Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2023/2002(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A9-0413/2023

Ingediende teksten :

A9-0413/2023

Debatten :

Stemmingen :

PV 16/01/2024 - 6.9

Aangenomen teksten :

P9_TA(2024)0007

Aangenomen teksten
PDF 178kWORD 54k
Dinsdag 16 januari 2024 - Straatsburg
Uitvoering van het Erasmus+-programma 2021-2027
P9_TA(2024)0007A9-0413/2023

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2024 over de uitvoering van het Erasmus+-programma 2021‐2027 (2023/2002(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+: het programma van de Unie voor onderwijs en opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013(1),

–  gezien zijn resolutie van 15 september 2020 over de doeltreffende maatregelen voor een “groen” Erasmus+, Creatief Europa en het Europees Solidariteitskorps(2),

–  gezien zijn resolutie van 11 november 2021 over de Europese onderwijsruimte: een gedeelde holistische benadering(3),

–  gezien zijn resolutie van 23 november 2021, getiteld “Het sportbeleid van de EU: evaluatie en mogelijke verdere stappen”(4),

–  gezien zijn resolutie van 19 mei 2022, getiteld “De Europese onderwijsruimte tot stand brengen tegen 2025 — microcredentials, individuele leerrekeningen, en leren voor een duurzaam milieu”(5),

–  gezien zijn resolutie van 23 juni 2022 over de tenuitvoerlegging van inclusiemaatregelen in het kader van Erasmus+ 2014-2020(6),

–  gezien de studie “EU funding programmes 2021-2027 in culture, media, education, youth and sports: first lessons, challenges and future perspectives – Erasmus+”, gepubliceerd door het directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie op 11 september 2023(7),

–  gezien de studie “Early implementation of four EU programmes 2021-2027: Erasmus+, Creative Europe, European Solidarity Corps and Citizens, Equality, Rights and Values (Strand 3)”, gepubliceerd door het directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie op 20 juli 2023(8),

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement alsmede artikel 1, punt e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 inzake de procedure voor het verlenen van toestemming voor de opstelling van initiatiefverslagen,

–  gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A9-0413/2023),

A.  overwegende dat Erasmus+ (“het programma”) een vlaggenschipprogramma van de EU is ter ondersteuning van onderwijs, opleiding, jeugd en sport in Europa en daarbuiten;

B.  overwegende dat Erasmus+ van cruciaal belang is om een Europees gevoel van saamhorigheid en begrip tussen verschillende culturen te creëren, waarmee het mogelijk wordt gemaakt om een sterkere Europese identiteit te kweken die bestaat naast de nationale identiteit;

C.  overwegende dat het programma voor 2021-2027 een geraamde totale begroting heeft van 26,2 miljard EUR en dat daarin sterk de nadruk wordt gelegd op inclusie, de groene en digitale transitie en de bevordering van de participatie van jongeren in het democratische leven;

D.  overwegende dat het initiatief “Europese universiteiten” veel succesvoller en verstrekkender is geweest dan oorspronkelijk gepland; overwegende dat het de ambitie is om uiterlijk medio 2024 zestig allianties van Europese universiteiten te hebben gesmeed waarbij meer dan 500 instellingen voor hoger onderwijs betrokken zijn;

E.  overwegende dat de vraag naar het programma de beschikbare financiële middelen ruimschoots overstijgt, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor deelname en het aantal projecten dat kan worden gefinancierd;

F.  overwegende dat het programma bijdraagt tot het verminderen van ongelijkheden en het verbeteren van de sociale cohesie en gendergelijkheid op Europees niveau en het niveau van de lidstaten door zich steeds meer te richten op leermobiliteit die toegankelijk is voor iedereen, maar dan met name voor kansarme personen en kleinschalige organisaties;

G.  overwegende dat inclusiemedewerkers een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van diversiteit en inclusie in Erasmus+;

H.  overwegende dat de deelname van kansarme personen, volwassen lerenden, jongeren, inwoners van derde landen en kleinschalige partnerschappen en organisaties nog steeds wordt belemmerd door administratieve rompslomp;

I.  overwegende dat de doelstellingen van het programma worden nagestreefd door middel van drie kernacties (KA’s), namelijk “Individuele leermobiliteit” (KA1), “Samenwerking tussen organisaties en instellingen” (KA2) en “Steun voor beleidsontwikkeling en -samenwerking” (KA3);

J.  overwegende dat de stijgende kosten van levensonderhoud, de hoge inflatie en andere uitdagingen de begroting van het programma extra onder druk zetten;

K.  overwegende dat studenten met minder middelen meer belemmeringen ondervinden als zij gebruikmaken van de studentenmobiliteit in het kader van Erasmus+; overwegende dat de stijging van de huurprijzen van woningen en de schaarse studentenaccommodaties het voor studenten moeilijk maken om betaalbare huisvesting te vinden en dat het probleem de afgelopen jaren is verergerd;

L.  overwegende dat onzekerheden of vertragingen bij het tijdstip van ondertekening van contracten met en betalingen aan begunstigden hun administratieve lasten vergroten en hun financiële planning bemoeilijken, hetgeen vooral nadelig is voor kleine organisaties en nieuwkomers waardoor de ambitie om inclusie en diversiteit te bewerkstelligen minder kans van slagen heeft;

