Resolutie van het Europees Parlement van 28 april 2021 over het resultaat van de onderhandelingen tussen de EU en het VK (2021/2658(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”),
– gezien het ontwerp van besluit van de Raad (05022/2021),
– gezien Besluit (EU) 2020/2252 van de Raad van 29 december 2020 betreffende de ondertekening, namens de Unie, en betreffende de voorlopige toepassing van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot‑Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens(1),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217, artikel 218, lid 6, tweede alinea, en artikel 2018, lid 8, tweede alinea van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0086/2021),
– gezien zijn resoluties van 5 april 2017 over onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk na de kennisgeving van het voornemen van dat land om zich uit de Europese Unie terug te trekken(2), van 3 oktober 2017 over de stand van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk(3), van 13 december 2017 over de stand van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk(4), van 14 maart 2018 over het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK(5), van 18 september 2019 over de stand van zaken van de terugtrekking van het VK uit de Europese Unie(6), van 15 januari 2020 over de uitvoering van en het toezicht op de bepalingen over burgerrechten in het terugtrekkingsakkoord(7), van 12 februari 2020 over het voorgestelde mandaat voor onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot‑Brittannië en Noord-Ierland(8), en van 18 juni 2020 betreffende de onderhandelingen voor een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland(9),
– gezien zijn wetgevingsresolutie van 29 januari 2020 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie(10),
– gezien het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie(11) (het “terugtrekkingsakkoord”), en de politieke verklaring waarin het kader wordt geschetst voor de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk(12), die een bijlage vormt bij het terugtrekkingsakkoord (de “politieke verklaring”),
– gezien de bijdragen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie constitutionele zaken,
– gezien de aanbeveling voor een besluit van de Raad waarbij machtiging wordt verleend tot het openen van onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, waarin de Commissie wordt aangewezen als onderhandelaar namens de Unie, en de bijlage daarbij met de richtsnoeren voor de onderhandelingen over een nieuw partnerschap (COM(2020)0035) (“de onderhandelingsrichtsnoeren”),
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
1. is zeer ingenomen met de sluiting van de nieuwe handels- en samenwerkingsovereenkomst door de Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK), omdat met deze overeenkomst de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU beperkt kunnen worden en een samenwerkingskader wordt vastgesteld dat moet dienen als grondslag voor een sterk en constructief toekomstig partnerschap, waarbij de sterkst verstorende onderdelen van een no deal-scenario werden vermeden, en gezorgd wordt voor rechtszekerheid op middellange tot lange termijn; prijst het harde werk dat de hoofdonderhandelaar van de EU en zijn team hebben verricht en benadrukt de centrale rol die zij hebben gespeeld bij het bereiken van dit resultaat;
2. benadrukt opnieuw van mening te zijn dat de terugtrekking van het VK uit de EU een historische vergissing is en herinnert eraan dat de EU het besluit van het VK altijd heeft gerespecteerd, maar er ook altijd op heeft gewezen dat het VK de gevolgen van het verlaten van de EU moet aanvaarden en dat een derde land niet dezelfde rechten en voordelen kan hebben als een lidstaat; wijst erop dat het Parlement tijdens het gehele proces van terugtrekking van het VK uit de EU altijd de bescherming van de rechten van de EU-burgers in het oog heeft gehouden, naast de bescherming van de vrede en welvaart van Ierland, de bescherming van visserijgemeenschappen, de handhaving van de rechtsorde van de EU, de waarborging van de autonomie van de besluitvorming van de EU, de handhaving van de integriteit van de douane-unie en de voorkoming van dumping op sociaal, milieu-, belasting- of regelgevingsgebied, omdat dit van essentieel belang is om de werkgelegenheid, de industrie en het concurrentievermogen van de EU te beschermen en de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken;
3. juicht toe dat deze doelstellingen grotendeels zijn bereikt met de sluiting van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK en het terugtrekkingsakkoord, omdat hiermee een afdwingbaar gelijk speelveld is bereikt, onder meer voor overheidssteun, sociale en milieunormen, alsmede een langetermijnregeling voor de visserij, een economisch akkoord dat veel van de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het VK zal beperken, en een nieuw kader voor samenwerking op het gebied van justitie, politie en binnenlandse veiligheid, op basis van de volledige eerbiediging van het EVRM en de EU-regelgeving op het gebied van gegevensbescherming; betreurt desondanks dat het akkoord een beperkte reikwijdte heeft, omdat het VK niet de politieke wil toonde om te onderhandelen over belangrijke gebieden, in het bijzonder het buitenlands, defensie- en extern veiligheidsbeleid, terwijl in de politieke verklaring wel degelijk was gesteld dat ook deze onderwerpen aan bod moesten komen; betreurt bovendien het besluit van het VK om niet deel te nemen aan Erasmus+, waarmee veel jongeren de mogelijkheid wordt ontnomen om belangrijke levenservaring op te doen;
4. verwelkomt het feit dat het akkoord sterk gericht is op goederen, gezien de intensiteit van de handel in goederen tussen de EU en het VK, en merkt op dat de terugtrekking van het VK en in het bijzonder de beëindiging van het vrije verkeer, er logischerwijs toe leidt dat de mogelijkheden voor de grotendeels op diensten gebaseerde economie van het VK sterk beperkt zullen zijn, omdat er geen sprake meer zal zijn van toepassing van het land van herkomst-beginsel of paspoortprocedures of automatische erkenning van beroepskwalificaties, en omdat dienstverleners uit het VK mogelijk te maken krijgen met 27 verschillende sets regelgeving en dus meer bureaucratie; benadrukt dat dit de eerste overeenkomst is die de EU heeft gesloten waarvoor de onderhandelingen zijn gevoerd met het oog op het verwezenlijken van divergentie in plaats van convergentie en dat het onvermijdelijk is dat dit zal leiden tot meer wrijvingen, belemmeringen en kosten voor burgers en bedrijven;
5. verwelkomt het horizontale mechanisme voor geschillenbeslechting, dat een snelle oplossing van geschillen mogelijk moet maken en de mogelijkheid moet bieden voor kruislingse opschorting op alle economische gebieden, indien een van de partijen zich niet houdt aan hetgeen zij heeft ondertekend; is van mening dat dit mechanisme een voorbeeld en de norm kan worden voor alle toekomstige vrijhandelsovereenkomsten;
