepast en initiatieven hebben ontwikkeld om de lessen door te laten gaan; verzoekt om meer inspanningen om doeltreffende initiatieven op te schalen en zichtbaarder te maken en om beste praktijken in alle onderwijssectoren te bevorderen; verzoekt de Commissie om de lidstaten een platform te bieden waar zij goede praktijken kunnen delen en om in dit verband de mogelijkheden voor nieuwe initiatieven te onderzoeken, zoals de oprichting van een Europese online-universiteit;
2. benadrukt evenwel dat de plotselinge digitale transitie van onderwijs en opleiding tevens een digitale kloof aan het licht heeft gebracht voor wat betreft de toegang tot digitale infrastructuur en apparaten, de kwaliteit van onlineonderwijs en de vaardigheden van studenten, leraren en opleiders;
3. betreurt dat er in Europa nog altijd leerlingen en studenten zijn die geen toegang hebben tot digitaal onderwijs; herhaalt dat de connectiviteit op Europees niveau moet worden verbeterd, met name in afgelegen en plattelandsgebieden, en dat de toegang tot digitale apparatuur moet worden opgeschroefd; wijst op de nieuwste innovaties op het gebied van onderwijscomputers, -tablets en -software in Europa;
4. is bezorgd over de lacune op het gebied van digitale vaardigheden onder leraren en studenten, die doeltreffend digitaal onderwijs belemmert; brengt daarom in herinnering dat moet worden geïnvesteerd in bijscholings- en professionele ontwikkelingsmogelijkheden voor leraren en opleiders in Europa om ervoor te zorgen dat zij niet alleen digitaal vaardig zijn, maar ook les kunnen geven over digitale vaardigheden; wijst erop dat mobiliteit van leraren en kennisdeling in dit verband waardevolle, essentiële instrumenten zijn en verzoekt de Commissie deze activiteiten verder te ondersteunen;
5. merkt op dat verschillende onderwijs- en opleidingssectoren in verschillende mate zijn getroffen door de crisis, en dat het instellingen voor hoger onderwijs vaak beter verging dankzij bestaande infrastructuur, hulpbronnen en ervaring met digitale instrumenten; wijst erop dat de onderbreking van voorschools onderwijs, schoolonderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, onderwijs voor volwassenen en niet-formeel onderwijs ingrijpender is geweest, en roept op tot meer inspanningen om doeltreffend afstandsonderwijs te verzorgen in deze sectoren; brengt in herinnering dat er in dit verband voldoende financiële ondersteuning nodig is;
6. verzoekt de Commissie om gegevens uit de lidstaten te verzamelen, beoordelen en publiceren met betrekking tot de impact van de pandemie op de deelname van lerenden aan afstandsonderwijs, en daarbij specifiek te bezien of zij niet konden deelnemen vanwege een gebrek aan digitale hulpmiddelen; verzoekt de Commissie bovendien om gegevens over de digitale vaardigheden van leraren in de lidstaten te verzamelen;
7. stelt bezorgd vast dat de digitale onderwijskloof – zowel tussen als binnen de lidstaten – bestaande ongelijkheden heeft verergerd en onevenredig grote gevolgen heeft gehad voor mensen die reeds sociale, economische of andere nadelen ondervonden, mensen met leerproblemen en -handicaps en lerenden die tot kwetsbare groepen en minderheden behoren; benadrukt dat het slechten van deze digitale kloof een topprioriteit moet zijn;
8. herinnert bovendien aan de belangrijke sociale rol die scholen en andere onderwijsinstellingen spelen, bijvoorbeeld regelmatige maaltijden en pastorale ondersteuning aan te bieden; wijst op de negatieve effecten van de lockdownmaatregelen op de geestelijke gezondheid en het welzijn van lerenden, in combinatie met de stress in verband met beoordelingen en cijfers en het isolement doordat zij hun klasgenoten niet zien;
9. is daarom verheugd dat onderwijsprofessionals en de lidstaten zich ervoor inzetten dat het contactonderwijs in een COVID-19-veilige-omgeving kan worden hervat; verzoekt alle lidstaten te doen wat nodig is om contactonderwijs voor iedereen te waarborgen; erkent dat de heropening van de onderwijsinstellingen een uitdaging vormt en betreurt dat de coördinatie en de uitwisseling van goede praktijken op Europees niveau te wensen overlaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten nauw samen te werken om de gezondheidsriciso’s voor werknemers en lerenden te minimaliseren en om de kansen dat het contactonderwijs door kan gaan, te maximaliseren; is tegelijkertijd van mening dat onderwijsinstellingen in geval van een nieuwe lockdown erop moeten worden toegerust om hoogwaardige digitale lessen te verzorgen voor alle lerenden en om de geestelijke gezondheid en het welzijn in de gaten te houden in samenwerking met de ouders en andere betrokkenen;
10. wijst erop dat sociale en onderwijsongelijkheden dikwijls hun oorsprong vinden in de vroege jeugd en in de volwassenheid meestal groter worden, aangezien een lager opleidingsniveau doorgaans tot slechtere arbeidsvooruitzichten leidt, die op hun beurt toegang tot scholing op de werkvloer en ontwikkelingsmogelijkheden minder waarschijnlijk maken;
11. is bezorgd over de ongelijke mate van digitale geletterdheid die door de crisis aan het licht is gebracht, en dat zaken zoals basisbescherming van onlinegegevens, cyberbeveiliging en informatiegeletterheid voor veel mensen problemen opleveren; wijst op het grote probleem van desinformatie en nepnieuws in dit verband; wijst erop hoe belangrijk het is basale digitale en informatievaardigheden bij te brengen via een echte aanpak voor levenslang leren, en onderstreept dat ouderen en mensen uit achtergestelde groepen betere toegang moeten krijgen tot onderwijs over digitale vaardigheden; roept ertoe op grootschalige Europese initiatieven voor digitale geletterdheid te verankeren in het herziene actieplan voor digitaal onderwijs;
12. is van mening dat de voornaamste les van de crisis is dat inclusie en gelijke kansen, zowel wat de toegang betreft als in kwalitatief opzicht, centraal moeten staan in het toekomstige Uniebeleid op het gebied van onderwijs en opleiding;
13. benadrukt dat de crisis heeft laten zien dat er een benadering van onderwijsbeleid nodig is die uitgaat van cocreatie en waarbij, zowel bij het vormen als het uitvoeren van beleid, tal van belanghebbenden worden betrokken, onder wie leerkrachten, opleiders, lerenden, aanbieders van niet-formeel onderwijs en niet-formele opleiding, ouders, ondernemingen, maatschappelijke organisaties, vakbonden en lokale overheden; herinnert eraan dat leren plaatsvindt in formele, niet-formele en informele leeromgevingen en dat beleidsvorming gericht moet zijn op deze benadering die uitgaat van meerdere omgevingen;
14. is ervan overtuigd dat de crisis de mogelijkheid biedt om de toekomstige oriëntatie van onderwijs- en opleidingsbeleid en de plaats ervan binnen de bredere agenda voor herstel na de pandemie, grondig tegen het licht te houden; onderstreept de centrale rol die onderwijs speelt in de groene en de digitale transitie; brengt in herinnering dat de sleutelrol van scholen, opleidingsinstellingen en universiteiten in het aanjagen van verandering wordt onderkend in de Green Deal;
15. meent bovendien dat het hoog tijd is om de onderwijsprogramma’s en leermethoden te herzien en te moderniseren en om de snelheid van de veranderingen op te voeren; moedigt de lidstaten aan digitalisering en innovatie te omarmen en nieuwe en opkomende technologieën op slimme, op de lerende gerichte wijze in te bouwen in hun onderwijs- en opleidingsstelsels, zoals kunstmatige intelligentie, blockchain, adaptieve leeroplossingen en gamificatie; wijst op de noodzaak om de gevolgen van innovatie voor het onderwijs te analyseren en lichtende voorbeelden op Europees niveau te promoten; wijst op het belang van de juridische en ethische beginselen die ten grondslag liggen aan de intellectuele eigendom met betrekking tot digitaal lesmateriaal; benadrukt dat het gebruik van digitale technologieën van jongs af aan aan bod moet komen in het onderwijs, met professioneel toezicht door volwassenen en conform de hoogste normen inzake gegevens- en auteursrechtbescherming;
16. benadrukt dat de rechtstreekse interactie tussen leraren en lerenden onvervangbaar is en dat lerenden alleen via contactonderwijs op een doeltreffende manier interpersoonlijke en sociale vaardigheden kunnen opdoen; is derhalve van mening dat – hoewel de pandemie waarschijnlijk een verschuiving zal inluiden naar een meer hybride onderwijsmodel waarin contactonderwijs in de klas wordt gecombineerd met vormen van e-leren – contactonderwijs de basis moet blijven vormen van onderwijs en opleiding; wijst nogmaals op het belang van studies op het gebied van de geesteswetenschappen en is van mening dat deze een essentiële aanvulling vormen op de STEM-vakken en de ondernemersvaardigheden;
17. is van mening dat betere samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten en een ambitieuzer onderwijs- en opleidingsbeleid van de Unie de doeltreffendheid van de reactie op de COVID-19-crisis zouden hebben vergroot, en dringt er bij de Unie op aan in het vervolg een actievere coördinerende rol te spelen;
18. verzoekt de Commissie derhalve met een ambitieus kader voor toekomstig Europees onderwijsbeleid te komen, aan de hand waarvan de Europese onderwijsruimte van een losse visie op basis van brede beginselen wordt omgezet in een concreet werkprogramma dat een reeks meetbare doelstellingen omvat, waaronder ervoor zorgen dat de automatische onderlinge erkenning van kwalificaties, diploma’s en leerperioden in het buitenland uiterlijk tegen 2025 werkelijkheid wordt in de Unie; wenst dat de Commissie ten aanzien van het verbeterde actieplan voor digitaal onderwijs even ambitieus te werk gaat en een verzameling afzonderlijke acties weet om te vormen tot een volwaardige strategie voor digitale vaardigheden en onderwijs; dringt erop aan dat de Commissie het Parlement actief betrekt bij alle fasen van de beleidsvorming;
19. benadrukt dat het toekomstige Europese onderwijsbeleid moet worden gestoeld op een geïntegreerd beleidskader dat ervoor zorgt dat relevante beleidsinitiatieven – zoals de Europese vaardighedenagenda, de Europese onderwijsruimte, het actieplan voor digitaal onderwijs, de jongerengarantie en de kindergarantie – complementair zijn en duidelijke algemene beleidsdoelstellingen ondersteunen; is van mening dat de onderwijsdimensie aan bod moet komen in de dialoog met de burgers, bijvoorbeeld in het kader van de komende conferentie over de toekomst van Europa;
20. merkt op dat aanzienlijk meer vooruitgang is geboekt met de Europese hogeronderwijsruimte dan met vergelijkbare processen in andere onderwijssectoren; wenst dat de Commissie zich daarom meer richt op andere onderwijssectoren, in het bijzonder voorschoolse en vroegschoolse educatie, schoolonderwijs, volwassenenonderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, door middel van een aanpak voor levenslang leren;
21. herinnert eraan dat het programma Erasmus+ het voornaamste financieringsinstrument is om de totstandbrenging van de Europese onderwijsruimte te ondersteunen; onderstreept de waarde van instrumenten die met steun van Erasmus+ zijn ontwikkeld en waarmee zowel leermiddelen kunnen worden geproduceerd en uitgewisseld, bijvoorbeeld via eTwinning, als modules voor de opleiding van leraren, bijvoorbeeld via de School Education Gateway; is van mening dat dergelijke instrumenten moeten worden opgeschaald, meer financiering moeten krijgen en moeten worden gepromoot binnen de onderwijsgemeenschap om echt een verschil te kunnen maken voor onlineonderwijs; herhaalt zijn steun voor het idee om de mobiliteit in het kader van het Erasmus+-programma aan te vullen met – maar niet te vervangen door – virtuele leer- en samenwerkingsinstrumenten; wijst op de waardevolle bijdrage van een aantal door het Parlement voorgestelde onderwijsgerelateerde proefprojecten en voorbereidende acties (PPPA’s), en dringt erop aan succesvolle PPPA’s te integreren in beleid en programma’s;
22. benadrukt voorts wat de mogelijke bijdrage is van de kenniscentra voor beroepsopleiding, DiscoverEU en de Europese Universiteiten aan de Europese onderwijsruimte; betreurt evenwel dat in het voorstel van de Commissie van mei 2020 voor het herziene MFK – dat de Europese Raad in juli 2020 zelfs nog verder heeft verlaagd – financiering bij het programma Erasmus+ wordt weggenomen die nodig is om deze vlaggenschipinitiatieven uit te voeren zonder af te doen aan kernonderdelen van het programma, in het bijzonder de uitbreiding van mogelijkheden voor leermobiliteit en de bevordering van de inclusiviteit van het programma;
23. wijst erop dat het onderwijsbeleid kan worden ondersteund met verschillende financieringsprogramma’s van de Unie; verzoekt de Commissie om voorrang te verlenen aan gerichte investeringen in digitale infrastructuur voor onderwijsinstellingen en lerenden teneinde afstands- en onlineonderwijs mogelijk te maken, met specifieke aandacht voor digitale apparaten en internettoegang in afgelegen en plattelandsgebieden; benadrukt dat de Connecting Europe Facility, de faciliteit voor herstel en veerkracht en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling hiervoor kunnen worden ingezet;
24. onderstreept dat hoogwaardige onderwijssystemen het fundament vormen onder het mondiale concurrentievermogen van de EU en brengt in herinnering dat goed functionerende onderwijs- en opleidingssystemen grote overheidsinvesteringen vereisen; onderstreept in dit verband dat ambitieus beleid dat niet gepaard gaat met de overeenkomstige financiering, onvoldoende geloofwaardig is; betreurt ten zeerste dat de programma’s ter ondersteuning van het onderwijs- en opleidingsbeleid – met name Erasmus+, Horizon Europa en het Europees Sociaal Fonds Plus – behoren tot de programma’s waarop zal worden bezuinigd volgens de politieke overeenstemming die de Europese Raad in juli bereikte over het volgende MFK; herhaalt zijn verzoek om de begroting voor Erasmus+ te verdrievoudigen ten opzichte van de begroting in het MFK 2014-2020; verzoekt de lidstaten om bij het gebruik van de middelen in het kader van het herstelplan ambitie te tonen om onderwijsinvesteringen aan te jagen; spoort de lidstaten aan om hun overheidsuitgaven voor onderwijs aanzienlijk te verhogen;
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Index van de digitale economie en samenleving 2019.
Verplichtingen van de Commissie op het gebied van visumwederkerigheid overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) 2018/1806
123k
43k
Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2020 over de verplichtingen van de Commissie inzake wederkerigheid op het gebied van visa overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) 2018/1806 (2020/2605(RSP))
– gezien Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld(1), en met name artikel 7 (hierna “het wederkerigheidsmechanisme”),
– gezien zijn resolutie van 2 maart 2017 over de verplichtingen van de Commissie op het gebied van visumwederkerigheid overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 539/2001(2),
– gezien de mededelingen van de Commissie over de situaties van niet-wederkerigheid van 12 april 2016 (COM(2016)0221), 13 juli 2016 (COM(2016)0481), 21 december 2016 (COM(2016)0816), 2 mei 2017 (COM(2017)0227), 20 december 2017 (COM(2017)0813) en 19 december 2018 (COM(2018)0855), en haar meest recente mededeling van 23 maart 2020 getiteld “Stand van zaken met betrekking tot de situatie van niet-wederkerigheid op visumgebied” (COM(2020)0119),
– gezien artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 80, 265 en 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien zijn debat van 19 oktober 2020 over verplichtingen op het gebied van visumwederkerigheid,
– gezien de vraag aan de Commissie over de verplichtingen van de Commissie op het gebied van visumwederkerigheid overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) 2018/1806 (O-000049/2020 – B9-0022/2020),
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,
– gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het criterium van visumwederkerigheid als een van de leidende criteria van het EU-visumbeleid over het algemeen impliceert dat EU-burgers onder dezelfde voorwaarden naar een derde land reizen als de onderdanen van het derde land die naar de EU reizen;
B. overwegende dat het wederkerigheidsmechanisme in het visumbeleid tot doel heeft deze visumwederkerigheid te verwezenlijken; overwegende dat het afzonderlijke lidstaten uit hoofde van het visumbeleid van de EU verboden is een visumplicht in te voeren voor onderdanen van een derde land dat is opgenomen in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806 (landen waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld voor kort verblijf);
C. overwegende dat het wederkerigheidsmechanisme in 2013 is herzien, waarbij het Parlement optrad als medewetgever, aangezien dit mechanisme moest worden aangepast in het licht van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie op afgeleide rechtsgrondslagen en “om een reactie van de Unie vanuit solidariteitsoverwegingen mogelijk te maken als een derde land dat is opgenomen in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 de visumplicht toepast voor de onderdanen van ten minste één lidstaat” (overweging 1 van Verordening (EU) nr. 1289/2013);
D. overwegende dat het wederkerigheidsmechanisme een procedure omvat waarbij een situatie van niet-wederkerigheid als uitgangspunt dient, met precieze tijdskaders en maatregelen die genomen moeten worden om de situatie van niet-wederkerigheid te beëindigen; overwegende dat volgens de inherente logica van deze procedure steeds strengere maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van het desbetreffende derde land, waaronder de uiteindelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor alle onderdanen van de betreffende derde landen (“de tweede fase van de toepassing van het wederkerigheidsmechanisme”);
E. overwegende dat, “[t]eneinde zorg te dragen voor de adequate betrokkenheid van het Europees Parlement en de Raad in de tweede fase van de toepassing van het wederkerigheidsmechanisme, en gezien de politiek zeer gevoelige aard van de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor alle onderdanen van een in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 opgenomen derde land en de horizontale implicaties voor de lidstaten, de met Schengen geassocieerde landen en de Unie zelf, met name voor hun externe betrekkingen en voor het algemene functioneren van het Schengengebied, aan de Commissie de bevoegdheid werd overgedragen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van bepaalde onderdelen van het wederkerigheidsmechanisme”, met inbegrip van de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor alle onderdanen van het desbetreffende derde land;
F. overwegende dat “het Europees Parlement of de Raad kan besluiten de delegatie in te trekken” (artikel 290, lid 2, onder a), van het VWEU);
G. overwegende dat een gedelegeerde handeling “pas in werking [kan] treden indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in de wetgevingshandeling gestelde termijn geen bezwaar heeft aangetekend” (artikel 290, lid 2, onder b), van het VWEU);
H. overwegende dat de Commissie de keuze van gedelegeerde handelingen in de tweede fase van de toepassing van het wederkerigheidsmechanisme voor het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft betwist, en dat het Hof evenwel heeft geoordeeld dat de keuze van de wetgever de juiste was (zaak C-88/14);
I. overwegende dat het mechanisme daarmee voorziet in duidelijke verplichtingen en verantwoordelijkheden voor het Parlement, de Raad en de Commissie in de verschillende fasen van het wederkerigheidsmechanisme;
J. overwegende dat het dus een kwestie is van solidariteit tussen de lidstaten van de EU, alsook een institutionele kwestie, waarbij het Parlement en de Raad het momenteel zonder hun voorrecht van “adequate betrokkenheid (...) in de tweede fase van de toepassing van het wederkerigheidsmechanisme” moeten stellen;
K. overwegende dat ervoor moet worden gewaakt dat de vertragingen en de weigering van de Commissie om EU-wetgeving ten uitvoer te leggen leiden tot de aantasting van de geloofwaardigheid van de instelling als hoedster van de Verdragen, en dat de Commissie daarom moet worden herinnerd aan haar institutionele en wettelijke verplichtingen;
1. laat nogmaals weten van oordeel te zijn dat de Commissie wettelijk verplicht is om binnen een periode van 24 maanden na de datum van bekendmaking van de kennisgeving in dit verband, die op 12 april 2016 is verstreken, een gedelegeerde handeling vast te stellen en daarbij de vrijstelling van de visumplicht tijdelijk op te schorten voor de onderdanen van derde landen die de visumplicht niet hebben opgeheven voor burgers van bepaalde lidstaten;
2. verzoekt de Commissie op grond van artikel 265 van het VWEU uiterlijk twee maanden na de datum van aanneming van deze resolutie de vereiste gedelegeerde handeling vast te stellen;
3. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Europese Raad, de Raad en de nationale parlementen.