M.  overwegende dat het programma een drijvende kracht is geweest voor de Europese onderwijsruimte en moet blijven inspelen op toekomstige trends in het onderwijs om gelijke tred te houden met maatschappelijke en technologische veranderingen;

N.  overwegende dat de professionele ontwikkeling van jeugdwerkers een positieve invloed heeft op de kwaliteit van projecten in het kader van Erasmus+ en de uiteenlopende status van jeugdwerkers in de lidstaten de ontwikkeling van jeugdprojecten in het kader het programma belemmert;

Stand van zaken en successen

1.  benadrukt dat het programma zich richt op een steeds grotere verscheidenheid aan maatregelen, waaronder een leven lang leren, een betere inclusie van kansarme personen(9) en het wegnemen van obstakels voor leermobiliteit, in het bijzonder het gebrek aan automatische erkenning van kwalificaties en financiële belemmeringen;

2.  onderkent dat de bestaande structuur goed functioneert, door voorheen afzonderlijke programma’s met succes samen te voegen en zo een goed ecosysteem voor de financiering tot stand te brengen;

3.  ziet het belang in van voldoende verscheidenheid aan acties in plaats van een uniforme aanpak;

4.  waardeert de “leergemeenschap” die Erasmus+ heeft weten op te zetten en die bestaat uit deelnemers, begunstigden, belanghebbenden, nationale agentschappen (NA’s) en EU-instellingen;

5.  is ingenomen met de ondertekening van een memorandum van overeenstemming tussen het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur en NA’s; benadrukt hoe belangrijk het is om de constructieve en coöperatieve communicatie tussen deze twee partijen te verbeteren en in stand te houden;

6.  verwacht dat het memorandum van overeenstemming tussen het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur en de NA’s tastbare verbeteringen zal opleveren, die zullen leiden tot de uitwisseling van goede praktijken en de verduidelijking van de rollen en verantwoordelijkheden om consistentie, samenhang en doeltreffende communicatie door de NA’s te bewerkstelligen;

7.  wijst erop dat leermobiliteit en kleinschalige partnerschappen zeer doeltreffend zijn gebleken om het grote publiek in heel Europa te bereiken, en dat die, gezien het aantal individuele deelnemers, een uitstekende prijs-kwaliteitverhouding bieden;

8.  onderkent dat leermobiliteit en cursussen voor personeelsleden de mobiliteit van lerenden sterk bevorderen;

9.  is zich ervan bewust dat de horizontale prioriteiten van het programma zeer goed zijn ontvangen door verschillende sectoren en belanghebbenden;

10.  is ingenomen met de ambitie om een digitale transformatie van het programma en digitale leermogelijkheden tot stand te brengen;

11.  benadrukt dat deze vormen kunnen worden ingezet als waardevolle aanvulling op fysieke mobiliteit, maar qua ervaring en voordelen niet dezelfde kwaliteit bieden, noch als vervanging kunnen dienen voor zinvolle interactie ter plaatse;

12.  waardeert de maatregelen die worden genomen om het aantal groene reizen te verhogen en is ingenomen met de hogere financieringspercentages die worden uitgekeerd voor milieuvriendelijkere reismethoden; moedigt zelfs meer inspanningen aan om dit doel te bereiken, hoewel dit geen belemmering mag vormen voor de toegang tot het programma in gebieden waar groene opties nog niet voorhanden zijn;

13.  stelt vast dat de nieuwe vlaggenschipacties hun meerwaarde hebben aangetoond;

14.  constateert dat de instellingen voor hoger onderwijs zeer ingenomen zijn met het initiatief “Europese universiteiten” en dat dit initiatief een centrale rol speelt bij het faciliteren van inspanningen om belemmeringen voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs weg te nemen; benadrukt dat mobiliteitsprojecten, de ontwikkeling van gemeenschappelijke curricula en samenwerking op het vlak van onderzoek tussen universiteiten in Europa van cruciaal belang zijn om tegemoet te komen aan de behoeften in strategische gebieden; benadrukt hoe belangrijk het initiatief is voor de Europese strategie voor universiteiten;

15.  is ingenomen met de stappen die zijn gezet in de richting van een gezamenlijk keurmerk voor Europese diploma’s en gemeenschappelijke Europese diploma’s;

16.  is ingenomen met de nieuwe mogelijkheden die de Teacher Academies bieden;

17.  is ingenomen met de onlangs opgerichte kenniscentra voor beroepsopleiding en merkt op dat de succesvolle uitrol ervan een belangrijke rol speelt bij de modernisering van het aanbod van beroepsonderwijs en -opleiding in Europa;

18.  merkt op dat DiscoverEU, waartoe het Parlement het initiatief heeft genomen, een goed ingeburgerde, populaire en toegankelijke informele leeractiviteit is geworden die jongeren, ook kansarme jongeren, dichter bij de EU brengt en hun toekomstige betrokkenheid bij andere EU-projecten stimuleert;

19.  benadrukt dat door het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur (EACEA) beheerde gecentraliseerde acties op het gebied van sport nuttig zijn gebleken voor het bevorderen van de Europese dimensie in de sport; onderkent dat met de invoering van mobiliteit in 2023 als gedecentraliseerde actie de uitwisseling van sportpersoneel en coaches wordt gestimuleerd;

20.  herinnert eraan dat de absorptie van de begroting voor 2021-2022 bijna 100 % bedroeg, ondanks een vertraagde start van het programma;

