Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken (digitaal groen certificaat) (COM(2021)0130 – C9-0104/2021 – 2021/0068(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0130),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 21, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0104/2021),
— gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 april 2021(1),
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 21 mei 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien de artikelen 59 en 163 van zijn Reglement,
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);
2. neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 juni 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-COVID-certificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/953.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van de Commissie
De Commissie is het ermee eens dat betaalbare en toegankelijke COVID-19-vaccins en tests op SARS-CoV-2-besmetting cruciaal zijn in de strijd tegen de COVID-19-pandemie. Aangezien nog niet alle burgers gevaccineerd zullen zijn bij de inwerkingtreding van de verordeningen (EU) 2021/953 en (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad, is het belangrijk om te zorgen voor betaalbare en algemeen beschikbare testmogelijkheden om het vrije verkeer en de mobiliteit in Europa te waarborgen.
Om de testcapaciteit van de lidstaten te ondersteunen, heeft de Commissie in het kader van het instrument voor noodhulp reeds middelen gemobiliseerd voor de aankoop van snelle antigeentests. Zij heeft tevens een gezamenlijke aanbesteding georganiseerd voor meer dan een half miljard snelle antigeentests. Ook de Internationale Federatie van het Rode Kruis ondersteunt de lidstaten bij het vergroten van de testcapaciteit, met financiering uit het instrument voor noodhulp.
Om ervoor te zorgen dat betaalbare tests beschikbaar zijn, met name voor personen die dagelijks of vaak de grens passeren voor werk, school of medische zorg, om naaste familieleden te bezoeken of voor dierbaren te zorgen, verbindt de Commissie zich ertoe in het kader van het instrument voor noodhulp 100 miljoen EUR extra middelen vrij te maken voor de aankoop van SARS-CoV-2-tests die voldoen aan de voorwaarden voor de afgifte van een testcertificaat overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953. Indien nodig kunnen, na goedkeuring door de begrotingsautoriteit, nog extra middelen bovenop deze 100 miljoen EUR worden vrijgemaakt.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten voor onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten wonen of verblijven tijdens de COVID-19-pandemie (digitaal groen certificaat) (COM(2021)0140 – C9-0100/2021 – 2021/0071(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0140),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 77, lid 2, punt c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0100/2021),
— gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 21 mei 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien de artikelen 59 en 163 van zijn Reglement,
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(1);
2. neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 juni 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-COVID-certificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/954.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van de Commissie
De Commissie is het ermee eens dat betaalbare en toegankelijke COVID-19-vaccins en tests op SARS-CoV-2-besmetting cruciaal zijn in de strijd tegen de COVID-19-pandemie. Aangezien nog niet alle burgers gevaccineerd zullen zijn bij de inwerkingtreding van de verordeningen (EU) 2021/953 en (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad, is het belangrijk om te zorgen voor betaalbare en algemeen beschikbare testmogelijkheden om het vrije verkeer en de mobiliteit in Europa te waarborgen.
Om de testcapaciteit van de lidstaten te ondersteunen, heeft de Commissie in het kader van het instrument voor noodhulp reeds middelen gemobiliseerd voor de aankoop van snelle antigeentests. Zij heeft tevens een gezamenlijke aanbesteding georganiseerd voor meer dan een half miljard snelle antigeentests. Ook de Internationale Federatie van het Rode Kruis ondersteunt de lidstaten bij het vergroten van de testcapaciteit, met financiering uit het instrument voor noodhulp.
Om ervoor te zorgen dat betaalbare tests beschikbaar zijn, met name voor personen die dagelijks of vaak de grens passeren voor werk, school of medische zorg, om naaste familieleden te bezoeken of voor dierbaren te zorgen, verbindt de Commissie zich ertoe in het kader van het instrument voor noodhulp 100 miljoen EUR extra middelen vrij te maken voor de aankoop van SARS-CoV-2-tests die voldoen aan de voorwaarden voor de afgifte van een testcertificaat overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953. Indien nodig kunnen, na goedkeuring door de begrotingsautoriteit, nog extra middelen bovenop deze 100 miljoen EUR worden vrijgemaakt.
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 101 tot en met 109,
– gezien de relevante regels, richtsnoeren, resoluties, openbare raadplegingen, mededelingen en documenten van de Commissie over mededinging,
– gezien het verslag van de Commissie van 9 juli 2020 over het mededingingsbeleid 2019 (COM(2020)0302) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie van dezelfde datum,
– gezien zijn resolutie van 18 juni 2020 over het mededingingsbeleid – jaarverslag 2019(1),
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 over een nieuwe industriestrategie voor Europa (COM(2020)0102),
– gezien de mededelingen van de Commissie van 19 maart 2020, 4 april 2020, 13 mei 2020 en 2 juli 2020 over een tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak, en latere wijzigingen daarvan(2),
– gezien de mededeling van de Commissie van 21 september 2020 over richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten na 2021 (C(2020)6400),
– gezien het witboek van de Commissie van 17 juni 2020 over het tot stand brengen van een gelijk speelveld wat betreft buitenlandse subsidies (COM(2020)0253),
– gezien het besluit van de Commissie van 17 december 2020 om de overname van Fitbit door Google, onder bepaalde voorwaarden, goed te keuren,
– gezien Speciaal verslag nr. 24/2020 van de Europese Rekenkamer, getiteld “De EU-controle op concentraties en EU-antitrustprocedures van de Commissie: opschaling van het markttoezicht nodig”(3),
– gezien de toespraak over de staat van de Unie van de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, van 16 september 2020,
– gezien de tijdens de hoorzitting voor het Europees Parlement van 8 oktober 2019 verstrekte schriftelijke en mondelinge antwoorden van toenmalig voorgedragen commissaris Margrethe Vestager,
– gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Mededingingsnetwerk (ECN) van 23 maart 2020 over de toepassing van het mededingingsrecht tijdens de coronacrisis(4),
– gezien het verslag van de deskundigen op hoog niveau van de Commissie van 4 april 2019 over het mededingingsbeleid in het digitale tijdperk(5),
– gezien de conclusies van de Raad van 22 maart 2019 over banen, groei en concurrentievermogen,
– gezien de conclusies van de buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad van 1 en 2 oktober 2020,
– gezien de mededeling van de Commissie aan belanghebbenden van 2 december 2020 over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk en de EU-regels op het gebied van mededinging, en de mededeling van en 18 januari 2021 over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk en de EU-regels op het gebied van staatssteun,
– gezien de studie van beleidsondersteunende afdeling Economische Zaken, Wetenschapsbeleid en Levenskwaliteit van december 2020, getiteld “Impact of state aid on competition and competitiveness during the COVID-19 pandemic: an early assessment”,
– gezien het verslag van de Subcommissie antitrustaangelegenheden van de Amerikaanse Commissie juridische zaken van 6 oktober 2020, getiteld “Investigation of Competition in the Digital Marketplace: Majority Staff Report and Recommendations”(6),
– gezien het onderzoeksdocument van de Britse autoriteit voor mededinging en markten van 19 januari 2021, getiteld “Algorithms: How they can reduce competition and harm consumers”,
– gezien de broeikasgasemissiedoelstelling van de EU voor 2030, die in december 2020 door de EU-leiders werd bekrachtigd,
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020, getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2020, getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa” (COM(2020)0098),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0168/2021),
A. overwegende dat consumenten profiteren van concurrerende markten, met name wanneer deze eerlijke prijzen en een bredere keuze uit kwalitatief hoogwaardige producten met zich meebrengen; overwegende dat het mededingingsbeleid van de EU tot doel heeft een open markteconomie in stand te houden met vrije, eerlijke en doeltreffende mededinging die gunstig is voor de efficiënte toewijzing van middelen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de behoeften van kmo’s en de totstandbrenging van een gelijk speelveld, ten gunste van alle EU-burgers; overwegende dat deze fundamentele doelstelling ook in tijden van crisis relevant is;
B. overwegende dat de Commissie snel op de uitbraak van de COVID-19-crisis heeft gereageerd door speciale, tijdelijke mededingingsregels vast te stellen om de ernstige verstoring van de Europese economie te verhelpen;
C. overwegende dat de uitzonderlijke en tijdelijke maatregelen die in respons op de pandemie zijn genomen niet mogen worden toegepast in de vorm van mededingingsverstorende gedragingen, noch door financieel ongezonde bedrijven mogen worden gebruikt om aanvullende steun te ontvangen zonder daarvoor de vereiste, doeltreffende herstructureringsplannen te hoeven opstellen;
D. overwegende dat alle staatssteun op economisch, maatschappelijk en ecologisch verantwoorde wijze moet worden vormgegeven en verleend; overwegende dat het mededingingsbeleid op de lange termijn moet voorzien in een efficiënte aanpak van maatschappelijke, digitale en ecologische uitdagingen en volledig moet stroken met de in de Europese Green Deal beschreven prioriteiten en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs;
E. overwegende dat de slimme afstemming van de mededingingsregels van de Unie op haar industrieel, digitaal, milieu- en maatschappelijk beleid en haar internationaal handelsbeleid van essentieel belang is voor het waarborgen van een gelijk speelveld in alle sectoren, het versterken van veerkrachtige waardeketens en het bevorderen van de werkgelegenheid en het mondiale concurrentievermogen, waarmee wordt bijgedragen aan een kmo-vriendelijk handelsklimaat;
F. overwegende dat oneerlijke mededinging tussen lidstaten de goede werking van het mededingingsbeleid en de eengemaakte markt belemmert;
G. overwegende dat de Commissie momenteel een algemene evaluatie uitvoert van de doeltreffendheid van de handhaving van het mededingingsbeleid, met inbegrip van de antitrustregels en een aantal staatssteunregels en -richtsnoeren, evenals een evaluatie van de regels inzake concentratiecontrole en een herziening van de bekendmaking inzake de bepaling van de relevante markt;
H. overwegende dat economische boycots van producten uit specifieke geografische gebieden in de EU een ernstige schending vormen van de mededingingsregels en op doeltreffende wijze moeten worden aangepakt;
I. overwegende dat met het oog op de toenemende uitdagingen die gepaard gaan met de mededinging met een zwaar gesubsidieerde, grote economie als die van China maatregelen nodig zijn om de positie te versterken van Europese bedrijven die met bedrijven uit derde landen concurreren;
J. overwegende dat een open-marktarchitectuur voor handel en clearing die echte mededinging tussen marktinfrastructuren mogelijk maakt, van cruciaal belang is voor het behoud en de versterking van de veerkracht van de kapitaalmarkten in de EU, de stimulering van marktgestuurde innovaties, en daarmee het behalen van betere resultaten voor gepensioneerden, bedrijven en beleggers; overwegende dat de behoefte aan een open-marktstructuur moet worden afgewogen tegen overwegingen inzake financiële stabiliteit;
K. overwegende dat de toegangspoorten van de meeste consumenten tot het internet beperkt zijn tot een opmerkelijk klein aantal digitale ecosystemen en grote platforms; overwegende dat de digitalisering als gevolg van de COVID-19-pandemie is opgevoerd, waardoor nieuwe uitdagingen zijn ontstaan met betrekking tot de doeltreffendheid van het mededingingsbeleid, met name op het gebied van antitrustregels, in het kader waarvan optreden vooraf tot op heden niet is toegestaan;
L. overwegende dat dankzij gegevensschandalen, onderzoeken en bewijsmateriaal aan het licht is gekomen hoe persoonsgegevens door platforms worden verzameld, dat deze gegevens vaak buitensporig lang worden bewaard en door platforms worden gebruikt en aan derden worden verkocht, en hoe consumenten systematisch door dominante technologiebedrijven en -platforms worden gevolgd op het internet;
M. overwegende dat bepaalde ondernemingen die zowel platform als leverancier zijn, misbruik maken van hun positie om concurrenten oneerlijke voorwaarden op te kunnen leggen;
N. overwegende dat door analisten wordt voorspeld(7) dat Amazon, Facebook en Alphabet Inc. (Google) in 2021 samen 61 % van alle digitale reclame zullen hebben bemachtigd, wat neerkomt op een verdubbeling van hun marktaandeel ten opzichte van 2015; overwegende dat respectievelijk 98,53 % en 83,3 % van de omzet van Facebook en Alphabet Inc. (Google) afkomstig is van digitale reclame(8);
O. overwegende dat de boetes die door mededingingsautoriteiten worden opgelegd vaak geen afschrikwekkend effect hebben op grote technologiebedrijven en eenvoudigweg worden beschouwd als kosten van het zakendoen;
P. overwegende dat de antitrustinstrumenten moeten worden afgestemd op de nieuwe realiteit van snel veranderende digitale en technologiemarkten;
Q. overwegende dat een gelijk speelveld voor financiële dienstverleners en technologiebedrijven nodig is om ervoor te zorgen dat ondernemingen op gelijke voet kunnen concurreren volgens het beginsel van “hetzelfde risico, dezelfde activiteit, dezelfde regelgeving”;
R. overwegende dat algoritmen ondernemingen in staat stellen efficiënter te werk te gaan en consumenten betere producten en diensten aan te bieden; overwegende dat opzettelijk of onbedoeld misbruik van algoritmen schadelijk kan zijn voor consumenten en voor de mededinging;
S. overwegende dat de mededingings- en staatssteunregels van de EU moeten stroken met en aanzienlijk kunnen bijdragen tot de Europese Green Deal, de digitale strategie van de EU, de Europese pijler van sociale rechten, en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN; overwegende dat in Europese staatssteunzaken nauwelijks naar deze overkoepelende beleidsdoelstellingen van de EU wordt verwezen;
Algemene overwegingen
1. benadrukt dat een mededingingsbeleid dat gericht is op de waarborging van een gelijk speelveld in alle sectoren, de stimulering van innovatie en de uitbreiding van de keuzemogelijkheden van consumenten, zowel wat betreft aantal als kwaliteit, van cruciaal belang is voor de waarborging van de goede werking van de eengemaakte markt;
2. uit zijn bezorgdheid over de toenemende industriële concentratie in Europa; constateert in dit verband dat het marktaandeel van de grootste 10 % van de bedrijven in tien Europese economieën tussen 2001 en 2012 gemiddeld met 2 tot 3 % is toegenomen; waarschuwt dat deze stijging betrekking heeft op zowel industriële productie als niet-financiële diensten en niet werd gedreven door sterk gedigitaliseerde sectoren; merkt op dat de toenemende industriële concentratie leidt tot hogere marges en winsten die ten koste gaan van Europese consumenten;
3. is van oordeel dat de strikte en onpartijdige handhaving van de mededingingsregels van de EU door onafhankelijke mededingingsautoriteiten van cruciaal belang is voor Europese bedrijven die internationaal actief zijn in de eengemaakte markt, en met name voor kmo’s, en aanzienlijk kan bijdragen tot belangrijke politieke prioriteiten, zoals de totstandbrenging van een diepere en eerlijkere eengemaakte markt en een connectieve digitale eengemaakte markt, de bevordering van het mondiale concurrentievermogen van de Unie, en de bestrijding van sociale ongelijkheid en de klimaatcrisis, alsook tot Europese waarden op het gebied van milieunormen, sociale zaken, klimaatbeleid en consumentenbescherming; vestigt evenwel de aandacht op het belang van afgewogen flexibiliteit in crisissituaties;
4. is ingenomen met de raadpleging over het mededingingsrecht en de Europese Green Deal als stap in de richting van een betere beleidscoherentie; verzoekt de Commissie een alomvattend, toekomstgericht actieplan voor te leggen voor de herziening van de mededingings- en staatssteunregels;
5. meent dat het waarborgen van een gelijk speelveld voor ondernemingen in de eengemaakte markt en in de wereldmarkten, hetgeen met name belangrijk is voor kmo’s en voor het scheppen van fatsoenlijke en duurzame werkgelegenheid binnen en buiten de EU, tevens afhankelijk is van daadkrachtig en doeltreffend optreden tegen sociale, fiscale en milieudumping; verzoekt de Commissie zich in dit verband sterker in te spannen om een juridisch kader vast te stellen voor een verplicht instrument voor mensenrechten, zorgvuldigheid en milieu;
6. onderstreept dat agressieve belastingpraktijken van multinationals, schadelijke belastingpraktijken en belastingvoordelen die gericht zijn op grote bedrijven innovatie in de weg kunnen staan en de betwistbaarheid van markten in gevaar kunnen brengen, met name voor kmo’s, die de ruggengraat van de Europese economie vormen;
7. vestigt de aandacht op de belangrijke rol die het ECN speelt bij de ondersteuning van de samenwerking tussen nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie met het oog op de bevordering van eerlijke mededinging binnen de eengemaakte markt door middel van versterkte handhaving en de uitwisseling van beste praktijken;
8. spoort aan tot gestructureerde dialogen met de uitvoerend vicevoorzitter van het Competition Committee en de inspanningen van de Commissie om nauw samen te werken met de leden van de bevoegde commissie van het Parlement; beschouwt het jaarverslag van de Commissie over het mededingingsbeleid als een onmisbare oefening op het gebied van democratisch toezicht; herinnert eraan dat het Parlement de afgelopen jaren via de gewone wetgevingsprocedure betrokken is geweest bij de vormgeving van het kader voor mededingingsregels; dringt aan op de medebeslissingsbevoegdheid van het Parlement in het kader van de vormgeving van het kader voor mededingingsregels;
9. verzoekt de Commissie haar bevoegdheden op het gebied van belangenbehartiging te gebruiken om duidelijk te maken welke risico’s gemoeid zijn met prijscontrolemaatregelen van overheden, met inbegrip van maatregelen in verband met verstoringen van prijssignalen, die de productie kunnen stimuleren en de prikkels die nieuwkomers moeten aansporen tekorten te verhelpen, kunnen ondermijnen;
10. merkt met bezorgdheid op dat de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten(9) volgens de evaluatie van de Commissie door sommige lidstaten niet op doeltreffende wijze ten uitvoer is gelegd, wat enorm schadelijke gevolgen heeft voor consumenten en voor de eerlijke mededinging; verzoekt de Commissie de oneerlijke clausules en praktijken die, met name in de bankensector, in consumentenovereenkomsten worden opgenomen en in het kader daarvan worden toegepast, grondig te toetsen en alle beschikbare middelen in te zetten om de doeltreffende en spoedige tenuitvoerlegging van deze richtlijn te waarborgen;
11. beaamt dat de aan het directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie (DG COMP) toe te wijzen middelen moeten worden afgestemd op de werkdruk en het takenpakket; is van oordeel dat gedragseconomen, algoritmespecialisten, ingenieurs en gegevenswetenschappers in de arm moeten worden genomen opdat specifieke deskundigheid op het gebied van digitale aangelegenheden en de praktijken van onlineplatforms kan worden gewaarborgd; verzoekt de Commissie het Parlement in kennis te stellen van de toewijzing van middelen voor staatssteuncontrole, concentratiecontrole en antitrustprocedures;
Beleidsrespons op COVID-19
12. is ingenomen met de vaststelling van een tijdelijke kaderregeling inzake staatssteunmaatregelen, en de wijzigingen tot verlenging en uitbreiding daarvan, in respons op de onverwachte ontwikkelingen in verband met de ongekende COVID-19-crisis, om de lidstaten in staat te stellen bedrijven tijdens de pandemie te steunen; staat achter de instandhouding van buitengewone maatregelen deze in het licht van de epidemiologische situatie gerechtvaardigd kunnen worden, maar onderstreept dat het kader een tijdelijk instrument is; benadrukt dat het herstel van doeltreffende mededinging op de middellange tot lange termijn belangrijk is voor het waarborgen van een snel en consequent herstel; beklemtoont dat de steunmaatregelen gerichter moeten worden naarmate het herstel vordert; stelt vast dat er tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan wat betreft de beschikbare begrotingsruimte voor de verlening van staatssteun;
13. is ingenomen met de mededeling van de Commissie over een tijdelijke kaderregeling voor de beoordeling van antitrustkwesties in verband met samenwerking tussen bedrijven als reactie op noodsituaties die voortvloeien uit de uitbraak van de huidige COVID-19-pandemie; is van mening dat richtsnoeren en ondersteuning met betrekking tot antitrustregels de samenwerking vergemakkelijken die nodig is om de crisis te boven te komen, en daarmee aan de consument ten goede komen;
14. merkt op dat de tijdelijke kaderregeling bepaalde voorwaarden omvat voor bepaalde soorten staatssteunmaatregelen, zoals herkapitalisatie; is in dit verband ingenomen met voorwaarden zoals een verbod op de uitkering van dividenden, de uitbetaling van bonussen en de terugkoop van aandelen; betreurt echter dat deze voorwaarden niet voor andere staatssteunmaatregelen zijn opgelegd; verzoekt de Commissie voor alle staatssteunmaatregelen in het tijdelijke steunkader dergelijke voorwaarden op te leggen, waaronder met name herkapitalisatiemaatregelen, die alleen als laatste redmiddel door lidstaten mogen worden overwogen, aangezien ze een zeer verstorend effect kunnen hebben op de eengemaakte markt;
15. is groot voorstander van doeltreffende maatregelen voor het aanpakken van tekorten aan COVID-19-vaccins, met name in lage- en middeninkomenslanden, en steunt derhalve de inspanningen van de Commissie en de lidstaten om derde landen ertoe aan te zetten de bestaande uitvoerverboden op te heffen en de donatie van vaccins op te voeren; verzoekt de Commissie en de lidstaten bovendien hun inspanningen te intensiveren ter ondersteuning van de uitwisseling van technologie en vrijwillige licenties voor intellectuele-eigendomsrechten voor de behandeling van endemische of pandemische besmettelijke ziekten onder de wereldbevolking;
16. onderstreept dat de maatregelen van de Commissie ter uitbanning van voorwaarden die tot monopolies en dominante posities leiden en ter beperking van overheidsfinanciering voor bedrijven die tot dergelijke voorwaarden kunnen leiden, geen oplossing bieden voor het probleem van systemische en structurele nadelen dat het concurrentievermogen aantast van bedrijven die in Europese eilandgebieden en ultraperifere gebieden zijn gevestigd of daar actief zijn;
17. vestigt de aandacht op het belang van beleidscoherentie en benadrukt dat alleen steun mag worden verleend aan bedrijven die rechtstreekse financiële gevolgen ondervinden van de pandemie; dringt er voorts op aan bedrijven die gebruikmaken van belastingparadijzen buiten de EU om belasting te ontwijken geen toegang te bieden tot staatssteun of financiële steun indien zij niet toezeggen hun gedrag te zullen veranderen;
18. verzoekt de Commissie en de lidstaten een routekaart voor de periode na de COVID-19-crisis op te stellen voor gerichtere staatssteun met het oog op de bevordering van het concurrentievermogen en het behoud van de werkgelegenheid; stelt voor dat deze routekaart maatregelen kan omvatten voor het aanpakken van marktfragmentatie en -verstoringen die voortvloeien uit een ongelijk speelveld, alsook een analyse van de gevolgen van staatssteun voor de eengemaakte markt en duidelijke richtsnoeren over de manier waarop de instrumenten van het mededingingsbeleid het best kunnen worden ingezet om het herstel te stimuleren; verzoekt de Commissie daarnaast met klem industriële, digitale en groene strategieën mee te nemen in de vaststelling van de toekomstige voorwaarden voor staatssteun;
19. herhaalt dat het een prioriteit is om ervoor te zorgen dat de staatssteunregels, onder meer bij de aanpak van toekomstige bankencrises, strikt en onpartijdig worden nageleefd; verzoekt de Commissie onverwijld de discrepanties te bestuderen die bestaan tussen de regels voor staatssteun op het gebied van liquidaties en de afwikkelingsregeling van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken(10), en haar Bankenmededeling van 30 juli 2013(11) in het kader van de herziening van het kader voor crisisbeheer, alsook in het licht van recente zaken, te herzien, waarbij rekening moet worden gehouden met de noodzaak om de belastingbetaler tegen de last van het redden van banken te beschermen;
20. merkt op dat de mededingings- en staatssteunregels van de EU niet los kunnen worden gezien van het monetair, handels- en begrotingsbeleid; vraagt dat wordt nagedacht over mogelijke concurrentieverstoringen die als gevolg van de aankoop van bedrijfsobligaties door de Europese Centrale Bank kunnen optreden; onderstreept in dit verband het idee van selectiviteit bij staatssteun en artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarin het zogeheten loyaliteitsbeginsel is opgenomen;
21. verzoekt de Commissie zorg te dragen voor en toe te zien op het correcte gebruik en de correcte verdeling van de verschillende financieringsmaatregelen van de EU in respons op de COVID-19-crisis, onder meer via de in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht opgestelde nationale plannen voor herstel en veerkracht van de lidstaten, die in overeenstemming moeten zijn met de mededingings- en staatssteunregels van de EU, niet tot concurrentieverstoringen mogen leiden, en op alle ondernemingen op gelijke wijze moeten worden toegepast, met name in kritieke sectoren zoals de telecommunicatie-, energie- en vervoerssector; verzoekt de Commissie met klem op dergelijke mogelijke concurrentieverstoringen toe te zien; benadrukt dat geen staatssteun mag worden verstrekt aan bedrijven die reeds voor de COVID-19-crisis inefficiënt te werk gingen en structureel verlies draaiden, en dat de vorming van monopolistische structuren niet mag worden aangemoedigd;
Mondiale dimensie
22. vestigt de aandacht op het belang van een steeds intensere, gestructureerde mondiale dialoog en samenwerking op het gebied van de handhaving en hervorming van het mededingingsbeleid en van een gezamenlijke benadering voor eerlijke mededinging;
23. steunt de actieve deelname van de Commissie en de Europese Mededingingsnetwerken aan het International Competition Network (ICN) en dringt erop aan dat het Parlement nauwer bij de activiteiten van de desbetreffende werk- en deskundigengroepen van het ICN en de OESO wordt betrokken;
24. staat achter de strategie van de Commissie om de negatieve effecten uit te bannen die worden veroorzaakt door de illegale extraterritoriale oplegging door derde landen van unilaterale sancties aan exploitanten uit de EU; is in dit verband ingenomen met de mededeling van de Commissie van 19 januari 2021, getiteld “Het Europese economisch-financieel bestel: openheid, kracht en veerkracht stimuleren” (COM(2021)0032);
25. benadrukt dat specifieke samenwerkingsovereenkomsten met derde landen op het gebied van mededingingsbeleid een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan de doeltreffendheid van het mededingingsbeleid en verzoekt de Commissie te streven naar de sluiting van meer van dit soort overeenkomsten om de doeltreffendere uitwisseling van informatie tussen mededingingsautoriteiten mogelijk te maken; wijst er voorts op dat de EU samen met haar internationale partners moet zorgen voor een gelijk speelveld en wederkerigheid wat betreft staatssteun, openbare aanbestedingen en investeringsbeleid; verzoekt de Commissie in toekomstige handels- en investeringsovereenkomsten sterkere hoofdstukken inzake staatssteun op te nemen;
26. verzoekt de Commissie aandacht te besteden aan de rol van in het buitenland gevestigde staatsbedrijven die door hun regeringen worden gesteund en gesubsidieerd op manieren die krachtens de regels inzake de eengemaakte markt van de EU verboden zijn voor entiteiten in de EU; uit zijn bezorgdheid over verstorende, door de staat gefinancierde mededinging die wordt veroorzaakt door de overname door buitenlandse ondernemingen van Europese ondernemingen, en met name ondernemingen die actief zijn in innovatieve of strategische sectoren en zich bezighouden met innovatie en technologie, ondernemingen die op één lijn liggen met de Europese Green Deal, en ondernemingen die zijn verzwakt door de COVID-19-pandemie;
27. is ingenomen met de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2019/452 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie(12), als eerste stap, alsook met het witboek van de Commissie over het tot stand brengen van een gelijk speelveld wat betreft buitenlandse subsidies; stelt vast dat Europese bedrijven voortdurend onder druk worden gezet in verband met overname door buitenlandse bedrijven, en waarschuwt dat er dringend actie moet worden ondernomen; kijkt derhalve uit naar het aankomende wetgevingsvoorstel van de Commissie, dat tot doel heeft het verstorende effect van buitenlandse subsidies op de eengemaakte markt aan te pakken;
28. is van oordeel dat EU-ondernemingen in de wereldmarkten op gelijke voet moeten kunnen concurreren; verzoekt de Commissie derhalve haar mededingings- en staatssteunbeleid aan te passen om daadwerkelijke industriële ontwikkeling te bevorderen; beklemtoont dat slim industrieel beleid kan bijdragen aan de herbestemming van middelen voor bepaalde belangrijke sectoren zonder de mededinging te verstoren en daarmee op de lange termijn de grondslag kan vormen van een veerkrachtige en duurzame economie; is van mening dat de Unie en de lidstaten de synergie moeten bevorderen tussen de gerichte beleidsmaatregelen, de investeringen en het mededingingsbeleid van de EU om de werkgelegenheid en veerkrachtige waardeketens te stimuleren en er zo voor te zorgen dat de EU in bepaalde strategische industrieën autonoom kan zijn en haar open economie in stand kan houden;
29. pleit voor forse investeringen in onderzoek en ontwikkeling in de Europese industrie om een gelijk speelveld tot stand te brengen tussen producenten in de EU en daarbuiten, de doelstellingen van de Europese Green Deal, waaronder de transitie naar koolstofarme productiemethoden, te verwezenlijken, en het concurrentievermogen van EU-ondernemingen te ondersteunen ten aanzien van concurrenten uit derde landen wier productieprocessen niet aan de op EU-niveau vastgestelde eisen hoeven te voldoen; verzoekt de Commissie in dit verband voorts te overwegen ook de steun voor onderzoek en innovatie op te voeren, evenals de steun voor technologieën die positieve externe effecten teweegbrengen voor het algemene energiesysteem;
30. vraagt de Commissie strategische afhankelijkheden in kaart te brengen, met name in gevoelige industriële ecosystemen, en maatregelen voor te stellen om deze afhankelijkheden te verminderen, onder meer door productie- en toeleveringsketens te diversifiëren, productie en investeringen in Europa te stimuleren en strategische voorraden aan te leggen; beklemtoont in dit verband dat belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang van cruciaal belang zijn voor investeringen in disruptieve technologieën; verzoekt de Commissie, met het oog op de aankomende herziening van de mededeling over belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang, belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang nader te bevorderen, duidelijke selectieregels voor deze projecten te formuleren, bepaalde uitvoeringscriteria en -vereisten te herzien en te vereenvoudigen, en te overwegen medefinanciering door de EU makkelijker te maken om de deelname van partners uit kleinere lidstaten te faciliteren en ervoor te zorgen dat ook voor kleinere industriële onderzoeksprojecten gemakkelijker van steun kan worden geprofiteerd;
31. is voorstander van de opname van een grondige controle op staatssteun van ondernemingen uit derde landen in de mededingingsregels van de EU, maar benadrukt evenwel dat de Unie open moet blijven staan voor buitenlandse directe investeringen die stroken met haar rechtskader, de Europese sociale en milieunormen eerbiedigen en de mededinging niet verstoren; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband, in afwachting van de behandeling van het voorstel voor het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens, versterkte handelsbeschermingsinstrumenten vast te stellen om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan en met name het concurrentievermogen van de industriële sectoren te beschermen; benadrukt tegelijkertijd dat besluiten in het kader van het mededingingsbeleid niet als protectionistische maatregel mogen worden gebruikt en pleit in dit verband voor een analyse van de overloopeffecten van de staatssteunregels van de EU voor het concurrentievermogen van lage- en middeninkomenslanden;
32. merkt met bezorgdheid op dat de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK zwakker is dan andere handelsovereenkomsten, zoals die met Zwitserland; betreurt met name dat de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK niet voorziet in een volledig gelijk speelveld wat staatssteun en mededinging betreft; verzoekt de EU en het VK raakvlakken vast te stellen om te blijven samenwerken en te streven naar eerlijke mededinging en een gelijk speelveld;
Mededingingsbeleid in het digitale tijdperk
33. is ingenomen met de vastberadenheid van de Commissie om oneerlijke voorwaarden en praktijken van platforms die dienstdoen als poortwachters aan te pakken, doortastend op te treden en korte metten te maken met illegale belemmeringen voor mededinging op het internet in de Europese digitale eengemaakte markt; betreurt het feit dat antitrustonderzoeken zo traag verlopen terwijl digitale markten juist snel veranderen; onderstreept in dit verband dat de Commissie het onderzoek naar de beïnvloeding van zoekresultaten door Google tien jaar na de instelling ervan nog altijd niet heeft afgerond; is van oordeel dat de concentratie van gegevens in de handen van een klein aantal bedrijven in de digitale economie leidt tot marktfalen, het najagen van woekerwinsten en het belemmeren van nieuwe marktdeelnemers;
34. erkent de geleverde inspanningen, maar is niettemin van mening dat de problemen in verband met de buitensporige marktdominantie van grote technologiebedrijven tot dusver onvoldoende aan de orde zijn gesteld en dringend moeten worden opgelost;
35. is zich bewust van de uitdagingen die in het verschiet liggen in verband met de vaststelling en handhaving van het mededingingsbeleid, onder meer op het gebied van netwerkeffecten, de concentratie, de aggregatie en het gebruik van gegevens in markten voor gratis diensten, algoritmen voor prijsstelling, de structuur van grote platforms en marktingrijpen;
36. verzoekt de Commissie de nodige aandacht te schenken aan en zorgvuldig na te denken over structurele mededingingsproblemen met betrekking tot gevestigde betaalnetwerken die dienstdoen als poortwachters, die tijdens de COVID-19-pandemie alleen maar groter zijn geworden;
37. is verheugd dat de Commissie beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak inzake Apple(13); is van mening dat uit de zaak-Apple wederom blijkt dat solide staatssteunregels nodig zijn, waarbij rekening wordt gehouden met gunstige belastingregelingen;
38. merkt op dat de traditionele instrumenten die door mededingingsautoriteiten worden gebruikt, zoals onderzoeken naar mogelijk misbruik van een dominante marktpositie, veel tijd in beslag nemen, hetgeen problematisch is gebleken voor snel veranderende digitale markten; is derhalve ingenomen met de beoordeling van de Commissie betreffende de mogelijke behoefte aan nieuwe mededingingsinstrumenten om de structurele mededingingsproblemen op de verschillende markten aan te pakken die met behulp van de huidige regels niet op de meest doeltreffende wijze kunnen worden aangepakt, en verzoekt de Commissie deze markten nauwlettend in de gaten te houden zodat zij snel en efficiënt ernstige problemen en mazen in de wetgeving kan opsporen en in dit verband kan optreden; merkt op dat de boetes die door mededingingsautoriteiten worden opgelegd vaak geen afschrikwekkende werking hebben op grote technologiebedrijven en eenvoudigweg worden beschouwd als kosten van het zakendoen;
39. verwelkomt het voorstel van de Commissie voor een wet inzake digitale markten (WDM) waarin het platforms wordt verboden eigen producten of diensten met voorkeur te behandelen (onder meer door verplichte bundeling/installatie vooraf) of actief te zijn in bedrijfstakken die afhankelijk zijn van of interoperabel zijn met hun platform, en waarin platforms worden verplicht ervoor te zorgen dat hun diensten compatibel zijn met concurrerende netwerken om interoperabiliteit, met inbegrip van hun kerndiensten, gegevensoverdracht en integratie van meerdere aanbieders mogelijk te maken; verzoekt de Commissie iets te doen aan gevallen waarin de voorgestelde corrigerende maatregelen de mededinging op de markt voor prijsvergelijkingsdiensten duidelijk niet doelmatig hebben hersteld;
40. wijst erop dat het risico bestaat dat bepaalde bedrijven, omdat zij hun voordeel doen met het delen en verkopen van data of omdat zij hun diensten standaard instellen, als poortwachter gaan fungeren op digitale markten, iets dat aan de hand van de WDM effectief moet worden aangepakt; is van mening dat de Commissie een platform dat als poortwachter fungeert moet kunnen dwingen bepaalde standaardinstellingen te vervangen door een doelmatige en objectieve architectuur waarbinnen de consument zelf een keuze kan maken;
41. meent dat de structurele ontvlechting van de monopolies van grote technologiebedrijven wenselijk zou kunnen zijn voor het herstel van de mededinging in digitale markten, gezien de beperkingen van boetes en het falen van gedragscorrigerende maatregelen in eerdere antitrustzaken; beklemtoont dat gerichte en doelmatige gedragscorrigerende maatregelen een snelle oplossing vormen; stelt voor een participatief antitrustkader in te voeren teneinde een constante dialoog met alle ondernemingen te bevorderen, zodat de rechtszekerheid, de transparantie en de consumentenbescherming kan worden vergroot, en effectieve beroepsmogelijkheden kunnen worden gewaarborgd;
42. verzoekt de Commissie met klem de procedures te versnellen, met name wat antitrust en de snel groeiende digitale markten betreft; dringt in dit verband daarnaast aan op samenwerking, waaronder met de bedrijven waartegen onderzoeken lopen; veroordeelt de praktijk dat sommige bedrijven waartegen een onderzoek loopt deze onderzoeken kunstmatig oprekken door systematisch te verzoeken om verlening van de termijn en door alleen sterk vertraagd te reageren op informatieverzoeken of door niet-doeltreffende toezeggingen voor te stellen;
43. merkt verder op dat, hoewel het belangrijk is voor een goede procesgang te zorgen en het recht van verdediging te waarborgen van bedrijven waartegen een onderzoek loopt, de administratieve procedures sneller en doelmatiger moeten worden gemaakt; benadrukt dat bekeken moet worden of stelselmatiger gebruik kan worden gemaakt van bepaalde maatregelen zoals voorlopige maatregelen, alsook andere structurele en gedragscorrigerende maatregelen, teneinde onomkeerbare verstoringen van de mededinging te voorkomen; herinnert er in dit opzicht aan dat de Commissie in de bijlage bij de ECN+-richtlijn(14) aangeeft dat voorlopige maatregelen voor mededingingsautoriteiten “een cruciaal instrument” kunnen zijn “om ervoor te zorgen dat de mededinging niet wordt geschaad terwijl een onderzoek gaande is”; betreurt en vindt het zorgwekkend dat in 20 jaar slechts één keer voorlopige maatregelen zijn genomen; verzoekt de Commissie haar mededeling over corrigerende maatregelen te herzien(15) en rekening te houden met de ontwikkelingen en evolutie van de digitale sector in de afgelopen jaren;