– gezien de artikelen 2, 3 en 5 en artikel 6, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien de artikelen 4, 6, 9, 145, 148, 149, 151, 152, 153, 154, 155, 156, 158, 165, 166, 168, 174 en 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven(1),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name titel IV (solidariteit), en Richtlijn 2000/43/EG (de richtlijn rassengelijkheid),
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD),
– gezien de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s), met name de doelstellingen 1, 3, 4, 5, 8, 10 en 13,
– gezien Verordening (EU) 2020/672 van de Raad van 19 mei 2020 betreffende de instelling van een Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) als gevolg van de COVID-19-uitbraak(2),
– gezien Verordening (EU) 2020/559 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 223/2014 wat de invoering van specifieke maatregelen voor de aanpak van de COVID‐19-uitbraak betreft(3),
– gezien de mededeling van de Commissie van 2 april 2020, getiteld “Coronavirus: EU-respons - Alles in het werk stellen om elke beschikbare euro te gebruiken om levens te redden en het levensonderhoud van burgers te beschermen” (COM(2020)0143),
– gezien Verordening (EU) 2020/460 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 508/2014 wat betreft specifieke maatregelen om investeringen in de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en in andere sectoren van hun economieën vrij te maken als antwoord op de COVID-19-uitbraak (Investeringsinitiatief Coronavirusrespons)(4),
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 maart 2020, getiteld “Gecoördineerde economische respons op de uitbraak van COVID-19” (COM(2020)0112),
– gezien het in 2020 gepubliceerde technische verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek met als titel “The COVID confinement measures and EU labour markets” (de lockdownmaatregelen in verband met COVID en de arbeidsmarkten van de EU) en, meer bepaald, de analyse die daarin wordt gemaakt van de recentste beschikbare bewijzen van telewerkpatronen in de Europese Unie,
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 juni 2019, getiteld “Verdieping van Europa’s economische en monetaire unie: een balans vier jaar na het verslag van de vijf voorzitters - Bijdrage van de Europese Commissie aan de Eurotop op 21 juni 2019” (COM(2019)0279),
– gezien het verslag van de vijf voorzitters van 22 juni 2015, getiteld “De voltooiing van Europa’s Economische en Monetaire Unie”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020, getiteld “Europees Semester 2020: landspecifieke aanbevelingen” (COM(2020)0500),
– gezien de mededeling van de Commissie over de activering van de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact (COM(2020)0123) en het desbetreffende besluit van de Raad van 23 maart 2020,
– gezien het voorstel van de Commissie van 26 februari 2020 voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2020)0070),
– gezien het voorstel van de Commissie van 22 november 2017 voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2017)0677), en het standpunt van het Europees Parlement van 19 april 2018 hierover(5),
– gezien Besluit (EU) 2019/1181 van de Raad van 8 juli 2019 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten(6),
– gezien de mededeling van de Commissie van 17 december 2019 over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020 (COM(2019)0650),
– gezien het voorstel voor een gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad van 17 december 2019 bij de mededeling van de Commissie over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020 (COM(2019)0653),
– gezien de aanbeveling van de Commissie van 17 december 2019 voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone (COM(2019)0652),
– gezien het verslag van de Commissie van 17 december 2019, getiteld “Waarschuwingsmechanismeverslag 2020” (COM(2019)0651),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 november 2019 betreffende de ontwerpbegrotingsplannen 2020: algemene beoordeling (COM(2019)0900),
– gezien de politieke beleidslijnen voor de Europese Commissie 2019-2024, getiteld “Een Unie die de lat hoger legt - Mijn agenda voor Europa”, die Commissievoorzitter Ursula von der Leyen heeft gepresenteerd,
– gezien de aankondiging van Commissievoorzitter Ursula von der Leyen in “Een Unie die de lat hoger legt - Mijn agenda voor Europa – Politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024”: “Om alle kinderen in nood te helpen, zal ik de Europese kindergarantie instellen, overeenkomstig het idee dat werd geopperd door het Europees Parlement”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 april 2017 inzake de oprichting van een Europese pijler van sociale rechten (COM(2017)0250), en met name beginsel 11, sterkere bevordering van kinderrechten,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 8 juni 2020 over demografische uitdagingen – te volgen koers(7),
– gezien de conclusies van de Raad van 20 juni 2011 over de combinatie van werk en gezin in de context van demografische veranderingen (11841/11),
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 april 2017, getiteld “Een initiatief om het evenwicht tussen werk en privéleven voor werkende ouders en mantelzorgers te ondersteunen” (COM(2017)0252),
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 480/2014 van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad(8),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad van 13 maart 2018 met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen (COM(2018)0132),
– gezien het sociale investeringspact van de Commissie van 2013, dat nader is uitgewerkt in haar mededeling, getiteld “Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020” (COM(2013)0083),
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 april 2011, getiteld “Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020” (COM(2011)0173) en de uitvoerings- en evaluatieverslagen ervan,
– gezien de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten(9),
– gezien Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad(10),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 26 april 2017 getiteld “Taking stock of the 2013 Recommendation on Investing in children: breaking the cycle of disadvantage”(SWD(2017)0258),
– gezien het Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019 van de Commissie en het Europees pact voor gendergelijkheid 2011-2020 en de conclusies van de Raad van 7 maart 2011(11), en de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025”(COM(2020)0152),
– gezien het verslag van de Commissie van 29 mei 2013, getiteld “Doelstellingen van Barcelona – Ontwikkeling van opvangdiensten voor jonge kinderen in Europa met het oog op een duurzame en inclusieve groei” (COM(2013)0322),
– gezien de Barcelona-kinderopvangdoelstellingen van 2002 om in 2010 voor minimaal 90 % van de kinderen tussen de drie jaar en de leerplichtige leeftijd en voor minstens 33 % van de kinderen onder de drie jaar voor kinderopvang te zorgen,
– gezien de mededeling van de Commissie van 4 oktober 2016, getiteld “Drie jaar jongerengarantie en jongerenwerkgelegenheidsinitiatief” (COM(2016)0646),
– gezien de mededeling van de Commissie van 14 september 2016, getiteld “Stimuleren van Europese investeringen voor banen en groei: naar een tweede fase van het Europees Fonds voor strategische investeringen en een nieuw Europees extern investeringsplan” (COM(2016)0581),
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2016, getiteld “Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa - Samenwerken ter versterking van het menselijk kapitaal, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen” (COM(2016)0381),
– gezien de mededeling van de Commissie van 1 juli 2020, getiteld “Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht” (COM(2020)0274),
– gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2016, getiteld “Een Europese agenda voor de deeleconomie” (COM(2016)0356),
– gezien het pakket circulaire economie (Richtlijnen (EU) 2018/849(12), (EU) 2018/850(13), (EU) 2018/851(14) en (EU) 2018/852(15)),
– gezien de mededeling van de Commissie van 1 juni 2016, getiteld “Europa investeert weer – Balans van het investeringsplan voor Europa en volgende stappen” (COM(2016)0359),
– gezien het witboek van de Commissie van 16 februari 2012, getiteld “Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen” (COM(2012)0055),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 oktober 2009, getiteld “Solidariteit in de gezondheidszorg: verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU” (COM(2009)0567),
– gezien de conclusies van de Raad van 7 december 2015 over de bevordering van de sociale economie als belangrijkste motor van economische en sociale ontwikkeling in Europa (15071/15),
– gezien zijn resolutie van 10 oktober 2019 over het werkgelegenheids- en sociaal beleid van de eurozone(16),
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2019 over het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2019(17),
– gezien zijn resolutie van 11 december 2018 over onderwijs in het digitale tijdperk: uitdagingen, kansen en lessen voor de ontwikkeling van EU-beleid(18),
– gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over trajecten voor de re-integratie van werknemers die herstellen van letsel of ziekte in een hoogwaardige baan(19),
– gezien zijn resolutie van 16 november 2017 over de bestrijding van ongelijkheid als hefboom om het scheppen van banen en groei te stimuleren(20),
– gezien zijn resolutie van 24 oktober 2017 over beleid ter garantie van een minimuminkomen als instrument om de armoede te bestrijden(21),
– gezien zijn resolutie van 14 september 2017 over een nieuwe vaardighedenagenda voor Europa(22),
– gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten(23),
– gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief(24),
– gezien zijn standpunt van 2 februari 2016 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk(25),
– gezien zijn resolutie van 25 november 2015 over het strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2014-2020(26),
– gezien het initiatief van de OESO en de Europese Commissie over “State of Health in the EU” en het daarmee verband houdende rapport “Health at a glance: Europe 2018”,
– gezien het verslag van de Commissie van 26 april 2018, getiteld “Pension Adequacy Report: Current and future income adequacy in old age in the EU” (verslag over de toereikendheid van de pensioenen: huidige en toekomstige toereikendheid van het inkomen van ouderen in de EU),
– gezien het verslag van de Commissie van 28 mei 2018, getiteld “The 2018 Ageing Report: Economic and Budgetary Projections for the EU Member States (2016-2070)” (het vergrijzingsverslag 2018 met economische en budgettaire projecties voor de EU-lidstaten (2016-2070)),
– gezien het (herziene) Europees Sociaal Handvest en het Proces van Turijn, dat in 2014 werd gelanceerd met als doel het verdragsysteem van het Europees Sociaal Handvest binnen de Raad van Europa te versterken en het nauwer te laten aansluiten bij het recht van de Europese Unie,
– gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over vermindering van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU(27),
– gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de EU-strategie voor volksgezondheid na COVID-19(28),
– gezien de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap van september 2015 over het initiële verslag van de Europese Unie aan het Comité van juni 2014,
– gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (de richtlijn gelijke behandeling)(29), en artikel 141 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (1992) betreffende het beginsel van gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid,
– gezien het verslag van de Commissie over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen 2014,
– gezien de EU-strategie voor jongeren 2019-2027, die is gebaseerd op de resolutie van de Raad van 26 november 2018, en de doelstelling van Europa 2020 inzake het terugdringen van het aantal vroegtijdige school- en opleidingsverlaters tot minder dan 10 %,
– gezien het eindrapport van de Commissie van maart 2020 over een haalbaarheidsstudie voor een kindergarantie,
– gezien speciaal verslag nr. 5/2017 van de Europese Rekenkamer van april 2017, getiteld “Jeugdwerkloosheid – heeft het EU-beleid een verschil gemaakt? Een evaluatie van de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 1 juli 2020, getiteld “Ondersteuning van de werkgelegenheid voor jongeren: een brug naar banen voor de volgende generatie” COM(2020)0276),
– gezien Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (de Europese toegankelijkheidswet)(30),
– gezien de tussentijdse economische prognoses van de Commissie van voorjaar 2020,
– gezien het verslag van het Europees Netwerk inzake sociaal beleid van mei 2019, getiteld “In-work poverty in Europe: a study of national policies”,
– gezien de aanbeveling van de Raad van 2018 met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen (14582/18),
– gezien Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie(31),
– gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis(32),
– gezien de economische zomerprognose 2020 van de Commissie,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie, getiteld “Identifying Europe’s Recovery Needs” (de herstelnoden van Europa aanwijzen) (SWD(2020)0098),
– gezien de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied van 18 februari 2020 (6129/20),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9‑0183/2020),
A. overwegende dat de EU in de diepste economische crisis van haar geschiedenis is terechtgekomen, waarbij de economische activiteit in Europa ongewoon snel is gedaald; overwegende dat volgens de economische zomerprognose 2020 het bbp van de EU in 2020 met ongeveer 8,3 % en dat van de eurozone met 8,7 % zal krimpen;
B. overwegende dat de COVID-19-crisis een symmetrische schok heeft veroorzaakt die alle lidstaten raakt, maar dat de impact van de crisis ongelijk is en dat de meer dan 109 miljoen mensen die reeds vóór de pandemie met armoede werden bedreigd sterker worden getroffen; overwegende dat de crisis de stelsels voor sociale bescherming zwaar op de proef heeft gesteld om de sociale gevolgen van de crisis te verzachten en iedereen fatsoenlijke levensomstandigheden en toegang tot essentiële diensten zoals gezondheidszorg, onderwijs en huisvesting te verschaffen; overwegende dat de COVID-19-crisis de bestaande ongelijkheden wellicht nog zal doen toenemen en een Europese en gecoördineerde reactie vereist om de sociale en territoriale cohesie te garanderen;
C. overwegende dat de huidige crisis ook het risico met zich brengt dat de regionale en territoriale verschillen tussen en binnen de lidstaten groter worden;
D. overwegende dat effectieve coördinatie van het Europese economische, sociale en gezondheidsbeleid in het kader van het Europees Semester en van de Europese pijler van sociale rechten van cruciaal belang is om de gevolgen van de crisis te verzachten en een economisch innoverend, sociaal rechtvaardig en ecologisch verantwoord herstel te verwezenlijken; overwegende dat een grotere betrokkenheid van het Parlement het democratische toezicht op het Semester versterkt;
E. overwegende dat de Raad op 23 maart 2020 heeft besloten de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact te activeren om de nodige flexibiliteit te bieden voor het treffen van alle noodzakelijke maatregelen ter ondersteuning van de economieën en de gezondheidszorgstelsels; overwegende dat sociale investeringen van essentieel belang zijn om te zorgen voor duurzame ontwikkeling, uitbanning van armoede en een inclusieve samenleving;
F. overwegende dat bepaalde beleidskeuzes en restrictieve investeringen ten gevolge van de financiële en economische crisis betreurenswaardige gevolgen hebben gehad voor het beschermingsniveau van soms ondergefinancierde sociale en gezondheidszorgstelsels, die daardoor de armoede en ongelijkheden niet adequaat konden terugdringen, waardoor de gevolgen van de pandemie in sommige lidstaten nog zijn verergerd;
G. overwegende dat voor een snel herstel beslissende maatregelen en investeringen noodzakelijk zijn die gericht moeten zijn op de verzachting van de economische en sociale gevolgen van de pandemie, die de economische activiteit moeten heropstarten, duurzame ontwikkeling, de groene transitie en de digitalisering moeten bevorderen, die de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties en de doelstellingen van de Green Deal en van de Overeenkomst van Parijs moeten verwezenlijken, en die de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) moeten toepassen om tot effectievere en sterkere welvaartsstaten te komen;
H. overwegende dat lidstaten die van de voorgestelde faciliteit voor herstel en veerkracht willen profiteren, herstel- en veerkrachtplannen moeten opstellen en deze bij hun nationale hervormingsplannen moeten voegen, met inachtneming van de bevindingen van het Europees Semester, evenals nationale energie- en klimaatplannen en plannen voor een rechtvaardige transitie, en dat zij in het kader van het Europees Semester verslag moeten uitbrengen over hun voortgang bij de uitvoering van die plannen; overwegende dat de lidstaten specifieke plannen voor sociale vooruitgang moeten opstellen met duidelijke doelstellingen waarin wordt aangegeven waar sociale investeringen zullen worden gedaan en hoe de beginselen van de EPSR zullen worden toegepast na de goedkeuring van het door de Commissievoorzitter aangekondigde actieplan voor de tenuitvoerlegging van de EPSR;
I. overwegende dat sociaal duurzame hervormingen gebaseerd zijn op solidariteit, integratie, sociale rechtvaardigheid, een eerlijke verdeling van de rijkdom, gendergelijkheid, een openbaar onderwijsstelsel van hoge kwaliteit voor iedereen, hoogwaardige banen en duurzame groei – een model dat zorgt voor gelijkheid en sociale bescherming, dat kwetsbare groepen zeggenschap geeft, inspraak en burgerschap bevordert en de levensstandaard van iedereen verbetert; overwegende dat versterkte stelsels voor sociale bescherming van cruciaal belang zijn om armoede en ongelijkheid te bestrijden en om inclusieve en duurzame groei te ondersteunen;
J. overwegende dat volgens het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie, getiteld “Identifying Europe’s recovery needs”, de sociale behoefte die het dringendst moet worden gelenigd de werkloosheid is; overwegende dat de Commissie in dit document de nodige investeringen voor sociale infrastructuur op 192 miljard EUR raamt;
K. overwegende dat het werkloosheidscijfer in de eurozone naar verwachting zal stijgen van 7,5 % in 2019 naar 9,5 % in 2020, met aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten; overwegende dat de werkloosheid ongelijk zal stijgen al naar gelang de sector, het geslacht, de leeftijd en de sociaaleconomische groep; overwegende dat dankzij de nationale stelsels voor gedeeltelijke werkloosheid, loonsubsidies en ondersteuning voor bedrijven, ondersteund met Europese maatregelen, banen kunnen worden behouden en lonen vrijwel kunnen worden gehandhaafd; overwegende dat veel banen op de middellange termijn sterk bedreigd blijven en dat er aanzienlijke inspanningen nodig zullen zijn om de werkloosheid aan te pakken; overwegende dat het Europees werkloosheidsherverzekeringsstelsel dergelijke verschillen in de toekomst zou kunnen beperken door de lidstaten bij te staan de kosten te dekken die rechtstreeks verband houden met het vaststellen of uitbreiden van nationale regelingen voor gedeeltelijke werkloosheid;
L. overwegende dat de arbeidsmarkt in de eurozone in de eerste helft van 2020 een enorme achteruitgang heeft gekend ten gevolge van de COVID-19-pandemie en de maatregelen om deze pandemie in te perken; overwegende dat de daling van de werkgelegenheid van ongeveer 4 % in 2020 een substantiëlere verlaging van het aantal gewerkte uren verbergt aangezien werknemers met regelingen voor werktijdverkorting in feite werkloos zijn maar voor de statistieken nog altijd aan het werk zijn; overwegende dat iemand pas werkloos wordt geacht als die persoon zich beschikbaar moet stellen op de arbeidsmarkt, wat niet overal mogelijk was tijdens een strikte lockdown, en dat veel mensen met slechts een beperkte band met de arbeidsmarkt ook werden ontmoedigd om actief op zoek te gaan naar een baan en daarom niet als werklozen werden beschouwd;
M. overwegende dat de lasten van deze verslechtering van de arbeidsmarkt ongelijk worden gedragen door de verschillende arbeidsmarktcategorieën; overwegende dat werknemers met onzekere arbeidsvoorwaarden en contracten, onder meer contractarbeiders en via uitzendbureaus aangestelde werknemers, als eersten hun baan kwijtraakten; overwegende dat zij vaak niet in staat zijn om hun rechten af te dwingen, dat zij weinig of geen werkzekerheid en sociale bescherming hebben en grotere gezondheids- en veiligheidsrisico’s lopen; overwegende dat het jeugdwerkloosheidspercentage is gestegen en dat ook zelfstandigen enorm hebben geleden onder de algemene lockdown;
N. overwegende dat het in de eerste plaats de lidstaten zijn die verantwoordelijk zijn voor het aanpakken van de jeugdwerkloosheid door een regelgevingskader voor de arbeidsmarkt, onderwijs- en opleidingsstelsels en een actief arbeidsmarktbeleid te ontwikkelen en toe te passen;
O. overwegende dat volgens de zomerprognose 2020 verschillende factoren naar verwachting de terugkeer van de arbeidsmarkt naar haar toestand van voor de pandemie zullen vertragen, bijvoorbeeld subsidieregelingen voor gedeeltelijke werkloosheid die slechts voor een beperkte duur geldig zijn; overwegende dat in het geval van een langere periode van zwakke economische activiteit waarin een toenemend aantal bedrijven naar verwachting de activiteiten zal inkrimpen of failliet zal gaan, de regelingen een uiteindelijke stijging van de werkloosheid niet volledig kunnen voorkomen; overwegende dat de verwachte stijging van de werkloosheidscijfers in de gehele EU bijzonder moeilijk kan worden bestreden in lidstaten waar de werkloosheid reeds relatief hoog was voordat de pandemie uitbrak, waar de economie naar verwachting langzaam zal opleven of waar de arbeidsmarkten en sociale vangnetten niet doeltreffend en doelmatig genoeg zijn;
P. overwegende dat er volgens Eurostat in 2018 in de EU-28, 8,3 miljoen deeltijdwerkers waren die graag meer uren zouden werken, 7,6 miljoen mensen beschikbaar waren voor werk, maar niet naar een baan zochten, en nog eens 2,2 miljoen mensen op zoek waren naar werk, maar niet binnen afzienbare tijd aan de slag konden gaan; overwegende dat in 2018 in de EU-28 in totaal 18,1 miljoen mensen te maken kregen met situaties die enigszins vergelijkbaar waren met werkloosheid;
Q. overwegende dat het EU-aandeel van banen met een gemiddeld loon tussen 2002 en 2018 met 13 procentpunten is gedaald;
R. overwegende dat de lidstaten worden geconfronteerd met structurele uitdagingen op de arbeidsmarkt zoals een lage participatie en een discrepantie in vaardigheden en kwalificaties; overwegende dat er een stijgende behoefte is aan concrete maatregelen voor de integratie of re-integratie van inactieven om tegemoet te komen aan de behoeften van de arbeidsmarkt;
S. overwegende dat de verslechtering van de situatie op de arbeidsmarkt naar verwachting de loon- en salarisstijgingen zal beperken en de onderhandelingspositie van werknemers heeft verzwakt; overwegende dat sociaal overleg en collectieve onderhandelingen belangrijke instrumenten zijn waarmee werkgevers en vakbonden billijke lonen en arbeidsvoorwaarden vaststellen, en dat sterke collectieve arbeidsovereenkomsten tijdens een economische crisis de veerkracht van de lidstaten vergroten;
T. overwegende dat het recht om collectieve onderhandelingen te voeren een kwestie is die alle Europese werknemers aangaat en die cruciale gevolgen heeft voor de democratie en de rechtsstaat, met inbegrip van de eerbiediging van fundamentele sociale rechten en collectieve onderhandelingen; overwegende dat collectieve onderhandeling een Europees grondrecht is en dat de Europese instellingen er bij artikel 28 van het Handvest van de grondrechten toe verplicht zijn dit grondrecht te eerbiedigen; overwegende, in dit verband, dat beleidsmaatregelen die collectieve onderhandelingen en de positie van werknemers in stelsels voor loonvorming eerbiedigen, bevorderen en versterken, een cruciale rol vervullen bij de totstandkoming van hoogwaardige arbeidsvoorwaarden;
U. overwegende dat collectieve overeenkomsten vanaf 2000 in 22 van de 27 lidstaten een terugslag kenden; overwegende dat het gemiddelde percentage van lidmaatschap van een vakbond in de hele Europese Unie ongeveer 23 % bedraagt, waarbij er grote verschillen zijn tussen de lidstaten, gaande van 74 % tot 8 %;
V. overwegende dat lonen die zorgen voor een fatsoenlijke levensstandaard, sterke systemen voor collectieve onderhandelingen, democratie op het werk, loontransparantie, voorspelbare werktijden, flexibele werkregelingen, adequate sociale bescherming en investeringen in overheidsdiensten armoede onder werkenden kunnen verminderen, gezondheids- en sociale ongelijkheden kunnen terugdringen, de vraag kunnen genereren en de gezondheid en het welzijn kunnen verbeteren;
W. overwegende dat in de Universele Verklaring van de rechten van de mens van de Verenigde Naties van 1948 wordt erkend dat werknemers een leefbaar loon moeten verdienen, en dat dezelfde bepaling ook is opgenomen in de oprichtingsakte van de Internationale Arbeidsorganisatie van 1919; overwegende dat een leefbaar loon, volgens de definitie van Eurofound, een bedrag aan inkomsten is dat een werknemer een eenvoudige maar sociaal aanvaardbare levensstandaard verschaft; overwegende dat het minimumloon in de meeste landen onder de armoedegrens blijft;
X. overwegende dat de crisis aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de sociale voorwaarden, met name voor vrouwen, huishoudens met een laag inkomen en gezinnen, ouderen, minderheden en andere kwetsbare groepen, waardoor de ongelijkheid, kwetsbaarheid, armoede, werkloosheid en sociale verschillen zullen toenemen en de sociale en arbeidsnormen in Europa zullen worden ondermijnd; overwegende dat onder meer jongeren, werknemers met onzekere arbeidsvoorwaarden of met atypische en tijdelijke contracten, laaggeschoolden, onvrijwillige deeltijdwerkers en zelfstandigen, platformwerkers en migrerende werknemers het grootste risico lopen hun baan te verliezen en in armoede te vervallen; overwegende dat veel werknemers in essentiële beroepen in de frontlinie in de strijd tegen de COVID-19-pandemie tot deze kwetsbare categorieën behoren;