6. herinnert aan de verklaring van de VK-coördinatiegroep en de fractieleiders van 11 september 2020 en wijst erop dat het VK als ondertekenaar van het terugtrekkingsakkoord wettelijk verplicht is de bepalingen van dat akkoord volledig ten uitvoer te leggen en na te leven, en verwelkomt het schrappen van de strijdige bepalingen uit de Internal Market Bill van het VK; veroordeelt de meer recente unilaterale acties van het Verenigd Koninkrijk, in strijd met het terugtrekkingsakkoord, om de respijtperioden te verlengen waarbij de uitvoer uit Groot-Brittannië naar Noord-Ierland wordt vrijgesteld van het overleggen van gezondheidscertificaten voor de uitvoer van alle dierlijke producten, waarbij pakketten worden vrijgesteld van het doen van douaneaangiften, en waarbij wordt afgeweken van de EU-voorschriften die de invoer van grond op de interne markt en van paspoorten voor gezelschapsdieren beletten; is van oordeel dat deze acties een ernstige bedreiging vormen voor de integriteit van de interne markt; herhaalt dat al deze besluiten gezamenlijk moeten worden genomen door de bevoegde gemeenschappelijke instanties; doet een dringend beroep op de regering van het Verenigd Koninkrijk om te goeder trouw te handelen en de voorwaarden van de door haar ondertekende overeenkomsten volledig en onverwijld ten uitvoer te leggen, op basis van een geloofwaardig en alomvattend tijdschema dat samen met de Europese Commissie is opgesteld overeenkomstig de verplichting tot goede trouw uit hoofde van het terugtrekkingsakkoord; verzoekt de Commissie in dit verband de inbreukprocedure tegen het Verenigd Koninkrijk, die op 15 maart 2021 uit hoofde van artikel 12, lid 4, van het Protocol betreffende Ierland en Noord-Ierland is ingeleid, krachtdadig voort te zetten; herinnert eraan dat voortdurende niet-naleving van het resultaat van geschillenbeslechtingsprocedures in het kader van het terugtrekkingsakkoord ook kan leiden tot de opschorting van verplichtingen, met inbegrip van de beperking van de ongekende niveaus van markttoegang, in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst; is in dit verband van mening dat de ratificatie van de handels- en samenwerkingsovereenkomst het instrumentarium van de EU voor de handhaving van het terugtrekkingsakkoord versterkt; wijst erop dat een volledige en correcte tenuitvoerlegging en eerbiediging van het terugtrekkingsakkoord van cruciaal belang zijn voor de bescherming van de rechten van de burgers, het waarborgen van het vredesproces en het voorkomen van een harde grens in Ierland en de bescherming van de integriteit van de interne markt, en daarnaast van belang zijn om te waarborgen dat het VK zijn deel terugbetaalt van de schulden die zijn opgebouwd in de loop van zijn lidmaatschap, en daarom een essentiële voorwaarde blijven voor de toekomstige ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en het VK; benadrukt dat goede trouw, wederzijds vertrouwen en geloofwaardigheid in dit verband van groot belang zijn; wijst erop dat het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland en met name artikel 16 van dat protocol zijn opgesteld om recht te doen aan een uiterst kwetsbaar en gevoelig politiek evenwicht; is van mening dat voorstellen of maatregelen die dit evenwicht zouden kunnen verstoren niet te gemakkelijk of zonder behoorlijk voorafgaand overleg met de andere partij mogen worden goedgekeurd; onderstreept de unieke situatie waarin Noord-Ierland zich bevindt en de rol die de Assemblee voor Noord-Ierland in het protocol is toebedeeld, waaronder de bepaling dat de Assemblee over vier jaar moet instemmen met de voortzetting van de toepassing van het protocol; wijst op de noodzaak van een permanente en versterkte dialoog tussen politieke vertegenwoordigers en het maatschappelijk middenveld, ook met vertegenwoordigers van Noord-Ierland, over alle aspecten van het Protocol inzake Ierland en Noord-Ierland en het Noord-Ierse vredesproces in ruimere zin; is ernstig bezorgd over de recente spanningen in Noord-Ierland en herinnert eraan dat de EU een van de belangrijkste hoedsters van het Goede Vrijdagakkoord is en vastbesloten is het te beschermen;
De rol van het Europees Parlement
7. betreurt dat de overeenkomsten op het allerlaatst mogelijke moment zijn gesloten, met tot gevolg grote onzekerheid, die hoge kosten voor de burgers en de marktdeelnemers met zich mee heeft gebracht en ook nadelige gevolgen had voor het recht van het Parlement om democratisch toezicht uit te oefenen en de definitieve tekst van de overeenkomsten te bestuderen alvorens er voorlopige goedkeuring aan te geven; benadrukt dat dit proces hoogst uitzonderlijk was, gezien de onverbiddellijke deadline voor het verstrijken van de overgangsperiode en het besluit van het VK om deze periode onder geen beding te willen verlengen, zelfs niet tijdens een pandemie; onderstreept dat dit proces in geen geval een precedent kan vormen voor toekomstige handelsovereenkomsten, omdat daarbij het gebruikelijke model van samenwerking en de verstrekking van informatie overeenkomstig artikel 218, lid 10, VWEU gewaarborgd moeten zijn, met inbegrip van het delen van alle onderhandelingsteksten, reguliere dialoog en voldoende tijd voor het Parlement om formele toetsing van en het voeren van een debat over de overeenkomsten mogelijk te maken; benadrukt dat overeenkomsten geen voorlopige toepassing mogen krijgen zonder goedkeuring van het Parlement; onderkent niettemin dat het Parlement op regelmatige basis zijn mening kenbaar kon maken dankzij het intensieve en frequente overleg en de dialoog met de hoofdonderhandelaar van de EU en de taskforce van de Commissie voor de betrekkingen met het VK, alsmede dankzij de aanneming van twee resoluties van het Parlement in februari en juni 2020, waarmee gewaarborgd werd dat de standpunten van het Parlement volledig werden opgenomen in het initiële mandaat van de EU en tijdens de onderhandelingen werden verdedigd door de hoofdonderhandelaar van de EU;
8. steunt de oprichting van een Parlementaire Partnerschapsassemblee voor leden van het Europees Parlement en van het parlement van het VK in het kader van de overeenkomst; is van mening dat deze Parlementaire Partnerschapsassemblee de taak moet krijgen om toezicht te houden op de volledige en correcte tenuitvoerlegging van de overeenkomst en het doen van aanbevelingen aan de Partnerschapsraad; is van mening dat de assemblee zich ook moet kunnen uitspreken over het terugtrekkingsakkoord, zonder afbreuk te doen aan de beheersstructuur en het mechanisme voor toezicht van elk akkoord, en dat de assemblee ook het recht moet hebben aanbevelingen te doen op gebieden waar versterkte samenwerking beide partijen ten goede zou kunnen komen, en gezamenlijke initiatieven te nemen om nauwe betrekkingen mogelijk te maken;
9. benadrukt dat het Parlement een volwaardige rol moet spelen bij het toezicht op en de tenuitvoerlegging van het akkoord, overeenkomstig de brief van 5 februari 2021 van EP-voorzitter Sassoli; verwelkomt, onverminderd de bestaande toezeggingen van de respectieve Commissieleden aan de bevoegde parlementaire commissies, de verklaring van de Commissie over de rol van het Parlement bij de uitvoering van het akkoord, met inbegrip van de volgende toezeggingen:
(a)
het Parlement onmiddellijk en volledig op de hoogte te houden van de werkzaamheden van de Partnerschapsraad en andere gezamenlijke organen;
(b)
het Parlement te betrekken bij belangrijke besluiten in het kader van de Overeenkomst met betrekking tot unilaterale acties van de Unie in het kader van de Overeenkomst, en zoveel mogelijk rekening te houden met de standpunten van het Parlement, en, indien deze standpunten niet worden gevolgd, uit te leggen om welke redenen dit niet is gebeurd;
(c)