44. is ingenomen met het feit dat de voorstellen van de Commissie betreffende de wet inzake digitale diensten en de wet inzake digitale markten een andere aanpak voorzien van digitale diensten, zeer grotere digitale diensten en poortwachters; wijst er in het bijzonder op dat met het WDM-voorstel wordt beoogd de juiste werking van de interne markt te waarborgen door doeltreffende mededinging, een gelijk speelveld op digitale markten en een eerlijke en betwistbaar klimaat voor onlineplatforms te bevorderen; betreurt het dat de ontwerpvoorstellen geen adequate maatregelen tegen tussenpersonen in de reclamesector bevatten; merkt op dat pas over vijf jaar de eerste handhavingsmaatregelen in het kader van de nieuwe WDM zullen kunnen worden getroffen; dringt er derhalve bij de Commissie op aan te streven naar handhaving van de antitrustregels in nieuwe en aanhangige zaken die betrekking hebben op poortwachters in de digitale omgeving;
45. benadrukt het belang van een adequaat handhavingskader in de toekomstige WDM; is van mening dat de Commissie over voldoende middelen voor toezicht moet beschikken en dat alle actoren, met inbegrip van de NCA’s, de nationale sectorale regelgevende instanties, het Europees Comité voor gegevensbescherming, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en consumentenorganisaties, aan het toezichtsproces moeten kunnen deelnemen; benadrukt dat het ontwikkelen van corrigerende maatregelen niet volledig mag worden overgelaten aan het oordeel van het aangeklaagde bedrijf, maar dat hierbij een streng compliancemechanisme moet worden toegepast;
46. merkt op dat de WDM een instrument is dat een aanvulling vormt op de mededingingsregels waarmee wordt gestreefd naar eerlijke en betwistbare onlinemarkten; benadrukt dat hij de juiste handhaving van de reeds geldende mededingingswetgeving, waaronder bestaande nationale wetten, niet in gevaar mag brengen, en de Commissie niet mag belemmeren volledig gebruik te maken van de bestaande instrumenten voor de handhaving van de mededingingswetgeving; verwijst in dit opzicht naar de punten van zorg met betrekking tot het Android-besluit(16) die nog niet zijn weggenomen, en naar het gebrek aan mededinging op het gebied van online-zoekopdrachten;
47. merkt op dat de corrigerende maatregelen die door Google zijn voorgesteld door marktpartijen en consumentenorganisaties in Europa als onvoldoende zijn verworpen; roept de Commissie op een antitrustaanklacht tegen Google in te dienen wegens misbruik van zijn dominante positie voor andere gespecialiseerde zoekdiensten, waaronder lokale zoekopdrachten;
48. verzoekt de Commissie volledig gebruik te maken van de instrumenten van haar mededingingsbeleid om een gelijk speelveld te garanderen en iets te doen aan potentiële poortwachtereffecten met betrekking tot de toegang tot belangrijke sleuteltechnologieën voor artificiële intelligentie en data;
49. meent dat het Parlement een actieve rol moet spelen in het politieke debat over het mededingingsbeleid, onder meer door een openbare hoorzitting te organiseren met de CEO’s van GAFA (Google, Amazon, Facebook, Apple) over hun bedrijfsstrategieën op het gebied van mededinging en fiscale praktijken; betreurt dat alle vier de CEO’s de uitnodiging om aan een dergelijke hoorzitting deel te nemen, naast zich neer hebben gelegd; betreurt verder dat het Parlement niet over geëigende instrumenten beschikt om zo’n deelname juridisch af te dwingen, en hoopt dat hierin snel verandering komt;
50. onderstreept het belang van het transparantieregister om openbaar toezicht te garanderen op de lobby-inspanningen teneinde verstoring van de mededinging te voorkomen; verzoekt om een verbeterd transparantieregister in de EU met informatie over de financiering van bedrijven en verenigingen om te voorkomen dat belanghebbenden namens andere bedrijven optreden zonder aan te geven dat ze dit doen;
51. beklemtoont dat het belangrijk is consumenten en gebruikers te helpen om wat betreft hun eigen gegevens en identiteit meer regie en verantwoordelijkheid te nemen; pleit voor een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens en het vergroten van de transparantie en verantwoordingsplicht van digitale diensten; herinnert eraan dat consumenten hun toestemming wel moeten geven als zij toegang willen blijven houden tot de diensten van onlineplatforms; pleit in dit opzicht voor een verplicht kader voor het delen van gegevens dat consumenten instrumenten verschaft om de controle over te nemen en hun eigen gegevens eenvoudiger en doeltreffender te beheren;
52. verzoekt de Commissie haar regels inzake fusies en overnames met betrekking tot de bepalingen van de waarde van persoonsgegevens te herzien; verzoekt de Commissie bij besluiten over digitale fusies en overnames volledig rekening te houden met activa in de vorm van persoonsgegevens en de waarde ervan op dezelfde manier te bepalen als voor alle andere traditionele fysieke activa; verzoekt de Commissie met klem een bredere kijk te hanteren bij het beoordelen van digitale fusies en ook te kijken naar de impact van gegevensconsolidatie, inclusief van reclametechnologie die de kern van het bedrijfsmodel van grote technologiebedrijven vormt;
53. merkt op dat de overname van entiteiten met specifieke gegevensbronnen kan leiden tot een concentratie in de controle over waardevolle en niet te repliceren gegevensbronnen en tot gevolg kan hebben dat de partijen bij de fusie betere toegang tot data hebben dan hun concurrenten; benadrukt dat gegevensconsolidatie door middel van fusies kan leiden tot een versterking van een dominante positie of de overnemende entiteit in staat kan stellen zijn marktmacht te benutten, en in sommige gevallen vragen doet rijzen met betrekking tot marktafscherming; betreurt derhalve het besluit van de Commissie om de overname door Google van Fitbit, een fabrikant van op het lichaam draagbare fitnessapparaten, goed te keuren; maakt zich zorgen over de toekomstige verwerking van persoonsgegevens van Fitbit-gebruikers, waaronder gegevens over hun gezondheid, die kunnen worden gebruikt voor digitale reclame; wijst erop dat gegevens met betrekking tot gezondheid moeten worden aangemerkt als een speciale categorie persoonsgegevens, als bepaald in artikel 9 van de algemene verordening gegevensbescherming(17) (AVG); merkt op dat de corrigerende maatregelen die zijn voorgesteld door Google en die door de Commissie zijn goedgekeurd, ontoereikend zijn om doeltreffende mededinging te garanderen op het gebied van op het lichaam draagbare apparaten en digitale gezondheid, aspecten die steeds belangrijker worden in het leven van consumenten;
54. merkt op dat er op diverse specifieke markten voor financiële gegevens meerdere aanbieders zijn en dat geen van hen een dominant marktaandeel heeft, maar de mededinging toch zeer beperkt is; merkt op dat sommige aanbieders van financiële-marktgegevens die fungeren als gegevensverzamelaars, zich als poortwachters kunnen opstellen, hetgeen betekent dat ze de toegang tot gegevens kunnen beheersen en het gebruik ervan door klanten kunnen beperken; verzoekt de Commissie die oligopolistische en poortwachtersituaties te beoordelen en maatregelen te ontwikkelen om de mededinging te herstellen, prijstransparantie te bevorderen, en oneerlijke en onredelijke commerciële praktijken te voorkomen;
55. betreurt en maakt zich zorgen over de overname, in 2014, van WhatsApp door Facebook; herinnert eraan dat de Commissie tijdens de beoordeling van de overname, en met name van de technische capaciteiten van het bedrijf om gegevens van WhatsApp voor digitale reclameboodschappen te gebruiken, door Facebook is voorgelogen; stelt dat Facebook in 2016 begon met het gebruik van metadata van WhatsApp-gesprekken voor reclamedoeleinden; herinnert eraan dat de Commissie Facebook in 2017 een boete heeft opgelegd vanwege liegen tijdens haar beoordelingsproces; herinnert eraan dat de Commissie op grond van artikel 105 VWEU verplicht is passende maatregelen voor te stellen om schendingen van het bepaalde in de artikelen 101 en 102 VWEU een halt toe te roepen; verzoekt de Commissie passende maatregelen voor te stellen om het gebruik van gegevens van WhatsApp-gebruikers voor de reclamedoeleinden van Facebook te beëindigen;
56. pleit ervoor dat de capaciteit van de infrastructuur en de operationele veerkracht van de Unie in kritieke digitale sectoren wordt opgevoerd, onder meer door eerlijke mededinging aan te moedigen en eerlijke beginselen voor het in licentie geven van software te bevorderen in Europese cloudmarkten; is van mening dat duurzame mededinging en het vermijden van monopolistische structuren in markten vitaal is voor de digitale transitie, het economisch herstel en de concurrentiepositie van Europa;
57. verzoekt de Commissie de methode te herzien en aan te passen die wordt gebruikt om te bepalen of sprake is van “misbruik van machtspositie”, en te waarborgen dat het beginsel van “essentiële faciliteiten” geschikt blijft voor gebruik in het digitale tijdperk; nodigt de Commissie uit te overwegen het begrip “dominantie” aan te vullen met begrippen als “afhankelijkheid” en “relatieve marktmacht”;
58. merkt op dat op het gebied van marktgegevens oligopolistische structuren zijn ontstaan en dat enkele grote technologieondernemingen zijn uitgegroeid tot belangrijke spelers op de markt voor financiële dienstverlening; verzoekt de Commissie deze situatie te monitoren en te onderzoeken in hoeverre de concurrentievoordelen die deze grote technologieondernemingen genieten de mededinging binnen de markt verstoren, de belangen van consumenten schaden en innovatie belemmeren;
59. is van mening dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens, het beginsel van non-discriminatie, en de vrijheid van meningsuiting en informatie de kern moeten vormen van een succesvol en duurzaam EU-beleid inzake digitale diensten;
Staatssteuncontrole
60. merkt op dat het staatssteunbeleid een integraal onderdeel uitmaakt van het mededingingsbeleid en dat met staatssteuncontrole tegemoet wordt gekomen aan de behoefte om een gelijk speelveld in stand te houden voor alle ondernemingen die op de eengemaakte markt actief zijn;
61. herhaalt dat diensten van algemeen economisch belang essentieel blijven voor het overleven van een aantal gemeenschappen in Europa, met name in geïsoleerde, afgelegen of perifere regio’s in de Unie; verwelkomt de open raadpleging van de Commissie betreffende regeringssubsidies voor essentiële diensten; verwelkomt de onlangs vastgestelde nieuwe richtsnoeren inzake regionale staatssteun; herinnert aan de behoefte aan een routekaart voor beter gerichte staatssteun, met name voor het aanbieden van diensten van algemeen economisch belang;
62. verzoekt de Commissie en de lidstaten een territoriale beoordeling te starten van de sociaal-economische gevolgen van de COVID-19-crisis in het kader van de toepassing van de staatssteunregels en het relevante lopende herzieningsproces; merkt op dat in dit verband bijzondere aandacht moet worden besteed aan een analyse van de gevolgen voor bedrijven die op de eilanden en in de ultraperifere gebieden van de EU zijn gevestigd volgens de bepalingen van de artikelen 174 en 349 VWEU;
63. verzoekt de Commissie zorgvuldig aandacht te besteden aan sectoren die de basis vormen van veel andere industrieën, alsook van de duurzame maatschappelijke en economische waardeketen van de Unie; herinnert eraan dat technologieën en productiepraktijken moeten worden bevorderd die in veel minder milieuschade resulteren;
64. dringt erop aan alle mededingings- en staatssteunregels van de EU af te stemmen op maatschappelijke langetermijndoelstellingen, in het bijzonder de Europese Green Deal, rekening houdend met de klimaattoezeggingen die de EU heeft gedaan; betreurt het dat hoewel het vaststellen van de energiemix een nationale bevoegdheid blijft de meeste lidstaten staatssteun niet aan dergelijke doelstellingen koppelen;
65. is ingenomen met de gestarte raadpleging over de vraag hoe mededinging ter ondersteuning van de Europese Green Deal kan worden ingezet en meer rekening kan worden gehouden met groene en duurzame efficiëntie in het kader van staatssteun, concentratiecontrole en antitrustregels; verzoekt de Commissie in het kader van haar aanstaande herziening van de richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming en energie en inzake horizontale samenwerkingsovereenkomsten concrete stimulansen en voorwaarden uit te werken met het oog op decarbonisatie; dringt in het bijzonder aan op richtsnoeren met betrekking tot “repowering”, hybride projecten en elektriciteitsopslag, en met betrekking tot investeringen in energie-efficiëntie en de renovatie van gebouwen; herhaalt daarnaast dat de transitie naar een klimaatneutrale economie maatregelen vereist voor aanpassing aan structurele veranderingen, met inbegrip van de identificatie van kolenregio’s als steungebieden overeenkomstig artikel 107, lid 3, VWEU;
66. merkt met bezorgdheid op dat de terugvordering van illegale staatssteun nog altijd een langdurig en moeizaam proces is; benadrukt verder dat de transparantie en de traceerbaarheid van de processen voor het beoordelen van staatssteun moeten worden verbeterd, rekening houdend met het niet-verwaarloosbare risico van onderlinge verbondenheid van dossiers;
Concentratiecontrole, antitrustprocedures en kartels
67. dringt er bij de Commissie op aan om waakzaam te blijven en artikel 102 VWEU, dat misbruik van een dominante positie verbiedt, strikt te handhaven, evenals haar procedures inzake concentratiecontrole zoals vervat in de EG-concentratieverordening(18);
68. is ingenomen met de toezegging van de Commissie om haar mededeling van 1997(19) over de definitie van “relevante markt” in het kader van de handhaving door de Commissie van de concentratiecontrole en antitrustprocedures te herzien; spoort de Commissie aan per geval rekening te houden met een visie voor de langere termijn, die de mondiale dimensie en mogelijke toekomstige concurrentie omvat; benadrukt dat de definitie van de Commissie van “relevante markt” in het verleden te nauw was om dynamische mededinging in wereldwijde markten naar behoren in acht te kunnen nemen; dringt er bij de Commissie op aan met betrekking tot marktbepaling een dynamischere aanpak te hanteren en van innovatiecriteria een sleutelelement van relevante marktanalyse te maken wanneer het gaat om Europese concentratiecontrole;
69. verzoekt de Commissie de richtlijnen voor fusies te herzien zodat rekening wordt gehouden met de efficiëntiewinsten die samenhangen met fusies, met inbegrip van de uitdaging met betrekking tot het industriële concurrentievermogen van de EU; verwelkomt het in dit verband dat de eenheid Prioriteiten en Strategische Coördinatie van DG Mededinging voor haar onderzoeken een beroep kan doen op de expertise van alle directoraten-generaal van de Commissie; is van mening dat de expertise achter de industriële en sectorale strategie van de Commissie kan worden vergroot ter ondersteuning van de onderzoeksteams van DG Mededinging, met het oog op het in kaart brengen van de haalbaarheid en de consequenties van corrigerende maatregelen in verband met de prioriteiten van de Commissie;
70. herhaalt zijn oproep aan de Commissie een evaluatie uit te voeren van de richtlijn betreffende schadevorderingen(20) zodra er in alle lidstaten voldoende ervaring is vergaard met de toepassing van de nieuwe regels om te bepalen of er eventueel wijzigingen nodig zijn voor een doeltreffendere en beter geharmoniseerde handhaving van schadevorderingen in de EU;
71. verwelkomt de invoering van het instrument “eLeniency” door de Commissie; herinnert eraan dat de snelle ontwikkeling van digitale markten nieuwe uitdagingen opwerpt met betrekking tot de uitvoering van het mededingingsbeleid; beveelt de Commissie in dit opzicht aan te analyseren of ex ante kan worden ingegrepen, met name op digitale markten, en de EU- en de nationale mededingings- en toezichthoudende autoriteiten de middelen te verschaffen die zij nodig hebben om anoniem gegevens te verzamelen zodat marktfalen beter en tijdiger kan worden gedetecteerd;
72. geeft aan dat het misbruik van marktmacht en daarmee verband houdend oneerlijke gedragingen, zoals verlaging van kwaliteit en afpersingspraktijken, ook plaats kunnen vinden wanneer producten of diensten gratis worden aangeboden; benadrukt dat de belangen van de consument in de EU verder reiken dan lage prijzen en, overeenkomstig de beginselen van het VWEU, ook betrekking hebben op kwaliteit, innovatie, productiviteit, duurzaamheid, milieubescherming en de bevordering van eerlijke handelsbetrekkingen; is van oordeel dat de waarde van publieke goederen en de externaliteiten in verband met bepaalde soorten productie beter in het mededingingsbeleid moeten worden geïntegreerd;
73. merkt op dat het Europees Hof van Justitie in zijn interpretatie van artikel 101 VWEU rekening houdt met de verschillende doelen van de Verdragen; wijst in het bijzonder op het arrest Wouters(21), waarin het algemeen belang als leidend wordt beoordeeld en beperkingen van de mededinging daarom worden geacht gerechtvaardigd te zijn; verzoekt de Commissie een “schadetheorie” te formuleren, die verder moet reiken dan uitsluitend op de prijs gerichte benaderingen, en de nadruk te leggen op het belang van het evenredigheidsbeginsel, hetgeen inhoudt dat beperkingen van de mededinging niet verder mogen gaan dan hetgeen nodig is voor het algemeen belang; verzoekt de Commissie daarnaast in dit verband richtsnoeren op te stellen voor de interpretatie van “aanzienlijke inperking van de effectieve mededinging” als bedoeld in de EG-concentratieverordening;
74. is het met de Europese Rekenkamer eens dat de Commissie in het algemeen goed gebruik maakt van haar handhavingsbevoegdheden op het gebied van concentratiecontrole en antitrustprocedures, maar dat er evenwel behoefte is aan verbetering op een aantal gebieden; merkt in het bijzonder op dat de omzetdrempels mogelijk niet geschikt zijn om alle zaken op te sporen die door de mededingingsautoriteiten moeten worden geëvalueerd; verzoekt de Commissie dan ook om in het kader van haar lopende evaluatie van de EG-concentratieverordening te overwegen de drempels te herzien om er factoren zoals het aantal getroffen consumenten en de waarde van de bijbehorende transacties in op te nemen; verzoekt de Commissie daarnaast ook hogere concentratieniveaus als gevolg van horizontaal eigendom van grote vermogensbeheerders in haar lopende evaluatie van de EG-concentratieverordening te beoordelen en te overwegen om richtsnoeren inzake het gebruik van de artikelen 101 en 102 VWEU in dit opzicht te verstrekken;
75. merkt op dat de Europese Rekenkamer terecht stelt dat aan de hand van de boetebedragen niet kan worden geconcludeerd of deze een afschrikwekkende werking hebben, maar eveneens onderstreept dat het plafond voor mogelijke boetes an sich het afschrikwekkende effect in “ernstige zaken” kan beperken; wijst er in dit verband op dat de boetes die door de Commissie worden opgelegd tot de hoogste ter wereld behoren, maar dat bijna twee derde van de boetes die sinds 2006 door de Commissie zijn opgelegd in kartelzaken onder de 0,99 % van de mondiale jaarlijkse omzet bleven, dat wil ruim onder het toegestane plafond van 10 % van de jaarlijkse wereldwijde omzet van een onderneming(22); verzoekt de Commissie de afschrikwekkende werking van haar boetes te evalueren en te overwegen bij ernstige gevallen van kartelvorming boetes van maximaal 40 % van de mondiale jaarlijkse omzet op te leggen;
76. brengt in herinnering dat kartels tot de ernstigste vormen van schending van het mededingingsrecht behoren en dat monopolies de meest zorgwekkende vorm van marktconcentratie zijn; benadrukt dat het belangrijk is illegale kartelgedragingen bloot te leggen, aangezien dit soort inbreuken op het mededingingsrecht de belangen van de burgers van de EU schaden, tot aanzienlijk hogere kosten voor consumenten leiden, en het risico in zich dragen innovatie te belemmeren en kwaliteitsverlagend te werken;
77. benadrukt dat sommige bedrijven in een crisissituatie geneigd zullen zijn de structuur van een industrie te herorganiseren door zogeheten “crisiskartels” te vormen, d.w.z. afspraken tussen bijna alle of alle concurrenten om de output en/of capaciteit te verminderen teneinde de winstgevendheid te vergroten en te voorkomen dat bedrijven tijdens de crisis de markt moeten verlaten;
78. stelt voor onderzoek te doen naar zogenaamde “killer acquisition”-praktijken, die innovatie kunnen belemmeren en Europese start-ups en kleine ondernemingen al in een vroeg stadium kunnen fnuiken; verwelkomt in dit verband het initiatief van de Commissie om een breder gebruik van de “Nederlandse clausule” van artikel 22 van de EG-concentratieverordening te bevorderen en vanaf nu open te staan voor verwijzingen door nationale mededingingsautoriteiten van fusies die het waard zijn op het niveau van de EU tegen het licht te houden; verzoekt de Commissie op basis van het voornoemde artikel haar praktijken voor verwijzing te herzien en hierover richtsnoeren te publiceren, in combinatie met een verplichting om te informeren over concentraties als bedoeld in de wet inzake digitale markten;
Sectorale ontwikkelingen
79. geeft nogmaals aan zich grote zorgen te maken over de extreme concentratie in de Europese landbouw- en toeleveringsketen voor levensmiddelen, die schadelijk is voor consumenten, kleinschalige landbouwers, het milieu en de biodiversiteit; beklemtoont dat buitensporige macht van de verwerker of de koper lager in de bevoorradingsketen de landbouwprijzen steeds verder onder druk zet en dat dit een onhoudbare situatie is;
80. is in dit verband ingenomen met de richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen(23), als een belangrijke eerste stap om billijke verhoudingen tussen marktdeelnemers te garanderen, dubbele normen in de agrovoedingssector tegen te gaan, en ongelijke onderhandelingsposities aan te pakken; verzoekt de Commissie de vooruitgang bij de omzetting van deze richtlijn nauwlettend in het oog te houden en de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten te bevorderen;
81. verzoekt de Commissie door te gaan met haar grondige analyse van de omvang en het effect van inkoopallianties, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan het waarborgen van eerlijke concurrentie en meer transparantie in de handelspraktijken van supermarktketens, met name wanneer dergelijke praktijken van invloed zijn op de waarde van een merk en op de productkeuze, of innovatie of prijsvergelijkbaarheid belemmeren, teneinde te bewerkstelligen dat landbouwers eerlijke voorwaarden en eerlijke prijzen voor hun producten krijgen; betreurt het in dit verband dat verkopen met verlies op EU-niveau niet verboden is;
82. vestigt de aandacht op de toenemende protesten van landbouwers en merkt op dat zij zich zorgen maken over onder meer het cumulatieve effect van vrijhandelsovereenkomsten op de agrovoedingssector van de EU; verzoekt de Commissie in het bijzonder aandacht te besteden aan alle eventuele concurrentieverstorende praktijken van derde landen die de landbouwsector en de landbouwers in de EU schade kunnen berokkenen, gezien de verschillende sociale, gezondheids-, arbeids-, milieu- en dierwelzijnsnormen buiten de EU; dringt aan op de toepassing van de beginselen van wederkerigheid en compliance voor landbouwproducten in lopende en toekomstige onderhandelingen over handelsakkoorden;
83. merkt op dat belastingen voornamelijk een nationale bevoegdheid zijn, die afhangt van de politieke standpunten en de maatregelen van regeringen en parlementen, en gebaseerd is op begrotingsbeleid en politieke opvattingen over overheidsfinanciën; is ingenomen met de oplettendheid van de Commissie bij het handhaven van de regels inzake staatssteun op het gebied van belastingheffing; herhaalt dat selectieve fiscale staatssteun op de interne markt voor ongelijke randvoorwaarden kan zorgen en dat agressieve belastingplanning niet allen schadelijk is voor eerlijke mededinging, maar ook de goede werking van de sociale stelsels in het algemeen ondermijnt; onderstreept dat het belangrijk het huidige belastingstelsel te herzien, teneinde ervoor te zorgen dat belastingen worden betaald op de plaats waar waarde wordt gecreëerd; verzoekt de Commissie in dit verband haar regels inzake staatssteun te herzien, teneinde te bepalen welke fiscale staatssteunmaatregelen concurrentieverstorend werken;
84. wijst bezorgd op de fragmentatie van en de grote verschillen bij telecommunicatie- en ultrasnelle internetverbindingen zowel tussen lidstaten als tussen plattelands- en stedelijke gebieden in heel Europa; herinnert eraan dat gezonde concurrentie nodig is om de kloof te dichten;
85. benadrukt dat dit een cruciaal moment is voor de horeca in de Unie, die in economisch en financieel opzicht het hardst is getroffen door de voortdurende crisis; verwelkomt de in dit verband aan de sector toegekende staatssteun;
86. verzoekt de Commissie in het kader van de herziening van de richtlijn consumptief krediet(24) te zorgen voor passende consumentenbescherming op het vlak van consumptief krediet, waaronder middels het bevorderen van daadwerkelijke concurrentie tussen marktdeelnemers, alsook voor laagdrempelige toegang; dringt er in dit verband op aan consumenten beter in staat te stellen producten te vergelijken door middel van meer transparantie, waaronder middels een duidelijk onderscheid tussen directe kosten in verband met het aflossen van een lening en indirecte kosten zoals heffingen voor diensten van derde partijen en belastingen, die niet-terugbetaalbaar zijn;
87. maakt zich zorgen om de overname door een staatsoliebedrijf van een toonaangevende mediagroep die in de lidstaat in kwestie 20 toonaangevende regionale kranten, 120 weekbladen en 500 online portals bezit(25); verzoekt de Commissie nogmaals een studie uit te voeren inzake de concentratie van media-eigendom in Europa, met name in het kader van de overname van Europese media-aanbieders door multinationale ondernemingen;
o o o
88. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de nationale parlementen van de lidstaten en de nationale en, indien van toepassing, regionale mededingingsautoriteiten van de lidstaten.
GroupM Worldwide, Inc., “This Year Next Year: Global End-of-Year Forecast”, december 2020 (https://www.groupm.com/this-year-next-year-global-end-of-year-forecast-2020/).
Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing vanaf 1 augustus 2013 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis (PB C 216 van 30.7.2013, blz. 1).
Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PB L 79 I van 21.3.2019, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2019/1 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (PB L 11 van 14.1.2019, blz. 3).
Mededeling van de Commissie over corrigerende maatregelen die aanvaardbaar zijn in het kader van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad en Verordening (EG) nr. 802/2004 van de Commissie (PB C 267 van 22.10.2008, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG ( PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de “EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).
Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (PB L 349 van 5.12.2014, blz. 1).
Arrest van 19 februari 2002, J. C. J. Wouters, J. W. Savelbergh en Price Waterhouse Belastingadviseurs BV tegen Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, C-309/99, EU:C:2002:98.
Richtlijn (EU) 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 59).
Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad( PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).
– gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 6 en 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”),
– gezien de Europese pijler voor sociale rechten, en met name de beginselen 2, 3 en 9,
– gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 18 december 1979(1),
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, en met name doelstelling 5, die erop gericht is tegen 2030 gendergelijkheid te verwezenlijken en de levensomstandigheden van vrouwen te verbeteren(2),
– gezien het Europees Charter voor gelijkheid van vrouwen en mannen op lokaal vlak(3),
– gezien de sinds 1975 vastgestelde EU-richtlijnen inzake verschillende aspecten van de gelijke behandeling van vrouwen en mannen (Richtlijn 79/7/EEG(4), Richtlijn 86/613/EEG(5), Richtlijn 92/85/EEG(6), Richtlijn 2004/113/EG(7), Richtlijn 2006/54/EG(8), Richtlijn 2010/18/EU(9) en Richtlijn 2010/41/EU(10)),
– gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid(11),
– gezien zijn resolutie van 12 maart 2013 over de uitbanning van genderstereotypen in de EU(12),
– gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over glazen plafonds in de wetenschappelijke en universitaire loopbaan van vrouwen(13),
– gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over externe factoren die een obstakel vormen voor vrouwelijke ondernemers in Europa(14),
– gezien zijn resolutie van 28 april 2016 over gendergelijkheid en het versterken van de positie van de vrouw in het digitale tijdperk(15),
– gezien de studie getiteld “Gender in regional cohesion policy” van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), die op 25 januari 2017 werd gepubliceerd(16),
– gezien zijn resolutie van 14 februari 2017 over de bevordering van gendergelijkheid in de geestelijke gezondheid en het klinisch onderzoek(17),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2017 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie 2014-2015(18),
– gezien zijn resolutie van 4 april 2017 over vrouwen en hun rol in plattelandsgebieden(19),
– gezien de resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2017 over de noodzaak van een EU-strategie tot beëindiging en preventie van de genderpensioenkloof(20),
– gezien zijn resolutie van 3 oktober 2017 over de economische empowerment van vrouwen in de particuliere en openbare sector in de EU(21),
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2018 over vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid(22),
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2018 over gendergelijkheid in de handelsverdragen van de EU(23),
– gezien zijn resolutie van 17 april 2018 over het versterken van de positie van vrouwen en meisjes via de digitale sector(24),
– gezien zijn resolutie van 15 november 2018 over zorgdiensten in de EU ter bevordering van gendergelijkheid(25),
– gezien de studie getiteld “Gender budgeting - Mainstreaming gender into the EU budget and macroeconomic policy framework” van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), die op 10 april 2019 werd gepubliceerd(26),
– gezien het advies van het Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen van 19 december 2018 getiteld “The future of gender equality strategy after 2019: the battles that we win never stay won’(27),
– gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over gendergelijkheid en belastingbeleid in de EU(28),
– gezien zijn resolutie van 13 februari 2019 over verslechteringen op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU(29),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 6 maart 2019, getiteld “2019 Report on equality between women and men in the EU” (SWD(2019)0101)(30),
– gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en andere maatregelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld(31),
– gezien de conclusies van de Raad van 10 december 2019 over gendergelijke economieën in de EU: volgende stappen(32),
– gezien het rapport getiteld “The Missing Entrepreneurs 2019: Policies for Inclusive Entrepreneurship”, dat door de OESO werd gepubliceerd op 10 december 2019(33),
– gezien zijn resolutie van 18 december 2019 over openbare discriminatie en haatzaaiende uitlatingen ten aanzien van LGBTI-personen, zoals LGBTI-vrije zones(34),
– gezien de studie getiteld “Gender Dimension of the EU Cohesion Policy”, die op 19 februari 2019 door het directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement werd gepubliceerd(35),
– gezien zijn resolutie van 30 januari 2020 over de loonkloof tussen mannen en vrouwen(36),
– gezien zijn resolutie van 13 februari 2020 over de EU-prioriteiten voor de 64e vergadering van de Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw(37),
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),
– gezien het informatieblad van de Commissie van 17 juni 2020 getiteld “Coronavirus Pandemic – Impact on Gender Equality”(38),
– gezien de mededeling van de Raad van Europa van 29 mei 2020 getiteld “National minorities and COVID-19: inequality deepened, vulnerability exacerbated”,
– gezien discussienota 129 van de Commissie van 24 juli 2020 getiteld “Gender Smart Financing Investing In & With Women: Opportunities for Europe”(39),
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 september 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025” (COM(2020)0565),
– gezien de index voor gendergelijkheid van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) voor 2020, die op 16 oktober 2020 werd gepubliceerd(40),
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het advies van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid,
– gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A9-0154/2021),
A. overwegende dat het beginsel van gelijkheid tussen vrouwen en mannen tot de kernwaarden van de EU behoort en verankerd is in de Verdragen en het Handvest; overwegende dat gendermainstreaming daarom als een horizontaal beginsel moet worden toegepast en geïntegreerd in alle activiteiten, maatregelen, acties en programma’s van de EU en in alle door de EU gefinancierde projecten en beleidsmaatregelen, waaronder het cohesiebeleid; overwegende dat er meer inspanningen nodig zijn om de verschillende vormen van discriminatie en ongelijkheid waarmee vrouwen te maken hebben, aan te pakken; overwegende dat in artikel 7 van de verordening gemeenschappelijke bepalingen(41) voor 2014-2020 wordt bepaald dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief worden meegewogen en bevorderd tijdens de voorbereiding en uitvoering van programma’s, onder meer op het vlak van toezicht, rapportage en evaluatie; overwegende dat vrouwen en mannen die een voortrekkersrol spelen in de strijd voor gelijkheid blijk hebben gegeven van inzet, moed en leiderschap bij het bevorderen van gelijke kansen in de hele wereld, in het bijzonder waar dergelijke ongelijkheden hardnekkig blijven bestaan en waar vrouwen worden vervolgd en hun rechten worden geschonden louter en alleen omdat zij vrouw zijn; overwegende dat we als Europese burgers trots kunnen zijn op wat we bereikt hebben op het gebied van rechten en plichten, vrijheden en kansen voor vrouwen en mannen, en overwegende dat vrouwen tegenwoordig aan het hoofd staan van de belangrijkste organisaties en een aantal van de belangrijkste politieke functies in Europa bekleden; overwegende dat deze positieve verworvenheden ertoe bijdragen dat een begin wordt gemaakt met het afbreken van stereotypen en het bevorderen van rolmodellen;
B. overwegende dat met het cohesiebeleid de verschillen tussen diverse regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s worden aangepakt met het oog op een evenwichtige ontwikkeling, zodat economische, sociale en territoriale cohesie, waarvan het bereiken van gendergelijkheid een essentieel onderdeel vormt, verwezenlijkt kan worden; overwegende dat het cohesiebeleid zijn relevantie heeft bewezen doordat aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij het bereiken van meer gelijkheid tussen burgers en een beter evenwicht tussen regio’s;
C. overwegende dat het cohesiebeleid niet alleen een belangrijk instrument is om op actieve en doeltreffende wijze de verwezenlijking te ondersteunen van gelijkheid tussen burgers, duurzame ontwikkeling en economische en sociale cohesie, maar ook om ongelijkheden te verminderen die groepen treffen die nog steeds het slachtoffer van discriminatie zijn, onder andere op grond van hun seksuele geaardheid; overwegende dat de bevordering van gendergelijkheid een horizontale doelstelling voor alle cohesiebeleidsfondsen is; overwegende dat de Europese structuurfondsen een zeer belangrijk hulpmiddel zijn om de lidstaten te helpen vooruitgang te boeken op het gebied van gendergelijkheid;
D. overwegende dat het bereiken van gendergelijkheid, gelijkheid van mannen en vrouwen, regio’s of generaties van essentieel belang is voor het verminderen van lokale en regionale, alsook economische en sociale ongelijkheden, en tevens voor het waarborgen van het concurrentievermogen op lange termijn en een eerlijke, inclusieve en duurzame ontwikkeling van de EU, haar lidstaten en haar regio’s; overwegende dat er de afgelopen decennia vooruitgang is geboekt op het gebied van gelijkheid van mannen en vrouwen, en dat de gendergelijkheid in de EU in vele opzichten over de hele linie is verbeterd; overwegende dat de ondervertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt en de desbetreffende indicatoren nog steeds wijzen op een verticale en horizontale verdeling, zowel op de arbeidsmarkt als op sociaal-economisch en politiek vlak; overwegende dat het beginsel van gelijk loon voor gelijk werk al was opgenomen in het Verdrag van Rome, en dat het cohesiebeleid ervoor kan zorgen dat wordt voldaan aan de voorwaarden die aan economische en sociale ontwikkeling zijn verbonden en die tevens ten goede komen aan de verdere dichting van deze kloof en aan de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt; overwegende dat de daadwerkelijke bevordering van gendergelijkheid volgens het EIGE een sterk, positief sociaal en economisch effect zou hebben, onder meer in de vorm van een stijging van het bbp per capita in de EU, miljoenen extra banen en een stijging van het bbp van de lidstaten;
E. overwegende dat de Europese Rekenkamer momenteel een evaluatie uitvoert van gendermainstreaming in de Europese begroting; overwegende dat het desbetreffende verslag, dat in het eerste kwartaal van 2021 zal worden gepubliceerd, nuttige inzichten zal bevatten over de wijze waarop de genderdimensie in het cohesiebeleid moet worden geïntegreerd in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027;
F. overwegende dat tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 de belangrijkste knelpunten voor de bevordering van gendergelijkheid via het cohesiebeleid onder meer bestonden uit de kloof tussen de formele verklaringen in de partnerschapsovereenkomsten en de operationele programma’s (waarin de bevordering van de beginselen van gelijke kansen en non-discriminatie wordt afgekondigd) en de daadwerkelijke uitvoering daarvan, alsook uit de tamelijk zwakke politieke wil op dit gebied; overwegende dat in partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s wordt verklaard dat daarmee de beginselen van gelijke kansen en non-discriminatie in aanmerking worden genomen en worden bevorderd; overwegende dat er nog grotere inspanningen nodig zijn wat betreft de participatie van vrouwen in alle stadia van de cohesiebeleidscyclus, met name bij de ontwikkeling van programma’s, de besluitvormingsprocessen en de uitvoering van de geselecteerde projecten; overwegende dat gendergerelateerde kwesties in de programmeringsperiode 2014-2020 voornamelijk werden aangepakt door middel van de operationele programma’s in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF); overwegende dat het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) in dezelfde periode in zeer geringe mate bijdroeg tot de bevordering van gendergelijkheid;
G. overwegende dat naar gender uitgesplitste gegevens op basis van betrouwbare en geverifieerde bronnen van wezenlijk belang zijn om specifieke sectoren of regio’s in staat te stellen gebruik te maken van EU-steun op een wijze die doeltreffend inspringt op de ongelijkheden waar die sectoren of regio’s mee te maken hebben; dergelijke gegevens kunnen ook bijdragen aan het besluitvormingsproces en maken het mogelijk om te evalueren hoe succesvol de directe en indirecte acties van het cohesiebeleid zijn die tot doel hebben ongelijke of oneerlijke situaties te verhelpen; ook kan zo doeltreffend beleid ontwikkeld worden om gelijke rechten en vrijheden voor alle burgers te waarborgen;