21.  wijst op de noodzakelijke aanpassingen als gevolg van de pandemie, met een tijdelijke verlaging van de financiering voor leermobiliteit en meer financiering voor samenwerkings- en innovatiepartnerschappen;

22.  waardeert de snelle reactie en grotere flexibiliteit van het programma om Oekraïense studenten, leerkrachten, opvoeders en onderwijsinstellingen te ondersteunen;

23.  merkt op dat sommige aanvraagprocedures zijn verbeterd doordat ze eenvoudiger en efficiënter zijn gemaakt;

24.  wijst op de zeer lage foutenpercentages in vergelijking met andere financieringsprogramma’s van de EU, met name gezien de complexiteit van het programma;

25.  benadrukt dat alle belangstellende landen die aan de vereisten van het programma voldoen, waaronder Zwitserland en het VK, welkom zijn om zich bij het programma aan te sluiten en zo bij te dragen aan de Europese leermobiliteit; staat achter de deelname van maatschappelijke organisaties uit geassocieerde landen;

Uitdagingen en problemen

26.  wijst erop dat te lage beurzen om de kosten van leermobiliteit te dekken en betalingsachterstanden deelnemers aan mobiliteitsprojecten in grote mate afschrikken;

27.  betreurt het dat veel kansarme jongeren door financiële of andere belemmeringen niet meer langere periodes in het buitenland kunnen verblijven;

28.  onderkent dat het proces waarbij NA’s nationale plannen voor inclusie en diversiteit opstellen moeilijk is gebleken;

29.  betreurt het dat ingewikkelde administratieve processen tijdens alle fasen van de procedure de deelname van nieuwkomers en kleinschalige organisaties, met name in de sectoren school, jeugd, beroepsonderwijs en -opleiding en sport evenals in het volwassenenonderwijs, aanzienlijk belemmeren;

30.  betreurt het dat het tijdrovend blijft om Erasmus+‑financiering aan te vragen en dat aanvragers vaak geen aanvraag kunnen indienen zonder externe hulp, wat ontmoedigend werkt voor kleine organisaties om deel te nemen, maar adviesbureaus die projecten opstellen juist ten goede komt;

31.  vindt het zorgwekkend dat bijna een derde van de studenten in het hoger onderwijs aangaf dat niet al hun studiepunten zijn gehonoreerd, en roept op tot actie om aan te sluiten bij de doelstellingen die zijn vastgelegd in het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs; onderstreept dat dit probleem de totstandbrenging van een echte Europese onderwijsruimte belemmert en een groot obstakel vormt voor studenten die hun opleiding op tijd moeten afronden;

32.  betreurt het dat er nauwelijks aanzet wordt gegeven tot partnerschappen tussen scholen en non-profitorganisaties die over de kennis beschikken om leerkrachten te helpen toegang te krijgen tot hoogwaardige leermobiliteit;

33.  is van mening dat beroepsonderwijs en -opleiding nog steeds niet als gelijkwaardig aan een academische studie worden beschouwd; maakt zich bovendien zorgen over het feit dat leerlingen in het beroepsonderwijs en -opleiding nog steeds hindernissen ondervinden die een vlotte mobiliteit in de weg staan, zoals beleid dat versnipperd is tussen het nationale en EU-niveau;

34.  betreurt de ontoereikende financiering voor kenniscentra voor beroepsopleiding, gezien de vraag naar deze centra;

35.  is teleurgesteld over de geringe deelname aan activiteiten op het gebied van volwassenenonderwijs, gezien het belang ervan;

36.  is ingenomen met de benadering van forfaitaire bedragen die in samenwerkingsprojecten wordt gehanteerd, aangezien veel begunstigden dit als een doeltreffende vereenvoudigingsmaatregel beschouwen; merkt echter op dat het vereiste van “continue rapportage” een last kan zijn, met name voor kleinere organisaties;

37.  betreurt het dat het aantal begunstigden van gecentraliseerde exploitatiesubsidies voor jongeren in 2022 drastisch is gedaald, met ernstige gevolgen voor de door vrijwilligers geleide sector van maatschappelijke jongerenorganisaties die al door de COVID-19-pandemie was verzwakt;

38.  betreurt ook de aanzienlijk minder succesvolle aanvragen van door jongeren en vrijwilligers geleide organisaties voor gecentraliseerde subsidies, met name “Europese jongeren samen” en kernactie 2, samenwerkingspartnerschappen op het gebied van jeugdzaken, en de daaruit voortvloeiende verlaging van de begroting voor deze partnerschappen in 2023;

39.  merkt op dat de sporttak van Erasmus+ op sommige terreinen over zeer beperkte middelen beschikt, met name voor het organiseren van evenementen, waardoor het toepassingsgebied ervan wordt beperkt;

40.  is absoluut niet te spreken over de trage en onvolledige ontwikkeling van de IT-infrastructuur en de slechte werking van IT-instrumenten, zoals de modules voor begunstigden en projectbeheer en de onlinetool voor taalondersteuning, waardoor de werklast van alle personen die betrokken zijn bij de uitvoering van het programma toeneemt, de deelname van nieuwkomers wordt ontmoedigd en de ambitie van het programma om de deelname uit te breiden minder kans op succes heeft; merkt op dat dit een optimale uitvoering in de weg staat, het risico met zich meebrengt dat de documentatie en monitoring van programma’s gebrekkig en onvolledig zijn en dat empirisch onderbouwde ontwikkelingen in de toekomst in gevaar komen, en constateert ook dat er soortgelijke problemen bestaan met IT-instrumenten in andere door de EU gefinancierde programma’s, waaronder het Europees Solidariteitskorps;