het Parlement lang genoeg van tevoren te betrekken bij zijn voornemen om een voorstel in te dienen dat ertoe strekt dat de Unie het derde deel [Samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in strafzaken] van de overeenkomst beëindigt of opschort, indien het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen uit hoofde van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens niet nakomt;
(d)
het Parlement te betrekken bij de selectieprocedure van mogelijke arbiters en panelleden waarin de overeenkomst voorziet;
(e)
elk voorstel voor wetgevingshandelingen tot regeling van de modaliteiten voor het vaststellen van de autonome maatregelen waartoe de Unie uit hoofde van de Overeenkomst gerechtigd is, aan het Parlement voor te leggen;
(f)
zoveel mogelijk rekening te houden met de standpunten van het Parlement over de uitvoering van de Overeenkomst door beide partijen, met inbegrip van mogelijke inbreuken op de Overeenkomst of onevenwichtigheden in het gelijke speelveld, en, indien zij het standpunt van het Parlement niet volgt, haar redenen daarvoor uiteen te zetten;
(g)
het Parlement volledig op de hoogte te houden van de beoordelingen en besluiten van de Commissie met betrekking tot de adequaatheid van gegevens, alsmede van regelingen voor samenwerking op regelgevingsgebied met de Britse autoriteiten inzake financiële diensten en de eventuele toekenning van gelijkwaardigheid op het gebied van financiële diensten;
verzoekt om consolidatie van deze verbintenissen in een Interinstitutioneel Akkoord waarover zo spoedig mogelijk moet worden onderhandeld;
10. verwelkomt de overeenkomst inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens; benadrukt dat deze overeenkomst, en met name artikel 3, geen afbreuk doet aan de rechten van het Parlement uit hoofde van artikel 218, lid 10, VWEU, met name in het licht van paragraaf 9 van deze resolutie; wijst erop dat de wijze waarop de Raad om goedkeuring van het Parlement heeft verzocht voor twee overeenkomsten in één procedure – de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK en de overeenkomst tussen de EU en het VK inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens – niet strookt met de gangbare praktijk en dat dit geenszins een precedent mag worden, aangezien het Parlement voor elke internationale overeenkomst afzonderlijk, en niet als pakket, zijn goedkeuring moet kunnen geven voordat deze in werking treedt, omdat zijn prerogatieven anders ernstig zouden worden ondermijnd;
11. dringt erop aan de vakbonden in de EU en het VK en andere sociale partners en organisaties van het maatschappelijk middenveld nauw te betrekken bij het toezicht op en de uitvoering van de overeenkomst, onder meer door hen te raadplegen en eventueel zitting te laten nemen in de gespecialiseerde comités waar relevante aangelegenheden worden besproken, en door een speciaal arbeidsforum op te richten dat vóór elke zitting van de Partnerschapsraad bijeenkomt; stelt in het licht van het belang en de mogelijk verstrekkende gevolgen van de overeenkomst voor dat de binnenlandse adviesgroep wordt uitgebreid met meer vertegenwoordigers van de vakbonden en andere sociale partners, met name van de Europese sectorale bonden, en dat de maatschappelijke organisaties en de vakbonden en andere sociale partners de bevoegdheid krijgen om klachten bij de Commissie in te dienen, waarbij de Commissie verplicht wordt aan dergelijke klachten gevolg te geven;
12. is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om belanghebbenden zoveel mogelijk bij het proces te betrekken, gezien de beperkte tijd die beschikbaar was, en is tevens ingenomen met de gedetailleerde aankondigingen van voorbereidingen die bedrijven hebben geholpen zich voor te bereiden op de onvermijdelijke veranderingen met ingang van 1 januari 2021, toen het Verenigd Koninkrijk de douane-unie en de interne markt verliet; roept op tot grotere inspanningen van alle EU-lidstaten en, waar van toepassing, regio’s om ervoor te zorgen dat deze eerste maanden onder het nieuwe regime met betrekking tot de nieuwe status van het VK zo soepel mogelijk verlopen voor alle economische actoren en burgers; onderkent dat de terugtrekking van het VK uit de EU aanzienlijke economische gevolgen op korte termijn heeft, en verzoekt de Commissie de reserve van 5 miljard EUR voor de aanpassing aan de brexit, zodra deze door de medewetgevers is goedgekeurd, volledig en tijdig aan te spreken om sectoren, bedrijven en werknemers, alsook de lidstaten die het meest te lijden hebben onder de negatieve en onvoorziene gevolgen van de nieuwe relatie tussen de EU en het VK, bij te staan;
Handel
13. benadrukt dat de overeenkomst een ongekende reikwijdte heeft wat de handel in goederen betreft, waarbij de doelstelling van nulquota en nultarieven is bereikt als gevolg waarvan de handel met het Verenigd Koninkrijk zal worden vergemakkelijkt, een en ander in het kader van passende oorsprongsregels waarbij de belangen van de EU-producenten worden gevrijwaard, onder meer door bilaterale cumulatie, de zelfcertificering van de oorsprong door de exporteurs, alsmede de vrijstellingsperiode van 12 maanden voor sommige documenten; benadrukt het belang van een doeltreffend gelijk speelveld, met name wat betreft non-regressie en het vermijden van toekomstige verschillen, in combinatie met de ongekend omvangrijke werkingssfeer van deze overeenkomst;
14. benadrukt dat de verbintenissen van beide partijen op het gebied van de handel in diensten een niveau van liberalisering opleveren dat verder gaat dan de WTO-verbintenissen, onder meer door een toekomstgerichte “meest begunstigde natie”-clausule, een verbintenis tot herziening met het oog op toekomstige verbeteringen, en met speciale regels voor de mobiliteit van beroepsbeoefenaren voor zakelijke doeleinden (diensten van “modus IV”); herinnert er tegelijkertijd aan dat het VK, door de interne markt te verlaten, zijn automatisch onbeperkt recht op dienstverlening in de hele EU heeft verloren; onderkent de duidelijke bepalingen inzake beroepskwalificaties die anders zijn als gevolg van het feit dat het VK een derde land is; is niettemin ingenomen met het mechanisme waarin de overeenkomst voorziet, waarbij de EU en het VK later per geval en voor specifieke beroepen aanvullende regelingen kunnen overeenkomen;
15. is ingenomen met het hoofdstuk over digitale handel, met inbegrip van het expliciete verbod op eisen inzake lokalisatie van gegevens of verplichte openbaarmaking van broncode, hetgeen nieuw is voor de vrijhandelsovereenkomsten die de EU tot dusver heeft gesloten, terwijl tegelijkertijd het recht van de EU om te reguleren en de eisen inzake gegevensbescherming behouden blijven; is van mening dat dit digitale hoofdstuk kan dienen als model voor toekomstige handelsovereenkomsten; is ook ingenomen met de samenwerking inzake regelgeving op het gebied van opkomende technologieën, waaronder artificiële intelligentie;
16. verwelkomt het feit dat, ondanks de aanvankelijke terughoudendheid van Britse zijde, het meest ambitieuze overkoepelende hoofdstuk over overheidsopdrachten ooit tot stand is gekomen, dat verder gaat dan de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten tot waarborging van gelijke behandeling van EU-bedrijven, alsook een hoofdstuk over de behoeften en belangen van micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s); herinnert eraan dat de bestaande lijst van geografische aanduidingen (GA’s) uit hoofde van het terugtrekkingsakkoord beschermd is, maar betreurt dat er geen regelingen met betrekking tot toekomstige GA’s zijn vastgesteld, ondanks de in de politieke verklaring gedane toezeggingen; neemt niettemin kennis van de rendez-vousclausule op grond waarvan de bescherming in de toekomst kan worden uitgebreid en dringt er bij beide partijen op aan deze clausule zo snel mogelijk te activeren;