H. overwegende dat het ontbreekt aan coherent gendergelijkheidsbeleid en dat er nog geen uniform systeem bestaat dat ervoor zorgt dat gendermainstreaming in de EU‑instellingen op identieke wijze wordt opgevat en uitgevoerd;
I. overwegende dat de volledige omvang van de gevolgen van de pandemie voor de economie en de werkgelegenheid en op sociaal vlak nog niet bekend is; overwegende dat voorlopige studies erop wijzen dat de COVID-19-pandemie de bestaande ongelijkheden tussen vrouwen en mannen heeft verergerd, met name in de vorm van een toename van onbetaalde zorgtaken en het gebrek aan evenwicht tussen werk en privéleven, alsook een toename van huiselijk geweld, en onevenredige gevolgen heeft voor meisjes en vrouwen, met name vrouwen uit gemarginaliseerde groepen; overwegende dat dit ook het gevolg is van het feit dat vrouwen vaak de meerderheid vormen in sectoren die aan de pandemie zijn blootgesteld, zoals onderwijs en gezondheidszorg; overwegende dat hier in het cohesiebeleid, en meer in het bijzonder in het komende ESF+, rekening mee moet worden gehouden;
J. overwegende dat het EU-herstelfonds steun verleent aan sectoren die zwaar getroffen zijn door de crisis; overwegende dat de impact op de Europese samenleving als geheel dan ook effecten op lange termijn zal hebben voor het onderwijs, de inzetbaarheid en de toekomst van alle burgers, en dat de snelle reactie van de Europese instellingen en hun bereidheid om de Europese samenleving te steunen, moeten worden geprezen; overwegende dat de overkoepelende prioriteiten van het EU-herstelfonds gericht zijn op sectoren met een hoog percentage mannelijke werknemers, waardoor het risico bestaat dat de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt toeneemt;
K. overwegende dat vrouwen en mannen niet over dezelfde middelen beschikken en niet dezelfde behoeften en voorkeuren hebben; overwegende dat in veel beleidsmaatregelen vaak voornamelijk rekening wordt gehouden met het mannelijk perspectief; overwegende dat vrouwen en mannen op verschillende wijze tegen diensten en infrastructuren aankijken en dat hun prioriteiten op het gebied van basisvoorzieningen vaak niet dezelfde zijn;
L. overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen het fundament van de regionale economieën vormen; overwegende dat de bevordering van gelijkheid, het combineren van werk en privéleven, inclusieve indienstneming en gelijke beloning het mogelijk zal maken dat in het mkb mannen en vrouwen op meer gelijke voet worden behandeld;
M. overwegende dat veel investeringen een verschillend effect hebben op vrouwen en mannen, waardoor het noodzakelijk is in het kader van investeringen aandacht te hebben voor gendergelijkheid;
De rol van het cohesiebeleid bij de bevordering van gendergelijkheid met gunstige effecten op sociaal-economische groei en duurzame ontwikkeling
1. benadrukt het belang van het cohesiebeleid voor de bevordering van gelijkheid tussen mensen en tussen regio’s, met inbegrip van gendergelijkheid, en voor de uitvoering van de EU-strategie voor gendergelijkheid, met inbegrip van de gendergerelateerde gezondheidsprioriteiten zoals seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; stipt aan dat de uitvoering van alle beleidsdoelstellingen passende, voldoende en duurzame middelen vereist; beveelt de lidstaten aan bij de ontwikkeling en goedkeuring van programma’s rekening te houden met maatregelen inzake gendergelijkheid;
2. is er stellig van overtuigd dat gendergelijkheid nog steeds hoofdzakelijk in algemene termen en alleen in de beleidsdomeinen van het ESF en in de contextanalyse- en de programmeringsfase aan bod komt, terwijl er regelmatig meer aandacht voor moet komen in de uitvoerings-, de monitoring- en de evaluatiefase; wijst erop dat het voor elke programmeringsfase noodzakelijk is de prioritaire gebieden vast te stellen die bijdragen tot gendergelijkheid en duurzame ontwikkeling;
3. is er stellig van overtuigd dat de EU-regels op een duidelijke en expliciete manier moeten worden opgesteld om de toepassing ervan ten behoeve van de burgers te vergemakkelijken, onder meer met betrekking tot gendergelijkheid en gelijkheid van mannen en vrouwen; benadrukt dat het gebrek aan passende middelen een belangrijke oorzaak van discriminatie is;
4. benadrukt dat er sterke politieke wil nodig is om gendergelijkheid in rechte voor de gehele bevolking te verdedigen, met het oog op eerlijke, inclusieve en duurzame economische groei en territoriale ontwikkeling; wijst erop dat het voor het bereiken van gendergelijkheid van essentieel belang is te zorgen voor een goed evenwicht tussen werk en privéleven, waardoor de druk op vrouwen tijdens verlof om gezinsredenen wordt verminderd; benadrukt daarom de noodzaak van een sterkere strategie voor het evenwicht tussen werk en privéleven waarmee de EU gendergelijkheid kan bevorderen;
5. benadrukt het belang van een gecoördineerd governancekader inzake gendergelijkheid, nationale richtsnoeren en technische ondersteuning voor de monitoring van gendereffecten, beschikbaar in de officiële talen van de EU, alsmede sterkere controles op EU-niveau na de aanneming van de programma’s; vraagt tevens dat bij de ontwikkeling van de economische en sociale ontwikkelingsdoelstellingen van deze programma’s rekening wordt gehouden met de samenhang met de uit het herstelplan voortvloeiende nationale plannen;
6. benadrukt de behoefte aan een gendergelijkheidsstrategie met duidelijke doelstellingen en streefcijfers op nationaal en regionaal niveau, en aan bewustwordingsprogramma’s rond de voordelen die het nastreven van gendergelijkheid en gelijke kansen voor vrouwen en mannen oplevert voor sociaal-economische groei en duurzame ontwikkeling op nationaal en regionaal niveau;
7. acht het noodzakelijk om vaardigheden te stimuleren en de opleiding en capaciteitsopbouw bij beheersautoriteiten en uitvoeringspartners verder te ontwikkelen met betrekking tot de genderdimensie van de structuurfondsen, alsook om tegemoet te komen aan de behoefte aan gecoördineerde monitoringstrategieën, een uniforme methode en evaluatiesystemen wat betreft het beheer en de uitsplitsing van nuttige gegevens om mogelijke ongelijkheden tussen burgers op te sporen; benadrukt dat het belangrijk is de resultaten van opleidingen te evalueren teneinde te beoordelen in hoeverre die doeltreffend zijn om de uitvoering van gendermainstreaming te verbeteren;
8. benadrukt dat het belangrijk is in de nationale programmering in het kader van het cohesiebeleid het partnerschapsbeginsel te eerbiedigen; roept de lidstaten ertoe op in het kader van het partnerschapsbeginsel en bij het opstellen van de partnerschapsovereenkomst nauw en transversaal samen te werken met lokale en regionale overheden, sociale en economische partners, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld, teneinde rekening te houden met de uitdagingen in verband met doeltreffend gelijkheidsbeleid op lokaal en regionaal niveau, en moedigt de lidstaten aan campagnes te voeren ter bevordering van het gelijkheidsbeleid, met name op het gebied van de combinatie van werk en privéleven, de uitbanning van genderstereotypen bij loopbaankeuzes en de verbetering van de economische onafhankelijkheid van vrouwen;
9. is van mening dat de belanghebbenden bij programma’s en de toezichtcomités moeten beschikken over duidelijkere indicatoren voor de efficiëntie en doeltreffendheid van de programma’s wat betreft de introductie van een genderperspectief in concrete projecten, met name in het kader van EFRO-steunmaatregelen; meent dat de richtsnoeren, opleidingsprogramma’s en concrete voorbeelden van goede praktijken om dit probleem aan te pakken beperkt blijven; benadrukt in dat opzicht het potentieel van het EFRO/Cohesiefonds om de kloof te overbruggen waarmee vrouwen nog steeds te maken hebben, vooral met betrekking tot vrouwelijk ondernemerschap en de digitale sector, aangezien vrouwen slechts 34,4 % van de zelfstandigen en 30 % van de startende ondernemers in de Europese Unie vertegenwoordigen; dringt er bij de Raad op aan overeenstemming te bereiken over het voorstel voor een richtlijn inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (de richtlijn vrouwelijke bestuurders), aangezien dit een zeer belangrijk instrument is voor het bereiken van een beter genderevenwicht in de economische besluitvorming op het hoogste niveau; roept ertoe op om een deel van de fondsen van het cohesiebeleid te gebruiken om vrouwen in armoede, vrouwen die risico op armoede lopen, alleenstaande moeders, vrouwen met een handicap en vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld te ondersteunen; verzoekt de lidstaten en hun respectieve autoriteiten om dergelijke programma’s uit te voeren;
10. benadrukt dat alle in het kader van het cohesiebeleid uitgevoerde programma’s moeten zorgen voor gendergelijkheid in de voorbereidings-, de uitvoerings-, de monitoring- en de evaluatiefase en iedereen gelijke kansen moeten bieden, zo nodig en waar van toepassing onder meer door middel van positieve maatregelen, zonder discriminatie op basis van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid; onderstreept dat bij de maatregelen ter overbrugging van de genderkloof in het kader van het cohesiebeleid ook een intersectionele aanpak moet worden gevolgd; is van mening dat in de samenstelling van deskundigengroepen in de verschillende fasen van de beleidscyclus het aantal mannen en vrouwen met elkaar in evenwicht moet zijn;
11. verzoekt de Commissie, de lidstaten en hun respectieve autoriteiten om de beginselen van de rechtsstaat te volgen – met inbegrip van het non-discriminatiebeginsel en de eerbiediging van de grondrechten – wanneer zij besluiten nemen over de financiering van programma’s of regio’s, en, in geval van inbreuk op deze beginselen, hierop monitoring, onderzoek en passende maatregelen te laten volgen, waarbij zij altijd zorg moeten dragen voor de bescherming van de uiteindelijke begunstigden; is van mening dat de begunstigden van het cohesiebeleid geen discriminerend beleid mogen hanteren, in het bijzonder beleid dat gericht is tegen groepen die nog steeds het slachtoffer zijn van discriminatie, zoals de LGBTI-gemeenschap; pleit voor de afwijzing van aanvragen van mogelijke begunstigden, waaronder regionale of lokale overheden, die discriminerend beleid hebben gevoerd tegen leden van de LGBTI-gemeenschap, zoals het uitroepen van “LGBTI-vrije zones”;
12. wijst erop dat er meer synergie nodig is tussen het cohesiefonds, het herstelfonds en andere bestaande programma’s, zoals programma’s die bedoeld zijn om de arbeidsomstandigheden van vrouwen te verbeteren – onder meer door de genderloonkloof en onzeker werk te bestrijden –, te investeren in zorgfaciliteiten, gendergerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden, en toegang tot diensten voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te verzekeren;
13. erkent de last die op de schouders van vrouwen rust als voornaamste verzorgers in formele en informele situaties, en de sociale waarde van die zorg, met name tijdens de COVID-19-crisis; merkt op dat 80 % van alle zorg in de EU wordt verleend door vaak onbetaalde mantelzorgers, waarvan 75 % vrouwen; stipt derhalve aan dat het cohesiebeleid een cruciale rol speelt bij het veiligstellen van voldoende investeringen in de zorgverlening; verzoekt de lidstaten de beschikbare financiering van het cohesiebeleid in de eerste plaats te gebruiken voor het verstrekken van zorg, niet alleen om tegemoet te komen aan de toenemende behoefte aan zorginfrastructuur, maar ook om genderkloven op het gebied van werkgelegenheid, de daaruit voortvloeiende loon- en pensioenkloof en arbeidsmarktsegregatie doeltreffend aan te pakken en, bijgevolg, om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en gelijk loon voor hetzelfde werk te waarborgen, informele arbeid en onzekerheid tegen te gaan en nieuwe hoogwaardige banen te scheppen in deze sector en een transitie naar een betere, voor iedereen toegankelijke zorgeconomie te ondersteunen; verzoekt de Commissie daarom een zorgdeal voor Europa voor te stellen om een dergelijke overgang te ondersteunen; benadrukt bovendien dat er moet worden geïnvesteerd in de sociaal-economische bescherming van vrouwen, omdat zij meestal de verantwoordelijkheid voor onbetaalde zorgtaken op zich nemen en vaak zeer weinig sociale bescherming genieten;
14. onderstreept dat er nog steeds een ernstige digitale kloof moet worden aangepakt en dat er meer moet worden geïnvesteerd in digitalisering, digitale innovatie en digitale connectiviteit; benadrukt dat het cohesiebeleid de gelijke toegang van vrouwen en mannen tot opleidingen en werk moet ondersteunen, positieve maatregelen moet omvatten om de digitale genderkloof te overbruggen, en een rechtvaardige, groene en digitale transitie moet ondersteunen, en daarbij de werknemers moet beschermen die door deze transities zullen worden getroffen, bijvoorbeeld door het aantal vrouwelijke afgestudeerden in STEM-vakken te doen toenemen en hen meer te betrekken bij sectoren die cruciaal zijn voor de ecologische transitie, zoals de energiesector; erkent dat innovatie een belangrijk element is voor duurzame ontwikkeling en groene banen in de EU en dat strategieën op maat elke regio in staat kunnen stellen haar eigen concurrentievoordelen vast te stellen en te ontwikkelen;
15. onderstreept de cruciale rol die het cohesiebeleid speelt bij het investeren in hoogwaardige openbare diensten, waaronder gezondheidszorg, en sociale infrastructuur, om verschillende ongelijkheden, met name genderongelijkheid, te bestrijden, de sociale veerkracht te vergroten en economische, sociale en gezondheidscrises het hoofd te bieden; wijst erop dat het cohesiebeleid, via de doelstelling van sociale en economische convergentie, gericht is op de harmonieuze ontwikkeling van de regio’s en daardoor bijdraagt aan het welzijn van de burgers; is dan ook van mening dat met het cohesiebeleid bijzondere aandacht moet uitgaan naar vrouwen die wonen in gebieden die een industriële overgang doormaken, en in regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals ultraperifere of zeer dunbevolkte gebieden, eilanden, grensoverschrijdende regio’s en berggebieden; benadrukt dat de doeltreffende uitvoering van het gendergelijkheidsbeleid bijdraagt aan het ombuigen van ontvolkingstendensen in convergentieregio’s die gevoelig zijn voor dit fenomeen;
16. stipt aan dat de duurzame geïntegreerde strategieën voor stedelijke en territoriale ontwikkeling van lokale en regionale overheden, in overeenstemming met Agenda 2030, mogelijkheden bieden om ervoor te zorgen dat alle dimensies van duurzame ontwikkeling, met inbegrip van duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 5, aan bod komen bij het opstellen van beleid op lokaal en regionaal niveau; beklemtoont de rol van steden en regio’s, die al lange tijd het voortouw nemen in de richting van gendergelijkheid, alsook van Europese initiatieven op het gebied van stedelijke ontwikkeling, zoals het Handvest van Leipzig; is van mening dat het cohesiebeleid moet bijdragen tot het terugdringen van veel voorkomende ongelijkheden in steden door vrouwen beter te betrekken bij de beleidsplanning op het gebied van regionale en stedelijke ontwikkeling teneinde genderinclusieve steden en gemeenschappen te ontwikkelen die aan iedereen ten goede komen; benadrukt dat met genderbewuste stedelijke planning eerlijkere en meer gelijke toegang tot stedelijke goederen kan worden gewaarborgd; benadrukt voorts dat regio’s en lokale overheden een belangrijke rol spelen bij de bevordering van sociale inclusie, en dat genderbewuste territoriale planning kan helpen om daarbij vooruitgang te boeken;
Gendergelijkheid in het cohesiebeleid na 2020
17. roept op tot een sterk politiek engagement voor gendergelijkheid op regionaal, nationaal en EU-niveau om ervoor te zorgen dat nationale, regionale en lokale belanghebbenden meer aandacht gaan besteden aan gendergelijkheid en gendergelijkheidsaspecten, vanuit het oogpunt van de mensenrechten en als cruciale factor voor sociaal-economische ontwikkeling, en om meer inzet op dit gebied te bevorderen;
18. dringt erop aan om in alle programma’s voor de periode na 2020 duidelijke en concrete streefcijfers en voorschriften inzake gendergelijkheidsdoelstellingen en grotere kansen en meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen op te nemen, met specifieke en interdisciplinaire maatregelen die in alle activiteiten aan bod moeten komen;
19. is sterk voorstander van de voorwaarde om eerst een nationale gendergelijkheidsstrategie met duidelijke doelstellingen en streefdoelen te ontwikkelen om voor steun uit het cohesiebeleid in aanmerking te komen, teneinde de doeltreffendheid en de toegevoegde waarde ervan met betrekking tot gendergelijkheid te verbeteren; verzoekt de lidstaten een dergelijke strategie te handhaven, in voorkomend geval onder meer door middel van gerichte maatregelen, verplichtingen en bindende richtsnoeren;
20. verzoekt de lidstaten de middelen uit het cohesiebeleid aan te wenden om regionale economische en sociale verschillen verder terug te dringen en zich daarbij specifiek te richten op bestrijding van de feminisering van armoede, werkloosheid onder vrouwen en uitsluiting van vrouwen van veel economische kansen, om alle vormen van gendergerelateerd geweld en discriminatie te voorkomen en te bestrijden, om de empowerment van vrouwen te bevorderen en na te streven door hun toegang tot en re-integratie op de arbeidsmarkt te verbeteren, om gezondheidsgerelateerde prioriteiten aan de orde te stellen zoals gedefinieerd in de gendergelijkheidsstrategie 2020-2025, in het bijzonder seksuele en reproductieve gezondheid en rechten als een fundamenteel mensenrecht en een essentieel aspect van het welzijn van mensen, en om gendergelijkheid te bevorderen; roept voorts op tot verbetering van de synergieën tussen het Cohesiefonds, het herstelfonds en andere bestaande programma’s teneinde de arbeidsomstandigheden van vrouwen te verbeteren, onder meer door de genderloonkloof, onzeker werk en informeel werk te bestrijden, in zorgfaciliteiten te investeren, gendergerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden, en de toegang tot diensten voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te waarborgen;
21. benadrukt hoe belangrijk partnerschappen met gendergelijkheidsorganen zijn, en is er sterk voorstander van deze organisaties bij alle programmeringsfasen te betrekken, teneinde de uitgevoerde maatregelen beter af te stemmen op de behoeften van vrouwen en mannen door de institutionele kaders te consolideren en de coördinatie van gendergelijkheid te versterken en organen op alle beleidsterreinen te ondersteunen;
22. dringt erop aan om in de evaluaties door de lidstaten een gendereffectbeoordeling vooraf en achteraf op te nemen met betrekking tot de bevordering van gendergelijkheid, om te beoordelen hoe de middelen zijn besteed en of de gendergelijkheidsdoelstellingen daadwerkelijk zijn gehaald; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat bij de tussentijdse evaluatie van het cohesiebeleid voor de periode na 2020 het gebruik van de middelen wordt geëvalueerd om de doelmatigheid, de efficiëntie, het effect en, waar nodig, de inclusiviteit en het niet-discriminerende aspect ervan te beoordelen, onder andere vanuit een genderperspectief;
23. herinnert eraan dat de fondsen moeten worden geëvalueerd op basis van informatie die is vergaard aan de hand van specifieke monitoringsvoorschriften; benadrukt dat meetbare indicatoren het waar nodig ook mogelijk moeten maken de steun aan gendergelijkheid te monitoren;
24. is ingenomen met de toevoeging van gendergelijkheid en gendermainstreaming als horizontale prioriteiten van het nieuwe MFK en als horizontaal beginsel in de nieuwe verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen; stipt aan dat genderbudgettering betekent dat op alle niveaus van het begrotingsproces gendermainstreaming wordt toegepast; benadrukt dat het toezicht op de programma’s niet alleen gericht moet zijn op het meten van de desbetreffende uitgaven in alle begrotingsonderdelen maar, belangrijker nog, op het beoordelen van de resultaten van de EU-begroting voor het verbeteren van gendergelijkheid; benadrukt dat gendereffectbeoordelingen beschikbaar moeten zijn in de officiële talen van de EU; beveelt aan om niet alleen criteria te gebruiken waarmee het nationale mediane inkomen en het mediane brutojaarinkomen met betrekking tot koopkrachtpariteit worden beoordeeld, maar ook niet-economische indicatoren, zoals die waarmee het subjectieve welzijn, de uitbanning van gendergerelateerd geweld, maatschappelijke betrokkenheid, het evenwicht tussen werk en privéleven en sociale banden worden gemeten; benadrukt dat de resultaten alleen maar te beoordelen vallen als er naar geslacht uitgesplitste gegevens beschikbaar zijn;
25. stipt aan dat in een aantal lidstaten een genderkloof in gegevens op het gebied van cohesiebeleid en stedelijke planning bestaat, en verzoekt de lidstaten methoden voor gegevensverzameling met naar geslacht uitgesplitste gegevens in te voeren, zodat verschillen tussen geslachten naar behoren kunnen worden geanalyseerd; beklemtoont dat de Commissie om gendermainstreaming te garanderen een gendereffectbeoordeling moet uitvoeren voor elk beleids- en wetgevingsvoorstel op het gebied van cohesiebeleid, op gender afgestemde indicatoren moet vaststellen, naar geslacht uitgesplitste gegevens moet verzamelen en op gender afgestemde evaluaties moet uitvoeren;
26. verzoekt alle instellingen te voorzien in richtsnoeren en, op regelmatige basis, praktijkgerichte opleiding op alle bestuursniveaus teneinde concrete voorbeelden van goede praktijken inzake gendermainstreaming, integratie en goed beheer te verspreiden en te verankeren; benadrukt bovendien dat de criteria voor gendermainstreaming in de projectselectiefase moeten worden versterkt door middel van hogere scores en vereisten voor meer praktische acties; is ingenomen met de rol van het EIGE bij het bevorderen van gendergelijkheid en het bestrijden van discriminatie op grond van geslacht; benadrukt de positieve bijdrage daarvan aan gendermainstreaming, onder andere op het gebied van het cohesiebeleid; dringt aan op toereikende financiering van het EIGE en beveelt aan gebruik te maken van de bestaande instrumenten die het EIGE heeft ontwikkeld, zoals zijn toolkit voor genderbudgettering in alle stadia van de evaluatie, uitvoering en monitoring van de Europese structuur- en investeringsfondsen;
27. benadrukt dat talloze vrouwen worden geconfronteerd met de uitdagingen van de COVID-19-pandemie, die tot pieken in de meldingen van huiselijk geweld heeft geleid; verzoekt de Raad de ratificatie door de EU van het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld zo snel mogelijk af te ronden; verzoekt de Commissie en de lidstaten middelen uit het cohesiebeleid toe te wijzen en programma’s uit te voeren die gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en het helpen van slachtoffers van geweld; wijst op de verschillen in kwantiteit en kwaliteit van de dienstverlening aan vrouwen en kinderen die het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld en op de rol van het cohesiebeleid bij het wegnemen van dergelijke ongelijkheden; benadrukt dat lokale overheden regionale werkgevers en ngo’s bij hun werkzaamheden moeten betrekken;
28. verzoekt de Commissie de nodige aanbevelingen inzake de bevordering van de genderdimensie en genderkwesties op te nemen in haar mededeling over de lancering van het nieuwe cohesiebeleid 2021-2027;
o o o
29. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid (PB L 6 van 10.1.1979, blz. 24).
Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986, betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap (PB L 359 van 19.12.1986, blz. 56).
Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1).
Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37).
Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23).
Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG (PB L 68 van 18.3.2010, blz. 13).
Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1).
Studie/grondige analyse – “Gender Dimension of the EU Cohesion Policy”, Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling B – Structuur- en Cohesiebeleid, 19 februari 2019, hier beschikbaar: https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2019/629185/IPOL_STU(2019)629185_EN.pdf
Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).
EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 - De natuur terug in ons leven brengen
277k
98k
Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (2020/2273(INI))
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “De EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640) en de resolutie van het Parlement van 15 januari 2020 over hetzelfde onderwerp(1),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020)0381),
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2016 over het actieplan van de EU tegen de illegale handel in wilde dieren en planten (COM(2016)0087),
– gezien het verslag van de Commissie van 2 oktober 2015 over de tussentijdse evaluatie van de biodiversiteitsstrategie van de EU voor 2020 (COM(2015)0478),
– gezien de mededeling van de Commissie van 23 juli 2019 getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” (COM(2019)0352) en de resolutie van het Parlement van 16 september 2020 over maatregelen van de EU om de bossen wereldwijd te beschermen en te herstellen(2),
– gezien Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet”(3) en het voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad van 14 oktober 2020 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (COM(2020)0652),
– gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie)(4),
– gezien het mondiaal evaluatieverslag over biodiversiteit en ecosysteemdiensten van het intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) van 31 mei 2019,
– gezien het VN-verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) en de aankomende 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij dit verdrag (COP15),
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s),
– gezien de 5e Global Biodiversity Outlook van het secretariaat van het Verdrag inzake biologische diversiteit van 15 september 2020,
– gezien de verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC), in het bijzonder het speciaal verslag “The Ocean and Cryosphere in a Changing Climate” van 24 september 2019, het speciaal verslag “Climate Change and Land” van 8 augustus 2019 en het speciaal verslag “Global Warming of 1.5 °C” van 8 oktober 2018,
– gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites),
– gezien het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee,
– gezien het Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging, het Verdrag voor de bescherming van de Zwarte Zee, het Verdrag van Helsinki ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied en het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan,
– gezien de verslagen van de speciale VN-rapporteur van 24 januari 2018 en 15 juli 2020 over mensenrechtenverplichtingen met betrekking tot het recht op een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu,
– gezien de “Leaders’ Pledge for Nature” van de Verenigde Naties van 28 september 2020, getiteld “United to Reverse Biodiversity Loss by 2030 for Sustainable Development”,
– gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap (EEA) van 4 december 2019 getiteld “Het milieu in Europa – Toestand en verkenningen 2020: kennis voor de transitie naar een duurzaam Europa”,
– gezien het verslag van het EEA van 19 oktober 2020 getiteld “State of Nature in the EU – Results from reporting under the nature directives 2013-2018”,
– gezien het verslag met wereldwijde vooruitzichten inzake hulpbronnen voor 2019 van het Internationale panel voor hulpbronnen van het Milieuprogramma van de VN,
– gezien het verslag van de IPBES-workshop over biodiversiteit en pandemieën van 29 oktober 2020,
– gezien het verslag van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) van 2020 getiteld “State of World Fisheries and Aquaculture”,
– gezien het “Science for policy”-verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie van 13 oktober 2020 getiteld “Mapping and Assessment of Ecosystems and their Services: An EU ecosystem assessment”,
– gezien de speciale verslagen van de Europese Rekenkamer van 5 februari 2020 getiteld “Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen: beperkte vooruitgang bij het meten en beperken van de risico’s”, van 5 juni 2020 getiteld “Biodiversiteit op landbouwgrond: met de bijdrage van het GLB is de achteruitgang niet tot staan gebracht”, van 9 juli 2020 getiteld “Bescherming van wilde bestuivers in de EU – de initiatieven van de Commissie hebben geen vruchten afgeworpen” en van 26 november 2020 getiteld “Het mariene milieu: de EU biedt brede, maar geen diepgaande bescherming”,
– gezien de briefing van het Europees Milieuagentschap van 6 oktober 2020 getiteld “Management effectiveness in the EU’s Natura 2000 network of protected areas”’,
– gezien de briefing van het Europees Milieuagentschap van 11 januari 2021 getiteld “Growth without economic growth”,
– gezien de uitkomst van de ad-hocgroep van technische deskundigen van het Biodiversiteitsverdrag (VBD) over risicobeoordeling van 15 april 2020,
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15)(5),
– gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu(6),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over het jaarlijks strategisch verslag over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s)(7),
– gezien zijn resolutie van 22 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau(8),
– gezien zijn resolutie van 15 november 2017 over een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie(9),
– gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over het besluit van Japan om in het seizoen 2015-2016 de walvisvangst te hervatten(10) en zijn resolutie van 12 september 2017 over de walvisvangst in Noorwegen(11),
– gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen(12),
– gezien zijn resolutie van 9 september 2020 over het Europees Jaar van groenere steden 2022(13),
– gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie visserij,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0179/2021),
A. overwegende dat het Europees Parlement een noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu heeft afgekondigd en zich ertoe heeft verbonden de concrete maatregelen te nemen die nodig zijn om deze bedreiging te bestrijden en beperken voor het te laat is(14); overwegende dat verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering met elkaar samenhangen en elkaar onderling versterken(15), even grote bedreigingen voor ons leven en onze planeet vormen en als zodanig zo snel mogelijk gezamenlijk moeten worden aangepakt;
B. overwegende dat de natuur wordt aangetast op een tempo en schaal die we in de menselijke geschiedenis niet eerder hebben gezien; overwegende dat wereldwijd naar schatting één miljoen soorten met uitsterven bedreigd worden(16); overwegende dat slechts 23 % van de soorten en 16 % van de habitats die onder de Natura-richtlijnen van de EU vallen een gunstige status van instandhouding heeft(17);
C. overwegende dat met de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de aankomende internationale overeenkomst in het kader van het VBD wordt beoogd een Europese en internationale kaders voor biodiversiteit voor de periode tot 2030 vast te stellen;
D. overwegende dat 2021 een doorslaggevend jaar zal zijn voor de biodiversiteit en dat de COP15 een “Overeenkomst van Parijs-moment” moet worden voor biodiversiteit; overwegende dat de COP15 en de COP26 van het UNFCCC een unieke kans bieden om van een reactief model over te stappen op een proactief, op voorzorg gebaseerd model en eindelijk de ingrijpende veranderingen teweeg te brengen die nodig zijn;
E. overwegende dat de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 een van de belangrijkste initiatieven van de Europese Green Deal is; overwegende dat de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie, samen met andere beleidsinitiatieven, bepalend zijn voor de veranderingen waarmee de natuur wordt beschermd en habitats en soorten in stand worden gehouden;
F. overwegende dat de beschikbare gegevens erop lijken te wijzen dat het nog niet te laat is om de huidige dalende trend betreffende biodiversiteit een halt toe te roepen en om te buigen(18); overwegende dat dit wezenlijke veranderingen vergt;
G. overwegende dat de mens deel uitmaakt van de natuur en de natuur een intrinsieke waarde heeft; overwegende dat biodiversiteit een integraal deel van het werelderfgoed is;
H. overwegende dat soorten permanent uitsterven, wat een bedreiging vormt voor ecosystemen en de levering van ecosysteemdiensten, alsook voor het welzijn en voortbestaan van de mens; overwegende dat de Internationale Unie voor behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen (IUCN) alleen al in de afgelopen tien jaar 160 soorten uitgestorven heeft verklaard;
I. overwegende dat volgens IPBES de eigenschappen van 90 % van de grond in 2050 naar verwachting aanzienlijk zullen zijn veranderd en dat dit nu al voor 75 % van de grond geldt; overwegende dat 85 % van de wetlandgebieden al verloren zijn gegaan;
J. overwegende dat biodiversiteit cruciaal is voor de voedselzekerheid, het menselijk welzijn en ontwikkeling wereldwijd;
K. overwegende dat de EU de gelegenheid moet aangrijpen om de ervaringen die zijn opgedaan tijdens de COVID-19-pandemie te verwerken in haar beleid en doelstellingen;
L. overwegende dat 70 % van de opkomende ziekten en pandemieën van dierlijke oorsprong zijn(19); overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat praktijken die de biodiversiteit onder druk zetten, kunnen leiden tot toenemende risico’s voor de gezondheid van mens en dier;
M. overwegende dat de vernietiging van natuurlijke habitats en de handel in wilde dieren leidt tot een toename van contactzones tussen mensen en in het wild levende dieren, en in de toekomst in belangrijke mate zal bijdragen aan de opkomst en verspreiding van virusziekten(20);
N. overwegende dat biodiversiteit een positieve bijdrage levert aan de menselijke gezondheid; overwegende dat 80 % van de door mensen gebruikte geneesmiddelen van natuurlijke oorsprong zijn(21);
O. overwegende dat de EU over meer beschermde gebieden beschikt dan alle andere regio’s ter wereld(22); overwegende dat het huidige netwerk van wettelijk beschermde gebieden, met inbegrip van de gebieden die strikt worden beschermd, echter niet toereikend is om de biodiversiteit te waarborgen(23);
P. overwegende dat de EU nog steeds aanloopt tegen leemten in de uitvoering die een doelmatig beheer van het Natura 2000-netwerk in de weg staan;
Q. overwegende dat Natura 2000 bijdraagt tot de instandhouding van soorten, maar dat veel bedreigde soorten niet door dit netwerk worden beschermd(24);
R. overwegende dat Natura 2000 naar schatting 52 000 directe en indirecte arbeidsplaatsen oplevert op het gebied van natuurbescherming en dat 3,1 miljoen (een kwart) van de banen in de toeristische sector verband houden met beschermende gebieden(25); overwegende dat met de uitbreiding van de beschermde gebieden wordt gestreefd naar het beschermen van biodiversiteit, maar dat dit ook bijdraagt aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en aanzienlijke rendementen en werkgelegenheid oplevert;
S. overwegende dat de Europese Rekenkamer ernstige tekortkomingen heeft gesignaleerd in het EU-beleid inzake de bescherming en het herstel van biodiversiteit, waaronder, maar niet beperkt tot, ontoereikende maatregelen om de biodiversiteit te beschermen en herstellen, gebrekkige uitvoering en financiering en ongeschikte indicatoren om de vorderingen te meten(26); overwegende dat deze tekortkomingen in het toekomstige EU-beleid moeten worden weggenomen;
T. overwegende dat ongeveer 75 % van de wereldvoedseloogst afhankelijk is van bestuiving door insecten(27) en overwegende dat bestuivers dramatisch zijn afgenomen in de laatste decennia; overwegende dat het behoud van biodiversiteit en het behoud van insecten onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden;
U. overwegende dat richtsnoeren inzake bijen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) niet formeel zijn vastgesteld en dat de evaluatie ervan niet met succes is afgerond;
V. overwegende dat het Europees Parlement op 18 december 2019 een resolutie heeft aangenomen over het over het EU-initiatief inzake bestuivers(28), waaruit opnieuw blijkt dat zij een groot belang hecht aan de bescherming van bestuivers;
W. overwegende dat het kader en de acties van het huidige EU-initiatief voor bestuivers versterking en doelmatige integratie vereisen in al het sectorale EU-beleid;
X. overwegende dat monitoring-, onderzoeks- en andere activiteiten in verband met de bescherming van insecten versnipperd, vaak ontoereikend en op nationaal niveau ondergefinancierd of zelfs niet-bestaand zijn;
Y. overwegende dat het verlies aan biodiversiteit samenhangt met economische activiteiten; overwegende dat economische activiteiten de grenzen van onze planeet moeten eerbiedigen;
Z. overwegende dat het behoud van de biodiversiteit en ecosystemen directe en indirecte economische voordelen voor de meeste economische sectoren heeft en de grondslag vormt voor de goede werking van de economie en de samenleving; overwegende dat alle bedrijven direct of indirect afhankelijk zijn van ecosysteemdiensten; overwegende dat verbetering van het biodiversiteitsbeleid met doeltreffende maatregelen kan bijdragen aan versterking van de economie en het scheppen van werkgelegenheid;
AA. overwegende dat veranderingen in land- en zeegebruik, de winning van natuurlijke hulpbronnen, de klimaatverandering, verontreiniging en de invasie van uitheemse soorten de belangrijkste rechtstreekse oorzaken zijn van verlies aan biodiversiteit(29); overwegende dat naast natuurbehoud en -herstel maatregelen voor de aanpak van de factoren die bijdragen aan biodiversiteitsverlies, met name met het oog op de transformatie van het landgebruik en het voedselsysteem, essentieel zijn voor een doeltreffende biodiversiteitsstrategie na 2020(30);
AB. overwegende dat bodems een gemeenschappelijke hulpbron zijn(31) en de biodiversiteit ervan onder steeds grotere druk komt te staan; overwegende dat EU-brede monitoring van bodembiodiversiteit, waaronder de tendensen in het bereik en volume ervan, op de lange termijn een aanvulling moet vormen op regelmatige Land Use and Coverage Area Frame Surveys over fysisch-chemische parameters;
AC. overwegende dat agrobiodiversiteit alle onderdelen van biologische diversiteit bestrijkt die relevant zijn voor voedsel en landbouw, alsook alle onderdelen van biologische diversiteit die deel uitmaken van landbouwecosystemen, ook wel aangeduid als agro-ecosystemen, waaronder de verscheidenheid en variabiliteit van dieren, planten en micro-organismen op genetisch, soort- en ecosysteemniveau, die noodzakelijk zijn om de essentiële functies van agro-ecosystemen en hun structuur en processen te ondersteunen;
AD. overwegende dat uit de langetermijntendensen op het gebied van weide-, bos- en gewone vogelsoorten en graslandvlinderpopulaties blijkt dat de biodiversiteit van de landbouwgrond in de EU er sterk op achteruit is gegaan(32); overwegende dat dit hoofdzakelijk het gevolg is van het verlies aan en de fragmentatie en aantasting van natuurlijke ecosystemen, wat voornamelijk wordt veroorzaakt door de intensivering van de landbouw, intensief bosbeheer, het opgeven van landbouwgrond en stadsuitbreiding(33);
AE. overwegende dat het duurzaam beheer van landbouwgrond kan bijdragen aan bredere ecosysteemfuncties, zoals de bescherming van de biodiversiteit, koolstofvastlegging, het op peil houden van de water- en luchtkwaliteit, het vasthouden van vocht in de bodem met een vermindering van het afstromende water, waarbij water de kans krijgt de grond te infiltreren en de erosie wordt beheerst;
AF. overwegende dat op grond van de biomassa geschat wordt dat de meeste zoogdieren ter wereld vee zijn en slechts een klein percentage uit wilde dieren bestaat; overwegende dat de genetische diversiteit van vogels zich ook op een zorgwekkend laag niveau bevindt(34);