41.  betreurt het dat IT-problemen ook ernstige gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van gegevens, hetgeen essentieel is voor de lopende tussentijdse evaluatie, waardoor een veel arbeidsintensievere evaluatiemethode nodig is en de administratieve lasten toenemen;

42.  wijst erop dat de impact van AI serieus moet worden genomen, aangezien AI al frauduleuze actoren van dienst is geweest, maar ook de werklast van de NA’s kan verlichten en de gegevensverzameling kan verbeteren;

43.  benadrukt dat er sprake is van inconsistenties tussen de verschillende NA’s met betrekking tot rapportagevereisten, evaluatieresultaten en algemene informatie‑uitwisseling, wat leidt tot verschillende uitvoeringsnormen voor begunstigden en gevolgen heeft voor de billijkheid bij de werking van het programma;

44.  is bezorgd over het tekort aan professionals en vrijwilligers voor de uitvoering van het programma en verzoekt om opheldering over de vraag of dit gevolgen heeft voor de absorptie van middelen;

Verbetering van het huidige Erasmus+-programma en ontwerp van het toekomstige Erasmus+-programma

45.  verzoekt de Commissie, de lidstaten, de nationale autoriteiten en de NA’s om Erasmus+ dicht bij de mensen te houden en ervoor te zorgen dat het een van onderaf geleid “burgerprogramma” blijft dat hoogwaardige onderwijs- en mobiliteitsmogelijkheden biedt voor jongeren en lerenden van alle leeftijden;

46.  benadrukt dat het overkoepelende doel van Erasmus+ breed is en verder gaat dan de behoeften van de arbeidsmarkt;

47.  dringt erop aan dat het programma op alle niveaus wordt vereenvoudigd, onder meer door na te gaan of bestaande (sub)acties kunnen worden samengevoegd, en dat dit vlaggenschipprogramma van de EU niet wordt overbelast met nieuwe taken en initiatieven die de kerndoelstelling ervan afzwakken;

48.  verzoekt de Commissie alle belemmeringen weg te nemen, met inbegrip van financiële, taalkundige en administratieve belemmeringen, zoals die zijn ontstaan door de nieuwe ICT‑instrumenten, om tot een echt inclusief programma te komen dat diversiteit omarmt zonder het aantal voor begunstigden beschikbare subsidies te verminderen;

49.  staat erop dat digitale instrumenten uiterlijk in 2025 geoptimaliseerd moeten zijn om een gebruikersvriendelijke, toegankelijke, betrouwbare, snelle en efficiënte omgeving tot stand te brengen waarin de gegevensbescherming wordt geëerbiedigd;

50.  benadrukt dat problemen met de IT-infrastructuur zoals in de huidige programmeringsperiode onaanvaardbaar zijn; verzoekt de Commissie de bestaande IT-instrumenten te stabiliseren en ze niet bij elke nieuwe programmeringsperiode te wijzigen, en gaat ervan uit dat de IT-infrastructuur van de volgende generatie Erasmus+ vanaf de eerste dag volledig operationeel zal zijn, met name wat betreft de begunstigdenmodule;

51.  dringt erop aan dat aanvullende functies of nieuwe IT-instrumenten grondig worden getest en dat daarvoor de NA’s en eindgebruikers worden geraadpleegd alvorens deze functies en instrumenten uit te rollen, en dat de naleving van de EU-richtlijn inzake webtoegankelijkheid wordt gewaarborgd;

52.  verzoekt de Commissie de beperkte transparantie en bruikbaarheid te corrigeren van de rubriek “onder dit thema gefinancierde projecten” op het portaal voor financierings- en aanbestedingsmogelijkheden, zodat belanghebbenden gegevens kunnen downloaden om de kenmerken van succesvolle en afgewezen projecten te analyseren, die zijn uitgesplitst naar organisatie, begrotingsbedrag, het land waar het project wordt geleid en het soort project;

53.  verzoekt de Hongaarse regering per direct de beginselen van de rechtsstaat en de EU-waarden na te leven en de nodige hervormingen door te voeren zodat Hongaarse studenten, leerkrachten en onderzoekers kunnen profiteren van het Erasmus+-programma en kunnen bijdragen aan de bredere doelstellingen van de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en onderzoek;

54.  verzoekt de Commissie te overwegen kosten in rekening te brengen voor digitale instrumenten en onlineactiviteiten om het leren afzonderlijk te ondersteunen, met name wanneer deze worden gebruikt om een activiteit voor te bereiden, teneinde buitensporig hoge voorschotten te voorkomen;

55.  benadrukt dat de vereenvoudiging van de aanvraagprocedures en -vereisten en de verbetering van de richtsnoeren, met name voor afzonderlijke personen, een topprioriteit moeten blijven, aangezien deze factoren belemmeringen voor het programma vormen; wijst erop dat vooral jongeren die voor het eerst deelnemen te lijden hebben onder tekortkomingen in de procedure;