17. dringt er met klem bij de Commissie en de lidstaten op aan relevante platforms voor de coördinatie van regelgeving op te zetten en hier actief gebruik van te maken en daarbij het Parlement volledige transparantie te bieden, om in de toekomst een hoge mate van convergentie van de regelgeving te realiseren, in overeenstemming met de Europese Green Deal, en onnodige conflicten te vermijden, en tegelijkertijd het recht van elke partij om regelgeving vast te stellen, zoals in de overeenkomst verankerd, te waarborgen;
Gelijk speelveld
18. is ingenomen met de overkoepelende en moderne titel “Gelijk speelveld voor open en eerlijke mededinging en duurzame ontwikkeling” die als voorbeeld zou moeten dienen voor andere toekomstige vrijhandelsakkoorden waarover de EU onderhandelt en die onder meer het volgende omvat:
(i)
bepalingen die inhouden dat partijen hun huidige hoge niveaus van arbeids- en sociale bescherming, milieu- en klimaatbescherming en normen op belastinggebied niet mogen afzwakken of verlagen op een wijze die van invloed is op de handel of de investeringen, alsook bepalingen inzake mededinging en overheidsondernemingen;
(ii)
de mogelijkheid om eenzijdig evenwichtsherstellende maatregelen te nemen in geval van aanzienlijke verschillen op het gebied van de arbeids- en sociale normen, milieubescherming of klimaatbescherming dan wel met betrekking tot het toezicht op subsidies, als dergelijke verschillen wezenlijke gevolgen hebben voor de handel of de investeringen tussen partijen; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat aan “aanzienlijke verschillen” met “wezenlijke gevolgen voor de handel of de investeringen” een ruime uitlegging moet worden gegeven en dat dergelijke aanzienlijke verschillen op praktische wijze moeten kunnen worden aangetoond, om ervoor te zorgen dat de mogelijkheid om dergelijke maatregelen te nemen niet onredelijk wordt beperkt;
(iii)
de overeengekomen reeks bindende beginselen inzake toezicht op subsidies, waarvan de niet-naleving door concurrenten kan worden aangevochten, waarbij de rechtbanken de bevoegdheid hebben om de begunstigden zo nodig te gelasten de subsidie terug te betalen, en de mogelijkheid voor de EU om niet-naleving door het VK aan te pakken met unilaterale sancties, waaronder de invoering van tarieven of quota voor bepaalde producten of de kruislingse opschorting van andere delen van het economisch partnerschap; benadrukt dat de nieuwe Britse staatssteunregeling moet worden gemonitord en dat de doeltreffendheid van het mechanisme om ongerechtvaardigde subsidies aan te pakken moet worden beoordeeld, zodat het daadwerkelijk bijdraagt tot een gelijk speelveld;
(iv)
betreurt evenwel dat het hoofdstuk over belastingen niet is onderworpen aan bepalingen inzake geschillenbeslechting noch aan evenwichtsherstellende maatregelen; verzoekt de Commissie waakzaam te blijven ten aanzien van vraagstukken op het gebied van belastingen en het witwassen van geld, waarbij alle beschikbare instrumenten, zoals de processen voor het opstellen van lijsten, moeten worden gebruikt om het Verenigd Koninkrijk ervan te weerhouden oneerlijke praktijken toe te passen; herinnert in dit verband aan de mogelijkheid om vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst een verzoek tot herziening van het onderdeel handel in te dienen, mochten zich onevenwichtigheden voordoen;
(v)
herinnert eraan dat de bepalingen inzake een gelijk speelveld algemeen van toepassing zijn, ook in de zogenaamde speciale economische zones;
19. benadrukt dat gepaste monitoring en adequaat toezicht van cruciaal belang zijn om een goed inzicht te krijgen in zowel de resterende als de nieuwe belemmeringen waarmee bedrijven, en met name kmo’s, in de praktijk worden geconfronteerd; benadrukt dat het van belang is onnodige regelgevingsonzekerheid, administratieve lasten en procedurele complexiteit te vermijden, omdat die tot extra rompslomp en kosten zullen leiden; roept de Commissie en de lidstaten in dit verband op om samen te werken met het bedrijfsleven, in het bijzonder kmo’s, teneinde nieuwe knelpunten op handelsgebied te ondervangen;
Bestuur
20. verwelkomt het horizontale bestuurlijke en institutionele kader dat in de overeenkomst is opgenomen, en dat ervoor zorgt dat alle hoofdstukken met elkaar overeenstemmen, onderling verband houden en op dezelfde wijze worden gehandhaafd, waardoor bijkomende parallelle structuren en bureaucratie worden vermeden en de partijen rechtszekerheid en solide garanties voor naleving worden geboden; wijst met name op het robuuste mechanisme voor de beslechting van geschillen die tussen de EU en het VK kunnen ontstaan over de uitlegging of de uitvoering van hun verbintenissen;
21. is ingenomen met de non-discriminatieclausule in het hoofdstuk inzake governance, die ervoor zorgt dat het Verenigd Koninkrijk in zijn nationale visumbeleid geen onderscheid mag maken tussen burgers van EU-lidstaten met het oog op de afgifte van visa voor korte bezoeken; veroordeelt het feit dat bepaalde EU-burgers (burgers uit Bulgarije, Estland, Litouwen, Roemenië en Slovenië) in verband met werkvisa of bewijzen van garantstelling geen gebruik kunnen maken van de regeling inzake leges voor visumaanvragen in het VK die geldt voor burgers van de overige 22 EU-lidstaten, hetgeen een discriminerende behandeling is;
Veiligheid, buitenlandse zaken en ontwikkeling
22. betreurt dat het VK, in tegenstelling tot de politieke verklaring waarin een ambitieus, breed, diep en flexibel partnerschap op het gebied van buitenlands beleid, veiligheid en defensie werd voorzien, heeft geweigerd om in het kader van de overeenkomst over deze aspecten te onderhandelen; herinnert er desondanks aan dat het in het belang van beide partijen is om op deze gebieden nauwe en duurzame samenwerking te waarborgen, met name met het oog op de bevordering van vrede en veiligheid, met inbegrip van terrorismebestrijding, de bevordering van een op regels gebaseerde wereldorde, doeltreffend multilateralisme, het VN-Handvest, de consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, en de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden overeenkomstig artikel 21 VEU; stelt voor de toekomstige samenwerking en coördinatie tussen de EU en het VK te regelen aan de hand van een systemisch platform voor overleg en coördinatie op hoog niveau inzake vraagstukken van buitenlands beleid, waaronder de uitdagingen in verband met landen als Rusland en China, korte lijnen op het gebied van veiligheidskwesties, onder meer in het kader van de samenwerking tussen de EU en de NAVO, en een systematische preferentiële samenwerking met betrekking tot met name vredeshandhavingsoperaties; dringt in het bijzonder aan op diepgaande samenwerking en coördinatie tussen de EU en het VK op het gebied van sanctiebeleid, gezien de gedeelde waarden en belangen, en pleit in dit kader voor instelling van een coördinatiemechanisme;
23. betreurt in dit kader het besluit van het VK om de diplomatieke status van vertegenwoordigers van de Europese Unie te verlagen en verzoekt de bevoegde autoriteiten van het VK deze maatregel onverwijld ongedaan te maken en dringt er bij de Commissie op aan zich krachtig op te stellen als het gaat om de juiste tenuitvoerlegging van de Verdragen;