AG. overwegende dat de visserij-, aquacultuur- en verwerkende sector kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling;
AH. overwegende dat in wetenschappelijke studies bezorgdheid is geuit over de aanzienlijke negatieve gevolgen op lange termijn van bepaalde vismethoden op de biodiversiteit in de oceanen en het mariene milieu;
AI. overwegende dat vissers kunnen bijdragen aan het voorkomen van de aantasting en het behoud van het mariene milieu door duurzame methoden en technieken te gebruiken;
AJ. overwegende dat sommige vissoorten zoals steur dreigen uit te sterven door de aantasting van hun habitats, de verstoring van migratiecorridors en overbevissing;
AK. overwegende dat er ondanks bepaalde aantoonbare verbeteringen op duurzaamheidsgebied die bij de exploitatie van natuurlijke mariene rijkdommen in bepaalde zeebekkens zijn vastgesteld, nog steeds gebieden zijn waar de situatie zorgelijk is, met name de Middellandse Zee;
AL. overwegende dat de EU doelstellingen heeft vastgesteld op grond van de kaderrichtlijn mariene strategie; overwegende dat er nog verdere maatregelen nodig zijn om de doelstelling van een goede ecologische toestand van de wateren te behalen;
AM. overwegende dat de Europese Rekenkamer heeft verklaard(35) dat er weliswaar een kader ter bescherming van het mariene milieu bestaat, maar dat de EU-maatregelen niet tot een afdoende bescherming van ecosystemen en habitats hebben geleid en dat de momenteel beschermde mariene gebieden (MPA’s) slechts beperkte bescherming bieden;
AN. overwegende dat bossen evenals de volledige houtwaardeketen van fundamenteel belang zijn voor de verdere ontwikkeling van de circulaire bio-economie, aangezien zij banen scheppen, zorgen voor economische welvaart in plattelands- en stedelijke gebieden, diensten leveren op het gebied van beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, voordelen op het gebied van gezondheid opleveren, de biodiversiteit en vooruitzichten van berg-, eiland- en plattelandsgebieden beschermen, en woestijnvorming tegengaan;
AO. overwegende dat 43 % van het grondgebied van de EU uit bossen bestaat en dat hier 80 % van haar terrestrische biodiversiteit te vinden is(36); overwegende dat bosbouwactiviteiten de op een na grootste gerapporteerde drukcategorie vormen voor soorten(37), die met name van invloed is op geleedpotigen, zoogdieren en niet-vaatplanten; overwegende dat veel van bossen afhankelijk soorten negatieve gevolgen ondervinden van de verwijdering van dode, stervende en oude bomen(38), de vermindering van het aantal oerbossen en bepaalde bosbeheermethoden, zoals kaalslag;
AP. overwegende dat meer dan 75 % van de wereldwijde terrestrische biodiversiteit in bossen te vinden is(39); overwegende dat het Parlement aanbevelingen heeft gedaan aan de Commissie inzake een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing en aantasting van bossen en ecosystemen op wereldniveau(40);
AQ. overwegende dat een goede toestand van het milieu en gezonde ecosystemen van vitaal belang zijn voor de bestrijding van de klimaatverandering, en dat ecosystemen een fundamentele rol spelen bij de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering; overwegende dat klimaatverandering gevolgen heeft voor de biodiversiteit omdat klimaatvariabelen in hoge mate bepalend zijn voor de geografische grenzen van soorten; overwegende dat soorten in gebieden waar het klimaat niet geschikt meer is hun geografische grenzen verleggen of lokaal uitsterven;
AR. overwegende dat op de natuur gebaseerde oplossingen en een op ecosystemen gebaseerde aanpak een sterke beleidskoppeling tussen de drie Rio-verdragen tot stand kunnen brengen, waarmee klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit op integrale en samenhangende manier kunnen worden aangepakt;
AS. overwegende dat verontreiniging volgens IPBES een van de vijf directe oorzaken van biodiversiteitsverlies is; overwegende dat naar schatting solide informatie bestaat voor ongeveer 500 chemische stoffen en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in april 2019 aangaf dat 450 stoffen voldoende waren gereguleerd; overwegende dat over 10 000 stoffen werd geoordeeld dat hun risico’s redelijk goed in kaart waren gebracht, terwijl voor ongeveer 20 000 stoffen beperkte informatie over risico’s beschikbaar is; overwegende dat er voor de meerderheid van de stoffen, ongeveer 70 000, nauwelijks informatie beschikbaar is over de gevaren of blootstellingsrisico’s die zij opleveren; overwegende dat urgent iets moet worden gedaan aan de gebrekkige kennis over alle effecten van chemische stoffen op de biodiversiteit en het milieu;
AT. overwegende dat lichtvervuiling de natuurlijke lichtniveaus voor mensen, dieren en planten verstoort, en dus negatieve gevolgen heeft voor de biodiversiteit door bijvoorbeeld de migratie-, nachtelijke en voortplantingsactiviteiten van dieren uit evenwicht te brengen, en ook leidt tot sterfte onder insecten en bestuivers die worden aangetrokken door kunstlicht;
AU. overwegende dat invasieve uitheemse soorten (IUS) volgens het verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek uit 2020(41) nu in alle ecosystemen aanwezig zijn en een bedreiging vormen voor met name stedelijke ecosystemen en graslanden;
AV. overwegende dat de huidige negatieve tendensen met betrekking tot biodiversiteit en ecosystemen niet alleen de verwezenlijking van de SDG-milieudoelstellingen zullen ondermijnen, maar ook van degene op het gebied van armoede, honger, gezondheid, water, steden en klimaat; overwegende dat het verlies en de aftakeling van de biodiversiteit daarom niet alleen moeten worden beschouwd als een milieuprobleem maar ook als een probleem op het gebied van ontwikkeling en economie en als een sociaal en ethisch probleem;
AW. overwegende dat 80 % van de biodiversiteit van de EU momenteel te vinden is in de ultraperifere gebieden en landen en gebieden overzee(42);
AX. overwegende dat de EU en de lidstaten hun internationale verplichtingen inzake biodiversiteit en mensenrechten moeten nakomen, naast hun verplichting om te zorgen voor beleidscoherentie op het gebied van hun extern optreden, in overeenstemming met de in het Handvest neergelegde verplichting om een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu te integreren in het beleid van de EU en dit te waarborgen overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling;
AY. overwegende dat de werkzaamheden van de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en milieu het pad kunnen effenen voor de ontwikkeling van een rechtskader inzake mensenrechtenverplichtingen in verband met de instandhouding en het duurzame gebruik van biodiversiteit; overwegende dat het aantal aanvallen op milieu- en mensenrechtenactivisten de afgelopen jaren in heel de wereld aanzienlijk is toegenomen;
AZ. overwegende dat naar schatting ten minste een kwart van het totale landoppervlak van de aarde eigendom is van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen of door hen wordt beheerd, gebruikt of bewoond; overwegende dat de collectieve en individuele rechten van inheemse volkeren in de VN-verklaring over de rechten van inheemse volken worden erkend; overwegende dat inheemse volkeren en lokale gemeenschappen een essentiële rol spelen in het behoud van de wereldwijde biodiversiteit en dat de doelstellingen met betrekking tot wereldwijde biodiversiteit niet kunnen worden gerealiseerd zonder dat hun rechten worden erkend;
BA. overwegende dat zowel de illegale en legale handel in als het gebruik van wilde dieren aanzienlijk bijdraagt aan de vermindering van de biodiversiteit, en dat de vernietiging van natuurlijke habitats en de uitbuiting van wilde dieren bijdragen aan de opkomst en verspreiding van infectieziekten(43);
BB. overwegende dat de mariene biodiversiteit volgens IPBES en het IPCC ernstig bedreigd wordt(44); overwegende dat het Europees Milieuagentschap heeft gewaarschuwd voor de huidige staat van achteruitgang van het Europese mariene milieu en erop aandringt onze mariene ecosystemen snel te herstellen en daarbij met name te kijken naar de gevolgen van menselijke activiteiten voor het mariene milieu(45); overwegende dat mariene hotspots als koraalriffen, mangroven en zeegrasvelden sterk zijn aangetast en worden bedreigd door klimaatverandering en verontreiniging;
BC. overwegende dat de oceaan één geheel is en de goede milieutoestand ervan van essentieel belang is voor zijn veerkracht en het ononderbroken leveren van ecosysteemdiensten, zoals de opname van CO2 en de productie van zuurstof; overwegende dat klimaatmechanismen afhankelijk zijn van de gezondheid van de oceaan en van mariene ecosystemen, die op dit moment de gevolgen ondervinden van de wereldwijde opwarming van het klimaat, vervuiling, overexploitatie van de mariene biodiversiteit, verzuring, zuurstofverlies en kusterosie; overwegende dat de IPCC erop wijst dat de oceaan deel uitmaakt van de oplossing voor het beperken van en aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering(46);
BD. overwegende dat 80 % van het zwerfvuil op zee van het land afkomstig is en dat zich 150 miljoen ton aan plastic in de wereldzeeën heeft opgehoopt(47); overwegende dat 80 % van het stedelijk afvalwater in zee wordt geloosd; overwegende dat de cumulatieve massa van drijvend afval aan het oppervlak slechts 1 % vertegenwoordigt van het plastic dat in de oceaan wordt gestort(48);
BE. overwegende dat de blauwe economie een kans vormt voor de duurzame ontwikkeling van maritieme en kustactiviteiten;
BF. overwegende dat gezamenlijke initiatieven van burgers, gemeenten, verenigingen, bedrijven, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke belanghebbenden met betrekking tot de bescherming en het herstel van de biodiversiteit moeten worden aangemoedigd;
BG. overwegende dat de succesvolle uitvoering van de strategie een doeltreffende samenwerking op EU- en nationaal niveau vergt, met inbegrip van alle belanghebbenden;
Huidige stand van zaken met betrekking tot biodiversiteit
1. is ingenomen met de nieuwe EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en het ambitieniveau ervan;
2. is ook ingenomen met de belangrijkste ambitie: ervoor zorgen dat tegen 2050 alle ecosystemen wereldwijd hersteld, veerkrachtig en adequaat beschermd zijn; benadrukt dat alle inspanningen erop gericht moeten zijn om deze doelstelling zo snel mogelijk te verwezenlijken;
3. is van mening dat de uitvoering van de strategie consistent moet zijn met de overige strategieën van de Europese Green Deal, zoals de “van boer tot bord”-strategie; onderkent het belang van de drie dimensies van duurzame ontwikkeling: de ecologische, de economische en de sociale dimensie; herinnert eraan dat de ecologische dimensie, waaronder het behoud van biodiversiteit en ecosystemen, de andere twee dimensies ondersteunt en het fundament vormt voor duurzame ontwikkeling en de verwezenlijking van de SDG’s;
4. herinnert eraan dat er dringend behoefte bestaat aan een sterkere maritieme visie in de nieuwe strategieën van de Europese Unie, in het bijzonder in de follow-up van de Europese Green Deal, de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie;
5. verzoekt de Commissie om alle wetgevingsvoorstellen te baseren op een volledige effectbeoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met zowel de afzonderlijke als de cumulatieve effecten, de impact op de sociale en economische duurzaamheid van de relevante sectoren, de voedselzekerheid en voedselprijzen en het mogelijke risico van het verplaatsen van biodiversiteitsverlies naar derde landen door de lokale productie te vervangen door invoer, alsook met de kosten van het nemen en nalaten van maatregelen gelet op de gevolgen daarvan op korte en lange termijn;
6. verzoekt de Commissie, met het oog op de uitvoering van effectbeoordelingen, het enige instrument waarmee op dit ogenblik de milieuaspecten worden beoordeeld aan te vullen met instrumenten waarmee de effecten op de biodiversiteit, het gebruik van hulpbronnen en vervuiling worden onderzocht;
7. merkt in dit verband op dat gelijktijdige aandacht voor de sociale, ecologische en economische baten van bosbouw kan helpen de veerkracht en het aanpassingsvermogen te waarborgen, de transitie naar een circulaire bio-economie te verwezenlijken en de biodiversiteit te beschermen; is van oordeel dat in het kader van de streefdoelen en uitvoering rekening moet worden gehouden met de precieze omstandigheden en mogelijkheden in elk land en dat daarbij positieve gevolgen teweeg moeten worden gebracht voor bossen en de bosbouwomstandigheden, de bestaansmiddelen in plattelandsgebieden en de biodiversiteit in Europese bossen;
8. herinnert aan de conclusie uit het IPBES-verslag van 2019 dat de natuur wereldwijd verloren gaat in een tempo dat we in de geschiedenis van de mens nog niet eerder hebben gezien, en dat ongeveer één miljoen van de naar schatting ruim acht miljoen soorten met uitsterven worden bedreigd;
9. merkt op dat dit de derde strategie inzake biodiversiteit is waarmee beoogd wordt het verlies aan biodiversiteit in de EU tot staan te brengen; betreurt evenwel dat de biodiversiteit in de EU nog steeds achteruitgaat; betreurt ten zeerste dat de EU noch de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2020, noch de wereldwijde Aichi-biodiversiteitsdoelstellingen heeft behaald;
10. benadrukt dat streefdoelen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 volledig moeten worden gerealiseerd; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij zich verbinden tot substantiële en aanvullende maatregelen met betrekking tot de instandhouding en het herstel van biodiversiteit, zodat de nieuwe doelstellingen, die duidelijk omschreven en meetbaar moeten zijn, volledig kunnen worden verwezenlijkt;
11. benadrukt dat de COVID-19-pandemie opnieuw het belang van de holistische toepassing van het “één gezondheid”-beginsel in de beleidsvorming heeft aangetoond en duidelijk heeft gemaakt dat de gezondheid van mens, dier en milieu met elkaar samenhangen en dat er dringend ingrijpende veranderingen moeten worden doorgevoerd in de hele samenleving; benadrukt de belangrijke rol van de Commissie bij het coördineren en ondersteunen van de “één gezondheid”-benadering en het bepleiten van de toepassing daarvan in alle internationale fora; dringt erop aan het huidige beleid van de EU te herzien en dringend af te stemmen op de vereiste veranderingen;
12. merkt op dat tot de onderliggende oorzaken van pandemieën dezelfde wereldwijde ecologische veranderingen behoren die ten grondslag liggen aan het verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering(49), zoals veranderingen in landgebruik en de legale en illegale handel in en consumptie van wilde dieren; wijst erop dat het risico op pandemieën aanzienlijk kan worden verlaagd door menselijke activiteiten die bijdragen aan biodiversiteitsverlies te beperken, en dat de geschatte kosten van het beperken van het risico op pandemieën 100 keer lager zijn dan de kosten van de bestrijding ervan(50);
13. verzoekt de lidstaten en de Commissie met klem ten volle rekening te houden met de wetenschappelijke gegevens, verslagen en aanbevelingen over zoönosen en pandemieën, waaronder het verslag van de IPBES-workshop over biodiversiteitsverlies en pandemieën(51), het verslag van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties van 6 juli 2020 getiteld “Preventing the next pandemic – Zoonotic diseases and how to break the chain of transmission”(52), en de tripartiete conceptnota van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de FAO en de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) van april 2010 over het delen van verantwoordelijkheden en het coördineren van mondiale activiteiten voor het aanpakken van gezondheidsrisico’s voortvloeiend uit de interactie van dierlijke en menselijke ecosystemen(53);
14. is ingenomen met de beoogde versterking van de EU-maatregelen tegen pandemieën en andere gezondheidsbedreigingen in het kader van de Europese gezondheidsunie(54), waaronder het opstellen van een plan van de Unie voor gezondheidscrises en pandemieën zoals voorzien in het nieuwe voorstel van de Commissie inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid(55), dat mede betrekking moet hebben op pandemieën van zoönotische oorsprong;
Bescherming en herstel
15. staat volledig achter de doelstellingen om ten minste 30 % van de mariene en terrestrische gebieden van de Unie te beschermen, met inbegrip van een grote verscheidenheid aan ecosystemen zoals bossen, watergebieden, veengebieden, graslanden en kustecosystemen, en om ten minste 10 % van de mariene en terrestrische gebieden van de Unie strikt te beschermen, met inbegrip van alle resterende oerbossen en oude bossen en andere koolstofrijke ecosystemen; benadrukt dat deze streefcijfers bindend moeten zijn en door de lidstaten op nationaal niveau moeten worden verwezenlijkt, in samenwerking met regionale en lokale autoriteiten en in overeenstemming met wetenschappelijke criteria en de behoeften op het gebied van biodiversiteit, rekening houdend met de absolute en relatieve omvang van de natuurgebieden in iedere lidstaat en de regionale en lokale omstandigheden;
16. benadrukt dat deze beschermde gebieden een ecologisch samenhangend en representatief netwerk moeten vormen, dat voortbouwt op de bestaande beschermde gebieden; onderstreept dat de beschermde gebieden niet alleen moeten worden uitgebreid, maar dat ook de kwaliteit ervan moet worden gewaarborgd, mede door voldoende financiering en de uitvoering van duidelijke en doeltreffende plannen voor instandhouding, goed beheer, adequate monitoring en evaluatie, en een doeltreffende handhaving van de toepasselijke wetgeving;
17. herinnert eraan dat industriële activiteiten en de ontwikkeling van infrastructuur die schadelijk zijn voor het milieu volgens de internationale aanbevelingen van de IUCN moeten worden verboden in alle categorieën beschermde gebieden(56);
18. benadrukt dat er een duidelijke definitie van strikte bescherming moet worden vastgesteld; neemt kennis van de conclusies van de Raad van 16 oktober 2020 over biodiversiteit, waarin wordt gesteld dat een strikter niveau van bescherming ervoor zou kunnen zorgen dat bepaalde menselijke activiteiten kunnen worden uitgevoerd in overeenstemming met de doelstellingen inzake het behoud van het beschermde gebied; is van oordeel dat het mogelijk moet zijn om in gebieden die strikt worden beschermd menselijke activiteiten toe te staan die verenigbaar zijn met de doelstellingen inzake bescherming of zelfs positief bijdragen aan de biodiversiteit; verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten te verduidelijken welke menselijke activiteiten mogelijk in gebieden met strikte bescherming kunnen worden toegestaan indien zij natuurlijke processen wezenlijk ongestoord laten en verenigbaar zijn met de ecologische vereisten voor deze gebieden, hetgeen zou moeten worden vastgesteld aan de hand van een beoordeling per geval op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis;
19. onderstreept dat om de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 te verwezenlijken ook de aantasting van de resterende mariene en terrestrische gebieden in de EU zal moeten worden voorkomen; pleit voor maatregelen om het verlies aan biodiversiteit buiten beschermde gebieden aan te pakken; merkt op dat het herstel van natuur en ecosystemen in beschermde gebieden het constante verlies aan biodiversiteit en de aantasting van ecosystemen elders niet kan compenseren;
20. onderstreept dat het belangrijk is dat de op behoud en herstel gerichte inspanningen ook landen en gebieden overzee omvatten;
21. acht het belangrijk om rekening te houden met biogeografische regio’s en om een overheidsbrede aanpak van beschermde gebieden te hanteren waarbij lidstaten de behoefte aan financiële steun en compensatiemaatregelen beoordelen in het kader van de aanwijzing van beschermde gebieden; benadrukt de noodzaak om alle relevante belanghebbenden hierbij te betrekken, met inbegrip van grondeigenaren;
22. benadrukt het belang van de Natura 2000-bosgebieden voor het behoud van de biodiversiteit in bossen; merkt niettemin op dat er voldoende financiële middelen nodig zijn om deze gebieden te beheren en de handhaving te waarborgen;
23. onderstreept het belang van het op evenwichtige wijze versterken van duurzaam bosbeheer voor de gezondheid, de klimaatveerkracht, de levensduur van bosecosystemen en het behoud van de multifunctionele rol van bossen, waaronder het behoud van de biodiversiteit in bossen, alsook voor de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en de uitvoering van de Europese Green Deal; benadrukt dat het nuttig is om genetische diversiteit mee te nemen in aanplantingsoverwegingen, aangezien hiermee het risico op de uitbraak van plagen en de verspreiding van ziekten kan worden beperkt, evenals lokale/inheemse soorten;
24. herinnert eraan dat de EU beschikt over het grootste gecoördineerde netwerk van beschermde gebieden ter wereld;
25. constateert de wil om te garanderen dat de instandhoudingstendens en gunstige staat van instandhouding van alle beschermde habitats en soorten tegen 2030 niet zullen zijn verslechterd en dat op lidstaatniveau ten minste 30 % van de soorten en habitats waarvan de staat van instandhouding momenteel niet gunstig is deze dan wel zal hebben of een sterk positieve tendens zal vertonen; is evenwel van mening dat alle op grond van de vogelrichtlijn(57) en de habitatrichtlijn(58) beschermde soorten en habitats zo spoedig mogelijk een gunstige staat van instandhouding moeten bereiken; benadrukt dat de bestaande verplichtingen al moeten waarborgen dat soorten niet achteruitgaan; verzoekt de Commissie samen met het EEA een duidelijke basislijn vast te stellen om geharmoniseerde en regelmatig rapportage te garanderen, en tekortkomingen in de huidige methode om tendensen te ramen aan te pakken;
26. verzoekt de lidstaten om de kwaliteit en volledigheid van hun monitoringsystemen voor het Natura 2000-netwerk te verbeteren, waaronder de monitoring van de doeltreffendheid van het beheer; benadrukt het belang van gespecialiseerde beheersinstanties en gebiedsbeheersplannen; wijst erop dat praktijkmensen de bestaande normen van doelmatig beheer volgens een briefing van het EEA(59) onvoldoende kennen en begrijpen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om meer gerichte capaciteitsopbouw te verzorgen en betere richtsnoeren inzake doelmatig beheer te verstrekken met het oog op de beoordeling en verbetering van het beheer van Natura 2000, onder meer door het gebruik van mondiale normen voor de evaluatie van de doeltreffendheid van het beheer van beschermde gebieden, zoals de groene lijst van beschermde en in stand gehouden gebieden van de IUCN; verzoekt de Commissie de richtsnoeren voor aanpassingsgericht beheer in Natura 2000 bij te werken en hierbij de potentiële effecten van klimaatverandering op soorten en ecosystemen in acht te nemen;
27. verzoekt de lidstaten de genetische diversiteit van wilde diersoorten te beschermen door middel van adequate instandhoudingsmaatregelen;
28. betreurt dat de lidstaten de doelstelling van een goede milieutoestand voor mariene wateren in 2020, die is opgenomen in de kaderrichtlijn mariene strategie, niet hebben verwezenlijkt; verzoekt de Commissie het netwerk van MPA’s te versterken door de connectiviteit, het beheer en de ruimtelijke planning te verbeteren, alsook door stelselmatige evaluatie en handhaving;
29. toont zich bezorgd over de staat van de zoetwaterecosystemen en -soorten; merkt op dat de achteruitgang in Europa tussen 1970 en 2016 met 93 % de grootste ter wereld was(60);
30. onderstreept dat de terrestrische biodiversiteit zich grotendeels in bosgebieden bevindt; merkt op dat zich lichte verbeteringen hebben voorgedaan in de staat van instandhouding van een klein aantal bossoorten(61), maar dat de staat van instandhouding van boshabitats en -soorten waarop de natuurwetgeving van de EU van toepassing is geen noemenswaardige tekenen van verbetering vertoont(62); benadrukt dat tussen 2011 en 2020 de staat van bijna een derde van de bossen in de EU als slecht werd aangemerkt (31 %) en de staat van meer dan de helft als matig (54 %)(63);
31. wijst op de slechte toestand van de Europese bossen; benadrukt dat in sommige biogeografische regio’s zelfs maar 5 % van de boshabitats uit bijlage I in een gunstige staat van instandhouding verkeert(64); onderstreept dat de lidstaten op grond van de biodiversiteitsstrategie verplicht zijn ervoor te zorgen dat de instandhoudingstendensen en staat van instandhouding van alle beschermde habitats en soorten niet zullen verslechteren; wijst op de aanzienlijke mate van verdere achteruitgang van bosecosystemen in een ongunstige staat van instandhouding in de meeste biogeografische regio’s(65);
32. wijst met bezorgdheid op het gerapporteerde aanzienlijke verlies aan bossoorten en -habitats; herinnert eraan dat vijf bosboomsoorten niet meer in het wild voorkomen, 42 soorten ernstig bedreigd zijn en 107 soorten bedreigd zijn;
33. acht het belangrijk en dringend dat de strikte bescherming van de resterende oerbossen moet worden gegarandeerd; benadrukt dat bosverbetering om natuurbossen de gelegenheid te geven ouder te worden essentieel is om het areaal aan oerbossen te laten groeien; is ingenomen met de lopende participatieve processen om oerbossen te definiëren, in kaart te brengen en te monitoren;
34. benadrukt dat bossen, en met name oerbossen, een bijzonder belangrijke rol spelen bij de bescherming van de biodiversiteit en roept op tot de bescherming ervan; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband met een definitie van “oerbossen” te komen, die in het kader van de toekomstige EU-bosstrategie door het Permanent Comité voor de bosbouw moet worden opgesteld;
35. verzoekt de lidstaten de nationale wetgeving te verbeteren om de bescherming tegen illegale houtkap te versterken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de bestaande gegevens over de locatie van deze bossen te harmoniseren en ontbrekende informatie aan te vullen, en in 2020 retroactief een databank op te zetten met alle plekken die potentieel voldoen aan de voorwaarden om als oerbos te worden aangemerkt, een tijdelijk moratorium op houtkap op al deze locaties vast te stellen teneinde te voorkomen dat ze opzettelijk worden vernietigd en per ommegaande wettelijk vast te leggen dat in de bossen waarvan is bevestigd dat het oerbossen zijn, niet mag worden geïntervenieerd;
36. is zeer ingenomen met de toezegging om een wetgevingsvoorstel inzake het EU-plan voor het herstel van de natuur op te stellen, met inbegrip van bindende hersteldoelstellingen, en pleit nogmaals voor een doelstelling om ten minste 30 % van de grond en zeeën van de EU te herstellen(66), die door elke lidstaat op zijn grondgebied volledig moet worden verwezenlijkt, zowel binnen als buiten de reeds beschermde gebieden, uitgaande van de behoeften op het gebied van biodiversiteit en ecosystemen, gelet op de specifieke kenmerken van iedere lidstaat; benadrukt dat de hersteldoelstellingen moeten voortbouwen op de bestaande EU-wetgeving en dat herstelinspanningen natuurlijke regeneratie zo veel mogelijk moeten bevorderen;
37. is van mening dat het wetgevingsvoorstel inzake het EU-plan voor het herstel van de natuur naast een algemene hersteldoelstelling specifieke doelstellingen op EU- en lidstaatniveau met betrekking tot ecosystemen, habitats en soorten moet bevatten, rekening houdend met de ecosystemen in iedere lidstaat, met bijzondere nadruk op ecosystemen waar tegelijkertijd een bijdrage kan worden geleverd aan biodiversiteitsherstel en de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering; benadrukt dat dit instrument zowel bossen, graslanden, waterrijke gebieden, veengebieden, bestuivers, vrijstromende rivieren, kustgebieden en mariene ecosystemen moet bestrijken; benadrukt dat er na het herstel geen aantasting van de ecosystemen meer mag worden toegestaan; is van mening dat de voortgang bij de verwezenlijking van de hersteldoelstellingen zowel op EU- als op lidstaatniveau regelmatig moet worden beoordeeld, onder meer aan de hand van tussentijdse doelstellingen op weg naar 2030;
38. onderstreept dat er positieve stimulansen en participatieve processen moeten worden gecreëerd om de inzet voor het herstel van de biodiversiteit te versterken;
39. wijst met klem op het belang van een volledige integratie van doelstellingen voor natuurherstel in ander verwant beleid en verwante strategieën; dringt opnieuw aan op bindende doelstellingen voor het herstel van bossen(67), waaronder de verbetering en het herstel van de aansluitingen tussen bossen; verzoekt om opname in het plan voor natuurherstel van de doelstelling om 25 000 km aan vrijstromende rivieren te herstellen door middel van de verwijdering van obstakels en het herstel van overstromingsvlakten;
40. betreurt ten zeerste de daling van het aantal bestuivers, aangezien die een belangrijke indicator van de gezondheid van het milieu zijn; benadrukt dat deze daling niet alleen een verlies aan biodiversiteit vormt, maar ook een bedreiging voor de voedselzekerheid; herhaalt het standpunt uit zijn resolutie over het EU-initiatief inzake bestuivers en roept op tot een dringende herziening van het initiatief; onderstreept dat het herziene initiatief ook een nieuwe EU-breed kader voor de monitoring van bestuivers moet omvatten, met krachtige maatregelen, duidelijke termijngebonden doelstellingen en indicatoren, waaronder impactindicatoren, en de noodzakelijke capaciteitsopbouw;
41. herinnert aan zijn bezwaar van 23 oktober 2019 met betrekking tot de beoordeling van de impact van gewasbeschermingsmiddelen op honingbijen(68) en betreurt dat het document van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) met richtsnoeren inzake bijen nog niet formeel is goedgekeurd door de lidstaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de herziene versie van het EFSA-document met richtsnoeren inzake bijen en de toekomstige uitvoeringshandelingen ten minste hetzelfde niveau van bescherming waarborgen als het document dat in 2013 werd vastgesteld, en dat daarin aandacht wordt besteed aan zowel de acute en de chronische toxiciteit als de toxiciteit voor larven, alsook aan wilde bestuivers; beklemtoont dat er behoefte is aan meer transparantie in het herzieningsproces; merkt op dat de EFSA haar eigen modelleringssysteem, ApisRAM, heeft dat naar verwachting beter op de biologie van de honingbij zal zijn afgestemd dan BEEHAVE en minder gevoelig is voor belangenconflicten;
42. wijst op het belang van zeer diverse landschapselementen in landbouwgebieden als een factor die bijdraagt aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en bestuivers, alsook op het belang van de rol van bijenhouders; benadrukt dat uitbreiding van de groene ruimten in stedelijke gebieden ook aan deze doelstellingen kan bijdragen; roept de lidstaten op in hun ontwerpen voor strategische plannen maatregelen op te nemen die gericht zijn op diverse groepen bestuivers;
Oorzaken van het verlies aan biodiversiteit
43. benadrukt dat de acties in het kader van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 de vijf belangrijkste rechtstreekse oorzaken van veranderingen in de natuur naar behoren moeten aanpakken: veranderingen in land- en zeegebruik, rechtstreekse exploitatie van organismen, klimaatverandering, verontreiniging, en invasieve uitheemse soorten; benadrukt dat de onderliggende oorzaken van de veranderingen, of indirecte veranderingsfactoren, ook moeten worden aangepakt, zoals niet-duurzame productie- en consumptiepatronen, bevolkingstendensen, handel, technologische innovatie en governancemodellen;
Veranderingen in land- en zeegebruik
44. wijst erop dat de biodiversiteit van de bodem zorgt voor vitale ecosysteemdiensten en de klimaatverandering tegengaat, waardoor het fungeert als een van de belangrijkste aspecten van koolstofputten; merkt met bezorgdheid op dat de bodem steeds meer wordt aangetast en dat er geen specifieke EU-wetgeving op dit gebied is; erkent dat sommige bepalingen uit verschillende wetten indirect bijdragen tot bodembescherming, maar is van mening dat dit heeft geresulteerd in een onvolledige bescherming en een sterk gefragmenteerd bodembeheer in de EU; verzoekt de Commissie daarom, met volledige eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, een wetgevingsvoorstel in te dienen voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijk kader voor de bescherming en het duurzaam gebruik van bodems en voor de doeltreffende integratie van die bescherming in al het relevante EU-beleid;
45. benadrukt dat dit gemeenschappelijk kader alle belangrijke bedreigingen voor bodems moet aanpakken, waaronder het verlies aan biodiversiteit van de bodem, het verlies aan organische stoffen in de bodem, verzilting, verzuring, woestijnvorming, erosie en bodemafdekking; beklemtoont de noodzaak om hierin gemeenschappelijke definities, duidelijke doelstellingen en een monitoringkader op te nemen; is ook voorstander van de vaststelling van een specifieke saneringsdoelstelling;
46. onderstreept dat een gezonde bodem, waaronder de vruchtbaarheid en de structuur van de bodem, cruciaal is voor de landbouwsector; wijst op de negatieve effecten op de bodem van, onder andere, niet-duurzame landbouw- en bosbouwpraktijken, veranderingen in het landgebruik, bouwactiviteiten, bodemafdekking en industriële emissies; benadrukt dat boskap- en landbouwmethoden moeten worden toegepast die minder schadelijk zijn voor bodems;
47. verzoekt de Commissie Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies(69) en Richtlijn 2006/21/EG betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën(70) te herzien zodat beter bodemaantasting door industriële en mijnbouwactiviteiten beter wordt aangepakt; herinnert aan zijn voorstel om een doelstelling voor het materiële herstel van uitgegraven bodems vast te stellen(71);
48. dringt er bij de lidstaten op aan om, uitgaande van het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, geen nieuwe hydrofractureringsprojecten in de EU toe te staan en alle bestaande projecten stop te zetten, mede gezien de risico’s en de negatieve gevolgen van niet-conventioneel fracken voor het klimaat, het milieu en de biodiversiteit;
49. herinnert eraan dat de EU zich er in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming (UNCCD)(72) toe heeft verbonden tegen 2030 neutraliteit van bodemaantasting te bereiken, maar dat de kans volgens de conclusies in het speciale verslag van de Europese Rekenkamer klein is dat die doelstelling wordt behaald(73); betreurt dat Commissie, ondanks dat woestijnvorming een bedreiging vormt voor de biodiversiteit, vruchtbaarheid van bodems, de natuurlijke veerkracht van grond, de voedselproductie en de waterkwaliteit, en ondanks dat 13 lidstaten in het kader van het UNCCD hebben aangegeven negatieve gevolgen te ondervinden van woestijnvorming, deze kwestie niet doeltreffend aanpakt; verzoekt de Commissie derhalve ambitieuzer te zijn en onverwijld met een strategie inzake woestijnvorming en bodemaantasting te komen;
50. merkt op dat verstedelijking en recreatieve activiteiten in de EU verantwoordelijk zijn voor 13 % van alle gerapporteerde factoren die druk uitoefenen op de natuur en voor 48 % van de mariene drukfactoren(74); wijst erop dat groene stedelijke gebieden en groene infrastructuur ecosysteemdiensten kunnen leveren ter ondersteuning van de biodiversiteit en kunnen bijdragen aan het lichamelijk en geestelijk welzijn van de bevolking;
51. steunt het voornemen van de Commissie om een EU-platform voor stedelijke vergroening op te zetten; verzoekt de Commissie om specifieke, ambitieuze en bindende doelstellingen voor stedelijke biodiversiteit, op natuur gebaseerde oplossingen, een op ecosystemen gebaseerde aanpak en groene infrastructuur vast te stellen, die zowel aan mensen als aan wilde dieren ten goede komen en bijdragen aan de algemene doelstellingen op het gebied van biodiversiteit; benadrukt de noodzaak om daarin ook maatregelen op te nemen als het toepassen van een minimumpercentage van groene daken op nieuwe gebouwen, het ondersteunen van stedelijke landbouw, waaronder in voorkomend geval de teelt van fruitbomen, het waarborgen dat er geen chemische pesticiden worden gebruikt in de stedelijke groengebieden in de EU en het verhogen van de hoeveelheid groengebieden in verhouding tot het aantal inwoners, waarbij ook de ongelijke toegang tot groene ruimtes moet worden aangepakt; verzoekt de Commissie en de lidstaten verder om de terrestrische en mariene ecologische corridors in stedelijke gebieden uit te breiden, onder meer door een trans-Europees netwerk voor groene infrastructuur (TEN-G) te ontwikkelen dat aan het trans-Europese natuurnetwerk (TEN-N) is gekoppeld;
Rechtstreekse exploitatie van organismen
52. uit zijn steun voor de doelstellingen om in 2030 ten minste 25 % van de landbouwgrond te bewerken op basis van de biologische landbouw, een percentage dat op de middellange tot lange termijn verder moet worden verhoogd; is bovendien zeer ingenomen met de doelstelling om te garanderen dat ten minste 10 % van de landbouwgrond uit zeer diverse landschapselementen bestaat, die op het gepaste niveau moet worden uitgevoerd om te zorgen voor de onderlinge aansluiting van habitats in en tussen landschappen waarop landbouw wordt bedreven; benadrukt dat beide doelstellingen moeten worden opgenomen in de EU-wetgeving en door alle lidstaten ten uitvoer moeten worden gelegd, mede in het kader van hun strategische plannen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB);
53. constateert met grote bezorgdheid dat volgens het verslag van de Europese Rekenkamer over de biodiversiteit op landbouwgrond het aantal en de verscheidenheid aan soorten op landbouwgrond in de EU voortdurend is afgenomen; betreurt dat in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 geen meetbare streefcijfers werden vastgesteld voor de landbouw, waardoor het moeilijk is de vooruitgang te beoordelen; herinnert eraan dat de wijze waarop de GLB-uitgaven voor biodiversiteit werden gevolgd, niet betrouwbaar is gebleken en dat er sprake is geweest van een gebrek aan coördinatie tussen de beleidsinitiatieven en strategieën van de EU, wat onder meer tot gevolg heeft gehad dat hiermee de afname van de genetische diversiteit niet is tegengegaan(75); verzoekt de Commissie de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer over biodiversiteit op landbouwgrond te volgen en in de biodiversiteitsstrategie voor 2030 voort te bouwen op de geleerde lessen(76);
54. onderstreept dat biodiversiteit van cruciaal belang is voor de waarborging van de voedselveiligheid in de EU; vestigt de aandacht op de belangrijke rol die de landbouwsector van de EU speelt bij de productie van gezonde, veilige en betaalbare levensmiddelen; beklemtoont dat voor landbouwers met het oog op het succes van deze strategie een belangrijke rol is weggelegd en dat de strategie moet worden afgestemd op de maatregelen, doelstellingen en streefdoelen van de “van boer tot bord”-strategie;
55. acht het absoluut noodzakelijk dat de landbouw in de EU zodanig wordt getransformeerd dat zij duurzaam wordt en voldoet aan strikte normen voor dierenwelzijn, in aansluiting op de ecologische en klimaattransitie, met een minimaal gebruik van fossiele en chemische stoffen en antibiotica; benadrukt dat de landbouw moet bijdragen aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit;
56. acht het gezien de potentiële sociaaleconomische effecten absoluut noodzakelijk dat landbouwers steun krijgen, waaronder economische steun, en opleidingen met betrekking tot de overgang naar duurzame landbouwsystemen, teneinde agro-ecologische en andere innovatieve duurzame praktijken te bevorderen; wijst daarom op het belang van duidelijk afgebakende en toereikende financiële steun, onder meer op grond van het meerjarig financieel kader, om deze doelstellingen te helpen verwezenlijken, en verzoekt de lidstaten in dit verband om de strategische GLB-plannen en de groene componenten daarvan voor deze doeleinden te gebruiken en daarbij win-winsituaties voor de bescherming van de biodiversiteit te ontwikkelen;
57. verzoekt de Commissie een strategie te ontwikkelen om lokale waardeketens te helpen bij het verwezenlijken van de voorgestelde doelstellingen, en benadrukt dat kleinschalige landbouwbedrijven specifieke steun moeten krijgen om een bijdrage aan deze strategie te kunnen leveren;