Y. overwegende dat de crisis heeft aangetoond dat elke werknemer essentieel is en dat, als onze samenlevingen in lockdown toch functioneren, dit niet alleen te danken is aan de gezondheidswerkers, onderzoekers en veiligheidsdiensten, maar in grote mate ook aan het schoonmaakpersoneel, vervoerswerknemers, kassamedewerkers in de supermarkt, zorgverleners, medewerkers van besteldiensten, huishoudelijk personeel, platformwerkers, werknemers van callcenters, werknemers in de voedings- en landbouwsector, vissers en tal van anderen die een onmisbare bijdrage leveren; overwegende dat deze werknemers vaak werken onder slechte arbeidsvoorwaarden en weinig verdienen en dat in veel sectoren de meeste van deze werknemers vrouwen zijn;
Z. overwegende dat er nog steeds sprake is van een loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen die door de COVID-19-crisis mogelijk nog breder zal worden; overwegende dat vrouwen in de hele Unie nog altijd gemiddeld 16 % minder verdienen dan mannen en dat het pensioenverschil tussen mannen en vrouwen in de Unie ongeveer 37,2 % bedraagt;
AA. overwegende dat in de EU discriminatie op het werk op grond van leeftijd, geslacht, genderidentiteit, handicap, etnische afstamming, overtuiging of geloof, of seksuele geaardheid, verboden is en dat iedereen recht heeft op gelijke behandeling bij het solliciteren, op het gebied van arbeidsvoorwaarden, promotie, loon, toegang tot opleiding en bedrijfspensioenen;
AB. overwegende dat de arbeidsmarktpolarisatie in de komende tien jaar naar verwachting verder zal toenemen en dat er naar verwachting meer hoger en lager gekwalificeerde banen zullen komen; overwegende dat deze trend wellicht nog zal worden versterkt door de pandemie; overwegende dat progressieve belasting een noodzakelijke voorwaarde is om de algemene ongelijkheid terug te dringen en een goed functionerende welvaartsstaat te financieren;
AC. overwegende dat de arbeidswereld een transformerende verandering doormaakt als gevolg van technologische innovatie, digitalisering, demografische verschuivingen, klimaatverandering en globalisering; overwegende dat de huidige crisis bovendien grote gevolgen heeft gehad voor onze werkgewoonten; overwegende dat het gebruik van digitale technologieën en de bevordering ervan op inclusieve wijze op de lange termijn economische en sociale baten bieden, het concurrentievermogen kunnen vergroten en werkgelegenheid kunnen scheppen, maar ook uitdagingen met zich brengen, zoals sociaal isolement, digitale uitsluiting, grotere ongelijkheid, gegevensbescherming, verslechtering van de gezondheid en de arbeidsomstandigheden van werknemers en van de bescherming van hun rechten; overwegende dat investeringen in digitale vaardigheden, kwalificaties en formele opleiding voor volwassenen de inzetbaarheid van werknemers, de ontwikkeling van lonen en het concurrentievermogen van ondernemingen versterken; overwegende dat de bovengenoemde mondiale uitdagingen een rechtvaardige transitie vereisen om niemand aan zijn lot over te laten;
AD. overwegende dat het vrije verkeer van werknemers een fundamenteel beginsel van de Europese Unie is, en van wezenlijk belang is voor de goede werking van de interne markt;
AE. overwegende dat de uitvoering van de aanbeveling van de EU uit 2013 over investeren in kinderen niet de beloofde resultaten heeft opgeleverd; overwegende dat het Europees Semester de aanpak van kinderarmoede en sociale uitsluiting onvoldoende heeft geprioriteerd en dat de EU-middelen niet zo uitgebreid of strategisch mogelijk zijn gebruikt; overwegende dat de invoering van een EU-kindergarantie met concrete doelstellingen een doeltreffende manier zou zijn om ervoor te zorgen dat de lidstaten politieke toezeggingen op hoog niveau doen om de sociale rechten van kinderen, met name kinderen in kwetsbare situaties, te waarborgen en kinderarmoede en sociale uitsluiting te bestrijden;
AF. overwegende dat ongelijkheden op gezondheidsgebied hun oorsprong vinden in sociale ongelijkheden en met name verband houden met gender, onderwijsnormen, werkgelegenheid, inkomen, huisvestingsomstandigheden en ongelijke toegang tot medische bijstand, ziektepreventie en gezondheidsbevordering;
AG. overwegende dat bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie een hoge mate van bescherming van de menselijke gezondheid moet worden gewaarborgd;
AH. overwegende dat er in de meeste lidstaten een reeks minimuminkomensregelingen bestaan die zorgen voor een vangnet voor mensen die met armoede worden bedreigd;
AI. overwegende dat dakloosheid in de meeste lidstaten gedurende het afgelopen decennium gestaag is toegenomen; overwegende dat elke nacht ten minste 700 000 mensen dakloos zijn in de EU, wat 70 % meer is dan tien jaar geleden; overwegende dat COVID-19 heeft aangetoond dat dakloosheid zowel een sociale crisis als een volksgezondheidscrisis is;
1. verzoekt de Commissie ter vervanging van Europa 2020 een politieke strategie te ontwikkelen die ernaar streeft armoede uit te bannen, en daarin belangrijke instrumenten, zoals de Europese Green Deal, de Europese pijler van sociale rechten en het Europees Semester, samen te brengen met een visie op de langere termijn voor een economie van welzijn en de duurzaamheid van onze milieu- en sociale modellen, in overeenstemming met de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s);
2. neemt kennis van de landenspecifieke aanbevelingen 2020 van de Commissie; geeft uiting aan zijn bezorgdheid dat de lidstaten beperkte of geen vooruitgang hebben geboekt in zes van de tien in 2019 opgestelde landenspecifieke aanbevelingen, en dat in de verschillende lidstaten en op verschillende beleidsterreinen nog altijd ongelijke vooruitgang is geboekt, waarbij met name bijzonder weinig vooruitgang is geboekt met de verbreding van de belastinggrondslag en op het gebied van gezondheidszorg en langdurige zorg; benadrukt dat de landenspecifieke aanbevelingen in overeenstemming moeten zijn met de economische, sociale en milieudoelstellingen van de EU; benadrukt dat de uitvoering van landenspecifieke aanbevelingen van cruciaal belang is voor de bevordering van sociale inclusie, de verbetering van de sociale rechten en de totstandbrenging van volledige en hoogwaardige werkgelegenheid en een sociaal rechtvaardige transitie; dringt er daarom bij de lidstaten op aan om, ongeacht hun lidmaatschap van de eurozone, beter uitvoering te geven aan de aanbevelingen, met name die welke betrekking hebben op werkgelegenheid en sociale kwesties; benadrukt dat de landenspecifieke aanbevelingen, door lering te trekken uit de vorige crisis en de economische en sociale crisis in verband met COVID-19 aan te pakken, de regulering van de arbeidsmarkt moeten bevorderen, de veerkracht van ons economisch beleid moeten versterken en onze overheidsdiensten moeten ondersteunen;
3. is bezorgd over de verwoestende sociale gevolgen van de COVID-19-crisis, met name voor vrouwen, huishoudens met een laag inkomen, gezinnen en kwetsbare groepen, zoals ouderen, personen met een handicap, personen die tot een minderheid behoren, vluchtelingen en migranten, en werknemers die zich tijdens de crisis in de frontlinie bevinden, waardoor reeds bestaande ongelijkheden verder toenemen en nieuwe ongelijkheden ontstaan en de sociale en arbeidsnormen in Europa in gevaar kunnen komen; benadrukt dat alleen een doortastende en gecoördineerde Europese respons de sociale gevolgen van de huidige crisis zal helpen opvangen en zal aantonen dat de EU een noodzakelijk project is dat gebaseerd is op sociale rechtvaardigheid, solidariteit en integratie; verzoekt de lidstaten de sociale rechten van de bevolking volledig te beschermen, en benadrukt de sleutelrol die het pakket herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (React-EU) moet spelen bij het helpen van de meest kansarmen door te zorgen voor adequate financiering uit het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD), bij het ondersteunen van werkgelegenheid, met name voor jongeren via het Europees Sociaal Fonds (ESF), en bij het bevorderen van de cohesie van de EU, ook in de ultraperifere regio’s;
4. is ingenomen met het besluit van de lidstaten om de algemene ontsnappingsclausule te activeren om meer flexibiliteit te bieden bij het nemen van de nodige maatregelen ter ondersteuning van de gezondheid van de Europese burgers en de stelsels voor civiele bescherming, het behoud van banen, het ondersteunen van een robuust herstel en het stabiliseren van de Europese sociale markteconomie; verzoekt de lidstaten volop gebruik te maken van deze begrotingsflexibiliteit om de sociale gevolgen van de crisis te voorkomen en te verzachten, de stelsels voor maatschappelijk welzijn te versterken, en hoogwaardige banen, openbare diensten, armoedebestrijding en de groene transitie te financieren; is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat zij een brede openbare raadpleging zal houden met alle relevante belanghebbenden om mogelijke koersen voor de ontwikkeling van begrotingsregels in de EU te onderzoeken; verzoekt de lidstaten aan dit debat deel te nemen om duurzame groeibevorderende sociale investeringen aan te moedigen en tegelijkertijd de houdbaarheid van de begroting te waarborgen;
5. onderstreept het belang van een gedegen en verantwoorde begrotingsprocedure en verzoekt de lidstaten en de Commissie, als reactie op de gezondheidscrisis, de investeringen, met name in onderwijs-, sociale en gezondheidszorgstelsels, te versterken; wijst erop dat het Europees Semester nog altijd niet over een agenda beschikt om de toename van de ongelijkheid in Europa te monitoren en aan te pakken; dringt daarom bij de Commissie erop aan de verspreidingseffecten van het overheidsbeleid en de onevenwichtigheden op het gebied van de inkomens- en vermogensspreiding beter te beoordelen, ook aan de hand van individuele diepgaande evaluatierapporten indien deze onevenwichtigheden worden aangetroffen, als een manier om de economische coördinatie te koppelen aan werkgelegenheid en sociale prestaties; verzoekt de Commissie te onderzoeken welke indicatoren van economische ongelijkheid het nauwkeurigst zijn, en de evolutie van de ongelijkheden op de voet te volgen;
6. is verheugd over Next Generation EU, het herstelplan van de EU; dringt aan op een evenwichtige benadering tussen de groene en digitale transities enerzijds en de onderwijs-, sociale en gezondheidszorginfrastructuur anderzijds; onderstreept dat het herstelplan volledig moet stroken met de Europese pijler van sociale rechten en moet bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de VN en de Europese Green Deal; dringt er bij de lidstaten op aan gebruik te maken van de algemene ontsnappingsclausule teneinde te investeren in mensen en sociale welzijnsstelsels, en levensvatbare bedrijven die in moeilijkheden verkeren, te steunen om banen en lonen te behouden; dringt aan op specifieke plannen inzake sociale vooruitgang om te zorgen voor effectievere, billijkere en sterkere welzijnsstaten; dringt aan op een ambitieus meerjarig financieel kader (MFK), geschraagd door nieuwe eigen middelen, en verwerpt elke verlaging van de financiële middelen voor programma’s die zijn gericht op cohesie, zoals het ESF+;
7. benadrukt het belang van de tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) en van de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de VN in het kader van het Europees herstelplan om sociale rechtvaardigheid, sociale cohesie en welvaart voor iedereen te garanderen; is bezorgd dat de stelsels van sociale voorzieningen tijdens de huidige crisis onder ongekende druk staan en dat de bijbehorende overheidsuitgaven exponentieel zullen stijgen; benadrukt dat voor een volledig herstel de investeringsinspanning van de EU, via het herstelplan en het MFK, de economische groei moet stimuleren met een sterke sociale dimensie, met name door de stelsels voor sociale voorzieningen te schragen en te investeren in stabiele socialezekerheidsstelsels, gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting, werkgelegenheid, cultuur, justitie en toereikende en toegankelijke openbare sociale diensten ter bestrijding van de sociale gevolgen van de crisis en de uitbanning van armoede;
8. is verheugd over het SURE-voorstel van de Commissie als een noodmaatregel om de maatregelen inzake arbeidstijdverkorting van de lidstaten in het kader van de COVID‑19‑crisis te ondersteunen en de ondernemingen bijgevolg meer mogelijkheden te bieden om zich de kasmiddelen te verschaffen die nodig zijn voor de hervatting van de economische activiteit en het behoud van de werkgelegenheid; neemt nota van de tijdelijke aard van het instrument; verzoekt de Commissie derhalve de mogelijkheid te bestuderen van een permanent bijzonder instrument, dat op verzoek van de lidstaten wordt geactiveerd wanneer er zich een onverwachte crisis voordoet die leidt tot een gestage toename van de uitgaven voor regelingen van arbeidstijdverkorting en soortgelijke maatregelen;
9. wijst op de toezegging van de Europese Commissie om het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering in te zetten als reactie op de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de werkgelegenheid; verzoekt de lidstaten derhalve snel financieringsaanvragen in te dienen bij de Commissie om de Europese werknemers die als gevolg van COVID-19 werkloos zijn geworden, te begeleiden bij hun bij- of omscholing en herintegratie op de arbeidsmarkt;
10. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat alleen financiële ondersteuning wordt verstrekt aan ondernemingen die niet zijn geregistreerd in landen die zijn opgenomen in bijlage 1 bij de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet coöperatief zijn op belastinggebied; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de begunstigden voldoen aan de in de Verdragen verankerde fundamentele waarden, en dat bedrijven die overheidssteun ontvangen, hun werknemers beschermen, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden garanderen, de vakbonden respecteren en toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten naleven, hun deel van de belastingen betalen en afzien van de terugkoop van bedrijfsaandelen of het uitkeren van bonussen aan de directie of van dividenden aan aandeelhouders;
11. benadrukt de essentiële rol van het sociale scorebord in het Europees Semester; dringt er bij de Commissie op aan het scorebord te versterken door alle 20 beginselen van de EPSR duidelijk erin te weerspiegelen, en sociale doelstellingen te ontwikkelen, mede inzake de terugdringing van de armoede, alsmede een methode om de sociale aspecten van de ecologische, sociale en governancefactoren (ESG) te integreren; beklemtoont het belang van evaluaties vooraf evenals van grondige evaluaties achteraf van de nationale hervormingsprogramma’s;
12. is bezorgd over de negatieve weerslag van de COVID‑19‑crisis op de Europese arbeidsmarkt en over de ongekende verliezen van banen, vooral in strategische sectoren, alsmede over de hiermee gepaard gaande toename van de armoede en verschillen in de levensstandaard, die vooral jongeren, vrouwen, en laaggeschoolden in de informele economie en met onzekere banen zal treffen; herinnert aan de bekendmaking van de voorzitter van de Commissie dat een EU‑herverzekeringsregeling voor werkloosheidsuitkeringen zal worden gepresenteerd; dringt bij de lidstaten erop aan maatregelen voor het behoud van de werkgelegenheid toe te passen en flexibele arbeidsregelingen te bevorderen om banen te behouden; dringt bij de lidstaten erop aan adequaat te investeren in effectief actief arbeidsmarktbeleid, onderwijs , opleiding en een leven lang leren, en volop gebruik te maken van bestaande en nieuwe financieringsinstrumenten van de EU om langdurige werkloosheid tegen te gaan, vooral in regio’s die te kampen hebben met demografische nadelen, zoals de plattelandsgebieden; verzoekt de lidstaten tevens nieuwe werkgelegenheidskansen te creëren, ook middels overheidsinvesteringen en werkgelegenheidsprogramma’s, en de rol van diensten voor arbeidsvoorziening te versterken met speciale aandacht voor het helpen van jongeren, personen met een handicap en met discriminatie geconfronteerde personen te helpen de arbeidsmarkt te betreden;
13. wijst met grote bezorgdheid op het hoge niveau van de jeugdwerkloosheid in een aantal lidstaten en op de precaire aard van arbeidsovereenkomsten van jongeren, met name in sectoren die ernstig getroffen zijn door de COVID-19-crisis; doet een beroep op de Commissie en de lidstaten passende maatregelen te treffen voor het aanpakken van de jeugdwerkloosheid door volledig gebruik te maken van de huidige en nieuwe financiële instrumenten, zoals de jongerengarantie en Erasmus+; dringt aan op een effectievere en inclusievere jongerengarantie met speciale aandacht voor hoogwaardige werkgelegenheid, met name door te focussen op degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan;
14. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de COVID‑19‑pandemie de positie van groepen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, zoals mantelzorgers, langdurig zieken, personen met een handicap, gezondheidsproblemen of complexe chronische aandoeningen, migranten en vluchtelingen, en etnische en religieuze minderheden, niet verergert;
15. onderstreept dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in de EU van zeer groot belang zijn voor een duurzame en inclusieve ontwikkeling, economische groei en het scheppen van banen; verzoekt de Commissie en de lidstaten kmo’s en hun werknemers sterker te ondersteunen bij het hervatten van de economische activiteit en bij de transitie naar een digitalere en groenere economie;
16. verzoekt de lidstaten de ontwikkeling van circulaire en sociale economieën actief te bevorderen, sociale innovatie en sociale ondernemingen aan te moedigen en hun duurzaamheid te versterken, en vormen van arbeid aan te moedigen die kansen bieden op banen van goede kwaliteit;
17. is van mening dat het concurrentievermogen op de wereldmarkt kan worden gehandhaafd en verbeterd door middel van een duidelijk, eenvoudig en flexibel regelgevingskader voor de arbeidsmarkt in de lidstaten, waarbij tegelijkertijd hoge arbeidsnormen worden gehandhaafd;
18. benadrukt dat voor de succesvolle tenuitvoerlegging van het EU-herstelplan een adequate sociale dialoog op alle niveaus met effectieve betrokkenheid van de sociale partners vereist is, evenals de versterking van de werknemers- en vakbondsrechten, collectieve onderhandelingen en de inspraak van werknemers, welke essentiële instrumenten voor democratie en inclusie zijn; verzoekt de Unie en de lidstaten de capaciteitsopbouw van de sociale partners te ondersteunen, met name via het ESF+, teneinde de mate van vertegenwoordiging door vakbonden, de sociale dialoog, collectieve onderhandelingen en de participatie van werknemers bij bedrijfskwesties te versterken, en in het kader van overheidsopdrachten de collectieve onderhandelingen na te leven; dringt bij de Commissie en de lidstaten erop aan ervoor te zorgen dat de sociale partners ten volle worden betrokken bij de beleidsvorming, met inbegrip van het Europees semester;
19. is ingenomen met de tweedefase-raadpleging van de sociale partners door de Commissie over een EU‑kader voor minimumlonen; merkt op dat fatsoenlijke lonen belangrijk zijn voor billijke arbeidsvoorwaarden en voor een bloeiende sociale markteconomie; verzoekt de lidstaten te zorgen voor lonen die een waardig leven boven de armoedegrens mogelijk maken voor alle werknemers via collectieve arbeidsovereenkomsten of nationale wetgeving; is van mening dat versterkte collectieve onderhandelingen de beste manier vormen om fatsoenlijke lonen in de EU te bevorderen; dringt bij de Commissie erop aan na te gaan welke belemmeringen er in de EU bestaan voor de sociale dialoog, en een Europees kader voor minimumlonen te presenteren om het fenomeen “werkende armen” uit te bannen in overeenstemming met de nationale tradities en wetgeving, en met het nodige respect voor de autonomie van de nationale sociale partners en goed functionerende modellen voor collectieve onderhandelingen; is van mening dat geen enkel initiatief schade mag toebrengen aan de autonomie van de sociale partners of de loonvorming in stelsels met collectieve onderhandelingen; dringt aan op een gecoördineerde aanpak op EU-niveau om ongezonde loonkostenconcurrentie te voorkomen en opwaartse sociale convergentie voor iedereen te bevorderen; onderstreept bovendien dat een loon werknemers in staat moet stellen aan hun behoeften en die van hun gezinnen te voldoen, en dat alle werknemers in de Unie een loon moeten ontvangen waarvan zij kunnen leven; verzoekt de Commissie in dit verband te onderzoeken wat een fatsoenlijk loon kan omvatten en hoe dit moet worden gemeten, zodat dit kan dienen als referentie voor de sociale partners;
20. dringt aan op de toegang tot openbare, solidaire en adequate ouderdomspensioenen voor alle werknemers en zelfstandigen die boven de armoedegrens liggen; spoort de lidstaten ertoe aan te garanderen dat de pensioenstelsels toereikend en duurzaam zijn; is van mening dat hervormingen van de pensioenstelsels gericht moeten zijn op de effectieve pensioenleeftijd en onder meer moeten inspelen op de tendensen op de arbeidsmarkt, de geboortecijfers, de gezondheids- en welvaartssituatie, de arbeidsvoorwaarden en de economische afhankelijkheidsratio, en vergezeld moeten gaan van strategieën voor actief ouder worden; is van mening dat deze hervormingen ook rekening moeten houden met de situatie van miljoenen werkenden in Europa, met name van vrouwen, jongeren en zelfstandigen, die worden geconfronteerd met onzeker werk, perioden van onvrijwillige werkloosheid en verminderde arbeidsduur; is van oordeel dat de lidstaten een constructieve dialoog met de sociale partners en andere belanghebbenden moeten aangaan en moeten zorgen voor een gepaste geleidelijke invoering van hervormingen;
21. verzoekt de Commissie een volledige evaluatie te verrichten van de arbeids- en tewerkstellingsvoorwaarden van essentiële en eerstelijnswerkers, platformwerkers, atypische werknemers en werknemers in onzekere vormen van arbeid waarbij de oorzaken van hun precaire situatie worden afgebakend, teneinde een Europees regelgevingskader te presenteren met duidelijke en eenvoudige richtsnoeren om te zorgen voor adequate arbeidstijden, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor alle werkers, rechten en universele toegang tot sociale bescherming, en teneinde het bereik van collectieve onderhandelingen te vergroten, en te strijden tegen precaire contracten, schijnzelfstandigheid, nulurencontracten en misbruik van atypische arbeidscontracten; verzoekt de Commissie onderaanbestedingspraktijken strikt aan banden te leggen en de normen inzake sociale bescherming te verbeteren; verzoekt de Commissie tevens richtsnoeren op te leggen voor het testen van de arbeidssituatie van zelfstandige aannemers ter bestrijding van schijnzelfstandigheid; onderstreept dat werknemers met tijdelijke of flexibele contracten dezelfde bescherming moeten genieten als alle andere werknemers;
22. constateert met bezorgdheid de ontoereikende toegang tot socialebeschermingsstelsels en het ontbreken van dergelijke toegang voor atypische werknemers en zelfstandigen; verzoekt de lidstaten maatregelen te treffen om deze kwesties aan te pakken, met name na de aanbeveling van de Raad van 8 november 2019 met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen; onderstreept dat de universele toegang tot sociale bescherming moet worden verwezenlijkt, met name in de huidige moeilijke context;
23. onderstreept dat de recente pandemie heeft aangetoond dat digitale oplossingen belangrijk zijn, met name voor telewerken, en dat in dit verband op Europees niveau richtsnoeren en verordeningen moeten worden vastgesteld; is van mening dat naar behoren gereguleerde flexibele arbeidsregelingen, telewerken en niet‑plaatsgebonden banen een belangrijke rol bij het behoud van banen kunnen spelen, een beter evenwicht tussen werk en privéleven kunnen ondersteunen, kunnen bijdragen tot minder CO2-emissies in verband met het dagelijkse woon-werkverkeer, betere werkgelegenheidskansen voor personen met een handicap kunnen bieden, en kunnen dienen als instrument om de ontvolking van het platteland tegen te gaan; verzoekt derhalve de Commissie een EU‑telewerkagenda voor te stellen, inclusief een wetgevingskader om te zorgen voor fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, inclusief naleving van de werktijden, verlof, het evenwicht tussen werk en privéleven en het recht om de verbinding te verbreken; onderstreept dat speciale aandacht moet worden geschonken aan de situatie van ouders met kinderen, alleenstaande ouders, en mantelzorgers die continue zorg verlenen aan zorgbehoevende familieleden, nu de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat het voor deze groepen het zwaarst is om werk en gezin te combineren in het kader van telewerken; onderstreept derhalve het belang van gepaste oplossingen voor kinderopvang;
24. is bezorgd over de arbeids- en levensomstandigheden van seizoenwerkers en andere grensarbeiders, vooral in de lagelonensector; verzoekt de Commissie en de lidstaten de meeneembaarheid van rechten te versterken en rechtvaardige en billijke arbeidsvoorwaarden te garanderen voor mobiele werknemers en grens- en seizoenarbeiders in de EU; verzoekt de lidstaten om zich ten volle in te zetten voor de digitalisering van overheidsdiensten om een billijke mobiliteit van werknemers te vergemakkelijken, met name op het gebied van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels; verzoekt derhalve de Commissie om, na een gedegen effectbeoordeling, een voorstel in te dienen voor een digitaal EU‑socialezekerheidsnummer dat tevens de mogelijkheid biedt voor het invoeren van een controlemechanisme voor zowel personen als betrokken instanties waarmee wordt gegarandeerd dat de socialezekerheidsbijdragen worden betaald in overeenstemming met de verplichtingen; is bovendien van mening dat alle werknemers toegang moeten hebben tot een volledig overzicht van wie hun werkgevers zijn en van hun salaris- en arbeidsrechten, hetzij in overeenstemming met collectieve arbeidsovereenkomsten, hetzij conform de nationale wetgeving waar van toepassing; pleit bovendien voor een EU-brede aansprakelijkheid voor onderaannemers in bepaalde sectoren zoals de landbouw en de vleesindustrie, met name bij arbeidsovereenkomsten voor arbeid ter plaatse, en voor duidelijke regels voor onderaanbestedingspraktijken in het algemeen;