24. wijst erop dat het VK een belangrijke actor is op het gebied van ontwikkelingshulp en humanitaire hulp, gezien de omvang van zijn officiële ontwikkelingshulp (zelfs nu deze wordt teruggebracht van 0,7 naar 0,5 % van het bni), zijn deskundigheid, zijn capaciteit voor de uitvoering van projecten en zijn uitgebreide betrekkingen met het Gemenebest en ontwikkelingslanden; spoort het VK aan om de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU voor ontwikkelingslanden tot een minimum te beperken, en zijn voortrekkersrol op het gebied van ontwikkelingshulp en humanitaire hulp te blijven vervullen; dringt aan op nauwe donorcoördinatie en samenwerking tussen de EU en het VK, bijvoorbeeld door waar mogelijk een beroep te doen op elkaars capaciteiten, teneinde de efficiëntie, de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp en de vooruitgang op weg naar het bereiken van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te maximaliseren;
Specifieke sectorale kwesties en thematische samenwerking
25. is van mening dat de interne markt een van de grote successen van de Europese Unie is, zeer gunstig is geweest voor de economie van beide partijen en de basis heeft gelegd voor verbetering van de levenskwaliteit van de burgers; benadrukt dat het nieuwe tijdperk van economische samenwerking erop gericht moet zijn kansen te creëren die beide partijen voordelen bieden en zeker niet mag leiden tot een achteruitgang van de integriteit en werking van de interne markt en de douane-unie; is van mening dat de uitbreiding van de aan geautoriseerde marktdeelnemers toegekende faciliteiten een goede manier is om handelsverstoringen te voorkomen;
26. benadrukt dat de EU in het kader van het uitvoeringsproces bijzondere aandacht moet besteden aan de in de overeenkomst voorziene conformiteit van de douanecontroles die worden uitgevoerd voordat goederen de interne markt binnenkomen (vanuit het VK of vanuit andere derde landen via het VK), en benadrukt dat het van het grootste belang is ervoor te zorgen dat ingevoerde goederen aan de regels van de interne markt voldoen; wijst erop dat er meer geïnvesteerd moet worden in douanecontrolefaciliteiten en dat de coördinatie en informatie-uitwisseling tussen beide partijen verbeterd moet worden om verstoringen van de handel zoveel mogelijk te voorkomen en ervoor te zorgen dat de integriteit van de douane-unie behouden blijft, in het belang van consumenten en ondernemingen; is van mening dat een vlotte samenwerking tussen douane- en markttoezichtautoriteiten absoluut noodzakelijk is en maakt zich met name zorgen over de nodige operationele capaciteit van de EU-vertegenwoordigers in Noord-Ierland;
27. merkt op dat het koopgedrag en het vertrouwen van consumenten in grensoverschrijdend winkelen door de onzekerheid over de toepasselijke regels al negatief zijn beïnvloed, en verzoekt de regering van het VK, de Commissie en de lidstaten om snel uitvoering te geven aan de maatregelen ter bescherming van de consument die in de overeenkomst zijn opgenomen, en intensiever samen te werken op het gebied van de uiteenlopende sectorale beleidsmaatregelen betreffende duurzame productiemethoden en productveiligheid; dringt met het oog op de belangen van consumenten aan op transparantie in de hele toeleveringsketen van producten en diensten en wijst erop dat het belangrijk is dat prijzen de totale aankoopkosten weerspiegelen en dus ook alle relevante heffingen en rechten omvatten en dat consumenten duidelijkheid hebben over de toepasselijke consumentenrechten, om spanningen te voorkomen en het vertrouwen van consumenten in aankopen over de grens te bevorderen;
28. betreurt de negatieve gevolgen van de overeenkomst voor bepaalde visserijgemeenschappen, maar wijst erop dat de bepalingen inzake visserij, die voorzien in een vermindering van de visquota van 25 % en een overgangsperiode van 5½ jaar, minder schadelijk zijn dan een volledige sluiting van de Britse wateren; verzoekt de Commissie om er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat deze reductiegrens van 25 % nooit wordt overschreden en dat wederzijdse toegang gewaarborgd blijft; is in dit verband bezorgd over het feit dat de partnerschapsraad de bijlagen 35, 36 en 37 mag wijzigen; dringt erop aan dat het Parlement voorafgaand aan dergelijke wijzigingen naar behoren wordt geraadpleegd;
29. maakt zich ernstige zorgen over de situatie na afloop van deze periode en herinnert het VK eraan dat het zijn toegang tot de EU-markten na afloop van deze periode slechts kan behouden als de EU-visserij toegang houdt tot de Britse wateren; herinnert eraan dat indien het VK overweegt om de toegang tot de Britse wateren na de eerste periode van 5½ jaar te beperken, de EU maatregelen zal kunnen nemen om haar belangen te beschermen, bijvoorbeeld in de vorm van het vaststellen van tarieven of quota voor de invoer van vis uit het VK of het opschorten van andere delen van de overeenkomst indien de visserijgemeenschappen in de EU in ernstige economische of sociale problemen dreigen te geraken; betreurt ten zeerste dat de rechten van de EU om te vissen op allerlei manieren worden ondermijnd, doordat het onmogelijk is om tijdig overeenstemming te bereiken over TAC’s en quota, door onacceptabele technische maatregelen en door een controversiële restrictieve uitlegging inzake de voorwaarden voor het verkrijgen van vergunningen;
30. geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over de mogelijke gevolgen van afwijkingen door het VK van de verordeningen van de Unie inzake technische maatregelen en andere gerelateerde milieuwetgevingsinstrumenten van de Unie, die ertoe zouden kunnen leiden dat sommige Europese vissersvaartuigen in de praktijk geen toegang meer hebben tot de wateren van het VK; wijst erop dat de overeenkomst elke partij ertoe verplicht nauwkeurig te onderbouwen dat ontwikkelingen op dit gebied niet discriminerend van aard zijn en in het licht van wetenschappelijk verifieerbare gegevens noodzakelijk zijn om de duurzaamheid van het milieu op lange termijn te waarborgen; verzoekt de Commissie er nauwlettend op toe te zien dat aan deze voorwaarden wordt voldaan, en krachtig te reageren indien het VK discriminerend handelt;
31. uit zijn bezorgdheid over de gevolgen van verschillende regels die van toepassing zijn op gebieden met een bijzondere Britse status, met name de direct van de Kroon afhankelijke gebieden en overzeese gebieden; verzoekt de Commissie om bijzondere aandacht te schenken aan deze gebieden en hun bijzondere kenmerken;
32. maakt zich zorgen over de vraag hoe een mogelijke toekomstige unilaterale verlaging van de sociale en arbeidsnormen door het VK in het kader van de overeenkomst aangepakt en aangevochten kan worden; wijst er nogmaals op dat een unilaterale verlaging van de sociale en arbeidsnormen ten koste van Europese werknemers en ondernemingen snel moet worden aangepakt en verholpen om een gelijk speelveld te behouden; betreurt tevens dat het VK, ondanks de verplichting uit hoofde van artikel 127 van het terugtrekkingsakkoord om de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en de richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden(13) tijdens de overgangsperiode om te zetten, nog niet de nodige stappen heeft ondernomen om deze richtlijnen in nationaal recht om te zetten en daarmee de werknemers in het VK bepaalde onlangs vastgestelde rechten onthoudt;