58. is ingenomen met de erkenning van biologische landbouw als een van de sterke componenten op de weg van de EU naar duurzamere voedselsystemen, namelijk ten aanzien van biodiversiteitsoverwegingen, en voor de verwezenlijking van overheidsbeleidsdoelstellingen op het gebied van economische ontwikkeling, werkgelegenheid op het platteland, milieubescherming en klimaatactie; wijst op het belang van het Europees actieplan voor biologische landbouw voor het vergroten van de toepassing van biologische landbouw;
59. onderstreept dat de ontwikkeling van biologische voedselproductie vergezeld moet gaan van ontwikkelingen van de markt en de toeleveringsketen en maatregelen om de vraag naar biologische levensmiddelen te stimuleren, waaronder via openbare aanbestedingen en een breed scala aan stimuleringsmaatregelen, onderzoek, innovatie, opleiding en overdracht van wetenschappelijk kennis, waarbij de stabiliteit van de markt voor biologische producten en de eerlijke beloning van landbouwers worden gewaarborgd en maatregelen ter ondersteuning van jonge biologische landbouwers worden bevorderd; wijst op de noodzaak van de ontwikkeling van de volledige biologische voedselketen om lokale verwerking en de distributie van de biologische productie van de EU mogelijk te maken;
60. merkt op dat de lidstaten naargelang van de mate van ontwikkeling van hun biologische sector op verschillende wijze aan deze Uniebrede streefdoelen zullen bijdragen en roept derhalve op tot het vaststellen van nationale streefdoelen; beklemtoont dat die streefdoelen niet zullen worden bereikt zonder sterke financiële steun, solide opleidingsprogramma’s en adviesdiensten; verzoekt de lidstaten hun strategische GLB-plannen hierop af te stemmen en verzoekt de Commissie erop toe te zien dat die strategische plannen aan de eisen voldoen;
61. herinnert eraan dat het belangrijk is een collectieve aanpak aan te moedigen en gebruik te maken van het multiplicatoreffect daarvan, teneinde de maatregelen van de biodiversiteitsstrategie te bevorderen, en verzoekt de Commissie samenwerkingsvennootschappen, zoals coöperaties in de agrovoedingssector, te bevorderen en hen te ondersteunen bij de uitvoering van maatregelen om de biodiversiteit op een collectieve manier te beschermen;
62. benadrukt de belangrijke rol die het GLB moet vervullen bij de bescherming en de bevordering van de biodiversiteit van landbouwgrond, samen met de andere beleidsinstrumenten van de Europese Green Deal; betreurt dat het GLB niet in staat is gebleken de afname van de biodiversiteit in de afgelopen decennia te keren; herinnert eraan dat de productiviteit en veerkracht van de landbouw afhankelijk zijn van biodiversiteit, hetgeen essentieel is om de duurzaamheid en veerkracht van onze voedselsystemen en voedselzekerheid op lange termijn te waarborgen; is van mening dat de kleine veranderingen die werden ingevoerd in het kader van de verschillende hervormingen van het GLB geen sterk signaal hebben gegeven aan de landbouwers om hun praktijken te veranderen, en is van mening dat een aanzienlijke verandering op basis van ervaringen met en voorspellingen over klimaat- en biodiversiteitscrises noodzakelijk is;
63. benadrukt nogmaals dat het GLB geheel in overeenstemming moet zijn met de aangescherpte klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de EU; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de strategische GLB-plannen te gebruiken om de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie uit te voeren, met inbegrip van de beleidsbrede toepassing van biodiversiteitsvriendelijke en agro-ecologische benaderingen, en verzoekt de lidstaten dringend bij het ontwikkelen van hun conditionaliteitsnormen ambitieuze referentiesituaties voor duurzaamheid en biodiversiteit vast te stellen en te zorgen voor de ambitieuze en snelle ontwikkeling en toepassing van maatregelen, met name ecoregelingen en agromilieu-klimaatmaatregelen; benadrukt dat er passende financiële middelen voor herstel moeten worden gereserveerd; verzoekt de lidstaten hiertoe voort te bouwen op de aanbevelingen van de Commissie;
64. verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen voor het creëren van zeer diverse landschapselementen te ontwikkelen, met name in het kader van hun strategische GLB-plannen, bijvoorbeeld door het gebruik van hagen of bufferstroken, waarmee tevens beoogd moet worden de ecologische interconnectiviteit tussen habitats en de creatie van groene corridors te bevorderen;
65. benadrukt de noodzaak om het monitoringkader binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid te versterken, onder meer door het ontwikkelen van betrouwbaardere indicatoren voor het meten van de effecten daarvan; verzoekt de Commissie een onafhankelijke evaluatie uit te voeren van hun geaggregeerde verwachte effecten zodra de nationale strategische plannen zijn goedgekeurd; verzoekt de Commissie om, indien deze analyse de inspanningen ontoereikend acht om de doelstellingen van de Europese Green Deal te behalen, passende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door de lidstaten te vragen hun strategische plannen te wijzigen of de verordening inzake de strategische GLB-plannen te herzien in het kader van de tussentijdse evaluatie;
66. onderstreept het belang van evenwichtige voedingspatronen; is van mening dat de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling van gezonde en evenwichtige eetgewoonten moeten stimuleren en passende maatregelen moeten nemen om landbouwers bij deze transitie bij te staan, waarbij rekening moet worden gehouden met de noodzaak om de economische duurzaamheid van landbouwbedrijven in de EU te vrijwaren;
67. betreurt het feit dat de landbouwproductie en consumptie steeds meer gericht zijn op een beperkt aantal landbouwgewassen en daarmee op een beperkt aantal variëteiten en genotypen; onderstreept dat het verbeteren en behouden van genetische variabiliteit met natuurlijke middelen van cruciaal belang is voor de bevordering van de diversiteit van landbouwecosystemen en voor het behoud van lokale genetische hulpbronnen, met name als opslagplaats voor oplossingen waarmee het hoofd kan worden geboden aan milieu- en klimaatuitdagingen; wijst op het belang om lokale dieren- en plantenrassen te gebruiken, aangezien deze het meest geschikt zijn voor de lokale ecosystemen;
68. verzoekt de Commissie te beoordelen of de ontwikkeling van boekhoudmethoden voor natuurlijk kapitaal de exploitatie van en de gevolgen voor ecosystemen zou kunnen beperken en rationaliseren en op die manier zou kunnen bijdragen aan het stopzetten van het biodiversiteitsverlies; heeft evenwel bedenkingen bij de mogelijkheden om de waarde van natuur in kwantitatieve termen te meten en benadrukt dat natuur een intrinsieke waarde heeft; verzoekt de Commissie in dit verband meer informatie te verstrekken over het mogelijke internationale initiatief inzake boekhoudpraktijken voor natuurlijk kapitaal;
69. verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen te ontwikkelen in het kader van hun strategische GLB-plannen om zeer biodiverse gebieden, waaronder landschapselementen, te bevorderen met als doel een gebied te realiseren van ten minste 10 % gebieden met een grote diversiteit die gunstig zijn voor de biodiversiteit, bijvoorbeeld hagen, bufferstroken, gebieden waar geen chemische stoffen worden gebruikt en tijdelijk braakland, alsmede uitgestrekte landbouwgronden bestemd voor biodiversiteit op de lange termijn, alsmede interconnectiviteit tussen habitats en de vorming van groene corridors zoveel mogelijk te bevorderen teneinde het potentieel voor biodiversiteit te maximaliseren;
70. merkt op dat de productie van bont, waarvoor duizenden wilde dieren van een soortgelijk genotype in voortdurend stressvolle omstandigheden dicht bij elkaar worden opgesloten, het welzijn van dieren ernstige schade kan toebrengen en hun kwetsbaarheid voor infectieziekten, waaronder zoönosen, vergroot, zoals het geval is geweest met COVID-19 bij nertsen;
71. betreurt het feit dat de EU er niet in is geslaagd de maximale duurzame opbrengst (MDO), een van de belangrijkste doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, tegen 2020 te verwezenlijken; benadrukt dat alle vispopulaties moeten worden teruggebracht naar niveaus die boven het niveau liggen waarbij de maximale duurzame opbrengsten kunnen worden verkregen, onder inachtneming van het voorzorgsbeginsel, waarbij moet worden gewaarborgd dat zij een leeftijdsopbouw en grootteverdeling vertonen die duiden op een gezond bestand; verzoekt de Commissie en de lidstaten zich onverwijld overeenkomstig het MDO-beginsel in te zetten voor het volledig herstel van mariene habitats en visbestanden op basis van een ecosysteemgebaseerde benadering van het visserijbeheer, de selectiviteit en de overleving van niet-doelsoorten te verbeteren en bij de toepassing van deze aanpak de impact van de visserij op mariene ecosystemen te verminderen, mede door praktijken of toepassingen die schadelijke gevolgen hebben te beperken;
72. wijst er tevens op dat de Commissie volgens de nieuwe verordening technische maatregelen(77) uiterlijk op 31 december 2020 een verslag moet indienen bij het Parlement en de Raad, en dat de Commissie wanneer er bewijs is dat de doelstellingen en streefdoelen niet zijn gehaald, maatregelen kan voorstellen;
73. verzoekt de Commissie de aantasting, eutrofiëring en verzuring van oceanen aan te pakken door een ambitieus actieplan te presenteren om mariene ecosystemen te beschermen en visbestanden in stand te houden; is van mening dat alle maatregelen, waaronder wetgeving, moeten worden vastgesteld om de mogelijke negatieve effecten van economische en andere activiteiten op mariene habitats te beperken;
74. benadrukt dat het belangrijk is gebieden voor herstel van de visbestanden of zones met een vangstverbod aan te wijzen om vispopulaties de kans te geven zich te herstellen, ook in kweekgebieden met veel jonge vissen en paaizones; benadrukt dat het belangrijk is om in zones met een vangstverbod alle visvangst en andere winningsactiviteiten te verbieden;
75. staat volledig achter de doelstelling van nultolerantie jegens illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij); wijst erop dat IOO-visserij zeer negatieve gevolgen heeft voor de visbestanden, mariene ecosystemen, de biodiversiteit en het concurrentievermogen van de vissers in de EU; vraagt om meer samenhang tussen het handelsbeleid en het visserijbeleid van de Europese Unie, zodat IOO-visserij effectiever kan worden aangepakt;
76. verzoekt de Commissie een ecosysteembenadering op te zetten voor alle oorzaken van marien biodiversiteitsverlies, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de druk die de visserij uitoefent op de visbestanden, op de biodiversiteit en op mariene ecosystemen, maar ook met andere factoren zoals vervuiling en klimaatverandering, scheepvaart en toepassingen langs en aan de kust, onder meer door beoordelingen van de effecten op ecosystemen van alle visserij- en overige mariene activiteiten, rekening houdend met het vermogen van ecosystemen om bij te dragen aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, alsook met roofdier-prooirelaties;
77. verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om diervriendelijkere methoden voor het vangen, aanlanden en slachten van vis te ontwikkelen en toe te passen, uitgaande van beste beschikbare wetenschappelijke informatie;
78. acht het belangrijk te waarborgen dat viskwekerijen duurzaam zijn en strikte normen voor dierenwelzijn hanteren; is van mening dat aquacultuur gebaseerd moet zijn op duurzame productiemethoden, zoals het gebruik van extensieve methoden, algen, tweekleppigen, vissen in kweekvijvers en aquacultuur in lagunes, die belangrijke ecosysteemfuncties en -diensten kunnen vervullen, waaronder het behoud van habitats in waterrijke gebieden, en de druk op hulpbronnen en de biodiversiteit verlagen, alsook minder koolstof uitstoten en nutriënten bieden; toont zich bezorgd over het vangen van vis met als enige doel het voeren van vleesetende kweekvissen, en is van mening dat deze vangstmethoden moeten worden afgeschaft en vervangen door duurzame alternatieven; wijst erop dat gewaarborgd moet worden dat de procedures inzake aquacultuur duidelijk zijn en volledig kunnen worden toegepast; verzoekt de Commissie waar nodig haar richtsnoeren inzake aquacultuur en de Natura 2000-gebieden bij te werken;
79. constateert met bezorgdheid dat er nog steeds sprake is van wijdverbreide verstoring van de zeebodem in de kustwateren van de EU, met name ten gevolge van het vissen met bodemtrawls(78), waarvan de FAO heeft vastgesteld dat zij op jaarbasis het type vistuig zijn met het grootste aandeel teruggegooide vangst en extreem schadelijke gevolgen hebben voor de zeebodem, afhankelijk van het type visserij en de kenmerken van het beviste gebied(79); wijst erop dat visserij met bodemtrawls tot het meest voorkomende vistuig in de EU behoort(80); herinnert aan de huidige verplichting om visserij met bodemberoerend vistuig dieper dan 400 m in gebieden waar kwetsbare mariene ecosystemen voorkomen of kunnen voorkomen, te staken; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom zorg te dragen voor de volledige en doeltreffende uitvoering van Verordening (EU) 2016/2336(81), ook met betrekking tot onderzeese bergen; verzoekt de Commissie verder om, in aanvulling op de beperkingen die zijn vastgesteld voor de Middellandse Zee(82), waar nodig ook het gebruik van bodemtrawls in andere kustgebieden te beperken, waaronder in haar actieplan voor de instandhouding van de visbestanden en de bescherming van de mariene ecosystemen, teneinde te waarborgen dat de meest duurzame en minst schadelijke werkwijzen worden gehanteerd;
80. beklemtoont dat in visserijbeheerplannen rekening moet worden gehouden met de bevindingen van wetenschappelijke studies naar visserijpraktijken en de gevolgen daarvan voor soorten, habitats en de biodiversiteit in oceanen en het mariene milieu worden geanalyseerd en waarin oplossingen voor de geconstateerde negatieve gevolgen worden aangedragen, bijvoorbeeld door het gebruik te beperken of nieuwe technische mogelijkheden toe te passen; benadrukt verder dat bijvangsten van kwetsbare soorten moeten worden uitgebannen of zodanig verminderd moeten worden dat zij zich volledig kunnen herstellen en dat schade aan zeebodemhabitats tot een minimum moet worden beperkt;
81. verzoekt de Commissie een definitie van “supertrawlers” vast te stellen en maatregelen te overwegen om hun activiteiten in EU-wateren te beperken, en met name om hun activiteiten in beschermde gebieden te verbieden;
82. acht het essentieel om een goede samenwerking met derde landen, en met name buurlanden tot stand te brengen, onder meer ter bevordering van een gelijkwaardige controle op de visbestanden in de wateren buiten de EU, teneinde te zorgen voor een gezond ecosysteem van mariene habitats aan weerszijden van de grens;
83. herinnert eraan dat het GVB en de verordening inzake visserijcontrole(83) de EU een regelgevingskader bieden met specifieke instrumenten voor de visserij; wijst op de noodzaak om de sociaaleconomische duurzaamheid te waarborgen voor vissers die de gevolgen ondervinden van de overgang naar ecologische praktijken in het kader van de blauwe economie, ook wat betreft de bijbehorende opleidingsbehoeften; benadrukt dat het belangrijk is dat adequate financiering voor deze doeleinden beschikbaar wordt gesteld uit het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en Horizon Europa;
84. verzoekt de Raad op proactieve wijze alle documenten openbaar te maken die betrekking hebben op de vastgestelde verordeningen inzake de totale toegestane vangsten, overeenkomstig de aanbeveling van de Europese Ombudsman in zaak 640/2019/FP;
85. raadt aan voortdurend gegevens te verzamelen teneinde de duurzaamheidscriteria beter te kunnen beoordelen en te voorkomen dat er visserijgebieden worden gecreëerd op plaatsen waar zich kwetsbare mariene ecosystemen bevinden;
86. dringt erop aan in beschermde gebieden prioriteit toe te kennen aan milieubehoud en herstel, en dat geen enkele activiteit in deze gebieden dat doel mag ondermijnen; verzoekt de Commissie en de lidstaten schadelijke menselijke activiteiten binnen beschermde mariene gebieden (MPA’s) te verbieden; dringt er bij de Commissie op aan te garanderen dat in nationale plannen voor mariene ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met de gevoeligheid van soorten en habitats in alle zeegebieden voor menselijke drukfactoren;
87. onderstreept het belang van de versterking en doeltreffende handhaving van de bestaande MPA’s, met name in biodiversiteitshotspots; verzoekt de Commissie en de lidstaten om prioriteit te geven aan het opstellen van specifieke beheersplannen voor deze gebieden, waarin duidelijke instandhoudingsdoelstellingen en doeltreffende maatregelen inzake toezicht, bewaking en controle moeten worden vastgesteld; dringt er bij de lidstaten met name op aan om haast te maken met het opstellen en indienen van de gezamenlijke aanbevelingen voor het visserijbeheer in hun MPA’s, in overeenstemming met artikel 11 van het GVB; is van mening dat daarbij ten volle rekening moet worden gehouden met de effecten van klimaatverandering op mariene soorten; verzoekt de Commissie bovendien om in samenwerking met de lidstaten criteria en richtsnoeren voor te stellen voor een passende beheerplanning van de aangewezen beschermde gebieden, waaronder in ecologische corridors, op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, en om de samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen;
88. verzoekt de Commissie om MPA’s pas mee te tellen voor internationale doelstellingen wanneer zij naar behoren worden beheerd;
89. is van mening dat de nieuwe MPA’s moeten worden opgenomen in het kader van Natura 2000 en dat zij moeten bijdragen aan de ecologische verbondenheid tussen beschermde gebieden;
90. wijst erop dat MPA’s, indien ze succesvol zijn, aanzienlijke sociaaleconomische voordelen opleveren, met name voor kustgemeenschappen, de visserijsector en de sector toerisme, en dat MPA’s belangrijke ecologische functies kunnen vervullen voor het herstel van visbestanden en de veerkracht daarvan kunnen verbeteren;
91. benadrukt dat de nieuwe EU-bosstrategie op de Europese klimaatwet en de biodiversiteitsstrategie voor 2030 moet worden afgestemd en daarmee in overeenstemming moet zijn; beklemtoont de noodzaak van een holistische en consequente EU-bosstrategie die de multifunctionele rol van bossen en de houtsector in de EU versterkt en die de verreikende ecologische, maatschappelijke en economische voordelen van bossen bevordert, met volledige inachtneming van de doelstellingen van de EU op het gebied van klimaat en milieu; benadrukt dat er duidelijke prioriteiten moeten worden gesteld in de nieuwe EU-bosstrategie, met de bescherming van het klimaat en het herstel van de biodiversiteit als centrale, onderling verbonden doelstellingen; pleit ervoor in het plan voor het herstel van de natuur specifieke bindende doelstellingen op te nemen voor het herstel en de verdere bescherming van bosecosystemen, die ook moeten worden opgenomen in de EU-bosstrategie; is van mening dat daarbij rekening moet worden gehouden met de verschillende omstandigheden op lokaal, regionaal en nationaal niveau;
92. herhaalt zijn standpunt van 8 oktober 2020 ten aanzien van de EU-bosstrategie dat met de strategie een brug moet worden geslagen tussen nationaal bos- en bosbouwbeleid en EU-doelstellingen op het gebied van bossen en bosbouw, met inachtneming van het feit dat de bevoegdheden van de lidstaten moeten worden geëerbiedigd en een bijdrage moet worden geleverd aan bredere EU-doelstellingen; beklemtoont daarom dat het beginsel van subsidiariteit en de bevoegdheden van de EU op het gebied van milieubescherming in de strategie moeten worden geëerbiedigd; herinnert eraan dat het milieubeleid van de EU op grond van artikel 191 VWEU naast andere doelstellingen moet bijdragen tot instandhouding, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en tot het behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen; herinnert eraan dat diverse EU-wetgeving van invloed is op bossen en bosbeheer;
93. verzoekt de EU en de lidstaten te waarborgen dat in hun interne en externe beleid de hoogste normen voor de milieubescherming van bossen worden toegepast;
94. benadrukt dat de nieuwe EU-bosstrategie duurzaam bosbeheer moet aanmoedigen; benadrukt het belang van het op evenwichtige wijze versterken van duurzaam bosbeheer voor de gezondheid, de klimaatveerkracht en de levensduur van bosecosystemen en het behoud van de multifunctionele rol van bossen; wijst erop dat de bescherming en het duurzaam beheer van onze bossen van wezenlijk belang zijn voor ons algemeen welzijn, aangezien bossen ruimte bieden voor activiteiten op het gebied van recreatie, gezondheid en onderwijs die van algemeen belang zijn; beaamt dat duurzaam bosbeheer bevorderlijk is voor de bescherming van de biodiversiteit in Europese bossen; herinnert eraan dat de EU en haar lidstaten zich ertoe hebben verbonden de definitie en beginselen van duurzaam bosbeheer toe te passen;
95. onderstreept de bijdrage die bossen leveren aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU; is van mening dat prioriteit moet worden gegeven aan circulair gebruik en cascadering van bosbiomassa en andere bronnen van biomassa die geen afbreuk doen aan wetenschappelijk onderbouwde maatregelen gericht op bescherming, herstel en klimaatactie; meent dat het gebruik van hout als bouwmateriaal hiervan een goed voorbeeld is;
96. wijst op het cruciale belang van de boslandbouw- en bebossingsmaatregelen van het GLB en spoort aan tot handhaving van bosbouwmaatregelen, overeenkomstig de EU-bosstrategie;
97. onderstreept dat veerkrachtige en gezonde bosecosystemen, met inbegrip van flora en fauna, van belang zijn voor de handhaving en bevordering van de levering van de vele ecosysteemdiensten die bossen te bieden hebben, zoals biodiversiteit, schone lucht, water en een gezonde bodem, evenals hout en andere grondstoffen; wijst erop dat de milieu-, klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de EU alleen kunnen worden verwezenlijkt met behulp van multifunctionele, gezonde en duurzaam beheerde bossen en bosbouw, hetgeen een langetermijnperspectief vereist;
98. wijst erop dat een samenhangende aanpak moet worden vastgesteld om de bescherming van de biodiversiteit en het klimaat te verzoenen met een bloeiende houtsector en duurzame bio-economie;
99. onderkent het belang van het gebruik van hout en houten producten die uit duurzaam beheerde bossen afkomstig zijn, om bij te dragen aan de transitie naar een koolstofneutrale economie en de ontwikkeling van de circulaire bio-economie;
100. onderstreept de noodzaak om de EU-regels inzake het gebruik van biomassa voor energieproductie te herzien en af te stemmen op de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de Europese klimaatwet, met name als onderdeel van de richtlijn hernieuwbare energie en de gedelegeerde handelingen uit hoofde van de taxonomieverordening;
101. is verheugd over de toezegging tot het planten van minstens drie miljard extra bomen in de EU; benadrukt dat de bebossingsinitiatieven van de EU op duidelijke ecologische beginselen, “bosverbetering”, duurzame herbebossing, de vergroening van stedelijke en voorstedelijke gebieden, herstel, verbetering van de verbondenheid van natuurgebieden en boslandbouw moeten worden gebaseerd, in overeenstemming met de nieuwste wetenschappelijke kennis; verzoekt de Commissie te waarborgen dat deze initiatieven enkel worden uitgevoerd op een manier die verenigbaar is met en bijdraagt aan de biodiversiteitsdoelstellingen, en ervoor te zorgen dat met deze aanplant geen oude en biodiverse bossen worden vervangen, alsook dat deze ertoe bijdraagt bossen veerkrachtiger, gemengder en gezonder te maken;
102. herinnert aan de standpunten die het Parlement heeft uiteengezet in zijn resolutie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau; verzoekt de Commissie dringend met een voorstel voor een EU-rechtskader te komen op basis van verplichte due diligence die waarborgt dat waardeketens duurzaam zijn en dat producten of grondstoffen die in de EU op de markt worden gebracht niet leiden tot of het resultaat zijn van ontbossing, de aantasting van bossen, de omvorming en aantasting van ecosystemen of mensenrechtenschendingen; geeft aan dat het bedoelde EU-rechtskader ook moet gelden voor ecosystemen met hoge koolstofvoorraden en veel biodiversiteit die geen bossen zijn, met name mariene en kustecosystemen en water-, veen- of savannegebieden, teneinde te voorkomen dat de druk naar deze landschappen wordt verschoven;
103. verzoekt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is om een rechtskader, hoofdzakelijk binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO), te creëren dat een verbod op de handel in bepaalde grondstoffen, producten en diensten die de biodiversiteit in gevaar brengen, mogelijk maakt;
104. benadrukt dat de ecologische voetafdruk van de productie en consumptie van de EU dringend moet worden verkleind om binnen de grenzen van de mogelijkheden van onze planeet te blijven; verzoekt de Commissie bindende EU-doelstellingen voor 2030 voor te stellen om de voetafdruk van de gebruikte materialen en de consumptie in de EU te verkleinen en deze tegen 2050 binnen de grenzen van de mogelijkheden van de planeet te brengen(84); steunt de Commissie om een levenscyclusbenadering te volgen voor het meten van de ecologische voetafdruk van producten en bedrijven; is van mening dat de productie en het gebruik van plastic moet worden beperkt; is van mening dat bij economische activiteiten die van invloed zijn op ecosystemen en hun biodiversiteit en deze exploiteren alle mogelijke waarborgen moeten worden geïntegreerd om hun negatieve gevolgen voor deze ecosystemen te beperken;
Klimaatverandering
105. uit zijn bezorgdheid over het feit dat het aantal landsoorten aanzienlijk zal afnemen in een scenario waarin de aarde met 1,5 tot 2 °C opwarmt, en dat mariene soorten evenzeer zullen worden bedreigd, met name nu deze temperatuurstijgingen volgens de huidige trajecten hoogstwaarschijnlijk zullen worden overschreden; benadrukt derhalve opnieuw dat het noodzakelijk is de ambities van de EU aanzienlijk te verhogen en prioriteit toe te kennen aan op de natuur gebaseerde oplossingen en op ecosystemen gebaseerde benaderingen voor het behalen van de doelstellingen inzake klimaatmitigatie en in de aanpassingsstrategieën, en om de bescherming van natuurlijke terrestrische en mariene koolstofputten in de EU aan te scherpen als aanvullende maatregel op het terugdringen van de broeikasgasemissies;
106. verzoekt de Commissie om de effecten van klimaatverandering op de dichtheid en geografische spreiding van soorten te beoordelen, met deze beoordeling rekening te houden bij de uitvoering van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de lidstaten te helpen de resultaten te verwerken in hun nationaal beleid en de toekomstige rapportages in het kader van de natuurrichtlijnen;
107. wijst op de essentiële rol die gezonde oceanische ecosystemen spelen bij het tot staan brengen en ombuigen van het biodiversiteitsverlies en het matigen van de klimaatverandering; roept op tot instandhouding en herstel van koolstofrijke mariene habitats met het oog op het bevorderen van de koolstofopslag, de bescherming van kusten en het vergroten van de weerbaarheid van mariene soorten en visserijen tegen de klimaatverandering; dringt bovendien aan op de opname daarvan in doeltreffend beheerde MPA’s;
108. verzoekt de Commissie om na de vaststelling van de Europese klimaatwet(85) en gelet op de belangrijke rol van natuurlijke koolstofputten voor het bereiken van klimaatneutraliteit een ambitieuze, wetenschappelijk onderbouwde EU-doelstelling voor 2030 vast te stellen voor de verwijdering van broeikasgasemissies door middel van natuurlijke koolstofputten, die in overeenstemming moet zijn met de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en wettelijk moet worden vastgelegd; herinnert er verder aan dat een snelle vermindering van de emissies voorop moet blijven staan;
109. verzoekt de Commissie zo snel mogelijk een EU-actieplan voor de lange termijn inzake klimaat en biodiversiteit in te dienen, met inbegrip van de bijbehorende streefdoelen, waardoor de coördinatie wordt verbeterd en de samenhang, duurzaamheid en onderlinge verbondenheid van toekomstige acties wordt gewaarborgd en waarin toezeggingen op grond van het wereldwijde kader voor biodiversiteit voor de periode na 2020, de Overeenkomst van Parijs, de nationaal bepaalde bijdragen en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen worden opgenomen; benadrukt het belang om de monitoring, verslaglegging en herziening van klimaat- en biodiversiteitsplannen zo spoedig mogelijk formeel te coördineren; wijst erop dat veerkrachtige en gezonde ecosystemen cruciaal zijn voor het tegengaan van en de aanpassingen aan klimaatverandering en dat bij de acties uit hoofde van het Europees klimaatpact moet worden gezorgd voor synergieën tussen het biodiversiteitsbeleid en het klimaatbeleid;
110. is ingenomen met de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering; is van mening dat de acties die worden genomen in het kader van de nieuwe EU-klimaataanpassingsstrategie volledig afgestemd moeten zijn op de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en op de maatregelen met betrekking tot de preventie van en de paraatheid voor door de natuur veroorzaakte rampen in het kader van het Uniemechanisme voor civiele bescherming;
111. steunt bovendien “op ecosystemen gebaseerde” benaderingen zoals gedefinieerd in het VN-verdrag inzake biologische diversiteit, die een holistische strategie voor het integrale beheer van land, water en levende rijkdommen bieden, die instandhouding en duurzaam gebruik op een billijke manier bevorderen;
112. benadrukt dat de term “op natuur gebaseerde oplossingen” beter moet worden gedefinieerd en dat deze definitie ervoor moet zorgen dat de biodiversiteit en de integriteit van ecosystemen niet in gevaar worden gebracht; dringt daarom aan op ontwikkeling op EU-niveau van een duidelijkere definitie, alsook van richtsnoeren en hulpmiddelen betreffende de toepassing van op natuur gebaseerde oplossingen met het oog op de optimale verwezenlijking van natuurwaarden, alsook van synergieën tussen het behoud van biodiversiteit en de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering;
113. merkt op dat in veel nationale klimaatstrategieën op natuur gebaseerde oplossingen nog ontbreken; is van mening dat een multistakeholderplatform op het gebied van op de natuur gebaseerde oplossingen mogelijk bevorderlijk kan zijn voor het versterken van de synergieën tussen de multilaterale internationale verdragen inzake biodiversiteit en klimaatverandering, alsook voor de verwezenlijking van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling;
Verontreiniging
114. is ingenomen met de doelstelling van de Commissie om het gebruik van gevaarlijkere en chemische bestrijdingsmiddelen met 50 % en voedingswaardeverliezen met 50 % te verminderen, wat zal leiden tot een vermindering van het gebruik van meststoffen met ten minste 20 % tegen 2030, en meent dat al deze doelstellingen wettelijk moeten worden vastgelegd en voor de periode na 2030 moeten worden herzien met het oog op verdere verminderingen en de vastlegging van verbintenissen voor de lange termijn; dringt aan op doeltreffende evaluatie van deze doelstellingen op basis van specifieke mijlpalen;
115. verzoekt de Commissie ambitieuze referentieniveaus voor deze doelstellingen vast te stellen en alle lidstaten een eerlijk aandeel van de Uniebrede doelstellingen toe te wijzen op basis van hun verschillende uitgangsposities en omstandigheden; dringt erop aan dat iedere lidstaat krachtige maatregelen treft om zijn doelstellingen te behalen;
116. is gekant tegen de verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat na 31 december 2022; vraagt alle lidstaten de nodige voorbereidende werkzaamheden te verrichten om alle landbouwers van rendabele alternatieve oplossingen te voorzien na het verbod op glyfosaat;
117. herinnert aan zijn resolutie van 16 januari 2019 over het verslag over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden(86), en verwacht van de Commissie en de lidstaten dat zij alle oproepen onverwijld behandelen; verzoekt de Commissie bij haar herziening van de uitvoeringsmaatregelen voor het kader inzake gewasbeschermingsmiddelen bepalingen op te nemen ter ondersteuning van de EU-brede doelstellingen voor het beperken van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, onder andere door de milieucriteria voor de toekenning van markttoegang voor bestrijdingsmiddelen aan te scherpen en te verduidelijken; beklemtoont dat wanneer de EFSA concludeert dat er sprake is onaanvaardbare milieueffecten, er geen goedkeuring kan worden verleend; verzoekt de Commissie de gegevens inzake regelgevingsrisico’s transparanter en beter toegankelijk te maken;
118. is van mening dat de afwijking uit hoofde van artikel 53, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009(87) moet worden verduidelijkt en enkel om gezondheids- en milieuredenen mag worden toegepast; betreurt dat deze afwijking wordt gebruikt om het verbod op alle buitentoepassingen van drie neonicotinoïden te ondermijnen;
119. roept de Commissie op om snel de herziening van Richtlijn 2009/128/EG betreffende het duurzaam gebruik van pesticiden(88) af te ronden en hierin ook de streefcijfers voor de vermindering van het pesticidengebruik op te nemen, en alle maatregelen te nemen om te verzekeren dat de lidstaten zich verbinden tot de implementatie hiervan in onder meer ook hun nationale actieplannen;
120. merkt op dat een grootschalig gebruik van pesticiden leidt tot pesticidenresistentie, hetgeen een belangrijk probleem is waardoor de doeltreffendheid van pesticiden wordt aangetast; wijst erop dat het toenemende gebruik en de groeiende afhankelijkheid van pesticiden leiden tot hoge kosten voor de landbouwers; merkt op dat voor het tegengaan van biodiversiteitsverlies en pesticidenresistentie een hiërarchie van maatregelen moet worden aangehouden overeenkomstig de acht beginselen van geïntegreerde gewasbescherming zoals beschreven in bijlage III bij Richtlijn 2009/128/EG, waarin wordt gesteld dat chemische pesticiden alleen als laatste redmiddel mogen worden gebruikt;
121. betreurt het feit dat de beoordeling van de effecten van chemische stoffen op het milieu en de biodiversiteit in het kader van de autorisatieprocedure binnen Reach in de sociaaleconomische analyse vaak wordt onderschat en ondergewaardeerd; maakt zich zorgen over het aanhoudend gebruik en de autorisatie van gevaarlijke chemische stoffen met negatieve effecten op het milieu en over ontbrekende veiligheidsgegevens over eindpunten; vraagt de Commissie in haar rol als risicomanager meer rekening te houden met de effecten van chemische stoffen, met inbegrip van de chronische effecten op de lange termijn op het milieu en de biodiversiteit;
122. roept de Commissie en de lidstaten op om te zorgen voor gelijke normen en doeltreffende controles op uit niet-EU-landen ingevoerde producten;
123. verzoekt de Commissie Verordening (EG) nr. 396/2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen(89) te herzien teneinde hierin ook diergezondheid en milieurisico’s op te nemen als wetgevingscriteria;
124. is verheugd dat de Commissie zich ertoe heeft verbonden samen te werken met de lidstaten en de belanghebbenden om te waarborgen dat de nationale strategische plannen voor de landbouw vanaf het begin volledig getuigen van de ambities van de Europese Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie, hetgeen ook inhoudt dat het ambitieniveau om het gebruik en het risico van chemische bestrijdingsmiddelen en het gebruik van meststoffen en antibiotica aanzienlijk terug te dringen, wordt verhoogd; beklemtoont het belang dat deze doelstellingen worden nagestreefd op holistische en circulaire wijzen, bijvoorbeeld met de goedgekeurde agro-ecologische benaderingen zoals geïntegreerde productie en biologische landbouw, met inbegrip van vruchtwisseling; beklemtoont ook de bijdrage van de precisielandbouw, de digitalisering en de andere instrumenten voor de vermindering van het gebruik van pesticiden, meststoffen en nutriënten;
125. beklemtoont dat landbouwers een groter instrumentarium van alternatieve, doeltreffende, betaalbare en milieuvriendelijke gewasbeschermingsoplossingen en methoden nodig hebben om de behoefte aan pesticiden en de daarmee samenhangende risico’s nader te kunnen beperken; stelt voor dat dit een groter gebruik van culturele, lichamelijke en biologische bestrijdingstechnieken zou kunnen omvatten, evenals nieuwe pesticiden met laag risico en biopesticiden, doeltreffendere toepassingstechnieken die worden vergemakkelijkt door hulpmiddelen zoals digitale en precisielandbouw, epidemiologische modellen, een bredere, verbeterde reeks opties voor resistente variëteiten waarvoor minder productiemiddelen nodig zijn, en versterkte systemen voor opleiding en advies op het gebied van onderzoek en innovatie, onder meer met betrekking tot landbouwpraktijken;
126. onderstreept dat de Europese landbouw, visserij en bosbouw een belangrijke rol toekomt bij de bescherming en het herstel van de natuur en dat deze sectoren volledig moeten worden betrokken bij de uitvoering van de biodiversiteitsstrategie voor 2030; benadrukt dat de uitvoeringsmaatregelen vergezeld moeten gaan van nauwkeurig omschreven steun, opleidingsprogramma’s en een instrumentarium met duurzame, veilige, doeltreffende en betaalbare oplossingen en alternatieven, en tevens toegang moeten verzekeren tot de meest recente kennis, technologie en adviesdiensten; onderstreept verder de bijdrage die positieve stimulansen en de uitwisseling van goede praktijken kunnen leveren aan de uitvoering van de strategie;
127. roept de Commissie en de lidstaten op te verzekeren dat de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 volledig worden weerspiegeld in de uitvoering van de “van boer tot bord”-strategie, de strategie voor duurzame chemische stoffen en in het op til zijnd actieplan inzake nulverontreiniging, waarmee ook lichtverontreiniging en geluidshinder, met inbegrip van onderwatergeluid, moeten worden aangepakt; benadrukt het belang dat de bestrijding van verontreiniging bij de bron tot prioriteit wordt verheven en daarbij de inzet van de best beschikbare technologie wordt verzekerd;
128. verzoekt de Commissie om voor 2030 een ambitieuze doelstelling voor het verminderen van het gebruik van kunstlicht buiten vast te stellen en een voorstel te doen voor richtsnoeren inzake de manier waarop lidstaten kunstlicht ’s nachts kunnen verminderen;
129. beklemtoont dat het noodzakelijk is in de biodiversiteitsstrategie voor 2030 specifieke maatregelen op te nemen voor de vermindering van de verontreiniging die een rechtstreekse weerslag heeft op de biodiversiteit en de gezondheid, zoals verontreiniging met kunststof, microplastic en chemische stoffen; roept de Commissie op te verzekeren dat alle acties van het nieuwe actieplan inzake circulaire economie en de daarmee verband houdende wetgeving snel wordt uitgevoerd;
Invasieve uitheemse soorten (IUS)
130. uit zijn bezorgdheid over het feit dat IUS een ernstige bedreiging vormen voor het milieu, de bestaansmiddelen en de voedselzekerheid en onherstelbare schade aanrichten aan beschermde gebieden en hun biodiversiteit en dat de klimaatverandering dit nog verder verergert;
131. betreurt dat minder dan 6 % van de in de EU aanwezige IUS zijn opgenomen in de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten; roept de Commissie op meer maatregelen te nemen om te verzekeren dat de IUS die van invloed zijn op bedreigde soorten in de lijst worden opgenomen; roept de Commissie verder op de preventie te verbeteren door risicobeoordelingen vóór de eerste invoer van uitheemse soorten verplicht te stellen en door zo snel mogelijk, uitgaande van een wetenschappelijke risicobeoordeling en de ecologische kenmerken in de EU, EU-brede witte lijsten voor te stellen van soorten die als huisdieren mogen worden ingevoerd, gehouden, gefokt en verhandeld;