25. stelt dat de COVID‑19‑pandemie heeft geresulteerd in verhoogde gezondheids- en veiligheidsrisico’s voor miljoenen werkenden; is ingenomen met de toezegging van de Commissie dat zij Richtlijn 2000/54/EG betreffende biologische agentia gaat herzien teneinde deze aan te passen aan wereldwijde pandemieën en andere uitzonderlijke omstandigheden om werknemers volledig te beschermen tegen blootstellingsrisico’s; dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk te komen met een nieuw strategisch kader voor gezondheid en veiligheid, een richtlijn inzake werkgerelateerde stress en spier- en skeletaandoeningen, een richtlijn inzake geestelijk welzijn op de werkplek, en een EU-strategie inzake geestelijke gezondheid om alle werknemers op de werkplek te beschermen; pleit ervoor de rol van EU-OSHA te versterken om gezonde en veilige werkplekken overal in de Unie te bevorderen; beklemtoont dat investeringen in gezondheid en veiligheid op het werk de kwaliteit van de banen en het welzijn van de werknemers verbeteren en bijdragen aan de productiviteit en het concurrentievermogen van de Europese economie;
26. is bezorgd over de geringe intergenerationele sociale mobiliteit en de toenemende inkomensongelijkheid; wijst erop dat hoge ongelijkheidsniveaus de economische output en het potentieel voor duurzame ontwikkeling verminderen; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op de inkomensongelijkheid aan te pakken en discriminatie te bestrijden; onderstreept dat de lidstaten hun nationale belasting- en toeslagenstelsels moeten ontwerpen op een manier die waarborgt dat ongelijkheid wordt beperkt, billijkheid wordt bevorderd, huishoudens en gezinnen worden beschermd en prikkels worden gegeven voor arbeidsmarktparticipatie waarbij tegelijkertijd wordt gezorgd voor een volledige afstemming op de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de klimaat- en milieudoelstellingen die in de Europese Green Deal zijn vastgesteld; beklemtoont dat investeringen in onderwijs en vaardigheden, evenals beter ontworpen belasting- en toeslagenstelsels cruciale beleidsinstrumenten zijn waarmee de ongelijkheid kan worden verminderd en gelijke kansen kunnen worden bevorderd;
27. verzoekt de Commissie te voldoen aan de internationale wettelijke verplichtingen in verband met kinderrechten waartoe de lidstaten (evenals de EU in haar geheel voor sommige rechten) zich hebben verbonden; verzoekt de Commissie in 2020 een Europese kindergarantie voor te stellen; dringt erop aan gebruik te maken van alle, in het MFK 2021-2027 geboden kansen voor het investeren in kinderen, en de middelen ervan aan te wenden voor de ontwikkeling van de potentiële toegevoegde waarde van de EU-kindergarantie bij de bestrijding van armoede en schadelijke negatieve trends in verband met de demografische ontwikkeling in Europa; vraagt de lidstaten om Europese en nationale actieplannen op te stellen die de toegang van kinderen tot de vijf belangrijkste sociale rechten garanderen – toegang tot kosteloze gezondheidszorg, kosteloos onderwijs, kosteloze kinderopvang, fatsoenlijke huisvesting en toereikende voeding;
28. dringt bij de Commissie erop aan zo snel mogelijk met een EU-kindergarantie te komen, die voortbouwt op de aanpak met drie pijlers van de aanbeveling van de Raad van 2013 over investeren in kinderen, alsmede met een op rechten gebaseerde, allesomvattende en geïntegreerde anti-armoedestrategie met een specifieke armoedereductiedoelstelling, en een EU-kader voor nationale daklozenstrategieën door middel van de vaststelling van het beginsel “huisvesting eerst”, evenals een strategisch kader van de EU voor de Roma voor de periode na 2020 met concrete doelstellingen en nationale financiering; dringt bij de Commissie erop aan tevens een vergelijkend onderzoek te verrichten naar verschillende minimumloonregelingen in de lidstaten waarmee mensen in nood een minimum aan sociale bescherming en een vangnet worden geboden, en de beste praktijken te inventariseren om hiervoor een kader te bieden;
29. benadrukt het belang van de automatische stabiliseringsdimensie van socialezekerheidsstelsels om door externe factoren, zoals recessies, veroorzaakte sociale schokgolven te absorberen; verzoekt derhalve de lidstaten beleidsmaatregelen in te voeren om opnieuw werkzekerheid tot stand te brengen door te voorzien in sociale bescherming voor alle soorten werkenden, onder meer bij ontslagen; verzoekt de lidstaten tevens in het licht van IAO-aanbeveling nr. 202, waarin socialebeschermingsdrempels zijn vastgesteld, hun investeringen in socialebeschermingsstelsels te garanderen en te verhogen, zodat ze hun prestaties op het gebied van de voorkoming en uitbanning van armoede en ongelijkheid kunnen garanderen en de duurzaamheid van die prestaties kunnen waarborgen;
30. is ingenomen met het feit dat veel lidstaten tijdens de COVID‑19‑pandemie uitzonderlijke maatregelen hebben getroffen om dakloosheid te voorkomen en aan te pakken door uitzettingen stop te zetten en door te voorzien in noodwoningen; dringt bij de lidstaten erop aan toegang tot huisvesting te bieden en te zorgen voor duurzame, proactieve en reactieve oplossingen om tegen 2030 de dakloosheid uit te bannen; dringt bij de Commissie en de lidstaten erop aan betere en geharmoniseerdere gegevens over dakloosheid te verzamelen en dakloosheid te integreren in alle relevante beleidsmaatregelen;
31. verzoekt de Commissie en de lidstaten met specifieke voorstellen te komen om een rechtvaardige transitie te garanderen op het gebied van de verbetering van de energieprestaties van woningen, en het probleem van de energiearmoede aan te pakken, in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen van de Green Deal;
32. beklemtoont dat loontransparantie van essentieel belang is om oneerlijke loondifferentiaties en loondiscriminatie tegen te gaan; is derhalve ingenomen met het voornemen van de Commissie bindende maatregelen inzake loontransparantie voor te stellen waartoe een index voor de gelijke beloning van mannen en vrouwen en de volledige eerbiediging van de autonomie van de nationale sociale partners zouden moeten behoren; dringt een op de snelle vaststelling van deze maatregelen om de loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen aan te pakken en verdere gendergebaseerde ongelijkheden en discriminatie op de arbeidsmarkt te voorkomen; wijst andermaal op de noodzaak van gendermainstreaming op alle begrotings- en beleidsgebieden; verzoekt de lidstaten en de Commissie ondernemerschap bij vrouwen te bevorderen en de toegang van vrouwen tot financiering te vergemakkelijken; verzoekt de lidstaten de onderhandelingen in de Raad over de richtlijn inzake vrouwelijke bestuurders uit het slop te halen; dringt aan op een betere verwerking van de perioden van zwangerschaps- en ouderschapsverlof in de pensioenrechten;
33. maakt zich zorgen over het feit dat discriminatie en racisme in Europa toenemen; vraagt de Commissie en de lidstaten de toepassing van wetten, beleidsmaatregelen en praktijken ter bestrijding van discriminatie te versterken en een einde te maken aan de structurele discriminatie van minderheden bij hun toegang tot banen en op het werk; verzoekt de Commissie te komen met een mededeling over richtsnoeren ter voorkoming van segregatie op de arbeidsmarkt van minderheden, ook etnische minderheden, alsmede over normen voor een aanwervingsbeleid zonder enige vorm van discriminatie voor lidstaten en werkgevers, met inbegrip van aanbevelingen voor de vaststelling van gelijkheidsplannen op bedrijfsniveau en in sectorale collectieve overeenkomsten en de oprichting van diversiteitswerkgroepen op de werkplek, die zich zouden moeten richten op het aanpakken van stereotypen, vooroordelen en negatieve houdingen, en het voorkomen van discriminatie bij aanwerving, promotie, beloning en de toegang tot opleiding; benadrukt dat deze actieplannen ter bevordering van de gelijkheid ook moeten worden ingezet voor het stimuleren van etnische en culturele diversiteit op de werkplek, het ontwikkelen van interne voorschriften tegen racisme en de daarmee samenhangende discriminatie en intimidatie op de werkplek, voor het monitoren en herzien van het aanwervingsbeleid, de loopbaanontwikkeling en het behoud van personeel in het kader van gelijkheid, teneinde directe of indirecte discriminerende praktijken te identificeren, en corrigerende maatregelen vast te stellen om ongelijkheden op deze gebieden te beperken; dringt erop aan dat deze actieplannen ter bevordering van de gelijkheid de verzameling van gegevens over gelijkheid omvatten, met inachtneming van de normen inzake privacy en de grondrechten in dit verband;
34. wijst erop dat leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt moet worden bestreden, onder meer door Richtlijn 2000/78/EG van de Raad tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep onder de aandacht te brengen, en door toegang te bieden tot mogelijkheden voor een leven lang leren middels op maat gesneden cursussen en opleidingen;
35. dringt bij de lidstaten erop aan te zorgen voor toegankelijke en betaalbare kinderopvang en kleuterscholen van goede kwaliteit, alsook op zorgdiensten en sociale diensten voor zorgbehoevenden, onder wie senioren en personen met een handicap, voor de korte en de lange termijn om zelfstandig leven en de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen; verzoekt de lidstaten in dit verband de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers snel en volledig uit te voeren; dringt aan op de ontwikkeling van een EU-kader voor zorgdiensten met als doel minimumnormen en kwaliteitsrichtsnoeren vast te stellen;
36. erkent de essentiële rol van Europese zorgverleners tijdens de pandemie; vraagt om een Europese strategie voor zorgverleners om eerlijke arbeidsmobiliteit in deze sector te garanderen en de arbeidsvoorwaarden voor zorgverleners te verbeteren;
37. wijst erop dat de crisis die door de COVID‑19‑uitbraak is veroorzaakt, de levensstandaard van personen met een handicap heeft verslechterd; dringt bij de Commissie erop aan met een allesomvattende EU‑strategie inzake handicaps voor de lange termijn te komen voor de periode na 2020 op basis van raadplegingen van personen met een handicap en hun familieleden of organisaties die hen vertegenwoordigen; dringt bij de Commissie en de lidstaten erop aan maatregelen te treffen die de gevolgen van de crisis verzachten, in overeenstemming met het VN‑Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, om te zorgen voor de bescherming van hun rechten, hun volledige en daadwerkelijke deelneming aan en opneming in de samenleving, en hun gelijke en niet-discriminerende toegang tot goederen, diensten en vrijetijdsactiviteiten; verzoekt de Commissie en de lidstaten tevens meer inspanningen te verrichten om personen met een handicap toegang tot de arbeidsmarkt te verschaffen door obstakels weg te nemen, gebruik te maken van de door digitaal werken geboden kansen en stimulansen voor hun aanwerving te creëren;
38. maakt zich zorgen over het stagnerende percentage voortijdige schoolverlaters, vooral in gemarginaliseerde groepen, en over het groeiende percentage onderpresterende leerlingen; beklemtoont dat de hiaten in elementaire gecijferdheid, geletterdheid en digitale vaardigheden ernstige belemmeringen vormen voor een betekenisvolle deelname aan de samenleving en de arbeidsmarkt; dringt er bij de lidstaten op aan te waarborgen dat onderwijs, opleiding en een leven lang leren die van hoge kwaliteit, toegankelijk en inclusief zijn, een recht voor iedereen vormen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan hun inspanningen te intensiveren met betrekking tot investeringen in kwalitatief hoogwaardig onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding met toegesneden ondersteuning, waarbij bij- en omscholingsmaatregelen, met name de verwerving van digitale vaardigheden, worden versterkt, en een leven lang leren te bevorderen om de beroepsbevolking in staat te stellen zich aan de evoluerende eisen op de arbeidsmarkt aan te passen; benadrukt dat onderwijsresultaten negatief worden beïnvloed door sociale uitsluiting, discriminatie, stereotypering, armoede en segregatie, en dat ook hiertegen moet worden opgetreden; verzoekt de Commissie een uitgebreide analyse uit te voeren van de factoren die leiden tot vroegtijdig schoolverlaten, waaronder de sociale aspecten ervan, en op basis hiervan een voorstel voor te leggen om het probleem aan te pakken;
39. benadrukt dat het op elkaar afstemmen van kwalificaties, vaardigheden en werkgelegenheidskansen, alsmede de snelle erkenning en betere certificering van beroepskwalificaties in de EU kunnen bijdragen tot de totstandbrenging van een goed functionerende en inclusieve Europese arbeidsmarkt, en dat nauwere samenwerking tussen onderwijsstelsels en bedrijven hiertoe kunnen bijdragen; verzoekt de lidstaten om digitale oplossingen optimaal in te zetten ten behoeve van onderwijs, rekening houdend met de snelle technologische ontwikkelingen en de toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt;
40. wijst erop dat kwalificaties en gecertificeerde vaardigheden werknemers een meerwaarde verschaffen waarmee hun positie op de arbeidsmarkt verbetert en die zij in de transities van de arbeidsmarkt kunnen meenemen; pleit voor een overheidsbeleid inzake vaardigheden dat gericht is op de certificering en validering van kwalificaties en vaardigheden; beklemtoont dat op vaardigheden gebaseerde vergoedingenstelsels, met instemming van de werknemersvertegenwoordigers, moeten worden vastgesteld in bedrijven die toegang hebben tot overheidsfinanciën voor de bijscholing van werknemers, aangezien dergelijke stelsels zouden garanderen dat die overheidsinvesteringen renderen;
41. is ingenomen met de geactualiseerde Europese vaardighedenagenda die erop gericht is te voldoen aan de vraag naar vaardigheden en de toekomstige uitdagingen van de arbeidsmarkt van de EU, de samenleving en de ecologische en digitale transitie; onderstreept dat de ondersteuning van adequate vaardigheden, met nadruk op digitale vaardigheden, de productiviteit zal verbeteren en de ecologische en digitale transitie naar een groenere en slimmere economie zal vergemakkelijken; dringt bij de lidstaten erop aan de digitalisering, automatisering, tekorten aan en mismatches in vaardigheden, en digitale uitsluiting aan te pakken; onderstreept dat vooral aandacht moet worden besteed aan jongeren, langdurig werklozen, slachtoffers van gendergeweld, personen met een handicap, de Romanigemeenschap en andere groepen die met discriminatie worden bedreigd; onderstreept dat het dringend noodzakelijk is een vaardighedengarantie vast te stellen overeenkomstig de beginselen van de jongerengarantie, opdat alle Europeanen gebruik kunnen maken van bij- en omscholing van goede kwaliteit;
42. onderstreept dat de sociale, economische en ecologische gezondheidsbepalende factoren moeten worden aangepakt; dringt aan op de oprichting van een Europese gezondheidsunie, stresstests van de gezondheidszorgstelsels in de EU, minimale kwaliteitsnormen voor de gezondheidszorg, een Europees gezondheidsresponsmechanisme, en een versterking van de capaciteit van gezondheidsagentschappen en civiele bescherming in de EU, allemaal op basis van de beginselen van solidariteit, non-discriminatie, strategische autonomie en samenwerking, waarbij de volksgezondheid centraal staat bij de vaststelling en uitvoering van alle beleidsmaatregelen en activiteiten van de Unie, zoals verankerd in het Verdrag, met stelselmatige gezondheidseffectbeoordelingen van alle betrokken beleidsmaatregelen en speciale aandacht voor het bieden van gezondheidszorg en behandelingen voor ouderen; verzoekt de lidstaten te zorgen voor een kwalitatief hoogwaardige, mensgerichte en toegankelijke gezondheidszorg, met inbegrip van doeltreffende en toereikend gefinancierde, universele preventieve zorg en gezondheidsbevordering voor iedereen; is ingenomen met het feit dat het accent op het gebied van de gezondheidszorg in het Europees Semester is verschoven van kostenbesparingen naar het leveren van prestaties en reële gezondheidsresultaten; doet een beroep op de Commissie haar inspanningen te intensiveren om de ongelijkheid op gezondheidsgebied tussen en binnen de EU‑lidstaten aan te pakken, gemeenschappelijke indicatoren en methoden te ontwikkelen om de gezondheid en de prestaties van de gezondheidszorgstelsels te monitoren teneinde de ongelijkheden weg te nemen, en de gebieden op te sporen en te prioriteren die moeten worden verbeterd en die meer financiële middelen nodig hebben; is van oordeel dat de Commissie de doeltreffendheid van maatregelen moet evalueren teneinde gezondheidsongelijkheden die het gevolg zijn van beleidsmaatregelen inzake sociale, economische en ecologische risicofactoren, te verminderen;
43. herhaalt dat de rechtsstaat – inclusief onafhankelijke en efficiënte rechtsstelsels, kwaliteitsvolle overheidsdiensten en overheidsopdrachten en degelijke kaders voor corruptiebestrijding – aan de grondslag ligt van een gezond ondernemingsklimaat, goed functionerende arbeidsmarkten en een verstandig gebruik van EU-middelen; benadrukt dat de beoordeling van de rechtsstaat en de doeltreffendheid van het rechtsstelsel bijgevolg deel moeten blijven uitmaken van het Europees Semester; verzoekt de lidstaten het herziene Europees Sociaal Handvest te ratificeren;
44. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau (2020/2006(INL))
— gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
— gezien artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
— gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt) – Voorstel voor een EU-Actieplan” van 21 mei 2003 (COM(2003)0251),
— gezien Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (de “EU-houtverordening”)(1),
— gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen(2),
— gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(3),
— gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties tegen 2030, en met name doelstelling 12 betreffende verantwoorde consumptie en productie en doelstelling 15 om de bescherming, het herstel en het duurzaam gebruik van terrestrische ecosystemen te waarborgen, bossen duurzaam te beheren, woestijnvorming tegen te gaan, aantasting van de bodem een halt toe te roepen en terug te dringen, en het verlies van biodiversiteit te stoppen,
— gezien de Overeenkomst van Parijs die is bereikt in het kader van de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP 21),
— gezien de in opdracht van het directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken van de Commissie uitgevoerde studie over zorgvuldigheidsvereisten in de toeleveringsketen (2020),
— gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) van september 2020, getiteld “An EU legal framework to halt and reverse EU-driven global deforestation – European added value assessment”(4),
— gezien de conclusies van de Raad en de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de mededeling “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” van 16 december 2019,
— gezien de Verklaring van Amsterdam van 7 december 2015, getiteld “Towards Eliminating Deforestation from Agricultural Commodity Chains with European Countries”,
— gezien het VN-programma ter reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en bosaantasting (REDD+),
— gezien het strategisch plan voor bossen van de Verenigde Naties (UN Strategic Plan for Forests, UNSPF) 2017-2030, waarin zes mondiale bosdoelstellingen en 26 geassocieerde doelstellingen worden vastgesteld, die tegen 2030 moeten worden bereikt,
— gezien het VN-Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming, dat op 17 juni 1994 werd aangenomen,
— gezien de door het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) ontwikkelde nationale duurzamegrondstoffenplatforms,
— gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,
— gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966,
— gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(5),
— gezien het Amerikaans Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van 1969,
— gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1987,
— gezien Verdrag nr. 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende inheemse en in stamverband levende volken van 1989,
— gezien de Verklaring van de VN over de rechten van inheemse volkeren van 2007,
— gezien de OESO/FAO-richtsnoeren inzake verantwoordelijke toeleveringsketens in de landbouw,
— gezien het verslag van de FAO over de algemene toestand van de bossen in 2020,
— gezien de publicatie van de FAO van 2018, getiteld “The State of the World’s Forests 2018 – Forest pathways to sustainable development”,
— gezien de beoordeling van de wereldwijde bosbestanden 2015 van de FAO – FRA-gegevensbank 2015,
— gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES) van 1973,
— gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit van 1992, en het daaraan verbonden Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid van 2000 en het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik van 2010,
— gezien het “Global Assessment Report on Biodiversity and Ecosystem Services” van het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services 2019 van de Verenigde Naties van 6 mei 2019,
— gezien de VN-beginselen inzake verantwoord investeren van 2006,
— gezien de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten, die in 2011 zijn goedgekeurd door de VN-Mensenrechtenraad, en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, die in 2011 zijn bijgewerkt,
— gezien het speciaal verslag over de klimaatverandering en de bodem van de Internationale Werkgroep inzake klimaatverandering van de Verenigde Naties van 8 augustus 2019,
— gezien het Mondiaal programma voor de bestrijding van criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten en bossen van het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC),
— gezien het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, aangenomen in Aarhus op 25 juni 1998 door de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa,
— gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over het beleid van de EU ten aanzien van mensenrechtenverdedigers(6),
— gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 over strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen(7),
— gezien zijn resolutie van 4 april 2017 over palmolie en de ontbossing van regenwouden(8),
— gezien zijn resolutie van 12 september 2017 over de gevolgen van de internationale handel en het handelsbeleid van de EU voor mondiale waardeketens(9),
— gezien zijn resolutie van 3 juli 2018 over de schending van de rechten van inheemse volkeren, inclusief landroof(10),
— gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over transparant en verantwoord beheer van natuurlijke hulpbronnen in ontwikkelingslanden: bossen(11),
— gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal(12),
— gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15)(13),
— gezien zijn resolutie van 16 september 2020 over maatregelen van de EU om de bossen wereldwijd te beschermen en te herstellen(14),
— gezien de “Forest pledge” (gelofte tot bescherming van bossen) van 21 maart 2019, op grond waarvan veel actieve leden van het Europees Parlement zich ertoe hebben verbonden beleid te bevorderen waarmee bossen wereldwijd worden beschermd en hersteld en de territoria en rechten van bosbewoners worden erkend en veilig gesteld,
— gezien de conclusies van de Raad van 28 juni 2018 inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw,
— gezien de mededeling van de Commissie van 23 juli 2019, getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” (COM(2019)0352),
— gezien het onderzoek van de Commissie van januari 2018, getiteld “Feasibility study on options to step up EU actions against deforestation”,
— gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),
— gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020, getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),
— gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020, getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020)0381),
— gezien de verklaring van de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van april 2018 over de rol van de EU in de bescherming van de bossen,
– gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie industrie, onderzoek en energie, en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0179/2020),
A. overwegende dat biologisch diverse bossen natuurlijke koolstofputten zijn, en bijgevolg onmisbaar zijn in de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs om de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius boven de pre-industriële niveaus en ernaar te streven de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 graden Celsius boven de pre-industriële niveaus; overwegende dat de meest recente wetenschappelijke informatie erop wijst dat een beperking van de temperatuurstijging tot 1,5 graden de schade voor mensen en natuurlijke ecosystemen aanzienlijk zou beperken in vergelijking met een stijging van 2 graden(15), en ook goed zou zijn in verband met de aanpassing aan de klimaatverandering en het behoud van de biodiversiteit; overwegende dat niet alleen ontboste gebieden, maar ook bossen die aangetast zijn door menselijk ingrijpen een bron van koolstofdioxide kunnen worden;
B. overwegende dat bossen 80 % van de biodiversiteit op aarde herbergen en 30 % van het aardoppervlak vormen(16); overwegende dat bossen de organische vitale infrastructuur vormen voor enkele van de meest compacte, kwetsbare en gevarieerde ecosystemen ter wereld; overwegende dat ontbossing de voornaamste bedreiging vormt voor 85 % van de bedreigde of uitstervende diersoorten, en dat tussen 1979 en 2012 reeds 58 % van de gewervelde dieren wereldwijd is uitgestorven als gevolg van ontbossing(17);
C. overwegende dat bossen een bron van bestaansmiddelen en inkomsten voor ongeveer 25 % van de wereldbevolking zijn(18) en dat de vernietiging ervan ernstige gevolgen heeft voor de bestaansmiddelen van de meest kwetsbaren, waaronder inheemse volken die sterk afhankelijk zijn van bosecosystemen;
D. overwegende dat emissies als gevolg van de verandering in landgebruik, veelal door ontbossing, goed zijn voor ongeveer 12 % van de wereldwijde broeikasgasemissies en de op een na grootste oorzaak van klimaatverandering zijn na de verbranding van steenkool, olie en gas(19);