56.  verzoekt om evenredige registratie-, aanvraag- en rapportageprocedures met betrekking tot de lengte van documenten en een vermindering van de administratieve en bureaucratische vereisten, met name voor kleinere subsidies;

57.  wijst erop dat aanvraagformulieren vergezeld moeten gaan van duidelijke regels en richtsnoeren in begrijpelijke taal; verzoekt de NA’s de feedback aan aanvragers verder te verbeteren;

58.  verzoekt de Commissie te zorgen voor de permanente opleiding van de projectmedewerkers van het EACEA en het personeel van de NA’s en voor duidelijke communicatie over de interpretatie van Erasmus+-initiatieven;

59.  herinnert eraan dat de vroegtijdige, transparante en betrouwbare communicatie over termijnen en stappen de basis vormt voor eerlijke en gelijke toegang tot het programma;

60.  verzoekt de NA’s aan het begin van de projecten informatiesessies te organiseren over rapportagevereisten; stelt voor de rapportage- en boekhoudingsvereisten grondig te herzien zodat dezelfde informatie niet meerdere keren wordt gevraagd;

61.  verzoekt de NA’s hun inclusiemedewerkers de verantwoordelijkheid te geven om de plannen voor inclusie en diversiteit uit te voeren;

62.  verzoekt de Commissie haar werkzaamheden met belanghebbenden op het vlak van Europese “inclusiedoelstellingen” voor het programma te intensiveren en gegevens beschikbaar te stellen over projecten waarbij kansarme deelnemers betrokken zijn;

63.  dringt aan op een beter evenwicht tussen kwantitatieve (het aantal begunstigden en ondersteunde projecten) en kwalitatieve doelstellingen binnen het programma, en benadrukt dat het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs een aandachtspunt van Erasmus+ moet blijven;

64.  dringt er bij de Commissie op aan de inspanningen op het gebied van de digitale transformatie van het programma op te voeren, met name wat betreft de verwezenlijking van “Erasmus without paper” voor alle onderwijs- en opleidingssectoren; verzoekt de Commissie om volgens de oorspronkelijke planning de “Europese studentenkaart” in te voeren en instellingen voor hoger onderwijs te helpen uiterlijk in 2025 de kandidaatstellingen voor digitale leermobiliteit en de studiedossiers goed te keuren;

65.  verzoekt om een verhoging van de voorschotten voor kansarme begunstigden en wil dat de begunstigden tijdig worden uitbetaald;

66.  dringt aan op een frequentere en regelmatiger evaluatie en aanpassing van de inflatie-index van subsidies en eenheidskosten om ze af te stemmen op de kosten van levensonderhoud, de inflatie en de behoeften van de begunstigden;

67.  verzoekt de Commissie en de lidstaten bij te dragen aan de aanpak van de huisvestingsproblemen voor mobiliteitsstudenten in het kader van Erasmus+;

68.  verzoekt de Commissie samen met de allianties voor het einde van hun financieringsperiode na te gaan of zij klaar zijn voor autonomie, teneinde te bepalen of zij een vorm van gerichte steun nodig hebben om binnen een redelijke termijn autonomie te bereiken, en teneinde de allianties te stabiliseren en te verdiepen door middel van toekomstige projectgerelateerde financiering;

69.  verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk met de medewetgevers te overleggen over de duurzame voortzetting van de allianties van Europese universiteiten als vlaggenschipinitiatief; benadrukt dat een dergelijke toekomstgerichte visie deze allianties tot het speerpunt van het Europese hoger onderwijs moet maken; wijst erop dat de allianties van Europese universiteiten als model moeten dienen en dat de Commissie en de lidstaten randvoorwaarden moeten creëren die volledig gekoppeld zijn aan de Europese ruimte voor hoger onderwijs en de Europese onderwijsruimte, alsook een juridische status voor allianties van Europese universiteiten;

70.  verzoekt de Commissie gebruik te maken van de instrumenten van het programma om aanpassingen aan te moedigen die sectoren waarin vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, zoals IT, wetenschap, technologie, engineering, de kunsten, wiskunde, ondernemerschap en beroepsonderwijs en -opleiding, open zouden breken, en vervolgens de integratie van vrouwen in deze segmenten van de arbeidsmarkt te vergemakkelijken; stelt voor dat de Commissie het genderevenwicht in het programma bevordert;

71.  benadrukt dat Erasmus+, door het proces van gezamenlijke creatie te verbeteren, het onderwijs kan ondersteunen om in te spelen op nieuwe maatschappelijke behoeften met methoden die de ontwikkeling van een aangepaste combinatie van kennis, vaardigheden, houdingen en waarden bevorderen, en vestigt met name de aandacht op de bijdrage van het programma aan de transitie naar digitaal onderwijs;

72.  dringt aan op een ruimer gebruik van en duidelijkere regels voor virtueel en gemengd leren en op de aanleg van infrastructuur voor gedigitaliseerd en afstandsonderwijs, door deze mogelijkheden uit te breiden naar andere onderwijssectoren, om soepelere en flexibelere transities mogelijk te maken en inclusie te bevorderen;

73.  stelt voor synergieën te ontwikkelen tussen Erasmus+ en andere programma’s van het meerjarig financieel kader (MFK) voor de financiering van een betere toegang tot onderwijsinstrumenten voor gebieden en gemeenschappen waar de connectiviteit of de toegang tot technologie laag is, op vergelijkbare wijze als wat er getest wordt met voorbereidende acties;