132. benadrukt dat de handel in exotische dieren een van de belangrijkste wegen is waarlangs IUS worden geïntroduceerd en dat afgezien daarvan de introductie van IUS ook verband houdt met andere stressfactoren zoals land- en zeevervoer en zwerfvuil op zee; dringt aan op de uitwerking van aanvullende maatregelen op EU-niveau voor preventie, beheersing en uitroeiing van IUS, waarbij ook specifieke plannen moeten worden opgesteld voor de IUS die van invloed zijn op ernstig bedreigde soorten; onderstreept dat het noodzakelijk is te zorgen voor voldoende menselijke, technische en financiële hulpbronnen om preventie te ondersteunen en getroffen gebieden te helpen het hoofd te bieden aan bestaande en pas geïntroduceerde IUS;
133. betreurt dat slechts één mariene soort is opgenomen in de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten(90); verzoekt de Commissie iets te doen aan dit buitensporig laag aantal mariene IUS en te zorgen voor een deugdelijke afstemming op Verordening (EU) nr. 1143/2014(91);
Financiering, mainstreaming en governancekader
134. onderstreept dat de maatschappelijke en ecologische voordelen van preventie en herstel de investeringskosten verre overstijgen; verzoekt de Commissie om de doeltreffende mainstreaming en toetsing van biodiversiteit te garanderen in alle EU-uitgaven en -programma’s op basis van de EU-taxonomie; dringt aan op de doeltreffende toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” op alle uitgaven en programma’s in de EU; verzoekt de Commissie een alomvattende beoordeling te verstrekken over hoe de 20 miljard EUR per jaar, die minimaal nodig is voor de natuur, kan worden gemobiliseerd, overeenkomstige voorstellen te doen voor de jaarlijkse EU-begroting en te evalueren of er een specifiek financieringsinstrument voor TEN-N nodig is; neemt nota van de overeenkomst om de uitgaven voor biodiversiteitsdoelstellingen te mainstreamen met 7,5 % vanaf 2024 en met 10 % vanaf 2026; is derhalve van mening dat inspanningen moeten worden geleverd om ervoor te zorgen dat ten minste 10 % van de jaarlijkse uitgaven binnen het meerjarig financieel kader zo snel mogelijk vanaf 2021 aan biodiversiteit worden uitgegeven; beklemtoont dat afstemming tussen klimaat- en biodiversiteitsfinanciering noodzakelijk is; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan biodiversiteitsacties op te nemen in hun plannen voor herstel en veerkracht; herinnert er uitdrukkelijk aan dat de EU-uitgaven in verband met de biodiversiteit moeten worden getraceerd overeenkomstig de door de Commissie, in samenwerking met het Europees Parlement en de Raad, vast te stellen doeltreffende, transparante en alomvattende methoden;
135. verzoekt de Commissie en de lidstaten om vóór 2022 te beoordelen welke subsidies schadelijk zijn voor het milieu, zodat die onverwijld kunnen worden afgeschaft; roept ertoe op de financiële stimulansen te heroriënteren naar voor biodiversiteit positieve investeringen en de belastingsystemen om te buigen naar een sterkere benutting van milieubelastingen en milieubelastingopbrengsten;
136. herinnert aan de verbintenis van de EU tot volledige verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; verzoekt de Commissie en de lidstaten om zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2025 een einde te maken aan alle directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen;
137. meent dat de geleidelijke afschaffing van subsidies voor fossiele brandstof en andere voor het milieu schadelijke subsidies wereldwijd moet worden ondersteund met behulp van het handelsbeleid en de groene diplomatie van de EU, en dat daarbij onder meer moet worden gezorgd voor een overeenkomst over een routekaart met mijlpalen voor elke handelspartner;
138. herinnert eraan dat volgens ramingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling regeringen ongeveer 500 miljard USD per jaar uitgeven aan steun die mogelijk schadelijk is voor de biodiversiteit, dat wil zeggen vijf tot zes keer meer dan de totale uitgaven voor biodiversiteit(92);
139. verzoekt de Commissie duidelijke richtsnoeren en stimulansen vast te stellen om particuliere financiering van biodiversiteit vlot te trekken en de investeringen aan te passen aan de doelstellingen van de Europese Green Deal en de biodiversiteitsstrategie voor 2030; verzoekt de Commissie verder te zorgen voor een ambitieus en toekomstgericht kader met wetgevingsmaatregelen en financiële stimulansen voor zowel de publieke als de private sector om steun te kunnen geven aan de verwezenlijking van de doelstellingen en streefcijfers op grond van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 als onderdeel van de komende vernieuwde strategie voor duurzame financiering; roept de Commissie op actie te ondernemen op het gebied van duurzame inkoop door bedrijven;
140. verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor overheidsopdrachten en de Europese en nationale gezondheidsvoorschriften af te stemmen op de biodiversiteitsstrategie voor 2030; roept er verder toe op om met de EU-beleidsmaatregelen alle in de Verdragen opgenomen beginselen en met name het voorzorgsbeginsel en het beginsel “de vervuiler betaalt” na te leven;
141. onderstreept dat er een juridisch bindend governancekader voor biodiversiteit – een biodiversiteitswet – nodig is, uitgaande van een alomvattende effectbeoordeling, waarmee het pad naar 2050 wordt uitgestippeld aan de hand van een reeks doelstellingen, waaronder de doelstellingen voor 2030 en de COP15-toezeggingen, en waarbinnen een monitoringmechanisme wordt opgezet met slimme indicatoren binnen en buiten de beschermde gebieden; verzoekt de Commissie met dat doel voor ogen in 2022 een wetgevingsvoorstel in te dienen; beklemtoont dat het verzekeren van voldoende menselijke en financiële hulpbronnen van doorslaggevend belang is voor doeltreffende governance;
142. verzoekt de Commissie te overwegen een onafhankelijk Europees wetenschappelijk panel inzake biodiversiteit of een soortgelijke instantie op te richten om de samenhang van de EU-maatregelen met de ambities van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 te beoordelen en dienovereenkomstig aanbevelingen te doen, en daarbij elke mogelijke overlapping met het beleid van het Europees Milieuagentschap en andere EU- en internationale organen te vermijden;
143. herinnert eraan dat artikel 37 van het Handvest het beginsel weerspiegelt dat de EU-wetgeving de bescherming van het milieu moet waarborgen; is van mening dat het recht op een gezond milieu in het Handvest moet worden erkend en dat de EU het initiatief moet nemen tot de erkenning van een vergelijkbaar recht op internationaal vlak;
Onderzoek, innovatie en onderwijs
144. verzoekt de Commissie biodiversiteit een grotere rol toe te kennen in de jeugdprogramma’s van de EU, zoals het Europees vrijwilligerswerk, en als onderdeel van het algemeen Erasmusprogramma een Groen Erasmusprogramma te starten waarin de nadruk ligt op uitwisseling van kennis, studenten en beroepsbeoefenaren op het gebied van herstel en instandhouding;
145. onderstreept dat het noodzakelijk is een dieper inzicht te verkrijgen in niet alleen de verschillende onderdelen van biodiversiteit en de gevolgen daarvan voor de werking van de ecosystemen, maar ook de veerkracht van de ecosystemen; meent dat meer fundamenteel en toegepast onderzoek moet worden gedaan naar biodiversiteit en onderstreept dat het noodzakelijk is daarvoor voldoende financiering te verzekeren; roept ertoe op onderzoek naar biodiversiteit op te nemen in de diverse EU- en nationale financieringsprogramma’s; verzoekt nogmaals om een specifieke missie voor biodiversiteit binnen het toekomstige EU-onderzoeksprogramma; onderstreept dat het noodzakelijk is de financiering van openbaar onderzoek aanzienlijk te verhogen;
146. benadrukt het belang van meer onderzoek naar biogeografische regio’s, de taxonomie van organismen en de gevolgen van ontbossing en biodiversiteitsverlies voor essentiële dienstverlening zoals voedselvoorziening; onderstreept dat het noodzakelijk is meer kennis te verwerven over de band tussen enerzijds het uitbreken van ziekten en anderzijds legale en illegale handel in wilde dieren, instandhouding en achteruitgang van ecosystemen;
147. is er vast van overtuigd dat meer onderzoek moet worden gedaan naar oceanen, aangezien oceanen nog voor een groot deel onontdekt blijven; verzoekt de Commissie om wat dit betreft een grotere rol te spelen in het Decennium van Oceaanwetenschappen van de VN en gevolg te geven aan de aanbevelingen van Missie Zeester 2030: Herstel onze oceanen en wateren; meent dat er ook financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor diepzee-ecosystemen en -biodiversiteit;
148. moedigt onderzoek aan naar duurzame landbouwinnovatie, technologie en productiemethoden en praktijken voor landbouwers die de biodiversiteit en de gezondheid van het ecosysteem verbeteren, met inbegrip van digitalisering, duurzame boslandbouwsystemen, biologische alternatieven voor chemische pesticiden waarmee weinig risico is verbonden en pesticidevrije landbouw;
149. meent dat de inspanningen op het gebied van onderzoek moeten worden versterkt en onder meer ook gericht moeten zijn op de sociale en economische gevolgen en de kansen van instandhoudingsbeleid, bodembiodiversiteit en het smelten van gletsjers en permafrost;
150. is ingenomen met de oprichting van een kenniscentrum voor biodiversiteit en de nieuwe EU-waarnemingspost voor de bodem;
151. onderstreept het belang dat passende middelen worden toegewezen aan de verzameling van gegevens, de ontwikkeling van indicatoren ter ondersteuning van de capaciteitsopbouw en de versterking van de samenwerking tussen belanghebbenden op het gebied van biodiversiteit; erkent de mogelijkheden van digitalisering, “big data” en AI voor de verbetering van ons begrip en onze kennis inzake biodiversiteit;
152. roept de Commissie op kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen bij hun deelname aan de inspanningen voor onderzoek en technologische ontwikkeling en hen aldus in staat te stellen aan de doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 bij te dragen;
153. is van mening dat milieukennis een vast onderdeel moet zijn van het onderwijs; ondersteunt de vaststelling van beschermde gebieden voor onder meer ook onderwijsdoelstellingen; benadrukt dat steun moet worden gegeven aan op participatie berustende wetenschappen en bewustwordingsprocessen om onder meer de maatschappij te laten zien dat het noodzakelijk is de biodiversiteit te beschermen en te herstellen;
Mondiaal biodiversiteitskader na 2020, internationale actie, handel en oceaangovernance
154. herinnert aan het in de resolutie over COP15 ingenomen standpunt inzake biodiversiteit en de noodzaak om te komen tot een multilaterale bindende overeenkomst voor de periode na 2020 die vergelijkbaar is met de Overeenkomst van Parijs, om het biodiversiteitsverlies tegen 2030 een halt toe te roepen en om te buigen, met slimme doelstellingen en indicatoren, een robuust uitvoeringskader en een op wetenschap gebaseerd, onafhankelijk en transparant herzieningsmechanisme; is van mening dat 2021 een beslissend jaar zal zijn voor de biodiversiteit in de wereld, dat de EU als een wereldleider moet optreden en tijdens de onderhandelingen moet ijveren voor een net zo hoog of nog hoger ambitieniveau dan ze zelf heeft, en dat zij daarbij ook moet zorgen voor juridisch bindende herstel- en beschermingsdoelstellingen op wereldschaal van ten minste 30 % tot 2030; is in dit verband ingenomen met de verbintenis van de High Ambition Coalition for Nature and People tot het beschermen van 30 % van land en zee wereldwijd; onderstreept dat het noodzakelijk is lage-inkomenslanden te ondersteunen bij de uitvoering van dit nieuwe kader; beklemtoont het belang van verdere verbintenissen van de kant van de particuliere sector om de biodiversiteit te beschermen en te herstellen;
155. verzoekt de Commissie aan te dringen op ambitieuze en duidelijke langetermijndoelstellingen op wereldvlak; bekrachtigt haar standpunt dat de EU in de onderhandelingen zo mogelijk moet oproepen tot bescherming van de helft van de planeet tot 2050(93);
156. ondersteunt de ontwikkeling van een internationaal verdrag inzake pandemieën in het kader van de Wereldgezondheidsorganisatie om de weerbaarheid bij toekomstige pandemieën te versterken; merkt op dat in een van de aanbevelingen van de IPBES-workshop inzake biodiversiteit en pandemieën werd verzocht om de oprichting van een intergouvernementele raad op hoog niveau voor preventie van pandemieën met als doel de samenwerking tussen de regeringen te vergemakkelijken door onder meer beleidsrelevante wetenschappelijke informatie te verstrekken en de opzet van een monitoringskader te coördineren, en aldus de basis te creëren voor eventuele doelstellingen op het raakvlak tussen de drie Rio-conventies; verzoekt de EU en de lidstaten te ijveren voor de oprichting van een dergelijke raad in de COP15, die moet werken in synergie met bestaande organisaties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie;
157. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om op te roepen tot een Speciaal Verslag van het IPCC over biodiversiteit en klimaatverandering;
158. is bezorgd over de nieuwe uitdagingen inzake wetgeving, milieu, bioveiligheid en governance die kunnen voortvloeien uit de vrijmaking in het milieu van genetisch gemodificeerde, door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen, ook voor doeleinden van natuurbehoud; neemt nota van de resultaten waartoe de ad-hocwerkgroep van technische deskundigen in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit is gekomen met betrekking tot door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen en levende gemodificeerde vis(94), waardoor zorgen rijzen wegens de moeilijkheden bij het voorspellen van hun gedrag, het beoordelen van hun risico’ en het beheersen ervan na vrijmaking; merkt op dat ook door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen kunnen uitgroeien tot invasieve soorten; is van mening dat zowel op mondiaal als EU-niveau gezorgd moet worden voor de ontwikkeling van handleidingen voor risicobeoordeling, instrumenten en een kader voor milieubewaking, alsmede voor duidelijke governance en doeltreffende mechanismen voor het beheersen en omkeren van de gevolgen van door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen, en dat aanvullend onderzoek moet worden verricht naar de gezondheids-, milieu-, ecologische, ethische en andere gevolgen van door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen, teneinde hun mogelijke impact beter te begrijpen; is derhalve van mening dat er overeenkomstig het voorzorgsbeginsel geen toestemming mag worden verleend voor de vrijmaking van genetische gemodificeerde, door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen, ook indien dit voor doeleinden van natuurbehoud is(95);
159. benadrukt de mogelijkheden van de “groene diplomatie”, het handelsbeleid en multilateraal optreden om de biodiversiteit buiten Europa te beschermen; geeft uiting aan zijn steun voor het VN-Decennium voor het herstel van ecosystemen (2021-2031) en verzoekt de Commissie en de lidstaten om de bescherming van milieu en biodiversiteit op effectieve wijze in elk extern optreden te integreren;
160. vraagt de Commissie om het voortouw te nemen in de inspanningen om een internationale overeenkomst inzake beheer van natuurlijke hulpbronnen binnen de grenzen te houden van hetgeen onze planeet aan kan wat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreft;
161. benadrukt dat de aantasting van en de druk op ecosystemen de algehele inspanningen op het gebied van duurzame ontwikkeling in gevaar brengen en de verwezenlijking van de meeste duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030 in de weg staan, en dan met name de doelstellingen om armoede en honger uit te bannen, toegang tot water en sanitaire voorzieningen te waarborgen, voedselzekerheid te bereiken, een gezond leven te waarborgen en de sociaaleconomische ongelijkheid binnen en tussen landen te verminderen;
162. onderstreept dat de klimaatverandering en de aantasting van het milieu steeds meer in wisselwerking staan met de oorzaken van ontheemding, nu bevolkingsgroepen uit hun thuisgebied gedreven worden door de gevolgen van de klimaatverandering, achteruitgang van het milieu en rampen; wijst erop dat dergelijke crises vanwege klimaatverandering en biodiversiteitsverlies de komende decennia steeds vaker zullen voorkomen, tenzij er nu onverwijld doeltreffende maatregelen worden genomen; benadrukt dat de EU voorbereid moet zijn op klimaatgerelateerde ontheemding en ontheemding door achteruitgang van het milieu en rampen en erkent de noodzaak van passende maatregelen om de mensenrechten van de getroffen bevolkingsgroepen te beschermen;
163. verzoekt de Commissie om met name capaciteitsopbouw te vergemakkelijken, met inbegrip van kennisoverdrachten, het delen van technologie en de ontwikkeling van vaardigheden voor de begunstigde landen met het oog op de uitvoering van het VBD, de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) en andere verdragen en overeenkomsten die essentieel zijn voor de bescherming van de biodiversiteit, in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) en van hulp voor handel; wijst op de noodzaak van het versterken van samenwerkingsprogramma’s met niet-EU-landen voor het behoud van hun inheemse biodiversiteit, onder meer ook door het voeren van parlementaire dialoog, en de ontwikkelingslanden bij te staan bij de uitvoering ervan; dringt verder aan op de verbetering van het gezamenlijk beheer van grensoverschrijdende ecosystemen, migratieroutes en soorten en op beperking van de mogelijkheid dat risico’s inzake biodiversiteitsverlies worden overgeheveld naar andere delen van de wereld;
164. is verheugd over initiatieven als de Afrikaanse “Grote Groene Muur” en verzoekt de Commissie om soortgelijke initiatieven te ontwikkelen voor andere regio’s en steun te geven aan internationale initiatieven tot herstel van de biodiversiteit in de wereld, waarbij zij gelijktijdig de biodiversiteitskerngebieden moet uitbreiden teneinde de weerbaarheid van de ontwikkelingslanden tegen klimaatverandering te versterken; is van mening dat de nieuwe NDICI een belangrijke motor voor verandering kan zijn bij het herstel en het behoud van biodiversiteit in de wereld; is van mening dat in het kader van de nieuwe NDICI een aanzienlijk bedrag uit de begroting gebruikt moet worden voor herstel en instandhouding van biodiversiteit en aldus kan worden bijgedragen aan het algemene doel van mainstreaming van biodiversiteit;
165. is ervan overtuigd dat inheemse en lokale kennis van doorslaggevend belang is voor een effectieve bescherming van biodiversiteit en herinnert eraan dat in het speciaal rapport van de IPCC inzake klimaatverandering en bodemgebruik wordt erkend dat inheemse volkeren en lokale gemeenschappen een cruciale rol spelen bij het behoud van het milieu; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan met de internationale gemeenschap te blijven samenwerken om hun bijdrage aan de bescherming van biodiversiteit te erkennen, hun rechten te waarborgen en hun deelname aan besluitvormingsprocessen te ondersteunen; verzoekt verder alle lidstaten om onverwijld Overeenkomst nr. 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende inheemse en in stamverband levende volken uit 1989 te ratificeren;
166. steunt de inspanningen van de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en milieu om richtsnoeren te ontwikkelen inzake mensenrechtenverplichtingen met betrekking tot milieu, ecosystemen en biodiversiteit; verzoekt de lidstaten en de instellingen van de EU om steun te verlenen aan en te pleiten voor mondiale toepassing van de kaderbeginselen van 2018 inzake mensenrechten en het milieu, zoals gepresenteerd door de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en het milieu; verzoekt de EU het milieurechteninitiatief van het Milieuprogramma van de VN te ondersteunen;
167. moedigt de EU en de lidstaten aan de erkenning van ecocide als internationaal misdrijf in de zin van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) te bevorderen;
168. is ingenomen met de toezeggingen van de Commissie om te zorgen voor de volledige uitvoering en handhaving van de biodiversiteitsbepalingen in alle EU-handelsovereenkomsten en om het effect ervan op de biodiversiteit beter te beoordelen; is eveneens ingenomen met het feit dat de nieuwe handelsstrategie “om een nauwere beleidsintegratie tussen het handelsbeleid en het interne EU-beleid op andere terreinen [vraagt]”, en erkent dat “het behoud van de biodiversiteit een mondiale uitdaging [is] die wereldwijde inspanningen vergt”(96); benadrukt dat zowel de structuur van de bestaande vrijhandelsovereenkomsten als de huidige WTO-regels maar in zeer beperkte mate oplossingen hebben geboden voor de bijdrage die de handel levert aan het ingrijpende biodiversiteitsverlies; verzoekt de Commissie derhalve onverwijld specifieke en concrete maatregelen te overwegen om ervoor te zorgen dat handelsovereenkomsten van de EU niet leiden of dreigen te leiden tot biodiversiteitsverlies en dat het handelsbeleid van de EU doeltreffend wordt afgestemd op haar 2030 biodiversiteitsstrategie;
169. verzoekt de Commissie verder om ervoor te zorgen dat alle nieuwe en toekomstige handels- en investeringsovereenkomsten volledig verenigbaar zijn met de Europese Green Deal, de Overeenkomst van Parijs, de verbintenissen van de EU inzake biodiversiteit en de SDG’s en daarbij te voorzien in bindende en afdwingbare hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling alsmede in waarborgen en doeltreffende evenredige en ontmoedigende sancties bij niet-naleving, met inbegrip van de mogelijkheid om opnieuw tarieven in te voeren; roept de Commissie er tevens toe op om soortgelijke maatregelen te bevorderen in bestaande handels- en investeringsovereenkomsten;
170. beklemtoont het belang dat naast een economische en sociale dimensie systematisch een biodiversiteitsdimensie wordt opgenomen in alle duurzaamheidseffectbeoordelingen, dat daarbij stevigere methoden worden gevolgd dan voorheen het geval was, zoals ook wordt voorgesteld in de beschikbare studies van de Commissie, en dat daarbij biodiversiteitsvraagstukken consequent worden meegewogen; dringt erop aan dat duurzaamheidseffectbeoordelingen worden uitgevoerd als onderdeel van de verkennende fase van toekomstige vrijhandels- en investeringsovereenkomsten; dringt erop aan dat duurzaamheidsbeoordelingen regelmatig worden bijgewerkt naarmate de onderhandelingen vorderen, om mogelijke risico’s voor de biodiversiteit, zowel in de betrokken regio als in de EU, zo vroeg mogelijk naar behoren te kunnen identificeren, beoordelen en aanpakken, en om op basis hiervan vorm te geven aan relevante bilaterale toezeggingen die tijdens de onderhandelingen worden vastgelegd;
171. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling een routekaart bevatten met concrete en toetsbare toezeggingen aan de hand waarvan vooruitgang bij de andere hoofdstukken kan worden geboekt; benadrukt het belang van het systematisch uitvoeren van regelmatige duurzaamheidseffectbeoordelingen van handelsovereenkomsten achteraf om te zorgen voor consistentie met de internationale verbintenissen van de EU op het gebied van biodiversiteit; verzoekt de Commissie bestaande hoofdstukken van handels- en investeringsovereenkomsten te actualiseren aan de hand van bepalingen voor een actieve en tijdige herziening teneinde de afstemming van bestaande vrijhandelsovereenkomsten op de Europese Green Deal zo snel mogelijk te waarborgen, en haar resultaten en geplande wijzigingen aan het Parlement voor te leggen;
172. vraagt de Raad om van het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) een essentieel onderdeel van vrijhandelsovereenkomsten te maken in zijn ontwerpmandaat voor toekomstige overeenkomsten en bij de herziening van huidige overeenkomsten, mits verplichte mechanismen voor het evalueren van nationale streefdoelen overeen worden gekomen; vraagt de Raad om eveneens de Cites-overeenkomst en de Overeenkomst van Parijs als essentiële onderdelen op te nemen in vrijhandelsovereenkomsten en de noodzaak van een doeltreffende uitvoering ervan te benadrukken; benadrukt het belang dat bij de aanstaande herziening van de verordening betreffende het schema van algemene tariefpreferenties wordt voorzien in een doeltreffende uitvoering van multilaterale verdragen inzake klimaat en milieu, met inbegrip van het VBD;
173. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat ingevoerde producten dezelfde normen naleven als Europese producten, teneinde milieu en biodiversiteit te beschermen en eerbiediging van de mensen- en arbeidsrechten te verzekeren; beklemtoont de noodzaak om wereldwijd een gelijk speelveld te bevorderen en maatregelen te nemen om eventuele verschuiving van biodiversiteitsverlies naar het buitenland te voorkomen; verzoekt de Commissie een studie te verrichten naar de gevolgen van de EU-uitvoer en productiemethoden voor de biodiversiteit;
174. verzoekt de Commissie maatregelen te treffen teneinde te komen tot een uitvoerverbod voor gevaarlijke stoffen die in de Unie verboden zijn, in overeenstemming met het niet-schadenbeginsel, het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, en de Europese Green Deal;
175. steunt de wens van de Commissie om bij internationale besprekingen over handel en milieu het bewustzijn te vergroten over een interpretatie van de relevante WTO-regels waarmee het recht van leden wordt erkend om, met name via de inzet van niet-productgerelateerde verwerkings- en productiemethoden, doeltreffende maatregelen te treffen in reactie op mondiale milieu-uitdagingen, in het bijzonder klimaatverandering en de bescherming van de biodiversiteit, en die interpretatie te bevorderen; is verder van mening dat de EU in het kader van de komende werkzaamheden met betrekking tot de hervorming van de Wereldhandelsorganisatie moet ijveren voor de opneming van bindende niveaus van biodiversiteitsbescherming; moedigt de Commissie aan om te overwegen experts op het gebied van handel en milieu in te schakelen bij geschillen die voortvloeien uit conflicten tussen handelstoezeggingen en uitzonderingen inzake milieubescherming; verzoekt de Commissie met klem dat voorstel te bevorderen in het kader van haar WTO-initiatief inzake klimaat en handel; dringt aan op een grondige, onafhankelijke analyse van de gevolgen van de resterende bepalingen inzake de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten en het stelsel van investeringsgerechten in handelsovereenkomsten;
176. betreurt de hiaten bij de uitvoering van EU-regelgeving inzake de handel in wilde dieren, aangezien zij niet alle cruciale soorten bestrijkt en in niet dezelfde bescherming voorziet voor in gevangenschap gefokte dieren; verzoekt de Commissie om legale en illegale handel gezamenlijk aan te pakken bij de herziening van het EU-actieplan tegen de handel in wilde dieren en planten, en er daarbij voor te zorgen dat dit actieplan aansluit bij de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en voldoende financiële middelen ontvangt, en dat bijstand wordt verleend aan niet-EU-landen en opvangcentra voor wilde dieren en wildreservaten; verzoekt de Commissie verder wetgeving voor te stellen om te verzekeren dat invoer, overlading, aankoop en verkoop van in het wild levende dieren die zijn gevangen, verwerkt, vervoerd of verkocht in strijd met de wetten van het land van herkomst, is verboden;
177. verzoekt de Commissie en de lidstaten om het voortouw te nemen in de inspanningen om de handel in bedreigde soorten en delen ervan een halt toe te roepen; beklemtoont het belang dat hiertoe slimme doelstellingen worden vastgesteld; roept nogmaals op de instelling op Europees niveau van een volledig en onmiddellijk verbod op de commerciële handel, uitvoer of herinvoer binnen de EU en naar bestemmingen buiten de EU van ivoor(97), met inbegrip van pre-conventie ivoor, en wijst daarbij op de beperkte uitzonderingen die mogelijk moeten blijven voor wetenschappelijke invoer en uitvoer, voor muziekinstrumenten die voor 1975 legaal zijn verkregen en voor de handel in kunstvoorwerpen en antieken die voor 1947 zijn geproduceerd, onder voorwaarde dat zij vergezeld gaan van een geldig certificaat, en dringt aan op soortgelijke beperkingen voor andere bedreigde soorten, zoals tijgers en neushoorns; vraagt dat deze regels zonder verder uitstel in 2021 worden toegepast;
178. verzoekt de Commissie en de lidstaten om de wereldgemeenschap bij te staan bij de aanpak van de risico’s die gepaard gaan met de handel in en verkoop van wilde dieren; verzoekt de Commissie om de regelgevingsdialoog waarin is voorzien in vrijhandelsovereenkomsten, te gebruiken om strikte Europese sanitaire en fytosanitaire normen en normen inzake dierenwelzijn te bevorderen om het risico op toekomstige epidemieën en pandemieën te beperken; verzoekt de Commissie verder indien nodig te overwegen een moratorium in te stellen op de invoer van wilde dieren of andere soorten uit hotspots voor opkomende infectieziekten, teneinde zorgen omtrent de veiligheid aan te pakken;
179. merkt met bezorgdheid op dat de plasticvervuiling van de zee sinds 1980 vertienvoudigd is en rechtstreekse gevolgen heeft voor ten minste 267 soorten en voor de menselijke gezondheid; uit zijn bezorgdheid over de door microplastics en nanoplastics veroorzaakte vervuiling en over de gevolgen ervan voor de mariene biodiversiteit; onderstreept de noodzaak van synergie tussen het actieplan voor de circulaire economie en de biodiversiteitsstrategie voor 2030;
180. dringt erop aan dat de EU het leiderschap neemt in de onderhandelingen over een met bindende doelstellingen gepaard gaande mondiale overeenkomst inzake kunststoffen, waarbij zij onder meer moet streven naar plasticvrije oceanen tot 2030;
181. neemt kennis van het feit dat de leden van de Wereldhandelsorganisatie er niet in zijn geslaagd de onderhandelingen over visserijsubsidies tegen eind 2020 af te ronden; is zeer teleurgesteld over het niet nakomen van de toezegging in het kader van de SDG’s (SDG 14.6) met betrekking tot de geleidelijke afschaffing van schadelijke visserijsubsidies tegen 2020; steunt de oproep tot een mondiale overeenkomst om schadelijke visserijsubsidies uit te bannen; dringt er derhalve op aan dat de EU een prominentere rol speelt in de onderhandelingen en dat de Commissie waarborgt dat de visserijbepalingen in handelsovereenkomsten stroken met de bescherming van mariene biodiversiteit;
182. beklemtoont dat oceanen op internationaal niveau erkend moeten worden als een mondiale gemeenschappelijke hulpbron teneinde te verzekeren dat ze beschermd worden; verzoekt de EU verder te streven naar de goedkeuring van een ambitieus wereldwijd oceaanverdrag ter bescherming van mariene biodiversiteit in gebieden buiten de nationale jurisdictie wereldwijd in de volgende zitting van de intergouvernementele conferentie inzake biodiversiteit buiten de nationale jurisdictie alsmede naar een intergouvernementeel panel inzake oceanen;
183. beklemtoont dat het noodzakelijk is een geïntegreerd maritiem beleidskader van de EU tot stand te brengen waarmee wordt gezorgd voor consistentie tussen mariene biodiversiteit, klimaatbeleid en GVB;
184. onderstreept dat de diepzee wordt geacht de hoogste biodiversiteit op aarde te herbergen en kritieke milieudiensten levert, waaronder de langdurige opslag van kooldioxide; wijst erop dat diepzeebodemmijnbouw hoogst waarschijnlijk de oorzaak is van onvermijdelijk en permanent biodiversiteitsverlies; beklemtoont dat het voorzorgsbeginsel van toepassing moet zijn op de opkomende sector van de diepzeebodemmijnbouw; herinnert aan zijn resolutie van 16 januari 2018 over internationale oceaangovernance(98) en verzoekt de Commissie en de lidstaten om te ijveren voor een moratorium op diepzeebodemmijnbouw, ook op het niveau van de Internationale Zeebodemautoriteit, totdat de gevolgen van diepzeebodemmijnbouw voor het mariene milieu, de biodiversiteit en de menselijke activiteiten op zee voldoende zijn bestudeerd en onderzocht en diepzeebodemmijnbouw zodanig kan worden beheerd dat er geen mariene biodiversiteitsverlies of achteruitgang van mariene ecosystemen optreedt; beklemtoont dat de Commissie moet ophouden de ontwikkeling van technologie voor diepzeebodemmijnbouw te financieren overeenkomstig een op minimalisering, hergebruik en recyclage van mineralen en metalen gebaseerde circulaire economie;
185. herhaalt zijn oproep(99) aan de lidstaten en de Commissie om binnen de Internationale Zeebodemautoriteit te ijveren voor het verzekeren van transparante werkmethoden, daadwerkelijke bescherming van het mariene milieu tegen schadelijke invloeden en bescherming en herstel van het mariene milieu, zoals ook wordt geëist in de Delen XI en XII van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, en verzoekt de lidstaten om binnen internationale organisaties een proactieve en vooruitstrevende rol te spelen om ervoor te zorgen dat er transparante hervormingen op tafel komen en de ambitie van de met de ondernomen acties beoogde milieuaspecten wordt versterkt;
186. neemt nota van het cruciaal belang van walvispopulaties voor mariene ecosystemen en koolstofopslag; herinnert aan zijn krachtige steun voor de handhaving van het wereldwijde moratorium op de commerciële walvisvangst en het verbod op de internationale handel in walvisproducten(100); betreurt dat Japan zich heeft teruggetrokken uit de Internationale Commissie voor de Walvisvaart (IWC); spoort Noorwegen en Japan aan de walvisvangst te staken; verzoekt de EU en de lidstaten bij de IWC erop aan te dringen dat de commerciële walvisvangstactiviteiten van Noorwegen formeel aan de orde worden gesteld;
187. roept de Faeröer-eilanden op een eind te maken aan de controversiële jaarlijkse griendenjacht, ook wel bekend als de Grindadràp; verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten deze kwestie voortdurend bij de Faeröer-eilanden aan te kaarten teneinde deze praktijk een halt toe te roepen;
Uitvoering en handhaving van natuurwetgeving
188. vraagt de lidstaten met klem om de in de bestaande EU-milieuwetgeving opgenomen verplichtingen volledig uit te voeren en na te leven; roept de Commissie op om onder meer via regelmatige follow-ups sneller, effectiever en transparanter over te gaan tot inbreukprocedures om alle gevallen van niet-naleving op te lossen, en tevens voor eind 2022 haar openbare databank te verbeteren opdat de stappen die de lidstaten en de Commissie zetten als reactie op milieu-inbreuken op een duidelijke, begrijpbare en toegankelijke wijze kunnen worden getraceerd; roept verder de Commissie op voldoende middelen toe te kennen om de huidige vertragingen weg te werken; is van mening dat een voldoende hoog niveau van gekwalificeerd personeel en middelen van beslissend belang is voor de succesvolle uitvoering en handhaving van EU-beleid;
189. verzoekt de Commissie meer specifiek om snel over te gaan tot inbreukprocedures in gevallen van illegale houtkap, in samenwerking met de andere Europese organisaties zoals het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), alsmede in gevallen van niet-naleving van de kaderrichtlijn water(101) en de kaderrichtlijn mariene strategie(102), met als doel te voldoen aan de vereisten inzake de verwezenlijking van een goede milieutoestand van Europese zeeën en wateren;
190. verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten om meer vaart te zetten achter de uitvoering en handhaving, en verzoekt de regeringen van de lidstaten om hun nationale biodiversiteitsstrategieën te actualiseren en elke twee jaar aan de Commissie een verslag voor te leggen over de uitvoering van biodiversiteitsstrategie voor 2030 op nationaal niveau; roept de Commissie op om een tussentijdse evaluatie te maken en de strategie indien nodig te herzien;
191. benadrukt dat een volledige uitvoering en handhaving van de EU-wetgeving in de lidstaten ook van belang is voor de totstandbrenging van een stabiel en transparant regelgevingskader ten behoeve van de belanghebbenden, waaronder marktdeelnemers; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 op een zo doeltreffend mogelijk manier te verwezenlijken en daarbij onnodige administratieve lasten te vermijden;
192. is van mening dat de strijd tegen milieucriminaliteit moet worden opgevoerd in de lidstaten en over de grenzen heen; meent dat er grote verschillen zijn tussen de lidstaten van de EU, waardoor een effectieve handhaving van het milieustrafrecht wordt tegengegaan; dringt derhalve bij de Commissie aan op herziening van de richtlijn betreffende milieucriminaliteit(103) om deze verschillen te kunnen aanpakken; vraagt dat milieudelicten en andere strafbare feiten op milieugebied, zoals IOO-visserij, en criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten worden erkend als ernstige misdaden die naar behoren moeten worden gestraft met sterke afschrikkende middelen met name in de context van de georganiseerde misdaad; verzoekt de Commissie verder na te gaan of het mogelijk is om aan het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad een protocol inzake criminaliteit in verband met wilde dieren en planten toe te voegen;
193. benadrukt het belang van aansprakelijkheid indien de wetgeving wordt overtreden of het milieu schade wordt berokkend; roept ertoe op de richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid(104) zo spoedig mogelijk te herzien en om te vormen tot een volledig geharmoniseerde verordening;
194. uit zijn diepe bezorgdheid over de situatie van milieuverdedigers en activisten in met name de ontwikkelingslanden, en roept de Commissie en de lidstaten op om hen in heel de wereld te ondersteunen;
195. dringt er bij de Commissie op aan een specifieke strategie voor de bescherming en ondersteuning van lokale gemeenschappen en verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten en landrechten vast te stellen, en te zorgen voor coördinatie met alle programma’s voor externe bijstand; wenst dat er meer ondersteuning komt voor organisaties uit het maatschappelijk middenveld die zich inzetten voor de bescherming van het milieu en de biodiversiteit, met name door partnerschappen op te richten en capaciteit op te bouwen om de rechten van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen te beschermen;
196. herhaalt dat de lidstaten moeten zorgen voor het behoud van Natura 2000-gebieden en voor het behoud of herstel van de gunstige beschermingsstatus van soorten en habitats; dringt erop aan dat de habitatrichtlijn volledig wordt uitgevoerd en de instandhoudingsmaatregelen worden afgestemd op de laatste stand van zaken op technisch en wetenschappelijk gebied; is zich bewust van de vraagstukken die voortvloeien uit het samenleven van vee met grote roofdieren in sommige lidstaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten om passende maatregelen te nemen om socio-economische conflicten in verband met het samenleven met grote roofdieren aan te pakken, bijvoorbeeld met preventieve en compenserende maatregelen, waarbij de bescherming van deze dieren moet worden verzekerd; neemt er nota van dat er overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG duidelijke richtsnoeren voor de uitvoering van deze maatregelen bestaan, met inbegrip van de hybridisatie van wolfachtigen;
197. beklemtoont dat een succesvolle uitvoering van de strategie vereist dat alle relevante actoren en sectoren erbij worden betrokken; onderstreept dat de betrokkenheid en stimulering van deze actoren en sectoren noodzakelijk is om vooruitgang te bereiken bij de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030; verzoekt de Commissie een platform voor discussie tussen de diverse belanghebbenden en de vertegenwoordigde gemeenschappen op te zetten en een inclusieve, billijke en rechtvaardige transitie te waarborgen; meent dat dit platform actieve en representatieve deelname van gemeenschappen en belanghebbenden aan het besluitvormingsproces moet vergemakkelijken;
198. benadrukt dat het essentieel is dat in de komende herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage behoeften met betrekking tot zowel klimaat- als biodiversiteitseisen worden opgenomen;
o o o
199. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Karlsruher Institut für Technologie, “Climate change exacerbates biodiversity loss: Post-2020 biodiversity targets will have to consider global warming”, ScienceDaily, Rockville, 2020.