E. overwegende dat de oerbossen in het bijzonder worden getroffen door ontbossing; overwegende dat oerbossen enorm veel koolstof vasthouden en worden gekenmerkt door unieke biodiversiteitsniveaus en ecologische omstandigheden en daarom niet kunnen worden vervangen door nieuw aangeplante bossen; overwegende dat bebossing, mits die gebeurt op een wijze die verenigbaar is met de bescherming en verbetering van lokale ecosystemen, een rol kan spelen in de strijd tegen klimaatverandering;
F. overwegende dat het, om het verlies aan biodiversiteit en de klimaatcrisis te kunnen aanpakken, cruciaal is dat bossen op zodanige wijze worden beschermd en hersteld dat hun capaciteit om koolstof op te slaan en de biodiversiteit te beschermen maximaal is; overwegende dat dit meerdere voordelen zal opleveren, aangezien het de groei van bestaande bossen tot hun maximale potentieel voor koolstofopslag bevordert, en tegelijkertijd de reeds aangetaste ecosystemen herstelt, de afbraak van organische stoffen bevordert, en gunstig is voor de biodiversiteit en voor bodems, lucht, grond en water;
G. overwegende dat publieke druk ter vervulling van de niet-productieve functies van bossen wereldwijd toeneemt, hetgeen vaak haaks staat op de verslechterende staat van de bossen;
H. overwegende dat bossen de samenleving belangrijke ecosysteemdiensten bieden, zoals schone lucht, regulering van de waterstroming, koolstofvermindering, bescherming tegen water- en winderosie, habitats voor dieren en planten, herstel van aangetast land en veerkracht bij klimaatverandering; overwegende dat de waarde van de natuurlijke waterhuishoudingssystemen in bossen is geraamd op 1 360 à 5 235 USD per hectare per jaar (waarde in 2007)(20), en dat deze “natuurlijke dienst” zwaar aangetast wordt door ontbossing; overwegende dat bossen en biodiversiteit ook een intrinsieke waarde hebben die de gebruikswaarde voor mensen te boven gaat, onder meer als koolstofvoorraden, en dat deze waarde niet kan worden gekwantificeerd of in geld kan worden uitgedrukt;
I. overwegende dat bossen voor veel mensen en volkeren een culturele, sociale en spirituele waarde hebben;
J. overwegende dat het bebossingspercentage in de Unie de afgelopen decennia is gestegen, maar dat het wereldwijde bosareaal in de afgelopen 18 jaar gestaag is afgenomen, waarbij in 2019 alleen al 3,8 miljoen hectare aan oorspronkelijk regenwoud verloren is gegaan(21);
K. overwegende dat ontbossing en aantasting en omvorming van bossen wereldwijd ertoe leiden dat inheemse volkeren en lokale gemeenschappen meer gevaar lopen: zij worden geconfronteerd met mensenrechtenschendingen, aanvallen en moorden als reactie op hun inspanningen om hun bossen, hun land en het milieu te beschermen; overwegende dat in 2018 gemiddeld meer dan drie land- en milieuactivisten per week werden vermoord, waarbij alleen al in het afgelopen decennium in het Amazonegebied meer dan 300 mensen om het leven zijn gekomen bij conflicten over hulpbronnen en landgebruik(22);
L. overwegende dat de klimaatverandering, het verlies aan biodiversiteit wereldwijd, alsook de vernietiging en omvorming van natuurlijke ecosystemen, zoals bossen, een enorme impact hebben op de habitats van dieren, en ertoe kunnen leiden dat wilde dieren, mensen en huisdieren vaker in contact komen, als gevolg waarvan er een hoger risico ontstaat op het opnieuw uitbreken van uit de dierenwereld afkomstige epidemieën en pandemieën; overwegende dat de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) bevestigt dat de toename van nieuwe besmettelijke ziekten samenhangt met de versnelde ontbossing van tropische bossen, met name in verband met de aanplant van oliepalmen en sojabonen(23); overwegende dat meer dan twee derde van de opkomende besmettelijke ziekten afkomstig is van dieren, waarvan de overgrote meerderheid van wilde dieren; overwegende dat het beschermen en herstellen van de biodiversiteit en van goed functionerende ecosystemen dan ook van essentieel belang is om onze veerkracht te vergroten en het ontstaan en de verspreiding van toekomstige ziekten te voorkomen;
M. overwegende dat water een kostbare hulpbron is; overwegende dat het ontbreken van of de ontoereikende toepassing van een rechtskader voor de bescherming van watervoorraden het onmogelijk maakt het gebruik van deze hulpbron te controleren en leidt tot overexploitatie, vervuiling en waterroof; overwegende dat dit schadelijk is voor de daarvan afhankelijke ecosystemen en plaatselijke gemeenschappen; overwegende dat waterroof zich in bepaalde gevallen voordoet ten behoeve van de productie van producten die een bedreiging vormen voor bossen en ecosystemen(24);
N. overwegende dat het duurzame beheer van bosbestanden en hernieuwbare grondstoffen en het gebruik van bosgebieden op een manier en met een intensiteit waarbij hun biodiversiteit, regeneratiecapaciteit, vitaliteit en potentieel om nu en in de toekomst relevante ecologische, economische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen gewaarborgd zijn en waarbij andere ecosystemen geen schade wordt berokkend, een belangrijk onderdeel vormen van de algemene beleidsaanpak om ontbossing een halt toe te roepen, zowel op het niveau van de Unie als op mondiaal niveau;
O. overwegende dat de consumptie van de Unie naar schatting bijdraagt tot ten minste 10 % van de wereldwijde ontbossing;
P. beklemtoont dat het belangrijk is duurzame voedingsgewoonten te bevorderen, door de consument bewust te maken van de gevolgen van zijn consumptiepatronen en informatie te verstrekken over voedingsgewoonten die beter zijn voor de menselijke gezondheid en die een kleinere milieuvoetafdruk achterlaten;
Algemene opmerkingen
1. onderstreept dat circa 80 % van de ontbossing wereldwijd wordt veroorzaakt doordat meer land wordt gebruikt voor landbouw(25); onderstreept in dit verband dat in de mededeling van de Commissie getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” van juli 2019 wordt onderkend dat de vraag van de Unie naar producten als palmolie, vlees, soja, cacao, maïs, hout en rubber, waaronder in de vorm van verwerkte producten of diensten, in belangrijke mate verantwoordelijk is voor ontbossing, aantasting van bossen, vernietiging van ecosystemen en daaraan gekoppelde schendingen van de mensenrechten in de hele wereld, en goed is voor ongeveer 10 % van de ontbossing die in het totale eindverbruik besloten ligt(26); merkt voorts op dat ook andere producten die in de EU verbruikt worden, zoals katoen, koffie, suikerriet, koolzaad en garnalen uit de mangroven, bijdragen aan de wereldwijde ontbossing;
2. merkt op dat het behoud van het mondiale bosbestand en het voorkomen van de aantasting van bossen tot de grootste uitdagingen van onze tijd behoren, en een conditio sine qua non zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, de Overeenkomst van Parijs en de Green Deal; benadrukt dat het huidige beleid ontoereikend is om het duurzame gebruik van bossen en ecosystemen in grote delen van de wereld te garanderen;
3. constateert met grote bezorgdheid dat het verlies aan bosareaal in de periode 2014-2018 met 43 % is toegenomen tot een gemiddeld verlies van 26,1 miljoen hectare per jaar, vergeleken met 18,3 miljoen hectare per jaar in de periode 2002-2013; maakt zich vooral zorgen over het verlies van oerbossen, nu tijdens de drie laatste jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn (2016, 2017 en 2018) sprake was van de hoogste ontbossingsgraad van deze eeuw, waarbij in het Braziliaanse Amazonegebied alleen al de ontbossing tussen juni 2018 en juni 2019 met 88 % toenam; wijst erop dat de vernietiging en aantasting van natuurlijke bossen niet alleen plaatsvindt in tropische gebieden, maar in heel de wereld, ook in de Unie en haar directe omgeving;
4. betreurt het dat de bosoppervlakte over de hele wereld momenteel niet meer dan ongeveer 68 % van de geschatte pre-industriële niveaus bedraagt, dat het met bomen begroeide areaal tussen 1990 en 2015 als gevolg van afgraving en houtproductie met 290 miljoen hectare is afgenomen en dat de nog onaangetaste bossen (oppervlakten van meer dan 500 km2 waarop via satellietgegevens geen enkele menselijke druk kan worden vastgesteld) tussen 2000 en 2013 met 7 % zijn gereduceerd(27);
5. merkt ook op dat de verandering en vernietiging van habitats, waarbij natuurlijke bosgebieden worden aangetast, wereldwijd ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid van mens en dier, alsook voor de biodiversiteit, met name de toegenomen incidentie van zoönoses (die de afgelopen 30 jaar 50 pandemieën hebben veroorzaakt), met als recentste de COVID-19-pandemie;
6. merkt in het licht van de tragische COVID-19-pandemie met bezorgdheid op dat onderzoek een verontrustend verband blijft leggen tussen zoönosen en ontbossing, klimaatverandering en verlies van biodiversiteit;
7. benadrukt dat oerbossen niet vervangen kunnen worden, en wijst erop dat het verlies van oerbossen niet kan worden gecompenseerd door het aanplanten van nieuwe bossen; merkt op dat het meer bestaansmiddelen, een hoger inkomen voor lokale gemeenschappen, en extra kansen voor economische ontwikkeling kan opleveren als de ontbossing en de aantasting van bossen wordt gestopt, en als de bescherming van bestaande bossen, het duurzaam herstel, de bebossing en de herbebossing op zodanige wijze plaatsvinden dat de capaciteit voor koolstofopslag en bescherming van de biodiversiteit maximaal is; wijst derhalve op het belang van de bevordering van agro-ecologie en duurzame landbouwproductie op mondiaal, nationaal, regionaal en lokaal niveau, omdat dit niet-duurzaam landgebruik en -beheer kan voorkomen, voor een betere aanpak van natuurlijke verstoringen kan zorgen, en de klimaatverandering kan beperken;
8. benadrukt dat de aanwezigheid van grote bosgebieden helpt om de verwoestijning van continentale gebieden te voorkomen; stelt voor de bescherming van bossen als een bron van vocht sterk in overweging te nemen bij het ontwikkelings- en handelsbeleid; wijst er bijvoorbeeld op dat maar liefst 40 % van de totale neerslag in de Ethiopische hooglanden – de voornaamste bron van de Nijl – bestaat uit vocht afkomstig van de bossen in het Congobekken en dat het tegengaan van de ontbossing in deze regio ook van belang is in verband met de klimaatvluchtelingencrisis;
9. onderstreept dat de drijvende krachten achter ontbossing niet alleen in de bosbouwsector op zich beschouwd te vinden zijn, en verband houden met tal van kwesties, zoals grondbezit, de bescherming van de rechten van inheemse volkeren, klimaatverandering, democratie, mensenrechten en politieke vrijheid, het consumptieniveau van grondstoffen, de grote afhankelijkheid van invoer van diervoeders, landbouwbeleid, en een gebrek aan beleidsmaatregelen die duurzaam en legaal verkregen en geproduceerde grondstoffen promoten en bevorderen; herinnert eraan dat inheemse vrouwen en vrouwelijke landbouwers een centrale rol spelen in de bescherming van bosecosystemen; verzoekt de Commissie meer inspanningen te leveren om ontbossing op holistische wijze aan te pakken door middel van een coherent en juridisch bindend beleidskader, en tegelijk voor de instandhouding van ecosystemen te zorgen; is van mening dat gendergelijkheid in het bosbouwonderwijs essentieel is voor het duurzaam beheer van bossen, wat in het Uniebeleid tot uitdrukking moet komen;
10. merkt op dat in veel landen de ontbossing te wijten is aan de afwezigheid van passend beleid (zoals ruimtelijke ordening), onduidelijkheid op het gebied van eigendomsverhoudingen en andere rechten met betrekking tot grondgebruik, tekortkomingen op het gebied van bestuur en wetshandhaving, illegale activiteiten en onvoldoende investeringen in duurzaam bosbeheer;
11. merkt op dat het Europees Parlement sinds december 2015 veertig bezwaren heeft geformuleerd tegen de invoer van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarvan er elf gericht waren tegen de invoer van genetisch gemodificeerde soja; herinnert eraan dat een van de redenen om tegen die invoer bezwaar te maken de ontbossing was die gepaard gaat met de teelt in landen zoals Brazilië en Argentinië, waar de soja vrijwel uitsluitend genetisch wordt gemodificeerd voor gebruik met bestrijdingsmiddelen; merkt op dat in een recent wetenschappelijk onderzoek met peerreview dat werd uitgevoerd door onderzoekers uit heel de EU is vastgesteld dat de Unie de grootste koolstofvoetafdruk ter wereld heeft vanwege de soja-invoer uit Brazilië, 13,8 % groter dan die van China, de grootste importeur van soja ter wereld; merkt op dat deze grote koolstofvoetafdruk van de Unie het gevolg is van haar aandeel in de emissies uit ingebedde ontbossing(28); merkt voorts op dat soja volgens de Commissie historisch gezien de belangrijkste factor is van de bijdrage van de Unie aan de wereldwijde ontbossing en de daarmee samenhangende emissies, goed voor bijna de helft van alle ontbossing die in de invoer in de Unie ingebed is(29);
12. wijst erop dat de productie van genetische gemodificeerde organismen (ggo’s) een belangrijke oorzaak van ontbossing is, met name in Brazilië en Argentinië, en is van mening dat de invoer van ggo’s in de Unie moet worden beëindigd; herinnert eraan dat de consumptie van vlees, ook binnen de Unie, bijdraagt aan ontbossing buiten de Unie doordat deze zorgt voor een toename van de vraag naar goedkoop, genetisch gemodificeerd diervoeder, met name in de vorm van geïmporteerde genetisch gemodificeerde sojabonen;
13. merkt op dat de omzetting van oorspronkelijk voor de productie van voedsel en diervoeder gebruikte weide- en landbouwgronden in land voor de productie van biomassabrandstoffen (indirecte veranderingen in landgebruik) ook negatieve gevolgen kan hebben voor bossen;
Vrijwillige regelingen voor certificering en etikettering door derden
14. is ingenomen met het groeiende bewustzijn van bedrijven over het probleem van wereldwijde ontbossing, aantasting van bossen en vernietiging van ecosystemen, de noodzaak van collectieve actie en daarmee samenhangende verbintenissen, alsook de steeds luider klinkende roep om transparante, consistente, uniforme, verstandige en afdwingbare vereisten voor duurzame toeleveringsketens, met inbegrip van een verminderde vraag naar producten die een risico voor bossen inhouden; stelt vast dat sommige marktdeelnemers de Verklaring van New York over bossen van 2014 ter harte hebben genomen, en maatregelen hebben genomen om ontbossing aan te pakken; betreurt het dat deze maatregelen vaak niet ambitieus genoeg zijn, slechts delen van de toeleveringsketen betreffen, en niet ontworpen zijn om de verschillende, onderling verbonden aanjagers van ontbossing aan te pakken(30), waardoor zij de initiële duurzaamheidsclaims en beloftes niet waar kunnen maken; benadrukt in dit verband dat de toezeggingen van bedrijven om vrijwillig iets aan de ontbossing te doen, niet volstaan om de ontbossing wereldwijd een halt toe te roepen;
15. stelt vast dat de regelingen voor certificering door derden belangrijk zijn geweest voor het bijeenbrengen van bedrijven en het maatschappelijk middenveld en het ontwikkelen van een gemeenschappelijk begrip van het probleem van ontbossing; merkt op dat vrijwillige regelingen voor certificering door derden hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van goede praktijken, maar dat deze regelingen op zich niet volstaan om de ontbossing en aantasting van ecosystemen wereldwijd een halt toe te roepen en zij dus enkel een aanvulling mogen zijn op bindende maatregelen; is van oordeel dat vrijwillige regelingen voor certificering door derden een aanvullend instrument kunnen zijn voor het beoordelen en reduceren van ontbossingsrisico’s, op voorwaarde dat ze goed ontworpen zijn en volledig ten uitvoer worden gelegd, met inachtneming van nauwkeurig omschreven, meetbare en ambitieuze duurzaamheidscriteria, een robuust certificerings- en accrediteringsproces, onafhankelijke monitoring, mogelijkheden om de toeleveringsketen te monitoren, en noodzakelijke vereisten inzake de bescherming van primaire en andere natuurlijke bossen en bevordering van duurzaam bosbeheer;
16. merkt op dat regelingen voor certificering en etikettering door derden op zich onvoldoende doeltreffend zijn om te voorkomen dat producten met een risico voor bossen en ecosystemen op de interne markt van de Unie worden gebracht; onderstreept dan ook dat certificering door derden uitsluitend een aanvulling op verplichte robuuste zorgvuldigheidsprocessen van marktdeelnemers kan zijn, maar deze niet kan vervangen, en dat deze verplichte processen ook hun sociale en milieuaansprakelijkheid verzekeren, overeenkomstig het beginsel “de vervuiler betaalt”, dat in artikel 191 VWEU is verankerd;
17. vreest dat de veelheid aan bestaande regelingen voor certificering en etikettering consumenten in verwarring kan brengen en hun mogelijkheden om een bewuste keuze te maken kan beperken; onderstreept in dit verband dat moet worden overwogen de verplichting tot het verstrekken van informatie te harmoniseren;
18. onderstreept dat een beleid dat volledig op de keuze van consumenten is gebaseerd, de verantwoordelijkheid voor de aankoop van ontbossingsvrije producten onterecht bij de consument legt, hetgeen ontoereikend is om van duurzame productie de standaard te maken; is van mening dat de voorlichting van consumenten over ontbossingsvrije producten een krachtig instrument kan zijn in aanvulling op het rechtskader inzake zorgvuldigheid, waarmee de vraagzijde van dit probleem kan worden aangepakt; dringt er bij de Commissie op aan het thema ontbossing een prominentere plaats zal geven in de EU-milieukeur, groene overheidsopdrachten en andere initiatieven in de context van de circulaire economie, als onderdeel van een uitgebreide reeks acties en initiatieven om voor ontbossingsvrije toeleveringsketens te zorgen; verzoekt de Commissie voorts om het risico op ontbossing en aantasting van ecosystemen op te nemen als een van de criteria voor beweringen inzake de milieuvriendelijke eigenschappen van producten voorzien in Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad(31) en om een EU-regeling voor voorafgaande toestemming betreffende dergelijke beweringen op te zetten;
19. merkt op dat er tot dusver geen regels bestaan die het verbieden om producten in de Unie op de markt te brengen die bijdragen aan de vernietiging van bossen; merkt op dat ook hout dat legaal is gekapt in overeenstemming met de wetgeving van het land van herkomst, kan bijdragen tot ontbossing, en dat dit hout desondanks toch vrije toegang tot de markt van de Unie kan krijgen; merkt op dat Europese consumenten van producten die risico’s voor bossen en ecosystemen opleveren vaak niet de garantie hebben dat deze producten niet aan ontbossing hebben bijgedragen, waardoor zij onbewust en ongewild bijdragen aan ontbossing;
20. merkt op dat de criteria in certificeringsregelingen ter bepaling van wat een “ontbossingsvrije” grondstof of product is niet altijd volledig genoeg zijn, aangezien zij soms alleen betrekking hebben op een deel van de relevante bestanddelen of op een deel van de levenscyclus van het product, of een ontoereikende definitie hanteren van “ontbossingsvrij”, waardoor bedrijven te vrijblijvend voor verschillende etiketteringsregelingen kunnen kiezen, hetgeen de werking van certificeringsregelingen in het algemeen verzwakt;
Bindende regels op basis van zorgvuldigheidseisen
21. juicht het in dit verband toe dat een groot aantal bedrijven aandringt op bindende regels van de Unie inzake zorgvuldigheid in de toeleveringsketens van producten met een risico voor bossen;
22. herinnert aan zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal en het verzoek daarin aan de Commissie om onverwijld een voorstel voor een Europees rechtskader op basis van zorgvuldigheidseisen voor te leggen, teneinde duurzame en ontbossingsvrije toeleveringsketens voor op de Uniemarkt gebrachte producten te waarborgen, en daarin specifiek aandacht te besteden aan de belangrijkste achterliggende oorzaken van de geïmporteerde ontbossing en, in plaats daarvan, de import te bevorderen van producten die niet tot ontbossing elders leiden; verzoekt de Commissie daarbij rekening te houden met het economische belang van de uitvoer van grondstoffen voor ontwikkelingslanden, en met name voor kleine boeren, alsook met de feedback van alle belanghebbenden, in het bijzonder kmo’s, en het voorstel vergezeld te doen gaan van een grondige effectbeoordeling;
23. herinnert eraan dat de Commissie in haar mededeling over ontbossing van 2008 de doelstelling vaststelde om het wereldwijd verlies van bosareaal in uiterlijk 2030 volledig tot stilstand te brengen en de bruto-ontbossing in de tropen tegen 2020 met ten minste 50 % te verminderen; waarschuwt dat de tweede doelstelling bijna zeker niet zal worden gehaald;
24. juicht het toe dat de Commissie de intentie uitspreekt om de wereldwijde ontbossing en aantasting van bossen aan te pakken, maar dringt erop aan dat voor een meer ambitieuze beleidsbenadering wordt gekozen; verzoekt de Commissie een voorstel, vergezeld van een effectbeoordeling, voor te leggen voor een EU-rechtskader op basis van zorgvuldigheidseisen, verslaglegging, openbaarmaking en vereisten inzake de participatie door derden, dat ook aansprakelijkheid en sancties bestrijkt voor de niet-naleving van de verplichtingen door alle bedrijven die voor het eerst producten met een risico voor bossen en ecosystemen op de markt brengen in de Unie, alsook de toegang tot rechtbanken en rechtsmiddelen voor de slachtoffers van de niet-naleving van de verplichtingen in kwestie; is van oordeel dat de handelaren op de Uniemarkt zich aan traceerbaarheidsverplichtingen moeten houden, met name wat betreft de identificatie van de herkomst van producten en hun derivaten op het moment dat zij op de interne markt van de Unie worden gebracht, teneinde duurzame en ontbossingsvrije waardeketens te waarborgen, als bedoeld in de bijlage bij deze resolutie; onderstreept dat hetzelfde rechtskader ook moet gelden voor alle financiële instellingen die een vergunning hebben om in de Unie actief te zijn en die bedrijven financieren die zich bezighouden met het oogsten, winnen, produceren, verwerken of verhandelen van producten en hun derivaten met een risico voor bossen en ecosystemen;
25. is van mening dat de Unie erop moet toezien dat zij alleen mondiale toeleveringsketens en financiële stromen steunt die duurzaam zijn, geen ontbossing veroorzaken en niet leiden tot schendingen van de mensenrechten; is ervan overtuigd dat als er op een grote markt, zoals die van de Unie, verplichte duurzaamheidsvoorschriften worden ingevoerd, dit een impuls kan vormen om de wereldwijde productiemethoden duurzamer te maken;
26. geeft aan dat de producten met een risico voor bossen en ecosystemen waarop dit EU-rechtskader van toepassing zal zijn, gekozen moeten worden op basis van objectieve, transparante en op wetenschappelijke inzichten stoelende overwegingen waaruit blijkt dat zij verband houden met de vernietiging en aantasting van bossen en ecosystemen met hoge koolstofvoorraden en veel biodiversiteit, of dat zij gevaar opleveren voor de rechten van de inheemse volken en de mensenrechten;
27. onderstreept dat een dergelijk EU-rechtskader niet alleen moet bewerkstelligen dat het oogsten, produceren, winnen en verwerken van producten en derivaten met een risico voor bossen en ecosystemen in het land van oorsprong legaal gebeurt, maar ook op duurzame wijze;
28. wijst erop dat volgens verschillende onderzoeken(32) de vaststelling van een rechtskader dat moet voorkomen dat producten die verband houden met ontbossing op de interne markt van de Unie worden gebracht, geen invloed zal hebben op de hoeveelheden en de prijzen van de in de Unie verkochte en in de bijlage bij deze resolutie vermelde producten, en dat de extra kosten voor marktdeelnemers om deze juridische verplichtingen na te leven, beperkt blijven;
29. onderstreept de bijdrage van niet-gouvernementele organisaties, milieuactivisten, brancheverenigingen en klokkenluiders aan de bestrijding van illegale houtkap, die tot ontbossing, verlies aan biodiversiteit en een toename van de uitstoot van broeikasgassen leidt;
30. geeft aan dat het bedoelde EU-rechtskader ook moet gelden voor ecosystemen met hoge koolstofvoorraden en veel biodiversiteit die geen bossen zijn, met name mariene en kustecosystemen en water-, veen- en savannegebieden, teneinde te voorkomen dat de druk naar deze landschappen wordt verschoven;
31. is van oordeel dat deze verplichtingen moeten gelden voor alle bedrijven die producten met een risico voor bossen en ecosystemen (FERC’s) in de Unie op de markt brengen, ongeacht hun grootte of plaats van vestiging, zodra uit een grondige beoordeling is gebleken dat dit functioneel is en toegepast kan worden op alle marktdeelnemers, kmo’s inbegrepen; erkent dat maatregelen naar aanleiding van de risicobeoordeling van marktdeelnemers in verhouding moeten staan tot het niveau van de risico’s die verbonden zijn aan de betrokken grondstof, maar is van mening dat in een versnipperde eindmarkt de inclusie van kleinere en grotere ondernemingen van essentieel belang is om zowel grootschalige effecten als consumentenvertrouwen te waarborgen; benadrukt dat het regelgevingskader niet tot onnodige lasten voor kleine en middelgrote producenten (waaronder kleine pachters) mag leiden, of hun de toegang tot markten en de internationale handel onmogelijk mag maken vanwege een gebrek aan capaciteit; onderstreept daarom de noodzaak van een gecoördineerd ondersteuningsmechanisme voor kmo’s op EU-niveau om hun begrip, paraatheid en capaciteit te verzekeren om in overeenstemming met de milieu- en mensenrechtenvereisten te produceren;
32. beklemtoont dat veel Unie-ondernemingen in de toeleveringsketen kmo’s zijn en pleit daarom voor een kmo-vriendelijke toepassing die hun administratieve lasten beperkt tot het onontkoombare minimum; is van mening dat een systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor ondernemingen moet worden ingesteld om ondernemingen te waarschuwen wanneer zij invoeren uit gebieden waar sprake kan zijn van ontbossing;
33. is van mening dat de invoering van EU-brede verplichte zorgvuldigheidseisen voordelen biedt aan bedrijven, aangezien dit een gelijk speelveld creëert doordat alle concurrenten zich aan dezelfde normen moeten houden en tegelijkertijd rechtszekerheid biedt, daar er niet langer sprake is van een lappendeken aan nationale maatregelen;
34. herinnert aan de bevindingen van het onderzoek naar zorgvuldigheidseisen in de toeleveringsketen, uitgevoerd in opdracht van het directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken van de Europese Commissie, waaruit bleek dat de meerderheid van de deelnemende bedrijven van mening was dat verplichte zorgvuldigheidseisen een positief effect op de mensenrechten en het milieu zouden hebben;