74.  dringt erop aan dat eTwinning en de School Education Gateway volledig en naadloos in Erasmus+ worden geïntegreerd en meer worden gepromoot bij leerkrachten en schoolpersoneel;

75.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de Europese dimensie in de professionele ontwikkeling van leerkrachten te bevorderen en hun mobiliteit aan te moedigen; verzoekt erom voorzieningen te treffen om leerkrachten te vervangen of hen te compenseren voor de tijd die zij besteden aan Erasmus+- projecten;

76.  stelt voor de actie “Jean Monnet voor scholen” te decentraliseren, zodat deze door de NA’s wordt beheerd om zo de toegang voor scholen te vereenvoudigen;

77.  benadrukt dat er meer middelen moeten worden uitgetrokken voor mogelijkheden die gericht zijn op scholen en leerlingen in het basisonderwijs, gezien de zeer grote vraag in de meeste programmalanden;

78.  verzoekt de Commissie een oplossing te vinden voor de problemen als gevolg van de kwantitatieve beperking die inherent is aan institutionele accreditatie, gezien de ambitie van het programma om inclusief te zijn, met name met betrekking tot scholen, vanwege hun grote aantal in de hele EU;

79.  verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe synergieën tussen Erasmus+, andere MFK-programma’s en de EU-strategie ter bestrijding van antisemitisme en ter bevordering van het Joodse leven (2021-2030) tot stand kunnen worden gebracht en bevorderd, zodat middelbare scholen betere toegang hebben tot het netwerk van Holocaustlocaties en hun leerlingen de kans krijgen om tijdens hun schooltijd ten minste een van deze plaatsen in Europa te bezoeken;

80.  verzoekt de Commissie een oproep tot het indienen van projecten te doen om middelbare scholieren in staat te stellen een locatie te bezoeken die verband houdt met de wreedheden van totalitaire regimes in Europa;

81.  verzoekt de Commissie in het kader van Erasmus+ oproepen tot het indienen van voorstellen te doen om scholen te ondersteunen bij de bestrijding van alle vormen van pesten en discriminatie en om de psychologische begeleiding op scholen te verbeteren;

82.  verzoekt de Commissie de rol van Erasmus+ te bevorderen bij het vergroten van een gevoel van saamhorigheid, maatschappelijke betrokkenheid, een beter begrip van de Unie en affiniteit met Europese waarden, en het programma om te vormen tot een echte aanjager van de Europese democratie;

83.  verzoekt de Commissie het vak EU-burgerschapsvorming in te voeren met activiteiten binnen het lesprogramma en met buitenschoolse activiteiten, die verband houden met leermobiliteit en die worden gecertificeerd met microcredentials, waarmee actief burgerschap wordt ontwikkeld en waarin non-discriminatie een belangrijke component is;

84.  is ingenomen met de leercomponent van de actie en verzoekt de Commissie de resultaten ervan te beoordelen om de onderwijsdimensie te versterken door sterkere synergieën tussen leermobiliteit en DiscoverEU tot stand te brengen;

85.  dringt aan op de ontwikkeling van DiscoverEU om een inclusievere actie te bevorderen;

86.  stelt voor om na te denken over ticketquota voor groepsreizen, aangezien het averechts kan werken om er te streng de hand aan te houden dat alle reizigers in een groep precies 18 jaar of ouder zijn om als DiscoverEU‑groep in aanmerking te komen;

87.  verzoekt de Commissie na te gaan welke opties er zijn voor een meer geïntegreerde aanpak van jongerenactiviteiten in alle EU-programma’s, door te leren van de ervaringen van het Europees Jaar van de Jeugd 2022 en door jonge belanghebbenden te raadplegen over het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van subsidies en instrumenten voor jongeren;

88.  verzoekt de Commissie de afstemming van het programma op de EU-strategie voor jongeren, de elf jongerendoelstellingen en de resultaten van de EU-jongerendialoog te versterken; pleit voor een betere omschrijving van de doelstellingen en rollen van projecten in het kader van kernactie 2 in verband met jongeren, op een manier die jongerenwerk, de professionele ontwikkeling van jeugdwerkers en niet-formeel onderwijs versterkt;

89.  verzoekt het EACEA en de NA’s een communicatiestrategie te ontwikkelen die gericht is op nieuwe jongerenorganisaties, met name organisaties die worden geleid door of werken met kansarme jongeren, en hun aanvullende ondersteuning te bieden bij het schrijven van projectvoorstellen en capaciteitsopbouw door middel van Support, Advanced Learning and Training Opportunities for Youth (Salto);

90.  wijst erop dat er voldoende middelen nodig zijn voor kleine partnerschappen in alle sectoren die onder het programma vallen om de toegang van kleine organisaties en onervaren personen te vergemakkelijken en hun reële ontwikkelingsperspectieven te bieden;

91.  dringt erop aan dat het programma cruciaal is voor de oprichting van de Europese onderwijsruimte en pleit voor meer synergieën met het programma Europees Solidariteitskorps; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een open coördinatiemethode te hanteren voor de wederzijdse erkenning van vaardigheden die zijn verworven tijdens perioden van Europese mobiliteit of maatschappelijke betrokkenheid;

92.  stelt voor dat het programma meer steun biedt aan maatregelen zoals individuele leerrekeningen en microcredentials die de doorstroommogelijkheden binnen onderwijsstelsels verbeteren;