33. is ingenomen met het feit dat het nieuwe samenwerkingsmechanisme voor de coördinatie inzake sociale zekerheid grote overeenkomsten vertoont met de voorschriften van Verordening (EG) nr. 883/2004(14) betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en Verordening (EG) nr. 987/2009(15) tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004; is met name ingenomen met het feit dat de EU-bepalingen inzake non-discriminatie, gelijke behandeling en de samentelling van tijdvakken in de overeenkomst behouden zijn gebleven; betreurt niettemin de beperkingen van de materiële werkingssfeer en, in het bijzonder, dat gezinsbijslagen, uitkeringen bij langdurige zorg, niet op premie- of bijdragebetaling berustende uitkeringen en de uitvoerbaarheid van werkloosheidsuitkeringen niet in de overeenkomst zijn opgenomen; roept partijen op de door beperkingen van het vrije verkeer getroffen burgers onmiddellijk te voorzien van gedegen en betrouwbare informatie over hun rechten op verblijf, werk en coördinatie van sociale zekerheid;
34. neemt kennis van de tijdelijke bepaling inzake de doorgifte van persoonsgegevens aan het VK; herinnert aan zijn resoluties van 12 februari 2020 en 18 juni 2020 waarin het Parlement het belang benadrukt van gegevensbescherming als grondrecht en als cruciale randvoorwaarde voor de digitale economie; herinnert er in verband met de adequaatheid van het gegevensbeschermingskader van het VK aan dat het beschermingsniveau van het VK volgens de jurisprudentie van het HvJ-EU “in wezen gelijkwaardig” moet zijn aan het niveau dat wordt geboden door het rechtskader van de EU, onder meer met betrekking tot verdere doorgifte van gegevens aan derde landen, zowel wanneer het gaat om doorgifte voor commerciële doeleinden als wanneer het gaat om doorgifte voor rechtshandhavingsdoeleinden; neemt kennis van de start van de procedure voor de vaststelling van de twee adequaatheidsbesluiten voor de doorgifte van persoonsgegevens aan het Verenigd Koninkrijk in het kader van de algemene verordening gegevensbescherming(16) (AVG) en de richtlijn wetshandhaving(17) op 19 februari 2021; verzoekt de Commissie geen positief adequaatheidsbesluit vast te stellen als de in het EU-recht en de jurisprudentie gestelde voorwaarden niet volledig worden nageleefd; benadrukt dat een adequaatheidsbesluit geen voorwerp van onderhandelingen tussen het VK en de EU mag zijn, aangezien een dergelijk besluit verband houdt met de bescherming van een grondrecht dat wordt erkend door het EVRM, het Handvest en de EU-Verdragen;
35. benadrukt dat de overeenkomst voorziet in samenwerking met het VK inzake rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken van een voor samenwerking met een derde land ongekend nauwe aard; wijst erop dat deel III, titel III van de overeenkomst, als aanvullende waarborg, voorziet in een specifieke regeling voor geschillenbeslechting in het licht van de gevoelige materie die gereguleerd wordt; is ingenomen met de bepalingen van deel III inzake opschorting en opzegging, en met name met de bepaling dat het deel ophoudt van toepassing zijn bij opzegging van het EVRM (conditionaliteit);
36. betreurt dat geen opvolging is gegeven aan de verzoeken van het Parlement met betrekking tot een gemeenschappelijke EU-aanpak inzake asiel, migratie en grensbeheer en dat deze belangrijke kwesties, die ook gevolgen hebben voor de rechten van de meest kwetsbaren, zoals niet-begeleide minderjarigen, nu via bilaterale samenwerking moeten worden geregeld; roept de EU en het VK ertoe op snel tot overeenstemming te komen over een akkoord met betrekking tot deze kwesties ter vervanging van de Dublin-verordening(18);
37. betreurt het gebrek aan ambitie in de overeenkomst als het gaat om mobiliteitsbeleid en dringt aan op de ontwikkeling van veilige legale migratietrajecten tussen de EU en het VK; is ingenomen met de bepalingen inzake visa voor korte bezoeken en de vastlegging van het beginsel van non-discriminatie tussen de lidstaten; roept het VK op EU-burgers niet te discrimineren op grond van hun nationaliteit, noch wat betreft registratie in het kader van de EU-vestigingsregeling, noch als het gaat om kwesties op het gebied van mobiliteit en visa; verzoekt de Commissie toe te zien op de naleving van het beginsel van wederkerigheid; betreurt het discriminerende besluit van het VK om bij burgers van bepaalde EU-lidstaten andere tarieven te hanteren voor werkvisa, bijvoorbeeld voor visa voor seizoensarbeid en visa voor gezondheidswerkers en verzorgend personeel; benadrukt dat het belangrijk is dat de gelijke toegang van EU-burgers tot de arbeidsmarkt van het VK gewaarborgd wordt en dat dezelfde tarieven moeten worden gehanteerd voor alle EU-onderdanen en dringt er daarom bij het VK op aan dit besluit per direct terug te draaien;
38. verzoekt de Commissie om het Parlement volledig op de hoogte te houden van het toezicht op de tenuitvoerlegging van de overeenkomst door de Europese Centrale Bank, de Europese toezichthoudende autoriteiten, het Europees Comité voor systeemrisico’s en de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, alsook van de marktontwikkelingen op het gebied van financiële diensten, teneinde mogelijke marktverstoringen en dreigingen voor de financiële stabiliteit, de integriteit van de markt en de beleggersbescherming tijdig in kaart te kunnen brengen;
39. verzoekt de Commissie gebruik te maken van de beschikbare instrumenten, zich bij de komende herziening van het kader voor de bestrijding van witwaspraktijken te beraden op nieuwe instrumenten en te zorgen voor oprechte samenwerking inzake transparantie met betrekking tot de uiteindelijke begunstigde, een gelijk speelveld te waarborgen en de interne markt te beschermen tegen de gevaren van witwassen en terrorismefinanciering vanuit het Verenigd Koninkrijk;
40. stelt met voldoening vast dat de overeenkomst toezeggingen bevat inzake fiscale transparantie en eerlijke belastingconcurrentie, alsook een gezamenlijke politieke verklaring betreffende de bestrijding van schadelijke belastingregelingen;
41. is ingenomen met het feit dat het VK en de EU hebben meegedeeld overeenstemming te hebben bereikt over een memorandum van overeenstemming inzake financiële diensten, maar betreurt dat het VK tot nu toe alleen gelijkwaardigheidsbesluiten heeft toegekend aan afzonderlijke EER-staten, waaronder de lidstaten van de Europese Unie, en niet aan de Unie als geheel; herinnert eraan dat gelijkwaardigheidsbesluiten betrekking hebben op verschillende rechtsgebieden die op EU-niveau worden geharmoniseerd, en dat in sommige gevallen het toezicht rechtstreeks door EU-autoriteiten wordt uitgeoefend; verzoekt de Commissie derhalve om na te gaan of gelijkwaardigheidsbesluiten van het VK zich richten tot de EU in haar geheel, alvorens zelf besluiten te nemen over gelijkwaardigheid;
42. is van mening dat de reikwijdte van de non-regressieverplichting inzake belastingaangelegenheden nader verduidelijkt moet worden; vreest de gevolgen van uiteenlopende wetgeving op belastinggebied; is met name bezorgd over de vroegtijdige aankondiging van het VK dat het zich alleen zal verbinden tot verplichte openbaarmaking van meldingsplichtige constructies gebaseerd op zwakkere internationale normen en betreurt voorts de publieke verklaringen over de opening van vrijhavens in het VK;