35. wijst erop dat digitalisering en nieuwe technologische hulpmiddelen bedrijven ongekende oplossingen kunnen bieden om de gevolgen voor de mensenrechten en het milieu vast te stellen, te voorkomen, te beperken en er verantwoording over af te leggen;
36. is van mening dat het toekomstige wetgevingskader inzake producten die risico’s voor bossen inhouden, gebaseerd moeten zijn op de lessen die zijn getrokken uit het Flegt-actieplan, de EU-houtverordening, Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad(33) (de verordening inzake conflictmineralen), Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad(34) (de richtlijn niet-financiële rapportage), de wetgeving inzake illegale, niet-gemelde en ongereglementeerde visserij, en andere EU-initiatieven ter regulering van de toeleveringsketens;
37. is ingenomen met de lopende herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage en spoort de Commissie aan de kwaliteit en reikwijdte van de bekendgemaakte niet-financiële informatie, met name de door financiële instellingen gerapporteerde milieuaspecten, te verbeteren en de integratie van voor bossen relevante overwegingen in maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen;
EU-houtverordening en vrijwillige Flegt-partnerschapsovereenkomsten
38. is ervan overtuigd dat de EU-houtverordening, en in het bijzonder de daarin vastgestelde zorgvuldigheidseisen, een goed model is voor een toekomstig EU-rechtskader om de door de EU gestimuleerde mondiale ontbossing te stoppen en om te keren, maar dat de gebrekkige tenuitvoerlegging en handhaving van de EU-houtverordening en het beperkte aantal houtproducten die eronder vallen, betekent dat de verwachtingen ervan niet zijn ingelost; is dan ook van mening dat lering kan worden getrokken uit de EU-houtverordening, teneinde tot betere regels inzake tenuitvoerlegging en handhaving te komen voor een toekomstig EU-rechtskader om de door de EU gestimuleerde mondiale ontbossing te stoppen en om te keren; herinnert eraan dat de wettigheid van het oogsten en verhandelen van bosproducten momenteel is geregeld door de EU-houtverordening en benadrukt daarom dat dubbele regelgeving in het toekomstige EU-rechtskader moet worden vermeden en dat de maatregelen inzake de legale en illegale oogst van en handel in bosproducten moeten worden geharmoniseerd;
39. roept de Commissie ertoe op na te gaan of het mogelijk is goederen die onder de EU-houtverordening vallen op te nemen in het toepassingsgebied van het voorstel voor een EU-rechtskader om de door de EU gestimuleerde mondiale ontbossing te stoppen en om te keren, waarbij rekening wordt gehouden met de komende geschiktheidscontrole van de EU-houtverordening en waarbij de doelstellingen van het Flegt-actieplan worden nagestreefd; roept de Commissie er in dat verband toe op om ook de mogelijke gevolgen voor de huidige vrijwillige partnerschapsovereenkomsten te beoordelen en de houtproducerende partnerlanden van de EU daar nauw bij te betrekken;
40. is ingenomen met de goede resultaten die de samenwerking met derde landen in het kader van het Flegt-actieplan en de vrijwillige partnerschapsovereenkomsten van de EU heeft opgeleverd met betrekking tot het aanpakken van de aanbodzijde van illegale houtkap, en benadrukt dat deze inspanningen nog moeten worden opgevoerd, vooral op het gebied van monitoring, checks en controles, en ook op het gebied van capaciteitsopbouw; benadrukt dat de vrijwillige partnerschapsovereenkomsten een zeer doeltreffend kader bieden om goede partnerschappen met deze landen op te bouwen, en dat nieuwe vrijwillige partnerschapsovereenkomsten met extra partners bevorderd moeten worden; verzoekt de EU om meer middelen voor Flegt vrij te maken;
41. dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor de volledige tenuitvoerlegging van het Flegt-werkplan van de EU voor de periode 2018-2022;
42. verheugt zich over de geschiktheidscontrole van de Flegt-verordening en de EU-houtverordening die de Commissie binnenkort zal uitvoeren, aangezien deze de mogelijkheid biedt tot sterkere handhaving van deze verordeningen, verdere verbetering van hun toepassing en uitbreiding van de werkingssfeer, zodat bijvoorbeeld ook drukwerk, houtproducten en hout uit conflictgebieden onder de verordeningen komen te vallen en de rol van het maatschappelijk middenveld kan worden versterkt;
43. eist nogmaals dat de invoer van hout en houtproducten aan de EU-grenzen grondiger wordt gecontroleerd om ervoor te zorgen dat ingevoerde producten daadwerkelijk voldoen aan de criteria voor invoer in de EU; dringt aan op de tijdige en doeltreffende tenuitvoerlegging van het douanewetboek van de Unie en op versterkte capaciteiten van de nationale douaneautoriteiten om te zorgen voor een betere harmonisatie en uitvoering van het douanewetboek; benadrukt dat de Commissie moet waarborgen dat douanecontroles in de gehele EU aan dezelfde normen voldoen, door middel van een mechanisme voor rechtstreekse uniforme douanecontroles, in samenwerking met de lidstaten en in volledige overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel;
44. is van mening dat op handel gebaseerde partnerschapsovereenkomsten met belangrijke producerende landen van producten met een risico voor bossen en ecosystemen nuttig kunnen zijn om de oorzaken van ontbossing aan de aanbodzijde aan te pakken; merkt op dat het Flegt-model van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten een optie is;
45. is van mening dat het voorstel moet waarborgen dat de relevante betrokken partijen rechtszekerheid hebben over nieuwe EU-brede maatregelen en nieuwe kaders in verband met vrijhandelsovereenkomsten en licenties krachtens Flegt, zodat investeringen in ontbossingsvrije uitvoer naar de EU interessant blijven; moedigt de Commissie aan om op handel gebaseerde partnerschapsovereenkomsten te sluiten met de belangrijkste productielanden voor landbouwgoederen, teneinde de oorzaken van ontbossing aan de productiekant aan te pakken;
Handel en internationale samenwerking
46. benadrukt dat het handels- en investeringsbeleid moet worden herzien, teneinde het mondiale ontbossingsprobleem doeltreffender aan te pakken, en dat op wereldschaal een gelijk speelveld moet worden gecreëerd, met inachtneming van het verband tussen handelsovereenkomsten, mondiale biodiversiteit en bosecosystemen;
47. herinnert eraan dat het handels- en investeringsbeleid van de EU, met inbegrip van de vrijhandelsovereenkomst met Mercosur, bindende en afdwingbare hoofdstukken over duurzame ontwikkeling moet bevatten, die volledig in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen, met name de Overeenkomst van Parijs en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, en waarin de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) worden nageleefd en de mensenrechten worden geëerbiedigd; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle toekomstige handels- en investeringsovereenkomsten bindende en afdwingbare bepalingen omvatten, waaronder met bepalingen in verband met illegale houtkap en corruptiebestrijding, teneinde ontbossing en de aantasting van bossen te voorkomen, evenals de vernietiging en aantasting van ecosystemen;
48. beveelt in het licht van het in de mededeling over de Europese Green Deal uiteengezette “berokken geen schade”-beginsel aan dat de Commissie beter en regelmatig beoordeelt welke gevolgen de bestaande handels- en investeringsovereenkomsten hebben voor ontbossing, de aantasting van bossen en ecosystemen, landroof en de mensenrechten, en dat ze waarborgt dat in de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling van alle vrijhandels- en investeringsovereenkomsten ambitieuzere bindende en afdwingbare bepalingen worden opgenomen inzake de bescherming van bossen en ecosystemen, biodiversiteit, de bestrijding van landroof en duurzame bosbouw;
49. wijst erop dat, om prijsdumping te voorkomen en duurzaam houtgebruik te waarborgen, de verspreiding van bilaterale overeenkomsten op basis van dumpingprijzen voor hout te beletten en te voorkomen dat extra houtkap wordt aangewakkerd, oplossingen moeten worden overwogen, waaronder de invoering van een gemeenschappelijk houtveilingsysteem, waarmee kan worden nagegaan vanwaar het materiaal afkomstig is en kwesties in verband met klimaat, biodiversiteit en mensenrechten kunnen worden verrekend in de prijs;
50. is van oordeel dat handel en internationale samenwerking belangrijke instrumenten zijn om strengere normen voor duurzaamheid te bewerkstelligen, vooral voor sectoren die met bossen of afgeleide waardeketens te maken hebben; verzoekt de Commissie en de lidstaten de samenwerking met derde landen te versterken door middel van technische bijstand, uitwisseling van informatie en goede praktijken op het gebied van het behoud en het duurzaam gebruik van bossen, met bijzondere aandacht voor de koppeling tussen georganiseerde misdaad en met ontbossing verband houdende producten; verzoekt de Commissie en de lidstaten eveneens de wetenschappelijke en academische samenwerking met derde landen te bevorderen en te vergemakkelijken, evenals onderzoeksprogramma’s ter bevordering van kennis en innovatie op het gebied van biodiversiteit, “groen ondernemerschap” en de circulaire economie; onderstreept dat rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de maatregelen voor de werkgelegenheid en de groei in de minst ontwikkelde landen (MOL’s) die afhankelijk zijn van de productie van producten met een risico voor bossen en ecosystemen; vraagt de EU de regeringen van derde landen en maatschappelijke organisaties te ondersteunen en met hen samen te werken tegen ontbossing, met name via het SAP+-stelsel; vraagt de Commissie te evalueren of een nieuw specifiek instrument voor handelsondersteuning moet worden ontwikkeld om de handel te bevorderen en tegelijkertijd de risico’s in verband met de productie van producten met een risico voor bossen en ecosystemen te beperken;
51. vraagt de Commissie om in de toekomstige maatregelen een brede en gedifferentieerde aanpak te hanteren op het gebied van ontbossing, rekening houdend met de verschillende dimensies van ontbossing en de wisselwerking met het genereren van duurzame projecten en de strijd tegen criminele economieën; roept daartoe op tot een dialoog met derde landen, om per geval te analyseren wat de hoofdoorzaken van het verlies aan bosareaal zijn en welke relevantie de te implementeren maatregelen hebben;
52. benadrukt dat in bepalingen inzake overheidsopdrachten in vrijhandelsovereenkomsten rekening moet worden gehouden met sociale en milieucriteria en criteria betreffende verantwoord zakelijk gedrag voor de gunning van contracten;
53. dringt erop aan dat verplichte voorschriften op het niveau van de Unie moeten worden aangevuld met uitgebreide en aangescherpte wereldwijde samenwerking, een versterking van de mondiale milieugovernance en de samenwerking met derde landen via technische ondersteuning, de uitwisseling van informatie en goede praktijken bij het behoud, de instandhouding en het duurzame gebruik van bossen, met bijzondere nadruk op duurzaamheidsinitiatieven in de particuliere sector; pleit er eveneens voor om verplichte voorschriften op het niveau van de Unie aan te vullen door meer inspanningen te leveren in belangrijke internationale fora, waaronder de WTO en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), om ontbossing en de aantasting van bossen een halt toe te roepen en bossen te herstellen, zodat ongewenste, door ontbossing gekenmerkte toeleveringsketens niet worden verplaatst naar andere regio’s in de wereld;
54. verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige investeringen aan te moedigen, via handel en internationale samenwerking, om strengere duurzaamheidsnormen te bewerkstelligen in de bosbouwsector en de daaraan gekoppelde waardeketens, en daardoor de circulaire bio-economie, groen toerisme, hernieuwbare energie, slimme landbouw en andere relevante domeinen, ook in derde landen, te stimuleren;
55. is van mening dat het voorstel moet waarborgen dat de relevante betrokken partijen rechtszekerheid hebben over nieuwe EU-brede maatregelen en nieuwe kaders in verband met vrijhandelsovereenkomsten en licenties krachtens Flegt, zodat investeringen in ontbossingsvrije uitvoer naar de EU interessant blijven; moedigt de Commissie aan om op handel gebaseerde partnerschapsovereenkomsten te sluiten met de belangrijkste productielanden voor landbouwgoederen, teneinde de oorzaken van ontbossing aan de productiekant aan te pakken;
56. wijst erop dat het belangrijk is om te zorgen voor de opname van ontbossing in het politieke debat op nationaal niveau, en om partnerlanden te ondersteunen bij de uitwerking en uitvoering van nationale kaders voor duurzame bosbouw; benadrukt dat die nationale kaders zowel binnenlandse behoeften als internationale verbintenissen moeten weerspiegelen; beklemtoont dat er mechanismen nodig zijn die kleine landbouwers ertoe aanzetten het ecosysteem te beschermen en te verbeteren, en die producten afkomstig uit duurzame bos- en landbouw promoten;
57. is van mening dat daadkrachtig optreden op de interne markt van de Unie hand in hand moet gaan met daadkrachtig optreden op internationaal niveau; meent daarom dat in het kader van het extern optreden van de EU in nationale indicatieve programma’s bepalingen moeten worden opgenomen om bedrijven en kleine boeren in derde landen die samenwerken met marktdeelnemers die producten met een risico voor bossen en ecosystemen op de interne markt van de Unie brengen, te helpen om activiteiten te verrichten die geen schade toebrengen aan bossen en ecosystemen;
58. is van mening dat de in de bijlage bij deze resolutie voorgestelde verordening zodanig kan en moet worden opgesteld dat ze in overeenstemming is met de WTO-regels, en vindt dat ze vergezeld moet gaan van op handel gebaseerde partnerschapsovereenkomsten met de belangrijkste productielanden voor landbouwgoederen, teneinde de oorzaken van ontbossing aan de productiekant aan te pakken;
59. stelt daarom voor dat de Commissie tijdens onderhandelingen over nationale indicatieve programma’s (NIP’s) met derde landen de voorkeur geeft aan bepalingen om bedrijven en kleine boeren in derde landen die samenwerken met marktdeelnemers die producten met een risico voor bossen en ecosystemen op de interne markt van de Unie brengen, te helpen om activiteiten te verrichten die geen schade toebrengen aan bossen en ecosystemen en die de mensenrechten niet schenden;
60. wijst erop dat de versterking van het EU-rechtskader inzake ontbossing aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de landprijzen in derde landen, en dat, om speculatie te voorkomen, de uiterste datum niet mag worden vastgesteld na de bekendmaking door de Commissie van het in de bijlage bij deze resolutie beschreven voorstel;
Ontbossing en mensenrechten
61. wijst erop dat het wijzigen van het regelgevingskader om het gebruik van bepaalde gebieden te legaliseren en de eigendomsrechten te wijzigen de negatieve effecten van deze wijziging op de mensenrechten en het milieu niet wegneemt; benadrukt daarom dat de zorgvuldigheidscriteria niet alleen betrekking moeten hebben op de legaliteit, maar ook op andere aspecten van de betreffende activiteiten;
62. merkt op dat de vervaardiging van producten met een risico voor bossen en ecosystemen niet alleen negatieve gevolgen voor plaatselijke gemeenschappen heeft door rechtstreekse ontbossing, aantasting van ecosystemen en landroof, maar ook door waterroof, die weer verdere gevolgen kan hebben voor bossen en andere ecosystemen;
63. beklemtoont dat de plaatselijke gemeenschappen, de inheemse volken, en de land- en milieubeschermers vaak letterlijk strijd moeten voeren om ecosystemen te behouden; merkt op dat in sommige regio’s conflicten over het gebruik van land en hulpbronnen de belangrijkste oorzaak van geweld tegen inheemse volkeren zijn(35) en is bezorgd dat de aantasting en vernietiging van bossen en andere waardevolle ecosystemen vaak gepaard gaan met mensenrechten of er het gevolg van zijn; veroordeelt elke vorm van bestraffing, pesterijen en vervolging voor de betrokkenheid bij activiteiten die gericht zijn op de bescherming van het milieu; dringt er dan ook met klem op aan de bescherming van de mensenrechten, in het bijzonder de landeigendoms-, land- en arbeidsrechten, met name van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen, op te nemen in het toekomstige EU-rechtskader; verzoekt de Commissie zich ervoor in te spannen dat de relevante wetshervormingen in producerende landen plaatsvinden met de daadwerkelijke en zinvolle deelname van alle belanghebbenden, waaronder het maatschappelijk middenveld, inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen; verzoekt de Unie en de lidstaten bij de volgende Algemene Vergadering van de VN hun steun uit te spreken voor de mondiale erkenning van het recht op een gezonde leefomgeving;
64. verzoekt de Commissie en de lidstaten om op het niveau van de Unie een mechanisme voor een snelle reactie op te richten ter ondersteuning van milieu- en bosbeschermers in de EU en wereldwijd;
65. benadrukt dat een effectieve toegang tot de rechter en verhaalsmogelijkheden voor de slachtoffers van mensenrechtenschendingen en milieuschade door bedrijven deel moeten uitmaken van een dergelijk rechtskader;
66. benadrukt dat de EU niet alleen een EU-rechtskader moet vaststellen voor producten die bijdragen aan ontbossing, maar ook de bescherming van de mensenrechten, milieuaansprakelijkheid en de eerbiediging van de rechtsstaat als horizontale thema’s daadkrachtiger moet aanpakken met de betrokken landen, alsook met de voornaamste importerende landen;
67. onderstreept dat een dergelijk rechtskader moet worden opgezet in overeenstemming met de internationale verbintenissen van de EU ten aanzien van de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en rekening houdend met de ambities van de toekomstige opvolger van de Overeenkomst van Cotonou;
68. brengt in herinnering hoe belangrijk het is dat de richtsnoeren van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten worden geëerbiedigd; steunt de lopende onderhandelingen om een bindend VN-instrument inzake transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten in het leven te roepen, en onderstreept het belang van de actieve betrokkenheid van de EU bij dit proces;
EU-maatregelen en beleidscoherentie
69. onderstreept dat de impact van het verbruik door de Unie van producten met een risico voor bossen en ecosystemen op passende wijze moet worden aangepakt in alle vervolgacties en -maatregelen (in de vorm van regelgeving of anderszins) van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, de “van boer tot bord”-strategie en de verordening strategische GLB-plannen, waaronder de nationale strategische plannen van de lidstaten;
70. beklemtoont dat het belangrijk is duurzame voedingsgewoonten te bevorderen, door de consument bewust te maken van de gevolgen van zijn consumptiepatronen en informatie te verstrekken over voedingsgewoonten die beter zijn voor de menselijke gezondheid en die een kleinere milieuvoetafdruk achterlaten; acht het noodzakelijk doeltreffende maatregelen te treffen die erop zijn gericht de steun aan agro-ecologische praktijken op te voeren en de voedselverspilling in de hele toeleveringsketen te verminderen; wijst op het belang van gerichte bewustmakingsacties voor consumenten om hen beter bewust te maken van de gevolgen van consumptiepatronen voor de bossen, de biodiversiteit en het klimaat, en om de keuze voor producten van plantaardige oorsprong te ondersteunen;
71. is van mening dat de Unie, om de koolstofvoetafdruk als gevolg van het transport van uit derde landen ingevoerde producten tot een minimum te beperken en duurzame lokale productie en werkgelegenheid te stimuleren, het gebruik van duurzaam lokaal geproduceerd hout, producten op basis van gekapt hout of bosbiomassa moet aanmoedigen;
72. verzoekt de Unie een einde te maken aan de afhankelijkheid van de invoer van producten met een risico voor bossen en ecosystemen door lokaal geproduceerde plantaardige eiwitten, begrazing van weilanden en legaal en op duurzame wijze aangekocht diervoeder te bevorderen, namelijk door het eiwitplan van de Unie ten uitvoer te leggen;
73. is voorstander van de bevordering van gewassen die stikstof vastleggen, peulgewassen en eiwitrijke gewassen in het kader van de nieuwe strategische GLB-plannen, onder meer door vruchtwisseling, in het kader van randvoorwaarden, ecoregelingen en agromilieumaatregelen, nieuwe sectorale interventies en gekoppelde steun, om de onafhankelijkheid van de Unie met betrekking tot eiwitrijke gewassen te vergroten en tegelijk bij te dragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie; merkt voorts op dat het inkomen en de rentabiliteit van veehouderijen in overeenstemming moeten worden gebracht met productieniveaus die kunnen worden gehandhaafd door begrazing van weilanden of in eigen land geteelde voedergewassen; dringt aan op verder onderzoek naar en bevordering van innovatieve productiesystemen en -methoden die externe input en kosten kunnen verminderen, bijvoorbeeld begrazingssystemen op basis van voedergewassen zoals roulerende begrazing, zelfs als de productievolumes lager zijn;
74. wijst op het belang van de ontwikkeling van een duurzame bio-economie die een hoge economische waarde aan duurzaam geproduceerde producten verleent;
75. benadrukt dat het bio-energiebeleid van de Unie moet beantwoorden aan strikte sociale en milieucriteria;
76. herinnert eraan dat de Unie het risico van ontbossing aanpakt door middel van de EU-houtverordening, het EU-actieplan “Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw”, de vrijwillige partnerschapsovereenkomsten ter bevordering van multistakeholderprocessen in producerende landen, en de richtlijn hernieuwbare energie (RED II)(36), die talrijke voorschriften omvatten en als nuttige basis kunnen dienen om het risico van ontbossing en illegale houtkap tot een minimum te beperken; merkt op dat de verplichting om aan de duurzaamheidscriteria van de Unie te voldoen met RED II wordt uitgebreid van biobrandstoffen tot alle gebruiksvormen van bio-energie, waaronder verwarming/koeling en elektriciteit, maar wijst erop dat RED II alleen betrekking heeft op grondstoffen die worden gebruikt voor de productie van bio-energie en bijgevolg momenteel niet kan garanderen dat grondstoffen niet als biobrandstof worden gebruikt in het kader van ontbossing of ecosysteemomvorming;
77. benadrukt dat de methoden die worden gebruikt om de doelstellingen van het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” te verwezenlijken niet mogen leiden tot ontbossing en de aantasting van bossen in andere delen van de wereld; dringt er daarom bij de Commissie op aan om uiterlijk in 2021 de relevante aspecten van het aan Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/807 van de Commissie gehechte verslag te evalueren(37) en, indien nodig, deze verordening zonder onnodige vertraging, en in ieder geval vóór 2023, te herzien op basis van wetenschappelijke kennis en in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel; verzoekt de Commissie om de gegevens in verband met soja opnieuw te beoordelen en om biobrandstoffen met een hoog risico voor indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) zo snel mogelijk en uiterlijk in 2030 uit te faseren;
78. is van mening dat het grootschalige gebruik van biobrandstoffen in de Unie gepaard moet gaan met voldoende duurzaamheidscriteria, om directe en indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC), met inbegrip van ontbossing, te voorkomen; merkt voorts op dat in de huidige criteria onvoldoende rekening wordt gehouden met fossiele grondstoffen die worden gebruikt bij de productie van biobrandstoffen; dringt er daarom op aan het effect van de herziene richtlijn hernieuwbare energie tijdens de lopende tenuitvoerlegging ervan te monitoren en te evalueren, met inbegrip van de doeltreffendheid van de duurzaamheidscriteria voor bio-energie; wijst erop dat lokale toeleveringsketens voor grondstoffen belangrijk zijn voor het realiseren van duurzaamheid op lange termijn;
79. is van mening dat oude en oerbossen als gemeenschappelijke natuurlijke rijkdommen moeten worden beschouwd en moeten worden beschermd, en dat hun ecosystemen een wettelijke status moeten krijgen;
Communicatie en voorlichting
80. benadrukt dat het belangrijk is om de consumptie van producten uit ontbossingsvrije toeleveringsketens in de EU te waarborgen en om de impact van de consumptie van dergelijke producten in de Unie continu te beoordelen; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op informatie- en bewustmakingscampagnes op te zetten over ingevoerde grondstoffen en producten en de impact ervan op de bossen en ecosystemen met een rijke biodiversiteit in de wereld, evenals over de socio-economische gevolgen van ontbossing en de vernietiging van ecosystemen en met bossen verband houdende criminaliteit in de EU en in derde landen;
81. meent dat de Commissie de mogelijkheid zou moeten overwegen om primaire bossen voor te dragen als werelderfgoed van de Unesco teneinde ze te beschermen tegen ontbossing en de bescherming ervan beter onder de publieke aandacht te brengen; is van mening dat indien dit niet haalbaar is, er andere mogelijkheden moeten worden onderzocht om deze doelstellingen te verwezenlijken;
Definities, gegevens over bossen en monitoring
82. merkt op dat de huidige definitie van de term “bos”, de classificering ervan en een reeks andere termen en beginselen in verband met herbebossing door middel van duurzaam bosbeheer die door relevante organen, bijvoorbeeld de FAO, zijn aangenomen, louter technisch zijn en geen adequaat onderscheid maken tussen natuurlijke bossen en bosaanplantingen waarbij de economische functie van de bossen primeert over de andere functies ervan, en benadrukt dat dit uiteindelijk zou kunnen leiden tot vertekende gegevens over het gebied en de toestand van de bossen in de wereld; verzoekt relevante belanghebbenden de terminologiekeuze af te stemmen op de formulering in de bijlage bij de ontwerpresolutie en wijst op het belang van deze verduidelijking voor het doeltreffende gebruik van de betrokken instrumenten;