93.  benadrukt dat de mobiliteit onder leerlingen in het beroepsonderwijs en -opleidingen moet worden bevorderd als een van de manieren om kansarme jongeren te bereiken; verzoekt de lidstaten synergieën te ontwikkelen tussen Erasmus+ en andere financieringsprogramma’s om leermobiliteit tussen lerenden in het beroepsonderwijs en -opleiding en praktisch geschoolde werknemers te vergemakkelijken en de territoriale en regionale samenwerking te verbeteren;

94.  dringt aan op de ontwikkeling van een specifiek online-instrument dat is afgestemd op de behoeften van leerkrachten, opleiders en lerenden in het basis- en voortgezet beroepsonderwijs en -opleiding, aangezien de huidige instrumenten ontoereikend zijn gebleken;

95.  verzoekt de Commissie zo snel mogelijk haar visie op de duurzame voortzetting van de kenniscentra voor beroepsopleiding als vlaggenschipinitiatief met de medewetgevers te bespreken;

96.  dringt aan op een holistische onderwijsaanpak binnen de kenniscentra voor beroepsopleiding en verzoekt de lidstaten deze centra tot de drijvende kracht te maken achter de ontwikkeling van gezamenlijke Europese kwalificaties, curricula en diploma’s voor beroepsonderwijs en -opleiding;

97.  verzoekt de Commissie de status uit te zoeken van leerlingen in het beroepsonderwijs en beroepsopleidingen tijdens hun mobiliteitsperiode; dringt erop aan dat de organisaties die leerlingen ontvangen verplicht worden een kwaliteitshandvest te ondertekenen dat in overeenstemming is met het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs, en dringt aan op een beter toezicht op de arbeidsomstandigheden en op een passende vergoeding voor de personen die deelnemen aan Erasmus+-leerlingplaatsen;

98.  stelt voor dat het programma projecten blijft ondersteunen die een breed scala aan vaardigheden bevorderen, waaronder traditionele ambachten, om deze in stand te houden;

99.  verzoekt de Commissie haar strategie voor volwasseneneducatie in samenwerking met de NA’s en belanghebbenden te heroverwegen, gezien de doelstelling dat 60 % van de volwassenen uiterlijk in 2030 deelneemt aan volwasseneneducatie en -onderwijs;

100.  verzoekt de Commissie de zichtbaarheid van de beschikbare steun voor activiteiten op het gebied van volwasseneneducatie en -onderwijs te vergroten; stelt voor dat niet-bestede middelen niet onmiddellijk worden weggesluisd naar andere acties, maar worden gebruikt voor samenwerking op het gebied van volwassenenonderwijs en om de mobiliteit van kansarme volwassen lerenden te vergemakkelijken door middel van bewustmakingscampagnes, gemakkelijk in te vullen aanvraagformulieren en meer synergie met het Europees Sociaal Fonds Plus in de lidstaten;

101.  verzoekt de Commissie de communicatie over en de bevordering van sportfinanciering in het kader van Erasmus+ te verbeteren; dringt aan op een betere vertegenwoordiging van sportverenigingen in de toegekende projecten, aangezien niet‑sportorganisaties zoals ngo’s en adviesbureaus vaak oververtegenwoordigd zijn als begunstigden;

102.  benadrukt dat de capaciteit van het programma om steun te verlenen in crisissituaties noodzakelijkerwijs zeer beperkt is en dat de Commissie daarnaast de samenwerking tussen de lidstaten moet faciliteren om gemeenschappelijke uitdagingen geheel en al aan te pakken zodat het programma niet overbelast wordt;

103.  verzoekt de Commissie en de NA’s alles in het werk te stellen om te waarborgen dat potentiële deelnemers die onderdanen van derde landen zijn en legaal in de EU verblijven tijdens de aanvraagprocedure geen moeilijkheden ondervinden, zodat het programma echt inclusief kan worden;

104.  wijst erop dat de samenwerking met niet-geassocieerde derde landen soms zeer moeizaam verloopt en verzoekt de Commissie de internationale dimensie van het programma systematisch te monitoren, te verbeteren en te versterken;

105.  pleit ervoor dat er meer aandacht wordt besteed aan kwesties in verband met de internationale dimensie van het programma, zoals gegevensbeschermingsregels voor niet-EU-landen en de gevolgen van geopolitieke en visumkwesties;

106.  verzoekt de Commissie te voorzien in de nodige flexibiliteit van het programma bij het ontwerp van de volgende generatie Erasmus+, en tegelijkertijd te zorgen voor uniformiteit en behoorlijke toetsing van het programma, onder meer door het Parlement;

107.  dringt erop aan dat NA’s, begunstigden en andere belanghebbenden, zo ook jongeren, en het Parlement actief worden betrokken bij een continu proces op basis van dialoog om het huidige programma en de volgende generatie Erasmus+ te optimaliseren; stelt voor dat de Commissie onderzoekt hoe AI-instrumenten kunnen worden ingezet om de evaluatie van het programma te ondersteunen en duidelijker inzicht te verschaffen in behoeften en mogelijke ontwikkelingen zonder menselijke besluitvorming te vervangen;