43. waarschuwt dat onduidelijke terminologie en niet-bindende of onvoorspelbare wettelijke regels en toezichtsmechanismen op het gebied van belastingen in de overeenkomst het risico op fiscale dumping vergroten; merkt bovendien op dat vanwege een gebrek aan bepalingen met rechtstreekse werking, onder meer over schadelijke belastingpraktijken, het risico bestaat dat bij de handhaving van de overeenkomst onoplosbare geschillen ontstaan; stelt met bezorgdheid vast dat de voorwaarden voor fiscale staatssteun strenger zijn in de handelsovereenkomsten van de EU met Zwitserland en Canada;
44. wijst erop dat de overeenkomst niet van toepassing is op de van de Britse Kroon afhankelijke gebieden en de overzeese gebieden van het VK; is van mening dat grondig onderzoek moet worden verricht om ervoor te zorgen dat de overeenkomst geen lacunes bevat waardoor deze gebieden benut kunnen worden voor de ontwikkeling van nieuwe schadelijke belastingregelingen met gevolgen voor de werking van de interne markt;
45. verheugt zich over het feit dat de Overeenkomst van Parijs een essentieel onderdeel vormt van de overeenkomst; betreurt echter dat bij de vaststelling van het basisniveau van klimaatbescherming met betrekking tot broeikasgassen geen rekening is gehouden met de herziene emissiestreefcijfers voor 2030 voor de hele economie, die binnenkort zullen worden vastgesteld; benadrukt voorts dat de EU van plan is het systeem van de EU voor de handel in broeikasgasemissierechten verder te versterken en het toepassingsgebied ervan uit te breiden; is van mening dat dit, mochten er aanzienlijke verschillen ontstaan tussen het Europees emissiehandelssysteem en het emissiehandelssysteem van het VK, zou kunnen leiden tot verstoring van het gelijke speelveld, en dus in aanmerking zou kunnen worden genomen bij de toepassing van het EU-mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens, als dit eenmaal is ingevoerd;
46. is ingenomen met de bepalingen inzake samenwerking op het gebied van gezondheidsveiligheid, op grond waarvan partijen en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten relevante informatie kunnen uitwisselen, maar betreurt dat deze samenwerking zich beperkt tot de beoordeling van “aanzienlijke” volksgezondheidsrisico’s en het coördineren van de maatregelen die nodig zouden kunnen zijn ter bescherming van de volksgezondheid;
47. is ingenomen met het feit dat de voedselveiligheidsnormen van de EU ongewijzigd blijven en dat de overeenkomst tot doel heeft de strenge sanitaire en fytosanitaire normen van de EU te waarborgen; wijst er nogmaals op dat de handelsstromen tussen de EU en het VK van goederen die onderworpen zijn aan sanitaire en fytosanitaire maatregelen zeer omvangrijk zijn en dat de EU moet voorzien in een goed coördinatieproces, om inconsistente controles van goederen uit het VK in EU-havens te voorkomen;
48. is ingenomen met het omvattende hoofdstuk over luchtvervoer in de overeenkomst, dat de bescherming van de strategische belangen van de EU moet waarborgen en dat passende bepalingen bevat inzake markttoegang, vervoersrechten, gemeenschappelijke vluchtnummers en passagiersrechten; is ingenomen met de bijzondere bepalingen inzake een gelijk speelveld in het hoofdstuk over luchtvaart, die ervoor zullen zorgen dat luchtvaartmaatschappijen uit de EU en het VK op voet van gelijkheid zullen kunnen concurreren; neemt kennis van de oplossing die is gevonden voor de eigendoms- en controleregels, die de toegang tot de interne markt regelen en tegelijkertijd de mogelijkheid openlaten voor verdere liberalisering in de toekomst; is ingenomen met het specifieke hoofdstuk over luchtvaartveiligheid, dat voorziet in nauwe samenwerking op het gebied van luchtvaartveiligheid en luchtverkeersbeheer; is van mening dat deze samenwerking de EU niet mag belemmeren bij het bepalen van het beschermingsniveau dat zij passend acht voor de veiligheid; wijst op het belang van toekomstige nauwe samenwerking tussen de Civil Aviation Authority van het VK en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart;
49. is ingenomen met het feit dat de overeenkomst zal zorgen voor quotavrije connectiviteit tussen de EU en het VK voor wegvervoerders en dat de overeenkomst volledige transitorechten over het grondgebied van beide partijen, de zogenaamde “landbrug”, zal waarborgen; is verheugd over het feit dat partijen er tijdens de onderhandelingen in geslaagd zijn om een sterk gelijk speelveld in de sector wegvervoer te realiseren en over de bepalingen die ter zake zijn vastgesteld, op grond waarvan het VK gehouden is de strenge EU-normen voor de sector wegvervoer te hanteren; benadrukt in dit verband dat de overeenkomst onder meer normen bevat inzake de toegang tot het beroep, de detachering van bestuurders, rij- en rusttijden, tachografen en gewichten en afmetingen van voertuigen; merkt op dat dergelijke normen niet alleen zullen zorgen voor eerlijke concurrentie, maar ook voor goede arbeidsomstandigheden voor bestuurders en een hoog niveau van verkeersveiligheid; is ingenomen met de bijzondere bepalingen inzake Noord-Ierland, waarmee de unieke situatie van Ierland wordt erkend en waardoor de verstoring van de economie van het hele eiland tot een minimum wordt beperkt; verzoekt de lidstaten meer inspanningen te leveren om belanghebbenden in de vervoerssector nauwkeurige en nuttige informatie te verstrekken, te zorgen voor goed werkende en robuuste IT-systemen in deze sector en alle documenten die nodig zijn voor doorvoer online ter beschikking te stellen; wijst op de noodzaak om na te denken over het verlenen van financiële steun aan bepaalde havens, om snel belemmeringen voor de fysieke infrastructuur ten gevolge van de toegenomen wachttijd voor vervoerders die de grens overschrijden weg te nemen; dringt aan op nauwe samenwerking tussen de EU en het VK om onnodige vertragingen en verstoringen van het vervoerssysteem te voorkomen en de connectiviteit zoveel mogelijk te behouden;
50. is verheugd over de voortzetting van de Europese samenwerking met het VK op het gebied van wetenschap, onderzoek, innovatie en ruimtevaart; benadrukt dat het van belang is dat de mobiliteit van onderzoekers wordt gesteund om ervoor te zorgen dat wetenschappelijke kennis en technologie vrijelijk circuleren; dringt er derhalve bij de providers van mobiele telefoondiensten op aan het beginsel “roam like at home” zowel in de EU als het VK te blijven toepassen; wijst erop dat het hoofdstuk over energie op 30 juni 2026 afloopt; benadrukt dat belangrijk is dat de samenwerking op het gebied van energie ook na die datum wordt voortgezet, gezien de verwevenheid van beide energiemarkten en het feit dat Noord-Ierland deel zal blijven uitmaken van de interne energiemarkt van de EU; neemt nota van de overeenkomst tussen de EU en het VK voor samenwerking op het gebied van het veilige en vreedzame gebruik van kernenergie; betreurt dat deze kwestie niet onderworpen was aan de goedkeuringsprocedure omdat het Euratom-Verdrag niet voorziet in een rol voor het Parlement; dringt aan op een memorandum van overeenstemming, gebaseerd op het North Seas Energy Cooperation (NSEC)-kader, dat gezamenlijke projecten, maritieme ruimtelijke planning en de integratie van offshore-energie in de energiemarkten omvat;
51. is ingenomen met de regels voor deelname van het VK aan programma’s van de Unie in het desbetreffende deel van de overeenkomst; is van mening dat deze regels in grote lijnen voldoen aan de verwachtingen van het Parlement, zoals door het Parlement uiteengezet in zijn aanbeveling van 18 juni 2020 voor de onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland; is met name van mening dat deze regels de financiële belangen van de Unie beschermen; is in dit verband ingenomen met het feit dat op het programma Horizon Europa een automatisch correctiemechanisme van toepassing is;