83. benadrukt dat er met name onafhankelijke controle nodig is op de vervaardiging van en de handel in producten die met ontbossing in verband worden gebracht; verzoekt de Commissie om haar inspanningen op dit gebied te intensiveren aan de hand van het programma Horizon Europa, en om onafhankelijk toezicht in producerende landen te ondersteunen, evenals de uitwisseling van goede praktijken en daaruit getrokken lessen, ter verbetering van gebruikte methoden en verfijning van informatie;
84. onderstreept dat het van essentieel belang is de mechanismen te verbeteren waarmee de oorsprong of herkomst van op de interne markt gebracht hout kan worden geïdentificeerd;
85. merkt op dat betere toegang tot douanegegevens over invoer die de Unie binnenkomt de transparantie en controleerbaarheid van mondiale waardeketens zou doen toenemen; verzoekt de Commissie om binnen de Unie een douane-partnerschap op te zetten en tegelijkertijd de vereisten inzake douanegegevens uit te breiden, met name door de exporteur en de fabrikant als verplichte gegevenselementen op te nemen, en aldus de transparantie en de traceerbaarheid van mondiale waardeketens te verbeteren;
86. merkt op dat de beschikbare gegevens die gebruikt worden om te beoordelen op welke datum een gebied is ontbost of een ander gebruik heeft gekregen, nauwkeurig en betrouwbaar moeten zijn met het oog op een doeltreffende toepassing;
87. verzoekt de EU om onderzoeks- en monitoringprogramma’s als Copernicus, het Europees programma voor aardobservatie en andere monitoringprogramma’s verder te ontwikkelen met het oog op toezicht op de toeleveringsketens van producten teneinde identificatie van en vroegtijdige waarschuwing voor producten die tijdens de productiefase ontbossing veroorzaken of het milieu aantasten mogelijk te maken;
88. verzoekt de Commissie na te gaan of het Copernicus-satellietsysteem intensiever kan worden gebruikt voor de monitoring van bossen en voor de preventie van bosbranden en schade aan bossen, met inbegrip van monitoring en identificatie van de oorzaken van branden en schade aan bossen, ontbossing en omvorming van ecosystemen, door het systeem toegankelijker te maken voor de relevante autoriteiten in alle lidstaten en gegevens rechtstreeks en gratis beschikbaar te stellen voor kmo’s en start-ups;
89. is ingenomen met de oprichting van een waarnemingscentrum voor bossen, dat gegevens en informatie over de ontbossing in Europa en de rest van de wereld zal verzamelen, en verzoekt dit centrum om een mechanisme voor de bescherming van bosactivisten op te zetten;
90. roept op tot de invoering van mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing om overheidsinstanties, bedrijven, inclusief regelingen met derde partijen, en consumenten in kennis te stellen van producten die afkomstig zijn uit gebieden met een risico van omvorming van ecosystemen door verlies en aantasting van bossen en savannes en uit gebieden waar mensenrechten zijn geschonden, en om te helpen deze problemen aan te pakken door de dialoog en de gegevensuitwisseling met de respectieve derde landen te intensiveren;
91. verzoekt de Commissie om een Europese databank op te zetten om informatie te verzamelen over eerdere en lopende projecten tussen de EU en derde landen, alsook over bilaterale projecten tussen EU-lidstaten en derde landen om de effecten daarvan op bossen in heel de wereld te kunnen beoordelen; onderstreept de rol van lokale en regionale overheden bij de uitvoering van deze projecten;
Bosbeheer, onderzoek en innovatie
92. benadrukt dat er rekening moet worden gehouden met het verband tussen de houtsector en andere sectoren en onderstreept het belang van digitalisering en investeringen in onderzoek en innovatie teneinde toezicht te houden op ontbossing;
93. merkt op dat de bosbouwsector rechtstreeks werk biedt aan ten minste 500 000 mensen in de Unie(38) en 13 miljoen mensen wereldwijd(39), en dat deze banen zich met name situeren in plattelandsgebieden;
94. merkt op dat op het niveau van de Unie sommige beleidsmaatregelen van de lidstaten een kader voor bossen en bosbeheer weerspiegelen dat gefragmenteerd en onsamenhangend kan zijn, en dat zij daarom meer en beter gecoördineerd moeten worden om duurzaamheid aan te moedigen;
95. dringt erop aan dat overheden, ondernemingen, producenten en maatschappelijke organisaties nauwer samenwerken om beleidsmaatregelen uit te voeren en kadervoorwaarden in te stellen voor het ondersteunen van projecten in de particuliere sector;
96. onderstreept de essentiële rol van onderzoek en innovatie bij het bevorderen van de bijdrage van duurzaam bosbeheer en de houtsector aan het overwinnen van de uitdagingen op het vlak van ontbossing en het tegengaan van de klimaatverandering;
97. pleit voor wederzijdse hulp in geval van ongewenste voorvallen door middel van onderzoek en uitwisselingen, om aan de geografische omstandigheden aangepaste maatregelen te vinden die bescherming kunnen bieden tegen grootschalige branden of die plagen kunnen verhinderen;
98. is tevreden met de maatregelen om aanplantingen aan te passen aan de klimaatverandering; is verheugd dat in vele landen reeds een verhoging van het aantal veerkrachtige inheemse boomsoorten in gezonde en biologisch diverse bossen wordt aanbevolen en toegepast;
99. benadrukt het belang van opleiding binnen de Unie en in derde landen op het gebied van duurzaam beheer van bossen, aanplantingen en boslandbouw, met inbegrip van doorlopende vegetatiebedekking; is van mening dat deze factoren van essentieel belang zijn voor het waarborgen van de biodiversiteit en het inkomen van bosgemeenschappen en landbouwers die boslandbouw bedrijven;
100. wijst op het belang van onderwijs en van gekwalificeerde en goed opgeleide werknemers voor de succesvolle uitvoering van duurzaam bosbeheer in de praktijk; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom maatregelen in te voeren en bestaande partnerschappen te gebruiken om de uitwisseling van goede praktijken te vergemakkelijken;
101. roept op tot een intensivering van de wereldwijde samenwerking, om te komen tot een betere uitwisseling van kennis en ervaringen met betrekking tot het verbeteren van de duurzaamheid bij het beheer van multifunctionele bossen;
102. roept de Unie daarom op internationale allianties met derde landen te ontwikkelen om bossen te beschermen, in het kader van een degelijk beleid dat gericht is op de volledige afwezigheid van ontbossing, geïntegreerde ruimtelijke ordening, transparantie van grondbezit en het voorkomen van de omvorming van bossen in landbouwgrond; vraagt om hiervoor internationale financiering vrij te maken in het kader van de mondiale bosbeschermingsovereenkomsten, in nauwe samenwerking met de Europese overheden en internationale actoren;
103. dringt aan op de ontwikkeling van concepten voor een duurzame toekomst van bossen wereldwijd, waarbij economische en ecologische belangen met elkaar worden verzoend, aangezien bossen een belangrijke hulpbron zijn voor vele landen en deze niet bereid zijn daar vrijwillig afstand van te doen;
104. pleit voor een holistischere aanpak binnen de Unie, waarbij de Unie de lokale autoriteiten directe ondersteuning biedt voor praktijken op het gebied van bebossing en duurzaam beheer; vraagt de Unie met name om de lokale en regionale autoriteiten meer te helpen om de geldende regelgeving inzake bosbescherming te handhaven;
105. roept op tot gedegen financiële steun en stimuleringsprogramma’s voor maatregelen om aangetast land en voor landbouw ongeschikt land te bebossen;
Financiering
106. verzoekt de Commissie om een klimaat- en milieubestendig meerjarig financieel kader vast te stellen en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de impact van de middelen voor het extern optreden die kunnen bijdragen tot ontbossing en de degradatie van ecosystemen, en aan bepaalde onderzoeks- en ontwikkelingsfondsen; verzoekt de Commissie om na te gaan of het meerjarig financieel kader en alle Europese begrotingen in overeenstemming zijn met de Green Deal;
107. is van mening dat de EU-criteria voor groene overheidsopdrachten ook betrekking moeten hebben op ontbossing en de naleving van de voorgestelde zorgvuldigheidsverplichtingen; meent dat bij de herziening van Richtlijn 2014/24/EU betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten(40) de naleving van de zorgvuldigheidsverplichtingen moet worden opgenomen als een van de gunningscriteria;
108. verzoekt alle EU-instellingen en -agentschappen met klem het goede voorbeeld te geven door hun gedrag, aanbestedingen en kaderovereenkomsten aan te passen en uitsluitend nog te kiezen voor “ontbossingsvrije” producten;
109. verzoekt de Commissie met name om het initiatief te nemen voor een verbod op de overheidsaankoop van ingevoerde producten die door ontbossing zijn verkregen, in het kader van de plurilaterale Overeenkomst inzake overheidsopdrachten van de WTO en Richtlijn 2014/24/EU;
110. verzoekt de EU passende steun te bieden voor de bescherming van bestaande en de instelling van nieuwe, zorgvuldig geselecteerde beschermde gebieden, in het bijzonder in landen met een hoge houtproductie;
111. verzoekt de EU de verstrekking van financiële steun aan partnerlanden afhankelijk te stellen van de invoering van een functioneel systeem van bindende conceptuele instrumenten die bijdragen aan duurzaam bosbeheer (bijvoorbeeld bosbeheerplannen); benadrukt dat deze alleen functioneel zijn als zij met voldoende deskundigheid worden ontwikkeld en verzoekt de EU duidelijke regels voor de naleving ervan vast te stellen en te handhaven;
112. dringt erop aan dat de bosbouwsector een vooraanstaande plaats inneemt in het komende instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) en dat het volledige potentieel van het externe investeringsplan en de regionale blendingfaciliteiten wordt benut om particuliere financiering voor duurzaam bosbeheer aan te trekken; vraagt om de bestaande normen en certificeringsregelingen te versterken, veeleer dan nieuwe normen en certificeringsregelingen in te voeren, en benadrukt dat deze normen en certificeringsregelingen in overeenstemming moeten zijn met de voorschriften van de WTO;
113. benadrukt dat de effectieve erkenning en eerbiediging van traditionele landeigendomsrechten van bosafhankelijke samenlevingen en inheemse bevolkingsgroepen moet worden gewaarborgd, als een kwestie van sociale rechtvaardigheid, in lijn met de vrijwillige richtsnoeren van de FAO inzake het verantwoord beheer van land, visserij en bossen in het kader van de nationale voedselzekerheid (VGGT), de VN-Verklaring inzake de rechten van inheemse volken (UNDRIP) en Verdrag 169 van de IAO; verzoekt de Commissie de verspreiding, het gebruik en de tenuitvoerlegging van de VGGT op mondiaal, regionaal en nationaal niveau te ondersteunen, onder meer via het plan voor externe investeringen;
114. roept op tot versterking van de EU-ACS-samenwerking om het steeds grotere probleem van ontbossing en woestijnvorming in de ACS-landen aan te pakken, door actieplannen te ontwikkelen om het beheer en de instandhouding van de bossen te verbeteren en door monitoringsystemen op te zetten; vraagt de Unie ervoor te zorgen dat ontbossing wordt opgenomen in de politieke dialogen op nationaal niveau, en vraagt haar de partnerlanden te helpen om nationale kaders inzake bossen en duurzame toeleveringsketens te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen, en tegelijkertijd de effectieve uitvoering van de nationaal vastgestelde bijdragen (NDC) krachtens de Overeenkomst van Parijs te ondersteunen;
115. verzoekt de Commissie op grond van artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een voorstel in te dienen voor een EU-rechtskader om de door de EU gestimuleerde mondiale ontbossing te stoppen en om te keren, aan de hand van de aanbevelingen in de bijbehorende bijlage;
o o o
116. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.
BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:
AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL
1. Doel
Het voorstel voor een verordening (“het voorstel”) moet de basis vormen voor de waarborging van een hoog niveau van bescherming van natuurlijke hulpbronnen, zoals natuurlijke bossen, biodiversiteit en natuurlijke ecosystemen, en moet bijdragen tot een versterkt kader voor het duurzame beheer daarvan om aantasting en omvorming te voorkomen, door ervoor te zorgen dat de markt- en consumptiepatronen van de Unie er geen negatieve gevolgen voor hebben. De bescherming van de mensenrechten en de formele en gewoonterechten van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen in verband met grond, gebieden en hulpbronnen die negatieve gevolgen ondervinden van het oogsten, winnen en produceren van de betroffen producten moet ook in het voorstel worden geregeld.
Het moet voor transparantie en zekerheid zorgen met betrekking tot:
a) de onder het voorstel vallende producten en hun derivaten die op de interne markt van de Unie in de handel worden gebracht,
b) de toeleveringspraktijken en financiering van alle marktdeelnemers die op de interne markt van de Unie actief zijn,
c) de productiepraktijken, met inbegrip van de daarmee gepaard gaande wateronttrekking, van marktdeelnemers die onder dit voorstel vallende producten met een risico voor bossen en ecosystemen (FERC’s) oogsten, winnen, leveren en verwerken of derivaten ervan produceren op de interne markt van de Unie, alsook de praktijken van hun financiers;
Het voorstel moet bijdragen tot de nakoming van de internationale verbintenissen van de Unie en haar lidstaten op het gebied van milieu en mensenrechten, zoals de Overeenkomst van Parijs, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, en de verplichtingen op het gebied van de mensenrechten die zijn vastgelegd in internationale mensenrechtenverdragen, en moet juridisch bindende duurzaamheidscriteria vaststellen voor de mensenrechten en de bescherming van natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen tegen omvorming en aantasting, zoals uiteengezet in het voorstel. Het voorstel moet op risico’s gebaseerd, evenredig en afdwingbaar zijn.
2. Toepassingsgebied
Het voorstel moet van toepassing zijn op alle marktdeelnemers, ongeacht hun rechtsvorm, grootte of de complexiteit van hun waardeketens, d.w.z. op alle natuurlijke en rechtspersonen (met uitzondering van niet-commerciële consumenten) die onder het voorstel vallende producten en hun derivaten voor het eerst op de Uniemarkt in de handel brengen, alsook op marktdeelnemers die financiering verstrekken aan marktdeelnemers die deze activiteiten ondernemen. Het voorstel moet gelden voor zowel in, als buiten de Unie gevestigde marktdeelnemers. Marktdeelnemers die niet in de Unie gevestigd zijn, moeten een geautoriseerde vertegenwoordiger mandateren de taken uit te voeren (in overeenstemming met Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad(41)).
Alle marktdeelnemers moeten alleen het recht hebben FERC’s en hun derivaten legaal op de markt van de Unie in de handel te brengen wanneer zij overeenkomstig de bepalingen van deel 4 van deze bijlage kunnen aantonen dat er, bij hun eigen activiteiten en bij alle soorten zakelijke relaties die zij met zakenpartners en entiteiten in hun hele waardeketen hebben (bijv. transportbedrijven, leveranciers, handelaren, franchisehouders, vergunninghouders, joint ventures, investeerders, cliënten, contractanten, commerciële klanten, consultants, en financiële, juridische en andere adviseurs), ten hoogste een verwaarloosbaar risico is dat de goederen die op de markt van de Unie in de handel worden gebracht:
– afkomstig zijn van land dat verkregen is middels de omvorming van natuurlijke bossen of andere natuurlijke ecosystemen,
– afkomstig zijn van natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen die met achteruitgang te kampen hebben, en
– geproduceerd worden met, of gerelateerd zijn aan, schendingen van de mensenrechten.
Ook financiële instellingen die financiering, investeringen, verzekeringen of andere diensten verstrekken aan marktdeelnemers die betrokken zijn bij de toeleveringsketen van de producten hebben de verantwoordelijkheid de nodige zorgvuldigheid aan de dag te leggen om te waarborgen dat de bij de toeleveringsketen betrokken bedrijven de in dit voorstel vervatte verplichtingen nakomen.
De marktdeelnemers moeten passende en transparante maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze normen in hun hele toeleveringsketen worden gerespecteerd.
Het voorstel moet betrekking hebben op alle producten die het vaakst in verband worden gebracht met ontbossing, de aantasting van natuurlijke bossen en de omvorming en aantasting van natuurlijke ecosystemen als gevolg van menselijke activiteiten. Een lijst van deze producten moet worden opgesteld op basis van een onafhankelijke deskundige evaluatie, met inachtneming van het voorzorgsbeginsel, en moet worden verstrekt in een bijlage bij dit voorstel en in ieder geval palmolie, soja, vlees, leer, cacao, koffie, rubber en maïs omvatten, alsook alle van deze producten afgeleide halffabrikaten en eindproducten, en producten waarin deze producten verwerkt zijn. Indien derivaten elementen van meer dan één onder het voorstel vallende producten bevatten, moet ten aanzien van elk van deze producten de nodige zorgvuldigheid aan de dag worden gelegd. Producten die onder Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad(42) (de “houtverordening”) vallen, moeten ten laatste drie jaar na de inwerkingtreding van het voorstel in het toepassingsgebied ervan worden opgenomen, na de beoordeling door de Commissie op basis van een onafhankelijke deskundige evaluatie, met inachtneming van het voorzorgsbeginsel.
De Commissie moet tijdig gedelegeerde handelingen vaststellen op basis van een onafhankelijke deskundige evaluatie, met inachtneming van het voorzorgsbeginsel, om de lijst te herzien en te wijzigen met eventuele aanvullende producten en hun derivaten die onder het voorstel moeten vallen indien blijkt of er significante aanwijzingen bestaan over de schadelijke gevolgen van het oogsten, winnen of produceren daarvan voor natuurlijke bossen, natuurlijke ecosystemen of de mensenrechten en de formele en gewoonterechten van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen in verband met grond, gebieden en hulpbronnen. De Commissie moet een waakzame, proactieve rol spelen bij de identificatie van nieuwe risico’s en actief een grote verscheidenheid aan belanghebbenden met relevante ervaring raadplegen om voortdurend te beschikken over een actuele lijst met producten die de meest recente kennis over de stand van de mensenrechten en milieurisico’s in de betrokken sectoren weerspiegelt.
Het voorstel moet ook gelden voor alle financiële instellingen die een vergunning hebben om in de Unie actief te zijn en die financiering, investeringen, verzekeringen of andere diensten verstrekken aan marktdeelnemers die zich bezighouden met het oogsten, winnen, produceren, verwerken, verhandelen of verkopen van producten en derivaten met een risico voor bossen en ecosystemen. Zo wordt gewaarborgd dat deze financiële instellingen en de bedrijven die deel uitmaken van hun toeleveringsketens voldoen aan hun verplichtingen met betrekking tot het milieu en de mensenrechten, zoals bepaald in het voorstel.
Het voorstel moet ook van toepassing zijn op handelaren, d.w.z. elke natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van een commerciële activiteit een onder het voorstel vallend product of derivaat dat reeds eerder op de interne markt van de Unie in de handel is gebracht, verkoopt aan of koopt van marktdeelnemers. Marktdeelnemers op de interne markt van de Unie mogen geen zaken doen met handelaren, tenzij die handelaren in staat zijn om:
– de marktdeelnemers of handelaren te identificeren die de onder de verordening vallende producten en hun derivaten hebben geleverd; en
– in voorkomend geval, de handelaren te identificeren aan wie zij de onder het voorstel vallende producten en hun derivaten hebben geleverd; en
– de traceerbaarheid van hun producten te garanderen, waardoor het mogelijk is om hun herkomst vast te stellen wanneer zij op de interne markt van de Unie in de handel worden gebracht.
3. Algemene verplichtingen
3.1. Ontbossing en omvorming van natuurlijke ecosystemen
Onder het voorstel vallende producten en hun derivaten die op de markt van de Unie in de handel worden gebracht mogen niet leiden tot, of het gevolg zijn van, ontbossing of de omvorming van natuurlijke ecosystemen.
Dit houdt in dat FERC’s die onverwerkt of als derivaten of als producten die dergelijke producten bevatten in de Unie op de markt worden gebracht niet geoogst, gewonnen of geproduceerd mogen worden van land dat op een wetenschappelijk onderbouwde, verdedigbare, praktisch uitvoerbare en in overeenstemming met de internationale verbintenissen van de EU zijnde afsluitingsdatum in het verleden maar uiterlijk in 2015 de status van natuurlijk bos of natuurlijk ecosysteem had, in overeenstemming met de definitie als bedoeld in deel 3.3 (“Definities”), maar dat die status sindsdien heeft verloren als gevolg van ontbossing of omvorming.
3.2. Aantasting van natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen
Onder het voorstel vallende producten en hun derivaten die op de markt van de Unie in de handel worden gebracht, mogen niet leiden tot, of het gevolg zijn van, de aantasting van natuurlijke bossen of natuurlijke ecosystemen als gevolg van menselijke activiteiten.
Dit houdt in dat FERC’s die onverwerkt of als derivaten of als producten die dergelijke producten bevatten in de Unie op de markt worden gebracht niet geoogst, gewonnen of geproduceerd mogen worden van land dat op een bepaalde afsluitingsdatum de status van natuurlijk bos of natuurlijk ecosysteem had, in overeenstemming met de definitie als bedoeld in deel 3.3. De afsluitingsdatum moet in het verleden liggen, maar uiterlijk in 2015, en tevens wetenschappelijk onderbouwd, verdedigbaar, praktisch uitvoerbaar en in overeenstemming met de internationale verbintenissen van de Unie zijn. Het moet alleen mogelijk zijn producten in de Unie in de handel te brengen die geoogst, gewonnen of geproduceerd zijn in overeenstemming met instandhoudingsdoelstellingen en die niet geleid hebben tot het verlies of de aantasting van ecosysteemfuncties op of naast het land waar ze geoogst, gewonnen of geproduceerd zijn.
3.3. Definities
Het wetgevingsvoorstel van de Commissie moet definities bevatten van wat wordt verstaan onder “bos”, een “natuurlijk bos” dat vele of de meeste kenmerken bezit van een bos dat van nature op de groeiplaats aanwezig is, zelfs in aanwezigheid van menselijke activiteiten, “ontbossing”, “aantasting van bossen”, een “natuurlijk ecosysteem”, “aantasting van ecosystemen” en “omvorming van ecosystemen”. Die definities moeten gebaseerd zijn op objectieve en wetenschappelijke overwegingen en rekening houden met relevante bronnen van internationaal recht en internationale organisaties, alsook met andere initiatieven die in passende definities voorzien, zoals de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, het Europees Milieuagentschap, het kaderinitiatief inzake verantwoordingsplicht of de benadering op basis van hoge koolstofvoorraden.
De definities moeten gebaseerd zijn op de volgende beginselen:
– zij moeten het mogelijk maken het hoogste niveau van milieubescherming te bereiken, met name voor bossen en andere natuurlijke ecosystemen, en in overeenstemming zijn met de internationale en interne verbintenis van de Unie inzake de bescherming van bossen, de biodiversiteit en het klimaat,
– zij moeten de doelstelling van de Unie om natuurlijke bossen en ecosystemen, en met name primaire en geregenereerde bossen, in stand te houden ondersteunen en voorkomen dat zij worden vervangen door bossen en ecosystemen die afkomstig zijn van menselijke activiteiten, zoals boomaanplantingen,
– zij moeten ruim genoeg zijn om bescherming te bieden aan andere natuurlijke ecosystemen die, net als bossen, belangrijk zijn voor het behoud van de biodiversiteit of voor de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs,
– zij moeten erop gericht zijn ervoor te zorgen dat de vaststelling van maatregelen van de Unie om de bossen wereldwijd te beschermen er niet toe leidt dat het probleem van omvorming en aantasting wordt verschoven naar andere natuurlijke ecosystemen die even belangrijk zijn als natuurlijke bossen voor de bescherming van de biodiversiteit, het klimaat en de mensenrechten.
3.4. Mensenrechtenschendingen
FERC’s die onverwerkt of als derivaten of als producten die dergelijke producten bevatten in de Unie op de markt worden gebracht, mogen niet geoogst, gewonnen of geproduceerd worden van land dat verkregen is of gebruikt wordt in strijd met in nationale wetgevingen vastgelegde mensenrechten, of, bij wijze van minimum, in het EU-Handvest van de grondrechten of in internationale verdragen verankerde mensenrechten, zoals de rechten van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen, waaronder landeigendomsrechten en het procedurele recht om al dan niet hun vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming te verlenen zoals onder meer geformuleerd door het Permanente VN-Forum voor inheemse zaken en door VN-organen en regionale verdragsorganen, het recht op water, het recht op milieubescherming en duurzame ontwikkeling, het recht om zonder enige vorm van vervolging of intimidatie mensenrechten en met milieu te verdedigen, arbeidsrechten als bedoeld in de basisverdragen van de IAO, en andere internationaal erkende mensenrechten in verband met landgebruik, de toegang tot en de eigendom van land, alsook het mensenrecht op een gezonde leefomgeving, zoals gedefinieerd in de kaderbeginselen inzake mensenrechten en het milieu en de normen en goede praktijken die zijn vastgesteld door de speciale rapporteur van de VN voor mensenrechten en het milieu.
Daarbij moet speciale aandacht worden besteed aan kinderarbeid met het oog op de uitbanning daarvan.
Bij het oogsten, winnen of produceren van onder het voorstel vallende producten moeten te allen tijde de gemeenschaps- en landeigendomsrechten van de plaatselijke gemeenschappen en inheemse volken in alle vormen in acht worden genomen, ongeacht of het publieke, private, gemeenschaps-, collectieve, inheemse, vrouwen- of gewoonterechten betreft. De formele en gewoonterechten van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen in verband met grond, gebieden en hulpbronnen moeten geïdentificeerd en gerespecteerd worden, evenals de mogelijkheden om hun rechten te verdedigen zonder aan represailles te worden onderworpen. Tot deze rechten behoren het recht van eigendom, bezit, gebruik en beheer van de grond, gebieden en hulpbronnen in kwestie.