108.  verzoekt de Commissie de noodzaak van een grotere zichtbaarheid van de directe koppeling tussen de EU en Erasmus+ als vlaggenschipprogramma opnieuw te evalueren om de huidige en toekomstige begunstigden bewuster te maken van die link;

109.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan erop toe te zien dat de synergieën tussen Erasmus+ en andere programma’s, zoals Horizon Europa en het Europees Sociaal Fonds Plus, ten volle worden benut en dat het programma beter aansluit bij ander EU-beleid, zoals het actieplan tegen racisme 2020-2025 en de EU-strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030;

110.  verlangt dat de nieuwe programmagroep van het directoraat-generaal Onderwijs, Jongerenzaken, Sport en Cultuur van de Commissie en haar directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie tijdige updates verschaft over zijn resultaten op het gebied van synergieën tussen Horizon Europa en Erasmus+;

111.  hamert erop dat de synergieën tussen de Europese onderwijsruimte, het actieplan voor digitaal onderwijs en de Europese vaardighedenagenda sneller tot stand moeten komen om invulling te geven aan het beleid inzake digitaal onderwijs;

112.  verzoekt de Commissie, het EACEA en de NA’s concrete maatregelen te analyseren en systematisch uit te voeren om af te stappen van de bestaande verkokering in de programmastructuur, teneinde de synergieën tussen de verschillende onderwijsgebieden en actoren te vergroten en zo de doorstroming binnen het programma te verbeteren en het programma weer in evenwicht te brengen, met behoud van de onderscheidende kenmerken die nodig zijn voor een doeltreffend politiek toezicht;

113.  dringt erop aan gecentraliseerde en gedecentraliseerde acties beter met elkaar te verbinden en het gebruik van flexibele financieringsinstrumenten, zoals microsubsidies, te bevorderen; stelt gezien de positieve ervaringen die tijdens de pandemie met microsubsidies zijn opgedaan voor om deze op gerichte wijze te handhaven;

114.  verzoekt de Commissie passende proefprojecten en tests uit te voeren wanneer er nieuwe administratieve maatregelen, zoals aanvullingen en forfaitaire bedragen, worden ingevoerd om te voorkomen dat er extra administratieve belemmeringen worden opgeworpen voor begunstigden;

115.  dringt aan op exploitatiesubsidies ter ondersteuning van de ontwikkeling van strategische sectoren die vaak afhankelijk zijn van vrijwilligers, en op gestructureerde en regelmatige samenwerking tussen belanghebbenden en representatieve organisaties van begunstigden;

116.  dringt aan op een verbetering van de kwaliteit van de evaluaties van exploitatiesubsidies;

117.  pleit voor sterkere stimulansen en betere richtsnoeren zodat het excellentiekeurmerk een tastbaar positief effect op Erasmus+ zal hebben;

118.  verzoekt de Commissie consequent gevolg te geven aan eventuele aanwijzingen dat een geaccrediteerde begunstigde de Europese waarden niet eerbiedigt, om het vertrouwen in het bestaande accreditatiemechanisme te waarborgen en passende maatregelen te nemen die moeten leiden tot uitsluiting als de beschuldigingen gegrond zijn en niet onmiddellijk en definitief kunnen worden verholpen; wijst erop dat er strenger toezicht nodig is tijdens de volgende programmeringsperiode;

119.  verzoekt de Commissie beter rekening te houden met fraude, zoals brievenbusmaatschappijen of voor inclusie uitgetrokken extra bedragen die kansarme groepen niet daadwerkelijk bereiken, en de maatregelen die worden genomen om dergelijk misbruik tegen te gaan transparanter te maken;

120.  pleit voor meer geleidelijke en voorspelbare begrotingsverhogingen in de programmeringsperiode van het volgende meerjarig financieel kader en dringt erop aan dat de financieringsniveaus meteen vanaf het begin, in 2028, niet lager mogen zijn dan die van het laatste jaar van het huidige programma (2027) om de soepele overgang en de stabiliteit van de acties en activiteiten van het programma te waarborgen;

121.  verklaart vastbesloten te zijn een aanzienlijke verhoging van de begroting voor Erasmus+ te realiseren in de programmeringsperiode 2028-2034 en verbindt zichzelf ertoe het huidige budget te verdrievoudigen, rekening houdend met de programmavereisten;

o
o   o

122.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale agentschappen van Erasmus+.

(1) PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1.
(2) PB C 385 van 22.9.2021, blz. 2.
(3) PB C 205 van 20.5.2022, blz. 17.
(4) PB C 224 van 8.6.2022, blz. 2.
(5) PB C 479 van 16.12.2022, blz. 65.
(6) PB C 32 van 27.1.2023, blz. 58.
(7) Studie – “EU funding programmes 2021-2027 in culture, media, education, youth and sports: first lessons, challenges and future perspectives – Erasmus+”, Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid, Beleidsondersteunende afdeling B – Structuur- en Cohesiebeleid, 11 september 2023.
(8) Studie – “Early implementation of four EU programmes 2021-2027: Erasmus+, Creative Europe, European Solidarity Corps and Citizens, Equality, Rights and Values (Strand 3)”, Europees Parlement, directoraat-generaal Parlementaire Onderzoeksdiensten, 20 juli 2023.
(9) Voor een definitie van kansarme personen, zie artikel 2, lid 25, van Verordening (EU) 2021/817.

Laatst bijgewerkt op: 20 juni 2024Juridische mededeling - Privacybeleid