52. is verheugd over de associatie van het VK met Horizon Europa; is ingenomen met het feit dat het VK voornemens is deel te nemen aan het Euratom-programma voor onderzoek en opleiding, het Copernicusonderdeel van het ruimtevaartprogramma en ITER, en toegang zal hebben tot diensten voor ruimtebewaking en -monitoring in het kader van het ruimtevaartprogramma; is ingenomen met het feit dat voor het programma PEACE+ een afzonderlijke financieringsovereenkomst zal worden gesloten;
53. betreurt ten zeerste dat het VK heeft besloten om voor de periode van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 niet deel te nemen aan het programma Erasmus+; onderstreept dat dit besluit alleen maar verliezers oplevert en mensen en organisaties in de EU en het VK berooft van de enorme kansen die uitwisselings- en samenwerkingsprojecten bieden; is met name verbaasd over het feit dat het VK als reden voor zijn besluit de zeer hoge deelnamekosten aanvoert; dringt er bij het VK op aan gebruik te maken van de afkoelingsperiode waarin de gezamenlijke verklaring inzake deelname aan programma’s van de EU voorziet, om zijn standpunt te herzien; is ingenomen met het genereuze aanbod van Ierland om te voorzien in een mechanisme en financiering om studenten uit Noord-Ierland in staat te stellen deel te blijven nemen aan het programma;
54. herinnert eraan dat zowel onderwijs als onderzoek integraal deel uitmaakt van academische samenwerking en dat synergieën tussen Horizon Europa en Erasmus+ een belangrijke dimensie vormen van de nieuwe generatie programma’s; onderstreept dat het de situatie nauwlettend zal volgen om ervoor te zorgen dat de gedifferentieerde benadering van de deelname van het VK aan de twee academische samenwerkingsprogramma’s van de EU de doeltreffendheid van deze programma’s of de resultaten van eerdere samenwerking niet ondermijnt;
55. onderstreept dat het belangrijk is de bescherming van de financiële belangen van de Unie in alle dimensies te waarborgen en dat het VK zijn financiële verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst volledig nakomt; wijst op de noodzaak van nauwe samenwerking op het gebied van btw en douanerechten om een correcte heffing en inning van rechten te waarborgen; wijst erop dat douaneprocedures zeer complex zijn en dat er permanent behoefte is aan snelle uitwisseling van informatie en nauwe samenwerking tussen de EU en het VK om te zorgen voor efficiënte controles en in- en uitklaring, en handhaving van de toepasselijke wetgeving; benadrukt tegelijkertijd dat douane- en btw-fraude, met inbegrip van illegale handel en smokkel, moeten worden voorkomen door middel van adequate controles, waarbij rekening wordt gehouden met de waarschijnlijkheid dat specifieke goederen het voorwerp zijn van illegale handel of smokkel en met de waarschijnlijkheid dat er met betrekking tot die specifieke goederen onjuiste verklaringen inzake de oorsprong of inhoud worden ingediend;
56. onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat de uitvoering van de overeenkomst en, overeenkomstig de bepalingen inzake nauwe samenwerking tussen partijen, het recht op toegang van de diensten van de Commissie, de Europese Rekenkamer, OLAF en het EOM, alsook het toetsingsrecht van het Europees Parlement, volledig geëerbiedigd worden; benadrukt voorts het belang van de bevoegdheid van het HvJ-EU inzake besluiten van de Commissie;
57. wijst op het belang van intellectuele eigendom en de noodzaak om te zorgen voor continuïteit van de regelgeving, waarbij toekomstige geografische aanduidingen echter buiten beschouwing worden gelaten; is in dit kader ingenomen met de verbeterde bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, zoals in de overeenkomst vastgelegd, die alle soorten intellectuele-eigendomsrechten omvat, en met de bepalingen inzake handhaving en samenwerking, die een breed scala aan maatregelen bestrijken;
58. betreurt ten zeerste dat de bestaande vennootschapsvormen van partijen, zoals de Societas Europaea (SE) of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, niet door de overeenkomst worden bestreken en daarom niet langer door de respectieve wederpartij zullen worden erkend; is niettemin verheugd dat partijen hebben voorzien in bescherming van marktdeelnemers, maar tegelijkertijd rekening hebben gehouden met de noodzaak om te zorgen voor een duurzaam en competitief ontwikkelingsklimaat, door vast te leggen dat er geen sprake mag zijn van achteruitgang op het gebied van arbeids- en sociale normen en door bepalingen overeen te komen inzake verboden praktijken, handhaving en samenwerking op het gebied van mededingingsbeleid;
59. betreurt dat justitiële samenwerking in burgerlijke zaken geen deel uitmaakte van de onderhandelingen over het toekomstige partnerschap tussen de EU en het VK en benadrukt dat er met betrekking tot dit onderwerp zo snel mogelijk overeenstemming moet worden bereikt; herinnert er in dit verband aan dat de EU zeer zorgvuldig moet nadenken over haar besluit op het verzoek van VK om partij te blijven bij het Verdrag van Lugano van 2007, met name gelet op Protocol 2 betreffende de eenheid in de uitlegging van het verdrag en in het licht van de mogelijkheid om een algemeen evenwicht te bewaren wat betreft de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties, en wijst erop dat een doeltreffende samenwerking en een doeltreffende dialoog tussen de Commissie en het Parlement, met name met de Commissie juridische zaken die belast is met de interpretatie en toepassing van het internationaal recht, voor zover dit de EU betreft, van het allergrootste belang is;
60. betreurt ten zeerste dat in de overeenkomst geen in detail uitgewerkte en zinvolle oplossing is bereikt met betrekking tot huwelijkszaken, ouderlijk gezag en andere familiezaken; is in dit verband ingenomen met de mogelijkheden voor nauwere samenwerking, ten minste op het gebied van belangrijke familierechtelijke kwesties en kwesties die in aanmerking komen voor praktische samenwerking op het gebied van ouderlijk gezag, kinderontvoering en onderhoudsverplichtingen, die geboden worden via de deelname van het VK als waarnemer bij de bijeenkomsten van het Europees justitieel netwerk inzake burgerlijke en handelszaken;
61. betreurt dat de overeenkomst niet voorziet in een rol voor het Hof van Justitie van de Europese Unie, ondanks de toezegging die partijen in de politieke verklaring hebben gedaan om te waarborgen dat het scheidsgerecht, als een geschil tussen partijen vragen van uitlegging van begrippen van het EU-recht zou doen rijzen, het HvJ-EU zou verzoeken om een bindende uitspraak;
62. wijst erop dat de overeenkomst niet van toepassing is op Gibraltar en geen gevolgen heeft op dat grondgebied; neemt kennis van het voorlopige akkoord tussen Spanje en het VK over een voorgesteld kader voor een overeenkomst tussen de EU en het VK over de toekomstige betrekkingen tussen Gibraltar en de EU, op grond waarvan de relevante bepalingen van het Schengenacquis in Gibraltar kunnen worden toegepast;
o o o
63. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de regering en het parlement van het Verenigd Koninkrijk.
Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 105).
Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).