De onder het voorstel vallende producten mogen niet worden verworven van land waarvan de verwerving en het gebruik gemeenschaps- en landeigendomsrechten aantast. Producten die in de Unie in de handel worden gebracht, mogen in het bijzonder niet worden geoogst, gewonnen of geproduceerd op land van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen zonder hun vrije, voorafgaande en geïnformeerde instemming, zowel wanneer zij dat land bezitten op grond van formeel vastgelegde eigendomsrechten als wanneer dat gebeurt op grond van gewoonterechten.
4. Verplichting om schade in waardeketens vast te stellen, te voorkomen en te beperken
4.1. Zorgvuldigdheidsplicht
Marktdeelnemers moeten alle nodige maatregelen nemen om de mensenrechten, natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen, zoals uiteengezet in het voorstel, in hun gehele waardeketen te eerbiedigen en te beschermen. Dit geldt voor alle soorten zakelijke betrekkingen van het bedrijf met zakenpartners en entiteiten in de hele waardeketen (zoals leveranciers, handelaren, franchisehouders, vergunninghouders, joint ventures, investeerders, cliënten, contractanten, commerciële klanten, transportbedrijven, consultants, en financiële, juridische en andere adviseurs), en voor elke andere statelijke en niet-statelijke entiteit met een rechtstreekse band met zijn bedrijfsactiviteiten, producten of diensten.
Marktdeelnemers moeten hierbij een op risico’s gebaseerde zorgvuldigheidsbenadering hanteren, waarbij de aard en de mate van de zorgvuldigheid overeenkomt met het soort en de kans op risico van negatieve gevolgen. Voor gebieden met een groter risico geldt een versterkte zorgvuldigheidsplicht.
Marktdeelnemers moeten op passende en doeltreffende wijze de volgende maatregelen treffen:
a) In kaart brengen van de hele waardeketen
Marktdeelnemers moeten bepalen of de grondstoffen en producten in hun hele waardeketen voldoen aan de criteria inzake duurzaamheid en mensenrechten van het voorstel, door informatie te verkrijgen en te evalueren over de exacte gebieden waar deze goederen vandaan komen. Naast de milieucriteria moet toegang tot informatie de marktdeelnemer in staat stellen te concluderen dat partijen die het land gebruiken om FERC’s te produceren daartoe het recht hebben en vrije, voorafgaande en geïnformeerde instemming hebben verkregen van houders van rechten op die gebieden en dat zij de in dit voorstel bedoelde mensenrechten niet schenden of hebben geschonden.
In het bijzonder zijn marktdeelnemers verplicht om informatie te bezitten en beschikbaar te stellen over:
i) de exacte plaats waar de producten worden geoogst, gewonnen of geproduceerd; in het geval van vee, rundvlees en leer moeten marktdeelnemers in staat zijn informatie te verkrijgen over de verschillende weidegronden waar het vee graast of, indien het vee diervoeder krijgt, over de herkomst van het gebruikte voer;
ii) de huidige ecologische toestand van de oogst-, winnings- of productieplaats;
iii) de ecologische status van het gebied op de genoemde afsluitingsdatum van dit voorstel;
iv) de juridische status van het land (eigendom/titel, met inbegrip van zowel de formele rechten als de gewoonterechten van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen op de betrokken stukken land, geografische gebieden en hulpbronnen) en de daadwerkelijke verlening van vrije, voorafgaande en geïnformeerde instemming;
v) de onderdelen van de toeleveringsketen van de desbetreffende grondstof, met als doel informatie te verkrijgen over de waarschijnlijkheid van risico’s op besmetting met producten van onbekende herkomst of afkomstig uit ontboste gebieden of uit gebieden waar omvorming en aantasting van natuurlijke bossen, bossen en ecosystemen hebben plaatsgevonden, alsook informatie over de vraag waar, door wie en onder welke omstandigheden de grondstoffen worden geoogst, bewerkt of verwerkt, om de naleving van de verplichtingen inzake mensenrechten van dit voorstel te bepalen.
Marktdeelnemers moeten toegang krijgen tot alle informatie in verband met de herkomst van producten die de interne markt van de Unie binnenkomen door middel van de systematische opgave van gps-coördinaten voor deze grondstoffen, na inwerkingtreding van het voorstel, zoals vastgesteld in deel 4.1 van deze bijlage.
b) Identificeren en beoordelen van daadwerkelijke en potentiële risico’s voor bossen en ecosystemen in de waardeketens, op basis van de criteria die in het voorstel zijn opgenomen
Marktdeelnemers die nieuwe activiteiten ontplooien of samenwerking met nieuwe zakenpartners aangaan, moeten de bij de nieuwe toeleverings- en investeringsketens betrokken actoren identificeren en een beoordeling maken van hun beleid en praktijken, alsook van hun oogst-, productie-, winnings- en productieplaatsen. Voor bestaande activiteiten moeten bestaande negatieve gevolgen en schade, alsook potentiële risico’s geïdentificeerd en beoordeeld worden. Er moeten risicobeoordelingen worden gemaakt van de risico’s naar aanleiding van de activiteiten van de marktdeelnemer en de gevolgen daarvan voor natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen, inheemse volken, en getroffen plaatselijke gemeenschappen en personen, en niet zozeer van de materiële risico’s voor de aandeelhouders. Marktdeelnemers met een groot aantal leveranciers moeten algemene gebieden identificeren waar het risico van negatieve gevolgen het grootst is, en op basis van de bedoelde risicobeoordeling hun leveranciers een prioriteit toekennen met het oog op zorgvuldigheid.
Marktdeelnemers met een groot aantal leveranciers moeten algemene gebieden identificeren waar het risico van negatieve gevolgen het grootst is, en op basis van de risicobeoordeling hun leveranciers prioriteren met het oog op zorgvuldigheid.
c) Voorkomen en tot een verwaarloosbaar niveau beperken van risico´s
Marktdeelnemers moeten risicobeperkende procedures vaststellen, tenzij het in de loop van de onder b) bedoelde risico-identificatie- en beoordelingsprocedures vastgestelde risico verwaarloosbaar is en zij derhalve geen reden meer hebben om te vrezen dat de grondstoffen en producten mogelijk niet aan de in dit kader uiteengezette criteria voldoen. Deze procedures moeten bestaan uit een reeks adequate en proportionele maatregelen die alle vastgestelde risico’s doeltreffend en aantoonbaar tot een verwaarloosbaar niveau beperken, bijv. het wijzigen van contracten met leveranciers, het bieden van ondersteuning aan leveranciers om hun praktijken te wijzigen, het wijzigen van inkoop- en investeringspraktijken, teneinde de betreffende grondstoffen en producten op rechtmatige wijze op de interne markt te brengen.
d) Beëindigen van milieu- en mensenrechtenschendingen
Wanneer marktdeelnemers, na de onder a), b) en c) bedoelde eisen ten volle te hebben nageleefd, tot de conclusie komen dat activiteiten, of deelactiviteiten, niet-vermijdbare of niet-beperkbare negatieve gevolgen voor de mensenrechten, natuurlijke bossen of natuurlijke ecosystemen (kunnen) veroorzaken, of tot dergelijke gevolgen (kunnen) bijdragen als bedoeld in dit voorstel, dan moeten zij al deze activiteiten of deelactiviteiten stopzetten.
e) Monitoren en het voortdurend verbeteren van de doeltreffendheid en toepassing van hun zorgvuldigheidssysteem
Marktdeelnemers moeten geregeld controleren of hun zorgvuldigheidssysteem geschikt is om schade te voorkomen en ervoor zorgen dat grondstoffen en producten in overeenstemming zijn met het kader en, indien dit niet het geval is, het systeem aanpassen of andere maatregelen treffen. De evaluatie van het zorgvuldigheidssysteem moet stoelen op kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren, interne en externe feedback en duidelijke verantwoordingsprocessen.
f) Integreren van regelingen voor certificering door derden
Regelingen voor certificering door derden kunnen een aanvulling vormen op en zorgen voor de vaststelling van de herkomst van producten en de risicobeoordelings- en beperkingscomponenten van zorgvuldigheidssystemen, op voorwaarde dat deze regelingen toereikend zijn qua toepassingsgebied en robuustheid van hun duurzaamheidscriteria voor de bescherming van natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen tegen de omvorming en aantasting ervan, zoals uiteengezet in het voorstel, en wat betreft hun vermogen om de toeleveringsketen te monitoren, en op voorwaarde dat zij voldoende transparant, onpartijdig en betrouwbaar zijn. Door middel van een gedelegeerde handeling moet de Commissie minimumcriteria en richtsnoeren voor marktdeelnemers vaststellen om de geloofwaardigheid en soliditeit van regelingen voor certificering door derden te beoordelen. Deze minimumcriteria moeten met name zorgen voor onafhankelijkheid van de industrie, het betrekken van sociale en milieubelangen bij de vaststelling van normen, onafhankelijke audits door derden, openbare bekendmaking van auditverslagen, transparantie in alle stadia, en openheid. In het kader van certificeringsregelingen mag alleen certificering worden verleend aan producten waarvan de inhoud volledig gecertificeerd is. Alleen certificeringsregelingen die aan deze criteria voldoen, kunnen door marktdeelnemers worden gebruikt voor hun zorgvuldigheidssystemen. Regelingen voor certificering door derden laten het beginsel van aansprakelijkheid van de marktdeelnemer onverlet.
g) Rol van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten
De Unie kan vrijwillige partnerschapsovereenkomsten betreffende FERC’s sluiten met landen (partnerlanden) die FERC’s produceren met de juridisch bindende verplichting voor de partijen om een vergunningsysteem in te voeren en de handel in FERC’s aan regels te onderwerpen in overeenstemming met de nationale wetgeving van het FERC-producerende land en de in het voorstel bedoelde milieu- en mensenrechtencriteria. Onder het toepassingsgebied van het voorstel vallende FERC’s afkomstig uit partnerlanden waarmee de Unie een vrijwillige partnerschapsovereenkomst betreffende FERC’s heeft gesloten, moeten, voor zover de partnerschapsovereenkomst wordt uitgevoerd, voor de toepassing van het voorstel beschouwd worden als producten met een verwaarloosbaar risico. Dergelijke overeenkomsten moeten gebaseerd zijn op nationale dialogen tussen verschillende belanghebbenden, met daadwerkelijke en betekenisvolle inspraak van alle belanghebbenden, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, inheemse volkeren en lokale gemeenschappen.
4.2. Raadplegingsplicht
Marktdeelnemers dienen:
a) op passende wijze tijdig en rechtstreeks overleg te plegen met de betrokken en mogelijk betrokken belanghebbenden;
b) terdege rekening te houden met de standpunten van belanghebbenden bij de opstelling en tenuitvoerlegging van de zorgvuldigheidsmaatregelen;
c) erop toe te zien dat representatieve vakbonden en werknemersvertegenwoordigers betrokken worden bij de opstelling en tenuitvoerlegging van de zorgvuldigheidsmaatregelen;
d) een mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing in te voeren om werknemers en belanghebbende partijen die over concrete aanwijzingen beschikken, de mogelijkheid te bieden de marktdeelnemer op de hoogte te brengen van mogelijke risico’s op nadelige gevolgen voor natuurlijke bossen, natuurlijke ecosystemen en de mensenrechten in de hele waardeketen; de marktdeelnemer moet met deze informatie rekening houden bij zijn zorgvuldigheidsprocessen;
e) terdege rekening te houden met inheemse en lokale kennis en met de risico’s en bezwaren die worden geuit door lokale gemeenschappen, inheemse volkeren, landbeschermers en milieuactivisten.
4.3. Transparantie- en verslagleggingsplicht
Marktdeelnemers dienen jaarlijks op openbare, toegankelijke en passende wijze, die met name kleine en middelgrote ondernemingen niet onevenredig zal belasten, aan de bevoegde autoriteit verslag uit te brengen over hun processen voor zorgvuldigheid en overleg, de vastgestelde risico’s, hun procedures voor risicoanalyse, risicobeperking en risicoverhelping, en de uitvoering en resultaten daarvan.
De Commissie dient gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de vorm en de inhoud van de verslagen. Met name moeten marktdeelnemers verslag uitbrengen over: het systeem dat ze gebruiken en hoe ze dit op de desbetreffende grondstoffen toepassen, alsook over de vastgestelde risico’s en de gevolgen daarvan; de acties die zijn ondernomen om bestaand misbruik te stoppen en te verhelpen en het risico op misbruik te voorkomen en te beperken, alsook de resultaten van die acties; de maatregelen en resultaten betreffende het houden van toezicht op de uitvoering en de doeltreffendheid van die acties, waarschuwingen ontvangen via het mechanisme voor vroege waarschuwing en de manier waarop de marktdeelnemer daarmee rekening hield bij het zorgvuldigheidsproces; daarnaast moet een lijst worden opgesteld van alle dochterondernemingen, onderaannemers en leveranciers, producten en de hoeveelheid en herkomst daarvan. Het nalaten van het tijdig publiceren van complete verslagen moet worden bestraft en uiteindelijk leiden tot opschorting van de vergunning om producten op de interne markt van de Unie in de handel te brengen.
4.4. Documentatieplicht
Marktdeelnemers moeten alle zorgvuldigheidsmaatregelen en de resultaten daarvan op schrift registreren, en deze documentatie op verzoek aan de bevoegde autoriteiten beschikbaar stellen.
4.5. Richtsnoeren van de Commissie
De Commissie moet richtsnoeren en adviezen ontwikkelen om de naleving van de wettelijke verplichtingen uit het voorstel te vergemakkelijken, met name om de zorgvuldigheidsverwachtingen voor specifieke contexten of sectoren of met betrekking tot bepaalde soorten marktdeelnemers te verduidelijken. Daarbij moet de Commissie voortbouwen op de goede praktijken in bestaande milieubeheersystemen en deze uitbreiden.
De Commissie dient analyses van regionale hotspots met betrekking tot FERC’s te publiceren, om marktdeelnemers te steunen bij het voldoen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen.
5. Controle, monitoring, handhaving, sancties en toegang tot de rechter
5.1. Publieke handhaving
De lidstaten moeten, overeenkomstig hun nationale recht en nationale praktijk, toezien op het nakomen van de in deel 4 bedoelde verplichtingen door:
a) evenredige, doeltreffende en afschrikkende straffen en sancties in te voeren voor niet-naleving van de daarin vermelde verplichtingen of voor gevallen waarin niet-naleving van die verplichtingen leidt tot, bijdraagt aan, verbonden is met, of zorgt voor verergering van schade aan natuurlijke bossen of natuurlijke ecosystemen of schendingen van de mensenrechten of de risico’s daarop; deze moeten de volgende punten omvatten:
i. doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties die evenredig zijn aan de schade aan natuurlijke bossen, natuurlijke ecosystemen of de mensenrechten, zoals bedoeld in het voorstel, de kosten van het herstel van natuurlijke bossen, natuurlijke ecosystemen en de mensenrechten, en de economische schade voor de getroffen gemeenschappen als gevolg van de schending;
ii. permanente inbeslagname van de betrokken grondstoffen en derivaten;
iii. onmiddellijke schorsing van de vergunning tot het op de interne markt van de Unie brengen van producten;
iv. uitsluiting van deelname aan openbare aanbestedingen;
v. strafrechtelijke sancties voor personen en, indien toegestaan, voor rechtspersonen voor de ernstigste overtredingen;
b) bevoegde nationale onderzoeks- en handhavingsautoriteiten (“bevoegde autoriteiten”) aan te wijzen; de bevoegde autoriteiten moeten erop toezien dat de marktdeelnemers daadwerkelijk de in dit voorstel neergelegde verplichtingen vervullen; daartoe moeten de bevoegde autoriteiten officiële controles uitvoeren, eventueel volgens een vooraf opgesteld plan, hetgeen ook controles in de gebouwen van marktdeelnemers en controles ter plaatse kan omvatten; tevens moeten de bevoegde autoriteiten voorlopige maatregelen kunnen nemen en, in aanvulling op en onverminderd de toepassing van sancties, moeten zij de bevoegdheid hebben om te eisen dat marktdeelnemers corrigerende maatregelen nemen; de bevoegde autoriteiten moeten ook tijdige en grondige controles uitvoeren wanneer zij beschikken over relevante informatie, met inbegrip van concrete aanwijzingen van derden, en informatie over hun activiteiten behandelen in overeenstemming met Richtlijn 2003/4/EG inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie;
c) erop toe te zien dat burgers het recht hebben niet-naleving aan te klagen bij de gerechtelijke of administratieve autoriteiten, welk recht moet gelden voor personen of groepen wier rechten en plichten of belangen direct of indirect worden aangetast door het deels of volledig nalaten door de onderneming van het uitvoeren van haar taken, met inbegrip van werknemers, klanten, consumenten en eindgebruikers, vakbonden, internationale vakcentrales, lokale gemeenschappen, nationale of lokale overheden of instellingen, journalisten, ngo’s en lokale maatschappelijk organisaties.
De Commissie dient gedelegeerde handelingen vast te stellen voor de vastlegging van wettelijk verbindende normen en richtsnoeren die gelden voor nationale bevoegde autoriteiten, om een doeltreffende en uniforme tenuitvoerlegging en handhaving van het voorstel in de hele Unie te waarborgen, in het bijzonder met betrekking tot:
— het in een openbaar register vermelden en bekendmaken van marktdeelnemers die binnen het bereik van het voorstel vallen;
— het vaststellen van normen voor de kwaliteit en kwantiteit van de nalevingscontroles uitgevoerd door de nationale bevoegde autoriteiten;
— het geven van verdere richtsnoeren over de uitvoering van nalevingscontroles, waaronder richtsnoeren voor nationale bevoegde autoriteiten waarin criteria voor de controles worden omschreven, voor het beter kunnen analyseren en evalueren van het risiconiveau van de producten, en van de documentatie van de gebruikte zorgvuldigheidssystemen;
— het vaststellen van richtsnoeren inzake bezwaren van derden, ter vaststelling van voor de hele Unie geldende criteria om te beoordelen of een bezwaar zwaarwegend en geloofwaardig genoeg is om in behandeling te worden genomen, en ter vaststelling van duidelijke procedurenormen voor de tijdige, onpartijdige, doeltreffende en transparante antwoorden van nationale bevoegde autoriteiten op bezwaren van derden;
— het vaststellen van voor de hele Unie geldende criteria om te kunnen specificeren wanneer een marktdeelnemer een mededeling van te nemen corrigerende acties of een sanctie dient te ontvangen, of wanneer andere sancties van toepassing zijn; en
— het vaststellen van verplichtingen voor bevoegde autoriteiten om openbaar verslag uit te brengen over controle- en handhavingsactiviteiten, vastgestelde schendingen en antwoorden op zwaarwegende bezwaren.
5.2. Civiele aansprakelijkheid en toegang tot rechtsmiddelen
a) Civiele aansprakelijkheid
Marktdeelnemers dienen:
i) hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor door mensenrechtenschendingen veroorzaakte schade of schade aan natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen, zoals uiteengezet in het voorstel, die is veroorzaakt, verergerd en mede ontstaan door of terug te voeren tot entiteiten die onder hun zeggenschap staan of economisch van hen afhankelijk zijn;
ii) aansprakelijk te zijn voor door mensenrechtenschendingen veroorzaakte schade of schade aan natuurlijke bossen en natuurlijke ecosystemen, zoals uiteengezet in het voorstel, in rechtstreeks verband met hun producten, diensten of activiteiten door middel van een handelsrelatie, tenzij zij kunnen aantonen dat zij hebben gehandeld met de nodige zorgvuldigheid en in de gegeven omstandigheden alle redelijke maatregelen hebben genomen om de schade te voorkomen; marktdeelnemers kunnen derhalve van hun aansprakelijkheid bevrijd worden indien zij kunnen aantonen dat zij de nodige zorgvuldigheid hebben betracht om de schade te voorzien en te voorkomen.
b) Leveren van bewijsmateriaal
Indien een eiser redelijkerwijs beschikbare feiten en bewijsmateriaal heeft gepresenteerd die toereikend zijn om de eis te ondersteunen, dient de verdachte bewijs te leveren:
i) van de aard van zijn betrekkingen met de entiteiten die met de schade in verband gebracht kunnen worden;
ii) dat hij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht en alle redelijke maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen.
c) Toegang tot rechtsmiddelen
Partijen die schade hebben geleden moeten recht op toegankelijke en doeltreffende rechtsmiddelen hebben die ze kunnen inzetten tegen marktdeelnemers die nadelige gevolgen voor hun rechten veroorzaken, verergeren, daartoe bijdragen of ermee in verband staan. Niet aan de staat verbonden klachtenmechanismen moeten gerechtelijke herstelmechanismen aanvullen om de verantwoordingsplicht en toegang tot rechtsmiddelen te verbeteren.
6. Slotbepalingen
6.1. Non-regressie
De tenuitvoerlegging van het voorstel mag op geen enkele wijze aanleiding geven tot verlaging van het algemene niveau van bescherming van de mensenrechten, de formele rechten en de gewoonterechten van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen op gronden, gebieden en hulpbronnen, of het milieu. Met name mogen er geen gevolgen zijn voor andere bestaande aansprakelijkheidskaders op het gebied van onderaanneming en toeleveringsketens.
6.2. Gunstiger bepalingen
De lidstaten mogen bepalingen invoeren of handhaven die verder gaan dan de in het voorstel opgenomen bepalingen wat betreft de bescherming van de mensenrechten en de milieunormen in de toeleveringsketen van FERC’s.
Verslag “Global warming of 1.5 °C. An IPCC Special Report on the impacts of global warming of 1.5 °C above pre-industrial levels and related global greenhouse gas emission pathways, in the context of strengthening the global response to the threat of climate change, sustainable development, and efforts to eradicate poverty”.
Smith, P. et al. (2014): “Agriculture, Forestry and Other Land Use (AFOLU)”. In: Climate Change 2014: Mitigation of Climate Change. Bijdrage van Werkgroep III aan het vijfde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering [Edenhofer, O. et al. (ed.)]. Cambridge University Press, Cambridge, VK en New York, NY, VS.
“Regenwoudmaffia: Hoe geweld en straffeloosheid de ontbossing in het Braziliaanse Amazonegebied aanwakkeren”, Human Rights Watch, online, 17 september 2019.
Bruce A. Wilcox en Brett Ellis, Center for Infectious Disease Ecology, Asia-Pacific Institute for Tropical Medicine and Infectious Diseases, Universiteit van Hawaii, Manoa, VS; 2006.
Zoals bijvoorbeeld gemeld door de Environmental Justice Atlas https://ejatlas.org/conflict/water-grabbing-and-agribusiness-in-the-south-coast-of-guatemala – voor Guatemala (suikerriet, palmolie en banaan).
Europese Commissie, 2013. “The impact of EU consumption on deforestation: Comprehensive analysis of the impact of EU consumption on deforestation”. Eindverslag. Studie gefinancierd door de Europese Commissie en uitgevoerd door VITO, het Internationaal Instituut voor toegepaste systeemanalyse, HIVA - Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving and International Union for the Conservation of Nature NL.
Technisch verslag – 2013 – 063 van de Commissie: “The impact of EU consumption on deforestation: Comprehensive analysis of the impact of EU consumption on deforestation”, studie gefinancierd door de Europese Commissie, DG ENV, uitgevoerd door VITO, IIASA, HIVA en IUCN NL http://ec.europa.eu/environment/forests/pdf/1.%20Report%20analysis%20of%20impact.pdf, blz. 23-24.
Evaluatieverslag vijf jaar na de Verklaring van New York: “Protecting and restoring forests. A Story of Large Commitments yet Limited Progress”, september 2019 https://forestdeclaration.org/images/uploads/resource/2019NYDFReport.pdf
Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (richtlijn oneerlijke handelspraktijken). (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22).
Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).
Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1).
Verslag van het bureau van de Braziliaanse procureur-generaal: http://www.mpf.mp.br/pgr/noticiaspgr/conflitos-associados-a-terra-saoprincipal-causa-de-violencia-contraindigenas-e-comunidades-tradicionaisno-brasil-segundo-mpf
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/807 van de Commissie van 13 maart 2019 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het bepalen van de grondstoffen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met grote koolstofvoorraden waar te nemen valt, en de certificering van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik (PB L 133 van 21.5.2019, blz. 1).
Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en productconformiteit en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23).