Daszak, P. et al., Workshop Report on Biodiversity and Pandemics, Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services, Bonn, 2020.
Speciaal verslag van de Europese Rekenkamer van 21 februari 2017 getiteld “Meer inspanningen nodig om het Natura 2000-netwerk zo te ontwikkelen dat het volledige potentieel ervan wordt gerealiseerd”.
Leclère, D. et al., “Bending the curve of terrestrial biodiversity needs an integrated strategy”, Nature, vol. 585, Nature Research, Londen, 2020, blz. 551.
Speciaal verslag van de Europese Rekenkamer getiteld “Biodiversiteit op landbouwgrond: met de bijdrage van het GLB is de achteruitgang niet tot staan gebracht”.
Verslag van het Europees Milieuagentschap getiteld “Het milieu in Europa: toestand en vooruitzichten 2020, kennis voor de overgang naar een duurzaam Europa”.
Bar-On, Y. M., Phillips, R., en Milo, R., “The biomass distribution on Earth”, Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, vol. 115, nr. 25, National Academy of Sciences, Washington, D.C., 2018.
Verslag van de Commissie van 15 oktober 2020 getiteld “De stand van de natuur in de Europese Unie – Verslag over de staat van en trends voor soorten en typen habitats die onder de vogel- en de habitatrichtlijn vallen, in de periode 2013-2018” (COM(2020)0635).
Verslag van de FAO en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties van 22 mei 2020 getiteld “The State of the World’s Forests – Forests, biodiversity and people”.
Resolutie van het Europees Parlement met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau.
“Science for policy”-verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie van 13 oktober 2020 getiteld “Mapping and Assessment of Ecosystems and their Services: An EU ecosystem assessment” (supplement), en het BEST-initiatief van het directoraat-generaal Milieu van de Commissie (vrijwillige regeling ten behoeve van biodiversiteit en ecosysteemdiensten in de Europese ultraperifere gebieden en landen en gebieden overzee).
EEA-verslag van 25 juni 2020 getiteld “Marine messages II: Navigating the course towards clean, healthy and productive seas through implementation of an ecosystem‑based approach”.
Verslag van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties van 6 juli 2020 getiteld “Preventing the next pandemic – Zoonotic diseases and how to break the chain of transmission”.
Tripartiete conceptnota van FAO-OIE-WHO uit april 2010 over het delen van verantwoordelijkheden en het coördineren van mondiale activiteiten voor het aanpakken van gezondheidsrisico’s voortvloeiend uit de interactie van dierlijke en menselijke ecosystemen.
Mededeling van de Commissie van 11 november 2020 getiteld “Bouwen aan een Europese gezondheidsunie: de veerkracht van de EU bij grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid versterken” (COM(2020)0724).
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 november 2020 inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU (COM(2020)0727).
IUCN-aanbeveling van 10 september 2016 getiteld “Protected areas and other areas important for biodiversity in relation to environmentally damaging industrial activities and infrastructure development”.
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
Persbericht van de World Fish Migration Foundation van 28 juli 2020 getiteld “Massive decline in migratory freshwater fish populations could threaten livelihoods of millions, warns new report”.
Van de boreale biogeografische regio’s heeft 4,84 % en van de Atlantische biogeografische regio’s heeft 4,94 % een gunstige staat van instandhouding volgens gegevens (2019) die zijn gerapporteerd uit hoofde van artikel 17 van de habitatrichtlijn voor de periode 2013-2018.
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2019 over de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 546/2011 wat de beoordeling van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op honingbijen betreft (aangenomen teksten, P9_TA(2019)0041).
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG - Verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15).
Neutraliteit van landaantasting is door de partijen bij het UNCCD als volgt gedefinieerd: een toestand waarin de hoeveelheid en de kwaliteit van land die noodzakelijk zijn om ecosysteemfuncties en -diensten te ondersteunen en de voedselveiligheid te verbeteren, binnen specifieke tijdelijke en ruimtelijke schalen en ecosystemen stabiel blijven of toenemen.
Speciaal verslag van de Europese Rekenkamer van 18 december 2018 getiteld “Bestrijding van woestijnvorming in de EU: een groeiende bedreiging waartegen meer moet worden ondernomen”.
Speciaal verslag van de Europese Rekenkamer van 5 juni 2020 getiteld “Biodiversiteit op landbouwgrond: met de bijdrage van het GLB is de achteruitgang niet tot staan gebracht”.
Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).
Speciaal verslag van de Europese Rekenkamer getiteld “Biodiversiteit op landbouwgrond: met de bijdrage van het GLB is de achteruitgang niet tot staan gebracht”.
Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).
Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
Voorlopig akkoord over een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1999 (Europese klimaatwet) (COM(2020)0080 – C9-0077/2020 – 2020/0036(COD)).
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).
Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
Tsiamis, K. et al., “Prioritizing marine invasive alien species in the European Union through horizon scanning”, Aquatic Conservation – Marine and Freshwater Ecosystems, vol. 30, nr. 4, John Wiley & Sons Ltd, Chichester, 2020.
Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).
Verslag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling van april 2020 getiteld “A Comprehensive Overview of Global Biodiversity Finance”.
Mededeling van de Commissie van 18 februari 2021 getiteld “Evaluatie van het handelsbeleid – Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid” (COM(2021)0066).
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2016 over het EU-actieplan tegen de illegale handel in wilde dieren en planten (PB C 224 van 27.6.2018, blz. 117).
Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 getiteld “Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) voor 2030” (PB C 458 van 19.12.2018, blz. 9).
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1
Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).
Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).
75e en 76e zitting van de Algemene Vergadering van de VN
193k
70k
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 9 juni 2021 betreffende de 75e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (2020/2128(INI))
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 21, 34 en 36,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, met name de preambule en artikel 18, en de mensenrechtenverdragen van de VN alsmede de facultatieve protocollen daarbij,
– gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 5 juli 2018 over de 73e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties(1),
– gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 3 mei 2011 over de deelname van de Europese Unie aan de werkzaamheden van de Verenigde Naties, waarin de EU het recht is verleend om te interveniëren in de Algemene Vergadering van de VN, mondeling voorstellen en amendementen in te dienen die op verzoek van een lidstaat in stemming kunnen worden gebracht, en het recht op weerwoord uit te oefenen,
– gezien de conclusies van de Raad van 17 juni 2019 over het EU-optreden ter versterking van een op regels gebaseerd multilateralisme,
– gezien de conclusies van de Raad van 13 juli 2020 over de prioriteiten van de EU bij de Verenigde Naties en de 75e Algemene Vergadering van de VN (september 2020-september 2021),
– gezien de toespraak van de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel, op 25 september 2020 tijdens de Algemene Vergadering van de VN, over “Een sterkere en autonomere Europese Unie als motor voor een eerlijkere wereld”,
– gezien het op 22 september 2020 gepubliceerde opiniestuk van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) getiteld “De EU zij aan zij met de VN”,
– gezien de verklaring ter gelegenheid van het 75-jarige bestaan van de Verenigde Naties, die op 16 september 2020 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen,
– gezien de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016,
– gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over het jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(2),
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) van de Verenigde Naties,
– gezien de vierde Wereldvrouwenconferentie, in september 1995 in Peking, de Verklaring en het Actieplatform van Peking voor de versterking van de positie van de vrouw en de daaropvolgende slotdocumenten betreffende verdere acties en initiatieven voor de tenuitvoerlegging van de Verklaring en het Actieplatform van Peking die tijdens de speciale VN-vergaderingen Peking+5, +10, +15 en +20, op 9 juni 2000, respectievelijk 11 maart 2005, 2 maart 2010 en 9 maart 2015, werden aangenomen,
– gezien de resolutie over het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie, die op 19 december 2018 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen,
– gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998,
– gezien de twintigste verjaardag van Resolutie 1325 (2000), aangenomen door de VN-Veiligheidsraad op 31 oktober 2000, over de belangrijke rol die vrouwen spelen bij conflictpreventie en -oplossing, vredesonderhandelingen, vredesopbouw, vredeshandhaving, humanitaire hulpverlening en de wederopbouw na conflicten,
– gezien het EU-actieplan inzake vrouwen, vrede en veiligheid voor 2019-2024 en gezien het belang van de volledige uitvoering van de agenda inzake vrouwen, vrede en veiligheid als een horizontale kwestie in alle aangelegenheden die verband houden met vrede en veiligheid,
– gezien de verslagen van de onafhankelijke deskundige van de VN inzake bescherming tegen geweld en discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en genderidentiteit,
– gezien Resolutie 2532 (2020) van de VN-Veiligheidsraad over de staking van vijandelijkheden tijdens de COVID-19-pandemie en de steun voor de oproep van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, António Guterres, tot een wereldwijd staakt-het-vuren,
– gezien de mondiale strategie van de Verenigde Naties ter bestrijding van terrorisme, aangenomen door de Algemene Vergadering in september 2006, en waarvan de zevende herziening binnenkort moet plaatsvinden,
– gezien het Wapenhandelsverdrag (WHV),
– gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over autonome wapensystemen(3),
– gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over vredesondersteunende operaties – betrokkenheid van de EU bij de VN en de Afrikaanse Unie(4),
– gezien artikel 118 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0173/2021),
A. overwegende dat de Verenigde Naties dit jaar 75 jaar bestaan; overwegende dat de VN een essentieel forum zijn voor internationale consensusopbouw met betrekking tot vrede en veiligheid, duurzame ontwikkeling en eerbiediging van de mensenrechten en het internationaal recht; overwegende dat zij ook een belangrijke bron van steun zijn voor fragiele staten en kwetsbare gemeenschappen bij staatsopbouw en conflictoplossing; overwegende dat toenemende politieke spanningen de VN-agenda verstoren; overwegende dat de verwezenlijkingen en de onmisbare rol van de VN vaak over het hoofd worden gezien doordat sommige landen trachten unilaterale besluiten door te duwen; overwegende dat het belangrijk is dat de EU en haar lidstaten ervoor zorgen dat de VN een efficiënt en doeltreffend forum ten behoeve van de internationale gemeenschap blijven en dat zij de huidige en toekomstige mondiale uitdagingen het hoofd kunnen blijven bieden, wat enkel mogelijk is met de tenuitvoerlegging van resoluties van de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad van de VN en met multilaterale oplossingen; overwegende dat de drie pijlers van de VN (i) vrede en veiligheid, (ii) ontwikkeling en mensenrechten, en (iii) de rechtsstaat zijn, en dat zij onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en elkaar versterken; overwegende dat de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat in verschillende delen van de wereld steeds ernstiger worden bedreigd en het maatschappelijk middenveld in veel VN-lidstaten steeds minder ruimte heeft; overwegende dat mensenrechtenverdedigers op mondiaal niveau voor hun legitieme werk met steeds meer bedreigingen te maken hebben in een context waarin beperkingen en lockdowns vanwege COVID-19 de rapportage en monitoring van mensenrechtenschendingen hebben verminderd; overwegende dat de staten de verantwoordelijkheid hebben om maatregelen te nemen om alle mensen, lokale gemeenschappen en bevolkingsgroepen te garanderen dat zij volledig kunnen genieten van hun mensenrechten, in overeenstemming met de fundamentele doelstellingen en leidende beginselen van de VN die zijn opgenomen in het oprichtingshandvest van 1945 en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN; overwegende dat het waarborgen en bevorderen van vrede en veiligheid, duurzame ontwikkeling en eerbiediging van de mensenrechten kernbeginselen van de VN zijn; overwegende dat uit recente VN-verslagen naar voren is gekomen dat de mensenrechten systematisch worden geschonden en veracht door verschillende VN-lidstaten; overwegende dat het oorspronkelijke doel van de VN om vrede te handhaven in gevaar wordt gebracht door voortdurende complexe crises;
B. overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat er dringend behoefte is aan veerkrachtige capaciteitsopbouw in de volledige internationale gemeenschap en aan een hechte multilaterale dialoog en samenwerking, met bijzondere aandacht voor de toegang tot collectieve goederen; overwegende dat de rol, expertise en integriteit van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) nu zeker van cruciaal belang zijn voor de mondiale coördinatie van en inspanningen voor de bestrijding van de COVID-19-pandemie; overwegende dat de WHO haar capaciteit om de huidige pandemie en toekomstige pandemierisico’s te beheersen verder moet versterken; overwegende dat de Agenda 2030 en de SDG’s een centraal routeplan vormen voor herstel en actie, dat reeds door de internationale gemeenschap is goedgekeurd; overwegende dat COVID-19 naar verwachting de negatieve tendensen zal aanjagen, waaronder bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten, met name de rechten van vrouwen en kinderen en de gendergelijkheid, tenzij er op mondiaal niveau snelle, significante en substantiële beleidsmaatregelen worden genomen; overwegende dat parlementair toezicht op regeringsbesluiten ook belangrijk is om over de strikte eerbiediging van de grondrechten en fundamentele vrijheden van de burgers te kunnen waken; overwegende dat samenwerking tussen de EU en de VN cruciaal is om deze tendensen tegen te gaan; overwegende dat de pandemie heeft onderstreept dat het bevorderen van de mondiale gezondheid niet alleen een morele plicht is, maar ook een voorwaarde voor economisch en maatschappelijk welzijn en ontwikkeling, alsook voor het mondig maken van alle burgers, met name de meest kwetsbare; overwegende dat de pandemie ook heeft onderstreept dat het belangrijk is meer en beter te investeren in het aanpakken van kritieke gezondheidsbehoeften op mondiaal niveau;
C. overwegende dat de WHO, als uitvoerende instantie van de VN voor de coördinatie van gezondheidsmaatregelen binnen het VN-systeem, een leidende rol vervult bij mondiale gezondheidsaangelegenheden; overwegende dat de gezondheids- en ontwikkelingsagenda van de WHO voor de 21e eeuw onder de zes punten het benutten van onderzoek, informatie en bewijsmateriaal omvat, evenals het versterken van allianties middels de steun en samenwerking van talrijke partners, waaronder organen van de VN en andere internationale organisaties, donoren, actoren uit het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector;
D. overwegende dat de VN een belangrijk forum biedt voor inclusieve dialoog tussen soevereine debiteuren, crediteuren en andere belanghebbenden;
E. overwegende dat de secretaris-generaal van de VN blijk heeft gegeven van uitstekend leiderschap bij de voortgang van de hervorming van de VN; overwegende dat verdere moedige maatregelen en politieke vastberadenheid nodig zijn om belangrijke resterende vraagstukken aan te pakken, met name de hervorming van de structuur van de VN-Veiligheidsraad; overwegende dat de EU en haar lidstaten de grootste financiële bijdragen leveren aan de VN en samen middels hun politieke, symbolische en financiële steun aan de VN blijk hebben gegeven van een sterke gehechtheid aan effectief multilateralisme, met als voornaamste doelstellingen om armoede uit te bannen, duurzame vrede en stabiliteit te bevorderen, de mensenrechten te verdedigen, mensenhandel te bestrijden en humanitaire hulp te bieden aan bevolkingen, landen en regio’s die te kampen hebben met alle soorten natuurlijke of door de mens veroorzaakte crises; overwegende dat het probleem omtrent toereikende financiering van het VN-systeem nog steeds een uitdaging vormt; overwegende dat de EU er bij de VN op moet aandringen meer te doen in haar streven naar hervorming om meer vrouwen, jongeren en personen met een handicap onder haar personeel en in leidinggevende functies te hebben, en het bewustzijn over intersectionaliteit in VN-structuren moet vergroten;
1. beveelt de Raad aan:
(a)
door te gaan met zijn aanzienlijke reeds geleverde steun voor effectief multilateralisme, voor efficiënte en transparante multilaterale organisaties, en voor de VN in het bijzonder, als een onontbeerlijk forum voor multilaterale oplossingen voor mondiale uitdagingen, een forum om beleid uit te dragen, erover in dialoog te gaan en tot een consensus te komen, in de internationale gemeenschap als geheel; het Parlement is ingenomen met de conclusies van de Raad van 13 juli 2020 over de prioriteiten van de EU bij de VN en de 75e Algemene Vergadering van de VN, die worden beschouwd als effectieve fora voor de bevordering van universele waarden, die ook de kernwaarden van de EU zijn; bevestigt opnieuw dat de EU en haar lidstaten de waarden en beginselen van het Handvest van de VN delen en een essentiële rol spelen bij de bevordering van deze beginselen en de doelstellingen van de VN in het kader van het extern optreden van de EU; is van mening dat de EU mondiale en regionale partners nodig heeft om haar doelstellingen op het gebied van buitenlands beleid met succes te kunnen nastreven, met name op het gebied van vrede en veiligheid, de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad, regionale conflicten en het tegengaan van falende staten, en de verspreiding van massavernietigingswapens; meent dat de EU haar outreachactiviteiten moet versterken om bredere partnerschappen te ontwikkelen ter ondersteuning van effectief multilateralisme en moet overwegen gerichte gesprekken over effectief multilateralisme op te nemen in alle gestructureerde dialogen met haar partners; merkt verder op dat de Unie is gegrondvest op de waarden van eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbied voor de mensenrechten, zoals vastgesteld in artikel 2 VEU, en dat het extern bevorderen van deze waarden, het bevorderen van de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten de kern moeten vormen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, overeenkomstig artikel 21 VEU en de strategische belangen van de EU, en dat dit eveneens op doeltreffende en coherente wijze moet worden weerspiegeld in alle onderdelen van de betrekkingen van de Unie met derde landen en niet-EU-instellingen en in de doelstellingen die de EU nastreeft in het VN-systeem, met bijzondere aandacht voor de toepassing van het internationaal recht; is daarom van mening dat de Raad alle activiteiten moet ondersteunen om ervoor te zorgen dat mensenrechtenkwesties bovenaan de agenda van de VN blijven staan, gezien de inspanningen om de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere relevante VN-bepalingen te ondermijnen door het ondergeschikt maken van individuele mensenrechten aan het vermeende welzijn van hele samenlevingen; ondersteunt concrete maatregelen om de VN-architectuur in dit verband te versterken;
(b)
in de huidige multipolaire context, waarin sommige landen selectief multilateralisme bevorderen in plaats van effectief, in universele waarden verankerd multilateralisme, het standpunt in te nemen dat de EU de onvoorwaardelijke inzet van de VN-leden voor universele waarden, een op regels gebaseerde orde en de voorrang van de mensenrechten op alle beleidsterreinen verder moet bevorderen; het Parlement dringt erop aan deze waarden en rechten in alle beleids- en programmeringsgebieden te mainstreamen, in nauwe samenwerking met gelijkgezinde landen, teneinde de beleidsdialoog, beleidsoplossingen, de uitvoering en de mainstreamingcapaciteit te bevorderen, en er daarbij rekening mee te houden dat de VN een intergouvernementele organisatie is, waarvan de lidstaten geconsulteerd dienen te worden en dienen te participeren; roept de Raad op de kans te grijpen die de huidige Amerikaanse regering biedt en de Verenigde Staten te blijven benaderen met betrekking tot politieke en beleidskwesties van gemeenschappelijk belang en een capaciteit voor dialoog en partnerschap te behouden om het potentieel van het trans-Atlantische partnerschap en de trans-Atlantische samenwerking in het VN-stelsel met het oog op de toekomst opnieuw op te bouwen en in stand te houden; prijst in dit verband de door de president van de Verenigde Staten, Joe Biden, voorgestelde “mondiale top voor democratie ter vernieuwing van de geest en het gemeenschappelijk doel van de landen van de vrije wereld” en verzoekt de Raad deel te nemen aan de organisatie van deze top, die is gericht op het bijeenbrengen van de democratieën van de wereld om de democratische instellingen te versterken en de rechtsstaat en de mensenrechten te bevorderen; roept de Raad op eveneens de goede staat van dienst op het gebied van nauwe dialoog en samenwerking met het Verenigd Koninkrijk als permanent lid van de VN-Veiligheidsraad verder te zetten;
(c)
zijn inspanningen voort te zetten opdat de EU en haar lidstaten steeds meer met één stem kunnen spreken in de VN en op andere multilaterale fora en het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU doeltreffender en proactiever te maken door de regel van stemming met gekwalificeerde meerderheid toe te passen in de Raad om de samenwerking te versterken bij aangelegenheden die van cruciaal strategisch belang zijn voor de EU of die haar fundamentele waarden weerspiegelen, aangezien dit de enige manier is waarop de Unie een leidersrol kan spelen op het internationale toneel en haar invloed kan gebruiken om positieve veranderingen en betere reacties op mondiale uitdagingen teweeg te brengen, met name in de VN-Veiligheidsraad, en ook wat betreft de goede samenwerking met de permanente en roulerende leden van de Veiligheidsraad die EU-lidstaten zijn, met de Algemene Vergadering van de VN en met de Mensenrechtenraad; het Parlement prijst de uitstekende rol die de EDEO en zijn delegaties vervullen, evenals de delegaties van de EU-lidstaten, bij het faciliteren van deze dialoog en samenwerking; is van mening dat de EU, om haar doelstellingen en belangen te verdedigen, moet streven naar gemeenschappelijke standpunten over vraagstukken in de Veiligheidsraad door middel van coördinatie binnen de Raad en tussen de EU-instellingen; in overeenstemming met artikel 34 VEU, zodat de samenhang en geloofwaardigheid van de EU op VN-niveau wordt verbeterd; wijst erop dat de EU binnen de VN door uiteenlopende actoren wordt vertegenwoordigd;
(d)
de samenwerking tussen de EU en de VN bij het ontwerpen van instrumenten voor de aanpak van het terugkerende probleem van verkiezingsgerelateerd geweld verder te versterken, onder meer door voort te bouwen op de ervaring van de verkiezingswaarnemingsmissies van het Europees Parlement;
(e)
te onthouden dat vertragingen bij de betaling van de vastgestelde bijdragen door verschillende lidstaten uiterst negatieve gevolgen hebben voor de werkzaamheden van de VN en onaanvaardbaar zijn;
(f)
steun te verlenen aan alle inspanningen om de agenda voor wapenbeheersing en ontwapening weer op de internationale agenda te plaatsen en aan te moedigen dat de overdracht van conventionele wapens tussen VN-lidstaten volledig voldoet aan de criteria van het Wapenhandelsverdrag (WHV); de Algemene Vergadering van de VN te overtuigen om een bindend rechtskader goed te keuren, zoals vermeld in de EU-gedragscode betreffende wapenuitvoer, om de uitvoer en verkoop te verbieden van wapens en technologieën voor cyberbewaking indien het de bedoeling is deze te gebruiken om oorlogsmisdaden te plegen en/of binnenlandse tegenstanders te onderdrukken; te herhalen dat effectief multilateralisme en een op regels gebaseerde internationale orde voorwaarden zijn voor vooruitgang op het gebied van ontwapening en voor het tegengaan van de verspreiding van massavernietigingswapens; opnieuw de volledige steun van de EU en haar lidstaten uit te spreken voor de bestaande internationale verdragen, zoals het Non-proliferatieverdrag (NPV), het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBT), het Verdrag inzake chemische wapens (CWC), het Verdrag inzake biologische en toxinewapens (BTWC), het WHV en de verdragen inzake clustermunitie en antipersoneelmijnen, en inspanningen te bevorderen om een politieke verklaring over explosieve wapens in bevolkte gebieden alsook een juridisch bindend kader voor autonome wapensystemen uit te werken; het Parlement moedigt de VV/HV, de lidstaten en de Raad aan te werken aan de start van internationale onderhandelingen over een juridisch bindend instrument dat dodelijke autonome wapensystemen zonder beduidende menselijke controle verbiedt; beveelt de Raad aan er bij de belangrijkste kernmachten op aan te dringen dat zij zich niet langer terugtrekken uit het systeem voor wapenbeheersing en dat zij vooruitgang boeken in de onderhandelingen over de beheersing van kernwapens; beveelt de Raad aan er bij de Verenigde Staten en Rusland op aan te dringen dat zij wederzijds vertrouwen beginnen op te bouwen om de hervatting van een dialoog over manieren om nieuwe betrekkingen op het gebied van wapenbeheersing op te bouwen, mogelijk te maken; is van mening dat de EU steun moet verlenen aan de werkzaamheden van de werkgroep inzake de ruimte van de Ontwapeningscommissie van de Verenigde Naties in verband met de praktische tenuitvoerlegging van vertrouwenscheppende maatregelen en maatregelen op het gebied van transparantie bij ruimteactiviteiten; is van mening dat de VN-Veiligheidsraad een waardevolle gelegenheid moet bieden om gemeenschappelijke normen en voorbehouden vast te stellen voor nieuwe militaire technologieën, zoals artificiële intelligentie, ruimtewapens, biotechnologie en hypersone technologie; is van mening dat de EU steun moet verlenen aan en actief bijdragen tot de oproep van de secretaris-generaal van de VN tot een wereldwijd staakt-het-vuren, onder meer met behulp van doeltreffende maatregelen tegen illegale wapenhandel en door de transparantie van en de verantwoordingsplicht met betrekking tot de wapenuitvoer van de lidstaten te vergroten;
(g)
het potentieel van rechtstreekse regionale betrokkenheid in de VN te onderkennen, door de mogelijkheid te ondersteunen dat andere organisaties (zoals de Afrikaanse Unie) een verzoek indienen om de specifieke status van versterkte waarnemer te krijgen; het potentieel te erkennen en te benutten van de EU om, als de meest gesofisticeerde regionale organisatie, een stimulerende rol te spelen bij het vernieuwen en versterken van het VN-systeem door middel van multilateralisme op meerdere niveaus;
(h)
waardevolle steun te blijven verlenen aan de secretaris-generaal van de VN bij zijn inspanningen om het hervormingsprogramma in de VN te doen vorderen en de VN nog meer in staat te stellen om duurzame ontwikkeling te stimuleren, vrede en veiligheid te bevorderen, het interne beheersysteem te stroomlijnen, met het oog op een doeltreffende, transparante, financieel duurzame en verantwoordingsplichtige VN die weer in contact kan komen met haar burgers, met inbegrip van plaatselijke gemeenschappen en andere actoren in het veld en het maatschappelijk middenveld, en beter afgestemd te zijn op de uitdagende mondiale agenda; de leiding te nemen op het gebied van het vraagstuk omtrent het willekeurig uitstellen van verzoeken van een aantal maatschappelijke organisaties om raadgevende status van de VN te krijgen; het Parlement benadrukt dat de grote vooruitgang in het VN-hervormingsproces zich op administratief en bureaucratisch gebied heeft voltrokken, terwijl grote politieke hervormingen op zich laten wachten en de heropleving van de Algemene Vergadering van de VN dienen te omvatten, alsook concrete stappen om de afstemming van het ontwikkelingssysteem op de Agenda 2030 te versnellen; is van mening dat de EU en haar lidstaten een brede consensus moeten bereiken over de hervorming van de VN-Veiligheidsraad, onder meer een permanente zetel voor de Europese Unie, naast de reeds bestaande zetels van de lidstaten, en een beperking van het gebruik van het vetorecht, met name in gevallen van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, en een wijziging in de samenstelling van het lidmaatschap om de huidige wereld beter weer te geven; is van mening dat de EU de secretaris-generaal moet ondersteunen en hem vragen zijn inspanningen op te voeren voor de tenuitvoerlegging van de VN-strategie inzake genderpariteit om de gelijke vertegenwoordiging van vrouwen op alle hiërarchische niveaus in het VN-systeem te waarborgen; is van mening dat de EU de VN eraan moet herinneren dat, sinds de oprichting van de VN in 1945, geen enkele vrouw is benoemd als secretaris-generaal;
(i)
te blijven streven naar meer synergieën tussen de VN-Mensenrechtenraad, de Algemene Vergadering van de VN en de VN-Veiligheidsraad; het Parlement prijst de inspanningen van de EU ter ondersteuning van de Mensenrechtenraad en de speciale VN-procedures ervan, met inbegrip van de speciale rapporteurs (in het bijzonder waar zij mensenrechtenschendingen identificeren en monitoren) en andere thematische en landspecifieke mensenrechtenmechanismen, in het kader van de behoefte aan mainstreaming van de mensenrechten als ondeelbare, onderling van elkaar afhankelijke en met elkaar verbonden rechten in de besluitvorming en alle beleidsgebieden van de VN; is van mening dat de EU alle VN-lidstaten moet blijven oproepen zich volledig in te zetten voor de bescherming en bevordering van de eerbiediging van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat, en ernaar moet streven de beschikbare VN-mechanismen in werking te stellen om personen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen voor de rechter te brengen, met name wanneer de betrokken landen niet in staat zijn of weigeren een onderzoek in te stellen naar dergelijke misdaden en de bescherming van de grondrechten van alle burgers niet garanderen; wijst op het werk van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten en haar bureau om schendingen van de mensenrechten aan de kaak te stellen; dringt erop aan dat de onpartijdigheid van alle organen in verband met de verdediging en de waarborging van de mensenrechten wordt gewaarborgd en dat ze, in het bijzonder, wordt beschermd tegen mogelijke inmenging door staten die verdacht worden van schendingen of gebrekkige eerbiediging van de mensenrechten; betreurt het misbruik van de Mensenrechtenraad door autoritaire regimes die deze raad voor hun eigen doeleinden blijven misbruiken, met name om de werking ervan te ondermijnen en het stelsel van mensenrechtennormen uit te hollen; verzoekt de EU en haar lidstaten een uitgebreide hervorming van de Mensenrechtenraad te steunen; beklemtoont daarom dat het belangrijk is dat een hervorming van de VN-Mensenrechtenraad wordt bevorderd waarmee ervoor kan worden gezorgd dat alle lidstaten zich werkelijk inzetten voor de doeltreffende en onbevooroordeelde bevordering van de mensenrechten om niet het risico te lopen de geloofwaardigheid van de Mensenrechtenraad te ondermijnen; herhaalt dat de verkiezingsprocedure van de VN-Mensenrechtenraad moet worden herzien, bijvoorbeeld door een verbod op gesloten landen in te voeren en een openbaar mechanisme voor de controle van beloften (“pledge review”) vast te stellen om de verantwoordingsplicht van de leden van de raad te bevorderen en te waarborgen dat elk land dat zetelt in de raad zijn best doet om de mensenrechten te bevorderen en te beschermen, overeenkomstig de resolutie op basis waarvan de raad werd opgericht; verzoekt de EU-lidstaten een gecoördineerd standpunt in te nemen met betrekking tot het lidmaatschap van de Mensenrechtenraad en te stemmen tegen alle kandidaten van de Mensenrechtenraad die niet voldoen aan de criteria van resolutie 60/251 van 15 maart 2006; verzoekt de EU-lidstaten te pleiten voor een jaarlijks verslag van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, gericht op de samenwerking tussen leden van de Mensenrechtenraad met VN-mechanismen, en erop aan te dringen dat voor de Mensenrechtenraad verkozen leden permanente uitnodigingen afgeven voor alle speciale procedures van de Mensenrechtenraad; betreurt het dat Venezuela als volwaardig lid voor de periode 2020-2022 deelneemt aan de Mensenrechtenraad, wanneer de VN zelf in haar verslag van dit jaar de aanklacht onderschrijft van misdaden tegen de menselijkheid die door de regering van dit land zijn gepleegd, een situatie die zorgt voor een duidelijke ongerijmdheid;
(j)
het Parlement is van mening dat de EU de oprichting van een onafhankelijke internationale onderzoekscommissie binnen de Mensenrechtenraad moet steunen om feiten en omstandigheden te onderzoeken die verband houden met beschuldigingen van stelselmatig racisme en schendingen en misbruiken van de mensenrechten; pleit voor de universele ratificatie en effectieve tenuitvoerlegging van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie; erkent de cruciale rol van onderwijs en cultuur bij de bevordering van de mensenrechten en de intersectionele bestrijding van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante onverdraagzaamheid;
(k)
de rol van het Internationaal Strafhof (ICC) en het internationale strafrechtsstelsel te blijven versterken teneinde de verantwoordingsplicht te bevorderen en een einde te maken aan straffeloosheid om het ICC sterke diplomatieke, politieke en adequate financiële middelen te bieden zodat het zich kan kwijten van de taken die binnen zijn mandaat vallen; alle VN-lidstaten op te roepen zich bij het ICC aan te sluiten door het Statuut van Rome te ratificeren en ten uitvoer te leggen, en aan te sporen tot ratificatie van de in Kampala overeengekomen wijzigingen; landen die zich uit het ICC terugtrekken te verzoeken hun besluit terug te draaien; het ICC te ondersteunen als een belangrijke instelling voor het berechten van daders en het helpen van slachtoffers om gerechtigheid te krijgen, en een krachtige dialoog en nauwe samenwerking tussen het ICC, de VN en zijn agentschappen en de VN-Veiligheidsraad aan te moedigen; het Parlement betreurt en veroordeelt de aanvallen op het ICC en blijft krachtig stelling nemen tegen aanstootgevende acties en ongefundeerde beweringen of verklaringen die het ICC en het systeem van het Statuut van Rome in het algemeen ondermijnen; is ingenomen met het feit dat er concrete maatregelen zijn genomen om de sancties tegen personeel van het ICC, onder wie de hoofdaanklager van het ICC, af te schaffen; is van mening dat de EU een versterkte dialoog moet voeren met de huidige regering van de VS over kwesties die verband houden met het ICC en dat de EU moet bijdragen tot de mondiale bestrijding van internationale misdrijven door initiatieven te ondersteunen die zijn gericht op de bevordering van het beginsel van universele jurisdictie en het opbouwen van de capaciteit van VN-lidstaten om dit in hun binnenlands rechtsstelsel toe te passen; onderstreept de leidende rol van de EU in de strijd tegen straffeloosheid, met inbegrip van haar steun aan het Internationaal Strafhof, dat een fundamenteel element is van de stem van de EU in de VN, en onderstreept voorts dat het ICC de enige internationale instelling is die in staat is enkele van ’s werelds gruwelijkste misdaden te vervolgen en slachtoffers te verdedigen voor wie geen ander rechtsmiddel beschikbaar is;
(l)
nogmaals te wijzen op de behoefte aan en nogmaals zijn steun uit te spreken voor de universele naleving en tenuitvoerlegging van de rechtsstaat op zowel nationaal als internationaal niveau, en zijn toewijding aan een internationale orde die is gebaseerd op de rechtsstaat en het internationaal recht; aan te geven ingenomen te zijn met de door de coördinatie- en adviesgroep inzake de rechtsstaat (Rule of Law Coordination and Resource Group) en de eenheid rechtsstaat van het uitvoerend bureau van de secretaris-generaal opgestarte dialoog met de lidstaten over het bevorderen van de rechtsstaat op internationaal niveau, en te vragen dat deze dialoog wordt voortgezet om de rechtsstaat op internationaal niveau te bevorderen; het Parlement verzoekt de secretaris-generaal en het VN-systeem om, waar gepast, aspecten van de rechtsstaat stelselmatig aan te kaarten bij relevante activiteiten, met inbegrip van de deelname van vrouwen aan activiteiten die verband houden met de rechtsstaat;
(m)
pogingen door sommige individuele landen of coalities van landen om de internationale consensus over reproductieve gezondheid en rechten te ondermijnen, actief tegen te gaan; met name zijn afkeuring uit te spreken over de recente “gezamenlijke verklaring van Genève” die werd geleid door de regering-Trump en werd ondertekend door 32 grotendeels niet-liberale of autoritaire regeringen; het Parlement geeft blijk van zijn diepe onbehagen over het feit dat twee EU-lidstaten, Hongarije en Polen, deze verklaring hebben ondertekend, die een stap achteruit betekent en de reproductieve vrijheden van vrouwen en de rechten van LHBT-personen tracht te ondermijnen;
(n)
steun te verlenen aan de werkzaamheden van de onlangs opgerichte intergouvernementele werkgroep voor onbepaalde duur voor de ontwikkeling van een juridisch bindend verdrag inzake transnationale bedrijven en andere ondernemingen, met het oog op de vaststelling van een juridisch bindend instrument dat waarborgt dat bedrijven volledig verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen en milieumisdrijven;
(o)
te zorgen voor een verdere intensivering van de inzet van de EU voor de bestrijding van de straffeloosheid voor misdrijven tegen journalisten, medewerkers van de media en aanverwant personeel, ook op lokaal niveau, en concrete initiatieven te nemen met het oog hierop; de oproep van de speciale VN-rapporteurs voor vrijheid van meningsuiting en inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies om een permanent VN-onderzoeksmechanisme in te stellen voor misdaden tegen journalisten en de benoeming van een speciale VN-vertegenwoordiger voor de bescherming van journalisten in de hele wereld te steunen; een beleid vast te stellen om moord op mensenrechtenverdedigers, met inbegrip van verdedigers van milieu- en landgerelateerde mensenrechten, stelselmatig en op ondubbelzinnige wijze te veroordelen, net als elke poging om hen te onderwerpen aan allerlei vormen van geweld, vervolging, bedreiging, intimidatie, verdwijning, gevangenneming of willekeurige arrestatie; de VN-lidstaten te verzoeken beleidsmaatregelen aan te nemen om bescherming en steun te bieden aan mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen; met alle diplomatieke middelen en in nauwe samenwerking met de VN te blijven pleiten voor de wereldwijde afschaffing van de doodstraf en op te roepen tot een moratorium op de toepassing van de doodstraf
(p)
zijn instrumentarium voor diplomatie en om beleid uit te dragen, verder uit te breiden, met bijzondere aandacht voor vrede, internationale veiligheid en stabiliteit op de lange termijn, klimaatdiplomatie, culturele diplomatie, mensenrechten, gendergelijkheid, eerlijke globalisering en de capaciteit om beleidsdialoog en beleidsconsensus na te streven, niet alleen met VN-leden maar ook met andere relevante gesprekspartners zoals steden, regio’s, de academische wereld, religieuze instanties en gemeenschappen, het maatschappelijk middenveld, lokale en inheemse gemeenschappen en de particuliere sector; inspanningen om oplossingen te vinden voor mondiale problemen, zoals de klimaatverandering, te gebruiken als een toegangspoort naar diplomatieke betrekkingen met partners met wie weinig overeenstemming kan worden gevonden met betrekking tot andere agendapunten, en zo een kans te creëren om de stabiliteit en vrede te bevorderen; het Parlement is ingenomen met het feit dat de EU en haar lidstaten op verschillende manieren en in verschillende vormen actief bijdragen aan het werk van het VN-systeem;
(q)
terrorisme nogmaals ondubbelzinnig te veroordelen en opnieuw zijn volledige steun uit te spreken voor maatregelen die gericht zijn op het verslaan en uitroeien van terroristische organisaties, met name Da’esh/ISIS, die een onmiskenbare bedreiging voor de regionale en internationale veiligheid vormen; met de Algemene Vergadering van de VN en de VN-Veiligheidsraad samen te werken inzake de bestrijding van terrorismefinanciering, mechanismen voor het aanwijzen van terroristische personen en organisaties op te zetten en mechanismen voor de bevriezing van vermogensbestanddelen op wereldschaal te versterken; zich in te zetten om de gezamenlijke inspanningen van de EU en de VN in de strijd tegen de oorzaken van terrorisme, in het bijzonder de bestrijding van hybride dreigingen en de ontwikkeling van onderzoek en capaciteitsopbouw op het gebied van cyberdefensie, kracht bij te zetten; steun te verlenen aan de huidige initiatieven van de lokale partners om benaderingen voor de bestrijding van radicalisering en van de rekrutering van terroristische organisaties te ontwerpen, uit te voeren en te ontwikkelen; inspanningen te blijven leveren om rekrutering tegen te gaan en buitenlandse strijders, gewelddadig extremisme en terroristische propaganda te bestrijden; acties ter versterking van de weerbaarheid van gemeenschappen die kwetsbaar zijn voor radicalisering te ondersteunen, onder meer door te zorgen voor sociale inclusie en door initiatieven te verkennen waarbij wordt samengewerkt met gematigde religieuze leiders en priesters; inspanningen te leveren om de doeltreffendheid van internationaal politiewerk en de juridische en justitiële samenwerking op het gebied van de bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit te verbeteren ter ondersteuning van beleid voor de bestrijding van radicalisering en voor deradicalisering overeenkomstig het actieplan van de VN ter voorkoming van gewelddadig extremisme; de werkzaamheden in de VN ter bestrijding van terrorisme te bevorderen door de vier pijlers van de mondiale strategie voor terrorismebestrijding van de VN, die in 2006 door de Algemene Vergadering is goedgekeurd, uit te voeren en bij te werken; het leiderschap op zich te nemen bij de komende herziening van de mondiale strategie voor terrorismebestrijding van de VN door benaderingen op basis van mensenrechten en preventie te versterken;
(r)
de trilaterale samenwerking tussen de EU, de Afrikaanse Unie (AU) en de VN verder uit te breiden; het Parlement benadrukt dat het belangrijk is dat de EU, de VN en de AU een gezamenlijke inspanning op het gebied van capaciteitsopbouw leveren om de samenwerking met de AU verder te zetten teneinde diens capaciteiten te ontwikkelen wat betreft crisispreventie, crisisbeheersing en conflictoplossing op het Afrikaanse continent, onder meer met behulp van een coherente voortzetting van de langetermijnsteun van de EU en de VN aan het volledig operationeel maken van de Afrikaanse vredes- en veiligheidsarchitectuur (APSA), evenals de capaciteiten op andere beleidsterreinen die relevant zijn voor de veiligheid en stabiliteit van Afrika (bijvoorbeeld op basis van een menselijke veiligheidsindex), onder meer op economisch en milieugebied en met betrekking tot de toegang tot collectieve goederen; benadrukt in dit verband dat speciale aandacht moet worden besteed aan de situatie in de Sahelregio, gezien de toenemende instabiliteit; is van oordeel dat de EU een wezenlijke aantrekkingskracht kan hebben dankzij haar vermogen om de verwachtingen van het Afrikaanse continent en zijn instellingen in verband met het partnerschap waar te maken door middel van partnerschappen op voet van gelijkheid in lijn met de nieuwe strategie EU-Afrika; onderstreept het belang van een nauwere politieke en beleidsdialoog met de partners van de EU in Afrika, ook met behulp van steun voor en dialoog met regionale organisaties en binnen de parlementaire dimensie; benadrukt dat het belangrijk is om in het kader van de VN de dialoog en de samenwerking met de Afrikaanse landen in het zuidelijke Middellandse Zeegebied van de EU te intensiveren om de gedeelde uitdagingen op het gebied van veiligheid en stabiliteit aan te pakken;
(s)
de significante vooruitgang te erkennen die de EU en de VN hebben geboekt op het gebied van ondersteuning en capaciteitsopbouw in de Sahel, West-Afrika en de Hoorn van Afrika en op die vooruitgang voort te bouwen; het Parlement looft de rol van en samenwerking tussen de civiele en militaire missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) van de EU en de VN-missies, met inbegrip van de geïntegreerde strategie van de VN voor de Sahel en het bijhorende ondersteuningsplan, de Multidimensionale Geïntegreerde Stabilisatiemissie van de VN in Mali (MINUSMA) en het VN-Bureau voor West-Afrika; is ingenomen met de ondertekening van de technische regeling tussen de G5-Sahel, de EU en de VN voor operationele en logistieke ondersteuning van de gemeenschappelijke strijdkrachten in de vijf G5-Sahellanden, waaruit de uitstekende samenwerking tussen de drie organisaties blijkt; is van mening dat de EU zich moet scharen achter het verzoek aan de Veiligheidsraad van de VN om de gemeenschappelijke strijdkrachten van de G5-Sahel onder hoofdstuk VII van het Handvest van de VN te plaatsen, zodat die strijdkrachten duurzaam gefinancierd kunnen worden; wijst erop dat de ontwikkeling, de veiligheid en de stabiliteit van het Afrikaanse continent, met name de Maghreb en de Sahel, rechtstreekse gevolgen hebben voor de EU en haar buitengrenzen; vraagt dat de EU haar samenwerking met de VN en de AU ondersteunt en versterkt met het oog op de bevordering van ontwikkeling, de aanpak van armoede en de opbouw van capaciteit met de lokale partners om extremisme en mensenhandel te bestrijden;
(t)
de samenwerking met de landen van Latijns-Amerika (een regio waarmee de EU vele banden heeft en waarmee zij vele waarden deelt), die zwaar getroffen zijn door de COVID-19-pandemie te intensiveren, om de gemeenschappelijke uitdagingen op gecoördineerde wijze in VN-verband het hoofd te bieden;
(u)
verder in dialoog te gaan over het vermogen van het VN-systeem om de taken van de VN op het gebied van conflictpreventie en verantwoordelijkheid om te beschermen (R2P) uit te voeren en verder uit te breiden, en hierbij te bekrachtigen dat wij ons gezamenlijk inzetten voor een op regels gebaseerde internationale orde, het internationale recht, met inbegrip van territoriale integriteit, onafhankelijkheid en soevereiniteit, zoals onder meer neergelegd in de beginselen van de Slotakte van Helsinki en het Handvest van Parijs van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), en te waarborgen dat de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van alle individuen in het kader van conflictpreventie en bemiddeling centraal staan; het Parlement wijst op het belang van dialoog en samenwerking met de VN inzake het opzetten van doeltreffende en geloofwaardige vredeshandhavingsmissies met duidelijke doelstellingen en met het vermogen om tastbare en geloofwaardige resultaten te behalen; dringt onder meer aan op: i) uitvoering van Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad en alle daaropvolgende resoluties over vrouwen, vrede en veiligheid, in overeenstemming met de doelstelling van een volwaardige, gelijkwaardige en betekenisvolle participatie van vrouwen in vredes- en veiligheidskwesties en leiderschap van vrouwen in het kader van vredeshandhavingsmissies en binnen VN-structuren op dit gebied, ii) aandacht voor het perspectief van kinderen en jongeren, zoals neergelegd in de agenda voor jongeren, vrede en veiligheid en in het Verdrag inzake de rechten van het kind, onder meer door de internationale inspanningen van de VN om een einde te maken aan het gebruik van kinderen in gewapende conflicten te ondersteunen en versterken, iii) aandacht voor het perspectief van personen met een handicap, met name personen die het slachtoffer zijn van intersectionele discriminatie en personen die gevaar lopen het slachtoffer te worden van discriminatie, overeenkomstig het Verdrag van de VN inzake de rechten van personen met een handicap, en iv) eerbiediging van de mensenrechten en waarborging van de bescherming van burgers, die centraal staan in vredeshandhavingsmandaten; wijst nogmaals op de belangrijke rol die vrouwen spelen in het kader van conflictbemiddeling en vredeshandhavingsmissies; herinnert eraan dat vrouwen binnen VN- en EU-missies op alle niveaus ondervertegenwoordigd zijn en wijst erop dat het zeer belangrijk is dat vrouwen en meisjes in conflict- en postconflictsituaties beschermd worden; dringt er bij de EU-lidstaten op aan om meer Europese strijdkrachten beschikbaar te stellen voor VN-vredeshandhavingsmissies; wijst erop dat het belangrijk is dat de EU steun verleent aan landen die in een herstelfase verkeren na een gewelddadig conflict; dringt daarom aan op versterkte samenwerking bij de aanpak van fragiele overgangssituaties, onder meer in de vorm van een sterkere nationale inbreng en in de vorm van consolidatie van de resultaten die op het gebied van vredesopbouw zijn behaald en intensivering van de contacten met lokale gemeenschappen, waarbij de bescherming van en hulpverlening aan deze gemeenschappen moet worden gewaarborgd; dringt aan op hervorming van de structuren op dit gebied, in die zin dat een einde wordt gemaakt aan de straffeloosheid van VN-personeel dat deelneemt aan militaire operaties en civiele missies en dat functionerende en transparante toezichtsmechanismen en krachtige verantwoordingsmechanismen worden ingevoerd op basis waarvan opgetreden kan worden in gevallen waarin sprake is van misbruik in de vorm van seksueel geweld; spreekt zijn waardering uit voor de werkzaamheden van en de bijdrage aan de strijd tegen straffeloosheid die geleverd wordt door mevrouw Agnès Callamard, de speciale rapporteur van de VN inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies, die onderzoek doet naar vermoedelijke gevallen van buitengerechtelijke executies terwijl zij zelf wordt geïntimideerd en bedreigd;
(v)
een consistente dialoog te blijven nastreven binnen de diverse fora van de VN, met name de Algemene Vergadering van de VN, over de noodzaak om de mensenrechten van LHBTI-personen te beschermen, overeenkomstig de richtsnoeren van de EU voor de bevordering en de bescherming van het genot van alle mensenrechten door LHBTI-personen(5), de richtsnoeren van de EU inzake de doodstraf(6) en de internationaal erkende beginselen van Jogjakarta(7); VN-organen en VN-lidstaten aan te moedigen om discriminatie op grond van “genderidentiteit en -expressie” en “geslachtskenmerken” aan te merken als schending van de mensenrechten, en aldus transgenders en interseksuelen, die vaak het slachtoffer van deze vormen van discriminatie zijn, hiertegen te beschermen; alle diplomatieke instrumenten waarover hij beschikt aan te wenden om op mondiaal niveau te pleiten voor het uit het strafrecht halen van vrijwillige seksuele betrekkingen tussen personen van hetzelfde geslacht, afschaffing van de doodstraf voor vrijwillige seksuele betrekkingen tussen personen van hetzelfde geslacht, vaststelling van wetgeving die wettelijke erkenning van gender mogelijk maakt en invoering van een mondiaal verbod op genitale verminking en “conversietherapie”;
(w)
samenhang te bevorderen in de manier waarop de VN omgaat met situaties waarin grondgebied bezet of geannexeerd is; het Parlement herinnert eraan dat de internationale gemeenschap zich bij haar optreden in dergelijke situaties moet laten leiden door het internationaal humanitair recht, ook in gevallen van langdurige bezetting en ten aanzien van de talloze bevroren conflicten in de landen van het Oostelijk Partnerschap; waardeert dat de VN steeds meer aandacht besteedt aan activiteiten van het bedrijfsleven die verband houden met situaties die de internationale gemeenschap met zorg vervullen en verzoekt de Raad om in de EU gevestigde ondernemingen die in rapporten van de VN genoemd worden of die in databanken van de VN opgenomen zijn, nauwlettend in de gaten te houden;
(x)
de capaciteiten van de EU op het gebied van bemiddeling en diplomatie ten behoeve van crisispreventie en -beheer en conflictoplossing, of in ieder geval conflictvermindering, onder meer ter zake van bevroren en nieuwe conflicten, verder te ontwikkelen, in synergie met de inspanningen van de VN, waarbij de Libië-conferentie in Berlijn een goed voorbeeld is van EU-steun voor en synergie met door de VN geleide bemiddelingsinspanningen, en daarbij de volledige en betekenisvolle participatie van vrouwen in het kader van bemiddelingsinspanningen te waarborgen en de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit binnen internationaal erkende grenzen van de door conflicten getroffen partners van de EU, zoals Georgië, Moldavië en Oekraïne, op krachtige wijze te blijven steunen; er bij de VN op aan te dringen de focus te leggen op preventie, bemiddeling, verzoening en het vinden van politieke oplossingen voor conflicten en tegelijkertijd de onderliggende oorzaken en aanjagers van crises aan te pakken; aan te dringen op krachtiger multilaterale inspanningen, gericht op het vinden van duurzame politieke oplossingen voor bestaande conflicten en steun te blijven verlenen aan de werkzaamheden, acties en initiatieven van de speciale gezanten van de VN die ten doel hebben deze conflicten op te lossen; het Parlement is ingenomen met de goede resultaten van de samenwerking tussen de EU en de VN als het gaat om de verwezenlijking van gemeenschappelijke ontwikkelingsdoelstellingen en de preventie van verdere escalatie van lopende conflicten; is in dit verband van mening dat de EU er bij de internationale gemeenschap op moet blijven aandringen onverkort vast te blijven houden aan het beleid om de illegale annexatie van de Krim niet te erkennen;
(y)
alle VN-lidstaten dringend te verzoeken alle belangrijke mensenrechtenverdragen van de VN te ratificeren en daadwerkelijk ten uitvoer te leggen, waaronder het VN-verdrag tegen foltering en het facultatieve protocol daarbij, de facultatieve protocollen bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, en de bij deze instrumenten vastgestelde verslagleggingsverplichtingen en de verplichting om in het kader van de VN-mensenrechtenmechanismen loyaal samen te werken, na te leven;
(z)
zich als koploper te blijven inzetten voor mobilisatie van alle mogelijke middelen voor een doeltreffende uitvoering en follow-up van de doelstellingen van de Agenda 2030 in het kader van alle interne en externe beleidsmaatregelen van de EU en in de nationale strategieën en prioriteiten van de lidstaten; het Parlement wijst erop dat er dringend behoefte is aan toereikende steun voor en erkenning van de belangrijke en onontbeerlijke werkzaamheden van humanitaire organisaties zoals het Wereldvoedselprogramma; is verheugd over het feit dat het Wereldvoedselprogramma in 2020 de Nobelprijs heeft gewonnen voor zijn inspanningen om honger te bestrijden, voor zijn bijdrage aan de totstandbrenging van betere voorwaarden voor vrede in door conflicten getroffen gebieden en voor zijn optreden als drijvende kracht achter inspanningen om het gebruik van honger als wapen in oorlog en conflicten te voorkomen;
(aa)
opnieuw zijn bezorgdheid te uiten over de negatieve gevolgen van schepen voor het mariene milieu, in de vorm van onder meer vervuiling, met name ten gevolge van illegale lozingen van olie en andere schadelijke stoffen en het dumpen van gevaarlijk afval, waaronder radioactieve stoffen, kernafval en gevaarlijke chemische stoffen, evenals de gevolgen daarvan voor koraalriffen; het Parlement verzoekt de VN-lidstaten om in het kader van hun nationale strategieën en programma’s voor duurzame ontwikkeling prioriteit te blijven verlenen aan maatregelen ter bestrijding van mariene vervuiling vanaf het vasteland, en vooruitgang te boeken met de tenuitvoerlegging van het wereldwijde actieprogramma voor de bescherming van het mariene milieu tegen activiteiten vanaf het vasteland en de verklaring van Montreal inzake de bescherming van het mariene milieu tegen activiteiten vanaf het vasteland; verzoekt de VN-lidstaten te werken aan verbetering van de wetenschappelijk kennis over en beoordeling van mariene en kustecosystemen om op basis daarvan goede besluiten te kunnen nemen via de acties zoals neergelegd in het uitvoeringsplan van Johannesburg; verzoekt de VN-lidstaten om nationale, regionale en internationale programma’s uit te werken ter bescherming en instandhouding van het mariene milieu en om de achteruitgang van de mariene biodiversiteit, met name in fragiele ecosystemen, een halt toe te roepen;
(ab)
zich aan te sluiten bij de oproep van de secretaris-generaal van de VN om te zorgen voor een betaalbaar en toegankelijk vaccin tegen COVID-19 dat als mondiaal publiek goed moet worden beschouwd; uitvoering te geven aan de bepalingen van de recente conclusies van de Raad over de rol van de EU bij het versterken van de Wereldgezondheidsorganisatie, met name de bepalingen inzake de capaciteit en paraatheid om gezondheidscrises aan te pakken; het Parlement is ingenomen met de werkzaamheden van de WHO op het gebied van de coördinatie van de inspanningen van de regeringen ter bestrijding van de COVID-19-pandemie; dringt aan op een onpartijdig, transparant en onafhankelijk onderzoek naar de verspreiding van het virus en de aanpak van de COVID-19-pandemie, onder meer door de WHO; steunt een hervorming van de Wereldgezondheidsorganisatie om ervoor te zorgen dat deze organisatie in de toekomst efficiënter kan reageren op noodgevallen en een internationaal antivirusconsortium kan oprichten om gelijke toegang tot en een eerlijke verdeling van COVID-19-vaccins en toekomstige vaccins voor alle landen te waarborgen; geeft nogmaals aan voorstander te zijn van toelating van Taiwan tot de Algemene Vergadering van de WHO; veroordeelt het feit dat diverse autoritaire regimes de maatregelen ter bestrijding van de COVID-19-crisis hebben misbruikt om hun bevoegdheden uit te breiden, de mensenrechten verder te ondermijnen, met harde hand op te treden tegen de oppositie en maatschappelijke organisaties, aan te zetten tot haatcampagnes tegen minderheden, aanvullende maatregelen in te voeren om de rechten en vrijheden van hun burgers in te perken en geopolitieke voordelen in het buitenland na te streven; benadrukt dat de eerbiediging van het internationale recht inzake de mensenrechten en de toezegging om uiterlijk in 2030 de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling te bereiken de hoekstenen van iedere respons op de pandemie moeten blijven vormen; dringt er bij de EU op aan om een bijdrage te leveren in het kader van de op VN-niveau gedane politieke toezegging om ervoor te zorgen dat de aidsepidemie uiterlijk in 2030 is beëindigd, omdat aids overal in de wereld nog steeds een bedreiging voor de volksgezondheid vormt; beveelt de Raad aan te blijven streven naar grotere synergieën onder VN-lidstaten, met als doel wetten, beleidsmaatregelen en praktijken af te schaffen die een belemmering vormen voor de toegang tot dienstverlening in verband met hiv en die het risico op een infectie met hiv vergroten, met speciale aandacht voor gemarginaliseerde of kwetsbare groepen; wijst erop dat het belangrijk is dat de EU pleit voor versterkte wetgevings- en regelgevingskaders, en beleidssamenhang bevordert met het oog op de verwezenlijking van universele gezondheidszorgdekking, onder meer door het vaststellen van wetgeving en het uitvoeren van beleid ter verbetering van de toegang van met name zeer kansarme mensen tot gezondheidszorg, gezondheidsproducten en vaccins;
(ac)
kennis te nemen van het verslag van de secretaris-generaal van de VN, getiteld “Shared responsibility, global solidarity: responding to the socioeconomic impacts of COVID-19”, en er in dit kader op aan te dringen dat regeringen waarborgen dat hun respons op de COVID-19-pandemie doeltreffend en inclusief is en volledig in overeenstemming is met de verplichtingen en toezeggingen inzake de bescherming van de mensenrechten; de VN-lidstaten te verzoeken om specifieke maatregelen te nemen ter bescherming van kinderen, omdat de kwetsbaarheid van kinderen door de COVID-19-pandemie kan toenemen; ondersteuning te bieden aan het VN-noodhulpfonds, het Wereldvoedselprogramma, de vluchtelingenorganisatie van de VN en andere instellingen en programma’s van de VN die een sleutelrol spelen in het kader van de humanitaire respons op de COVID-19-crisis; zich te scharen achter de oproep om in 2021 een VN-top over internationale economische wederopbouw en systemische hervormingen na COVID-19 te organiseren als een belangrijk forum voor een inclusievere en op rechten gebaseerde bestuursomgeving;
(ad)
te werken aan een grotere zichtbaarheid - op alle multilaterale fora en in de landen zelf - van EU-acties en -noodhulp, met name het programma “Team Europa” in het kader waarvan een bedrag van 36 miljard euro is bijeengebracht voor de aanpak van de verwoestende gevolgen van de COVID-19-pandemie in partnerlanden en partnerregio’s, met name in Afrika;
(ae)
een actieve, sterke en ambitieuze leidersrol te vervullen in het kader van de voorbereidingen voor de 26e klimaatconferentie van de VN (COP26) en daarin een mensenrechtenperspectief op te nemen, met name door mondiale erkenning van het recht op een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu te bevorderen en door het mandaat van de speciale rapporteur van de VN voor mensenrechten en milieu te steunen; het Parlement merkt op dat klimaatverandering en biodiversiteitsverlies op dit moment grote uitdagingen vormen; steunt het VN-initiatief voor milieurechten, in het kader waarvan wordt erkend dat inbreuken op milieurechten ernstige gevolgen hebben voor een groot aantal mensenrechten; wijst erop dat biodiversiteit en mensenrechten onderling verbonden en van elkaar afhankelijk zijn; wijst op de verplichting van staten tot eerbiediging van de rechten van de mens, waaruit voortvloeit dat de biodiversiteit moet worden beschermd en dat burgers bij verlies of aantasting van de biodiversiteit toegang moeten hebben tot doeltreffende rechtsmiddelen; het Parlement spoort de EU en de lidstaten in dit kader aan om de erkenning van ecocide als internationaal misdrijf in de zin van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof te bevorderen; stelt zich op het standpunt dat de EU specifieke maatregelen ten uitvoer moet leggen om bij inspanningen die gericht zijn op herstel een centrale plaats toe te kennen aan het bevorderen van veerkracht, en er in samenwerking met de VN voor te zorgen dat rampenrisicovermindering in alle EU-beleidsdomeinen geïntegreerd wordt, overeenkomstig de in het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030 vastgestelde doelstellingen; stelt zich op het standpunt dat de EU een nieuwe impuls moet geven aan het partnerschap met de huidige regering van de VS, door steun te verlenen aan de vorming van een “mondiale coalitie voor een nettonuluitstoot” met de landen die reeds hebben toegezegd eraan te werken uiterlijk in 2050 een nettonuluitstoot van emissies te realiseren, door met andere landen samen te werken aan de ontwikkeling van plannen en technologieën voor koolstofverwijdering en door een nieuwe internationale strategie ter bescherming van de biodiversiteit te bevorderen;
(af)
te bekrachtigen dat het recht van inheemse bevolkingsgroepen, met inbegrip van vrouwen en meisjes, op gelijke wettelijke bescherming en op gelijke behandeling in rechte moet worden geëerbiedigd, en dat hun positie moet worden versterkt en dat zij ten volle en doeltreffend moeten kunnen deelnemen aan besluitvormingsprocessen en volledig en op gelijkwaardige en doeltreffende wijze moeten kunnen deelnemen aan het politieke, economische, sociale en culturele leven; zich verheugd te tonen over het werk van de speciale rapporteur van de VN voor de rechten van inheemse volken, het deskundigenmechanisme inzake de rechten van inheemse volkeren en het Permanent Forum van de Verenigde Naties voor vraagstukken betreffende inheemse volkeren; de lidstaten en entiteiten van het VN-systeem aan te zetten tot intensievere internationale samenwerking om de problemen van inheemse volkeren aan te pakken en tot meer technische samenwerking en financiële bijstand in dit verband;
(ag)
de samenwerking op het gebied van capaciteit binnen het VN-systeem voort te zetten en uit te breiden, met het oog op de bevordering van doeltreffende en ethische gemeenschappelijke normen voor nieuwe beleidsterreinen, zoals uitsplitsing van gegevens, gegevensbescherming, zorgvuldigheidsvereisten, de bestrijding van straffeloosheid, artificiële intelligentie en cyberspace, waarbij ook in toereikende steun moet worden voorzien voor de landen die hun regelgevingscapaciteit willen uitbreiden en een betere toepassing van de normen nastreven; op te roepen tot meer coördinatie op het gebied van cyberbeveiliging wat betreft regels, normen, gemeenschappelijke standpunten en handhavingsmaatregelen in cyberspace; erop te wijzen dat de hoekstenen van de Europese cyberbeveiliging, zoals de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de richtlijn cyberbeveiliging (NIS-richtlijn), voor landen die dat willen een uitstekende basis kunnen vormen voor het vormgeven van hun regelgevingskaders voor gegevensbescherming en cyberbeveiliging aan de hand van een aanpak op basis van “beveiliging door ontwerp”; erop te wijzen dat beste praktijken op EU-niveau en op EU-niveau geleerde lessen binnen het kader van de VN kunnen worden gedeeld met VN-agentschappen die zich met deze taken bezighouden, en ook gedeeld kunnen worden op verzoek van individuele landen;
(ah)
de uitdagingen die gepaard gaan met de voorkoming en bestrijding van illegale geldstromen en met het versterken van de internationale samenwerking en goede praktijken op het gebied van teruggave en ontneming van vermogen aan te pakken, onder meer met behulp van doeltreffender maatregelen ter uitvoering van bestaande verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van de VN tegen corruptie en het Verdrag van de VN tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en de protocollen daarbij; doeltreffende, inclusieve en duurzame maatregelen te nemen ter preventie en bestrijding van corruptie in het kader van de Agenda 2030; initiatieven te nemen en te ondersteunen om belastingontduiking, het witwassen van geld en corruptie te bestrijden;
(ai)
aanvullende schuldverlichtingsmaatregelen te overwegen voor ontwikkelingslanden met een grote schuldenlast om wanbetalingen te voorkomen en ruimte te creëren voor investeringen ter verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, en zo het pleidooi van de secretaris-generaal van de VN voor de totstandbrenging van een mechanisme voor staatsschuldherstructurering als onderdeel van de aanpak op langere termijn van de COVID-19-crisis en de economische gevolgen ervan te ondersteunen;
(aj)
migratie en gedwongen ontheemding en de oorzaken daarvan aan te pakken, en samen te werken bij de uitvoering van zowel het mondiaal pact inzake migratie als het mondiaal pact inzake vluchtelingen; herinnert eraan dat mensenrechten binnen het mondiaal pact centraal moeten blijven staan en dat specifieke aandacht moet uitgaan naar migranten in een kwetsbare situatie, zoals kinderen, minderjarigen en vrouwen; te blijven bouwen aan onze gezamenlijke inzet om de humanitaire ruimte te beschermen en het systeem voor humanitaire respons te verbeteren en het belang van de eerbiediging van het recht op asiel, waar dan ook ter wereld, te benadrukken; de werkzaamheden van op dit gebied werkzame VN-organen, zoals het UNHCR en de UNRWA, te steunen en te versterken; opnieuw te bevestigen dat de UNRWA een sleutelrol speelt in het verlenen van humanitaire en ontwikkelingshulp aan Palestijnse vluchtelingen; er bij de VN-lidstaten op aan te dringen de bijdragen aan de UNRWA te handhaven en te verhogen, en steun te verlenen aan het voorstel van de commissaris-generaal van de UNRWA om een conferentie te organiseren die moet leiden tot een voorspelbaarder, duurzamer en controleerbaarder financierings- en uitgavensysteem voor de UNRWA en tot toezeggingen in dit kader door een groot aantal VN-lidstaten en internationale donoren;
(ak)
te blijven ijveren voor de vrijheid van godsdienst en overtuiging; aan te dringen op meer inspanningen voor de bescherming van de rechten van religieuze en andere minderheden; aan te dringen op een betere bescherming van religieuze minderheden tegen vervolging en geweld; op te roepen tot de intrekking van wetgeving waarin godslastering en afvalligheid strafbaar worden gesteld en op basis waarvan religieuze minderheden en niet-gelovigen worden vervolgd; steun te verlenen aan de werkzaamheden van de speciale rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging;
(al)
de geïntegreerde steun voor gendergelijkheid en versterking van de positie van vrouwen verder te versterken, in lijn met de verklaring en het actieprogramma van Peking; alle VN-lidstaten te verzoeken steun te blijven verlenen aan en uitvoering te blijven geven aan de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid, waarin aandacht wordt gevraagd voor de onevenredig ernstige gevolgen van conflicten voor vrouwen en meisjes en waarin richtsnoeren worden gegeven voor werkzaamheden en maatregelen ter bevordering van gendergelijkheid en ter versterking van de participatie, bescherming en rechten van vrouwen gedurende de hele conflictcyclus, van conflictpreventie tot de wederopbouw na een conflict; in dit kader bijzondere aandacht te besteden aan de uitbanning van geweld tegen en discriminatie van vrouwen en meisjes, waaronder seksueel en gendergerelateerd geweld, schadelijke praktijken en huiselijk geweld en gewelddaden binnen het gezin, en aan het stimuleren van actieve, betekenisvolle en gelijkwaardige participatie van vrouwen bij alle aspecten van het openbare leven en in het kader van de besluitvorming, en aan de bevordering van vrouwenrechten; via de VN internationale inspanningen te ondersteunen en te versterken die erop gericht zijn genderanalyses te garanderen en aan de genderproblematiek en de mensenrechten een plaats toe te kennen in alle activiteiten van de VN; het Parlement herinnert eraan dat seksueel geweld, zoals verkrachting, gebruikt wordt als oorlogstactiek en aangemerkt moet worden als oorlogsmisdaad, en pleit voor een betere bescherming van vrouwen en meisjes in conflictsituaties, met name een betere bescherming tegen seksueel geweld; stelt zich op het standpunt dat de EU zich moet inzetten voor meer steun, waaronder toereikende financiële steun, voor UN Women, omdat deze organisatie een belangrijke rol speelt binnen het VN-systeem ter bevordering van vrouwenrechten en alle relevante betrokken partijen bijeenbrengt met het oog op het bewerkstelligen van een beleidsverandering en het coördineren van acties;
(am)
een ambitieuze en constructieve rol te spelen binnen het mechanisme voor de evaluatie van de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en het bijbehorende Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, met het oog op de verdere versterking van de internationale inspanningen ter bestrijding van mensenhandel, met inachtneming van de perspectieven van vrouwen, kinderen en migranten, die een groter risico lopen op uitbuiting;
(an)
nauw overleg te plegen met het Parlement over de uitvoering van de conclusies van de Raad, en het Parlement te betrekken bij alle beleidsgebieden waarop parlementaire diplomatie waardevolle synergieën kan opleveren, de capaciteit om helpend op te treden kan vergroten, en de positieve invloed en het leiderschap van de EU als geheel kan versterken;
(ao)
aan te dringen op onmiddellijke maatregelen om iets te doen aan de toenemende mensenrechtencrisis in Xinjiang, opdat er ten minste een onderzoek wordt uitgevoerd naar de gemelde etnische en religieuze vervolging in de regio; het Parlement pleit in dit verband voor de totstandbrenging van een onafhankelijk VN-monitoringmechanisme voor de mensenrechten in China, in het kader waarvan een speciale rapporteur van de VN, een groep van deskundigen van de Mensenrechtenraad of een speciale gezant zou kunnen worden aangesteld; steunt de verzoeken om een bijzondere vergadering van de VN-Mensenrechtenraad te houden over de crisis;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, en, ter informatie, aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (06879/1/2021 – C9-0191/2021 – 2018/0243(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06879/1/2021 – C9-0191/2021),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 6 december 2018(2),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0460),
– gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2020)0459),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissies goedgekeurde voorlopig akkoord,
– gezien artikel 67 van zijn Reglement,
– gezien de gezamenlijke beraadslagingen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking overeenkomstig artikel 58 van het Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A9‑0198/2021),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. hecht zijn goedkeuring aan de verklaringen die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd en die zullen worden bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie;
3. neemt kennis van de verklaringen van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd en die zullen worden bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie;
4. constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
5. verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
6. verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, samen met de verklaringen die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd;
7. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van het Europees Parlement over de opschorting van de in het kader van de externe financieringsinstrumenten toegekende steun
Het Europees Parlement wijst erop dat Verordening (EU) 2021/947 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa als wereldspeler een algemene verwijzing bevat naar de mogelijkheid om steun op te schorten zonder daarbij de concrete grondslag voor een dergelijk besluit te specificeren. Van een dergelijke opschorting van steun moet gebruik worden gemaakt indien een partnerland aanhoudend verzuimt de beginselen van democratie, de rechtsstaat en goed bestuur, evenals internationaal erkende normen op het gebied van nucleaire veiligheid, na te leven of de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te eerbiedigen.
Het Europees Parlement merkt evenwel op dat er voor het nabuurschap, in tegenstelling tot andere geografische samenwerkingsgebieden, specifieke bepalingen bestaan, met name in artikel 20, lid 2, die voorzien in meer steun voor het maatschappelijk middenveld, conflictpreventie en vredesopbouw, contacten tussen mensen, met inbegrip van samenwerking tussen lokale autoriteiten en de verbetering van de staat van de mensenrechten, alsook in crisissteunmaatregelen in het geval van ernstige of aanhoudende achteruitgang van de democratie, de mensenrechten of de rechtsstaat of bij een verhoogd risico op conflicten. Het Europees Parlement is van mening dat deze verhoogde steun voor bovengenoemde terreinen ook moet worden verleend indien achteruitgang optreedt op deze gebieden in landen die buiten het nabuurschap vallen, en wijst er in het bijzonder op dat in artikel 4, lid 5, is bepaald dat via thematische programma’s ten uitvoer gelegde maatregelen tevens mogen worden uitgevoerd indien het geografisch programma is opgeschort.
Het Europees Parlement meent dat de volgens de gewone wetgevingsprocedure overeengekomen algemene financiële regeling door een eventuele opschorting van de in het kader van deze instrumenten verleende steun zou worden gewijzigd. Indien een dergelijk besluit wordt genomen, heeft het Europees Parlement als medewetgever en tak van de begrotingsautoriteit het recht zijn prerogatieven in dat verband ten volle uit te oefenen.
Verklaring van het Europees Parlement over Besluit 2010/427/EU van de Raad en strategische coördinatie
Het Europees Parlement merkt op dat de in artikel 9 van Besluit 2010/427/EU van de Raad opgenomen verwijzingen naar de instrumenten van de Unie voor extern optreden zijn verouderd, en is derhalve van mening dat dit artikel met het oog op juridische duidelijkheid moet worden bijgewerkt overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde procedure om rekening te houden met de instrumenten van de Unie voor externe bijstand die van toepassing zijn in de MFK-periode 2021-2027, te weten het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa als wereldspeler, het instrument voor pretoetredingssteun, het Europees instrument voor internationale samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid, en het besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland.
Het Europees Parlement verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) een strategische coördinatiestructuur op te zetten die is samengesteld uit alle relevante diensten van de Commissie en de EDEO, om te zorgen voor samenhang, synergie, transparantie en verantwoordingsplicht overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2021/947 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa als wereldspeler.
Verklaring van de Commissie over een geopolitieke dialoog met het Europees Parlement over het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) – Europa als wereldspeler
De Europese Commissie, indachtig de politieke controletaken van het Europees Parlement zoals vastgelegd in artikel 14 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, verbindt zich ertoe met het Parlement een geopolitieke dialoog op hoog niveau te voeren over de uitvoering van Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) – Europa als wereldspeler. Deze dialoog moet het mogelijk maken van gedachten te wisselen met het Europees Parlement, met wiens standpunten over de uitvoering van het NDICI ten volle rekening zal worden gehouden.
In het kader van de geopolitieke dialoog zullen algemene richtsnoeren voor de uitvoering van het NDICI aan bod komen, onder andere wat betreft de programmering vóór de vaststelling van programmeringsdocumenten, en specifieke onderwerpen zoals het gebruik van de buffer of de toepassing van hefboomwerking die zou kunnen leiden tot wijziging van de middelen voor migratie, of de opschorting van bijstand aan een partnerland wanneer dit land de beginselen van de democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden aanhoudend schendt.
De geopolitieke dialoog zal als volgt worden gestructureerd:
i) een dialoog op hoog niveau tussen de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, de commissaris die belast is met Internationale Partnerschappen, de commissaris die belast is met Nabuurschap en Uitbreiding, en het Europees Parlement.
ii) een permanente dialoog op het niveau van hoge ambtenaren met de werkgroepen AFET en DEVE om te zorgen voor adequate voorbereiding en follow-up van de dialoog op hoog niveau.
De dialoog op hoog niveau vindt ten minste tweemaal per jaar plaats. Een van deze bijeenkomsten kan samenvallen met de presentatie door de Commissie van het ontwerp van de jaarlijkse begroting.
Verklaring van de Commissie over de overwegingen 50 en 51 en artikel 8, lid 10
Programma’s ter ondersteuning van regionale migratie zullen ondersteuning bieden voor brede, evenwichtige en op maat gesneden partnerschappen met landen van herkomst of doorreis en gastlanden, op basis van een flexibele, stimulerende aanpak en met ondersteuning van een coördinatiemechanisme in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) – Europa als wereldspeler. Waar nodig worden deze aangevuld met acties in het kader van de landenprogramma’s.
Om ervoor te zorgen dat deze middelen zo efficiënt en doeltreffend mogelijk worden gebruikt, overeenkomstig de beleidsprioriteiten van de Unie en de partnerlanden, zal de Europese Commissie deze prioriteiten actief implementeren, met gebruikmaking van alle relevante instrumenten, en zal zij deelnemen aan gesynchroniseerde en efficiënte coördinatie met de lidstaten. Zij zal het Europees Parlement en de Raad nauwgezet en regelmatig informeren, zodat van gedachten kan worden gewisseld.